Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark    

Plantype: bestemmingsplan

Naam: Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark

IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P388-VG01

Procedurestatus: vastgesteld

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

In mei 2017 heeft een aantal jongeren een voorstel ingediend op de motiemarkt van de raad voor de realisatie van een skatepark in Deventer voor gevorderde en startende skaters, steppers en BMX-ers. In Deventer is er nu geen geschikte gratis voorziening waar gevorderde en beginnende skaters, BMX-ers en stuntsteppers terecht kunnen en van elkaar kunnen leren. Dit wordt door jongeren als een gemis ervaren. Begin 2018 heeft er op verzoek van de raad een onderzoek plaatsgevonden naar de grootte van de doelgroep, de beste locatie en de benodigde financiën. Hieruit is naar voren gekomen dat de doelgroep er is en bij beschikbaarheid van een dergelijke voorziening ook zal groeien. Het benodigde budget is door de raad beschikbaar gesteld en de nu voorliggende locatie nabij de Nico Bolkesteinlaan is door de afwezigheid van woningen in de nabije omgeving en aanwezigheid van natuurlijk toezicht en goede bereikbaarheid als meest geschikte locatie aangewezen.

De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Voorstad-Oost/Rielerenk'' bestemd als 'Agrarisch met waarden-Natuur en landschapswaarden' en 'Verkeer'. Met name in de bestemming 'Agrarisch met waarden-Natuur en landschapswaarden' is het realiseren van een skatepark niet toegestaan. Om het skatepark planologisch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

1.2.1 Ligging     

Het plangebied ligt in de wijk Voorstad aan de Nico Bolkesteinlaan in Deventer, tussen het Deventer Ziekenhuis en sportpark Rielerenk.

verplicht

Globale ligging plangebied "Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark", in de blauwe cirkel (bron Geoweb 2019)

Het plangebied "Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark" wordt globaal begrensd:

  • aan de westzijde door een rotonde in de Nico Bolkesteinlaan;
  • aan de zuidzijde door sportpark Rielerenk;
  • aan de noordzijde door het fietspad langs de Nico Bolkesteinlaan;
  • aan de oostzijde door agrarische grond.

verplicht

Globale begrenzing plangebied "Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark" (bron Geoweb 2019)

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

1.3.1 Bestemmingsplan 'Voorstad-Oost/Rielerenk'     

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Voorstad-Oost/Rielerenk', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 24 mei 2012.

In dit bestemmingsplan heeft het westelijke deel van het skatepark de bestemming 'Verkeer' en de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologisch verwachtingsgebied'. De gronden binnen de Verkeersbestemming zijn onder andere bestemd voor wegen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Binnen deze bestemming past de realisatie van een skatepark. Gezien de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan voor het stedelijk gebied van de gemeente Deventer waarin andere regels gelden bij de Verkeersbestemming (zie paragraaf 1.3.3), is dit deel van het skatepark toch opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt voor het oostelijke deel de bestemmingen 'Agrarisch met waarden-Natuur en landschapswaarden'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologisch verwachtingsgebied'. Volgens de planregels is de ontwikkeling van een skatepark niet mogelijk in dit deel van het plangebied. In de planregels is namelijk aangegeven dat de voor 'Agrarisch met waarden-Natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden bestemd zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf (onder bepaalde voorwaarden) en het behoud, versterking en ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de grond. De realisatie van een skatepark past hier niet binnen.

In de planregels is aangegeven dat de gronden die zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologisch verwachtinggebied', behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Dit betekent dat bij diverse werkzaamheden een rapport overlegd dient te worden waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is in voldoende mate is vastgesteld.

verplicht

Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Voorstad-Oost/Rielerenk' met een luchtfoto als ondergond (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Parapluherzieningen     

Naast het bestemmingsplan 'Voorstad-Oost/Rielerenk' zijn de 'Parapluherziening parkeereisen', 'Parapluherziening Kleinschalige Kinderopvang' en 'Parapluherziening standplaatsen en warenmarkten' van kracht. De parapluherzieningen regelen dat voor (grote delen van) het gemeentelijke grondgebied één juridische regeling geldt met betrekking tot parkeereisen, kleinschalige kinderopvang en warenmarkten.

1.3.3 Bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'     

Naast de geldende bestemmingsplannen, is een nieuw bestemmingsplan voor het stedelijk gebied van de gemeente Deventer in voorbereiding. Dit bestemmingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Het plan heeft als ontwerp ter inzage gelegen van 11 april 2019 tot en met 22 mei 2019.

Onze samenleving verandert in rap tempo. Wat er op ons afkomt, blijft deels een verrassing. Toch willen we ons voorbereiden op de veranderende maatschappelijke vragen die we zien ontstaan. Initiatieven uit de samenleving gaan een veel grotere rol spelen bij het herontwikkelen van de fysieke leefomgeving. De focus van de gemeente verschuift daarbij van 'Wat mag waar?' naar 'Wat willen we en hoe krijgen we dat voor elkaar?'. Dat raakt veel beleidsvelden binnen de fysieke leefomgeving. De huidige wetgeving sluit niet voldoende aan op deze bewegingen. Daarom komt er nieuwe wetgeving: de Omgevingswet. Deze wet stelt de continue zorg voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal. Behalve bescherming biedt de wet ook ruimte voor ontwikkeling.

Een nieuw instrument onder de Omgevingswet is het omgevingsplan. Het omgevingsplan geeft alle regels met betrekking tot onze fysieke leefomgeving weer. Het geeft verder vorm aan de hoofdlijnen uit de Omgevingsvisie: het is de juridische vertaling. Het omgevingsplan komt in plaats van het bestemmingsplan, maar ook worden zoveel mogelijk bepalingen over de fysieke leefomgeving uit verschillende verordeningen in het omgevingsplan geïntegreerd.

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de wet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan. Daarom heeft de gemeente onder de Crisis- en herstelwet een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied: het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Het voorliggende bestemmingsplan voor het skatepark aan de Nico Bolkesteinlaan sluit aan bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

verplicht

Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen' heeft het oostelijke deel van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden', 'Bouwregel 14', 'Waarde-Archeologie-3', 'overige zone-algemene regels' en 'overige zone-overgangsregels'. De planologische regeling in dit bestemmingsplan sluit in grote lijnen aan bij de planologische regeling in het vigerende bestemmingsplan.

De bestemming 'Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden' betekent onder andere dat grondgebruik is toegelaten ten dienste van de uitoefening van een agrarisch bedrijf en behoud, versterking en ontwikkeling van de landschapswaarde en/of natuurwaarde van de gronden. De realisatie van een skatepark past hier niet binnen.

In dit bestemmingsplan heeft het westelijke deel van het skatepark de bestemming 'Verkeer', 'Bouwregel 26', 'Waarde-Archeologie-3', 'overige zone-algemene regels' en 'overige zone-overgangsregels'. De gronden binnen deze bestemming zijn onder andere bestemd voor wegen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen. Binnen deze bestemming past de realisatie van een skatepark qua functie. In bouwregel 26 is echter opgenomen dat de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een speelvoorziening niet meer dan 15 m2 mag bedragen. De bebouwing ten behoeve van het skatepark past hier niet binnen. Daarom is ook dit deel van het skatepark opgenomen in voorliggend bestemmingsplan.

In de planregels is aangegeven dat de gronden die zijn aangewezen voor 'Waarde-Archeologie-3', behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Dit betekent dat bij diverse werkzaamheden een rapport overlegd dient te worden waarin de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is in voldoende mate is vastgesteld.

Gezien het bovenstaande past het skatepark niet in het bestemmingsplan dat in voorbereiding is.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke functies er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie in het plangebied.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

In de huidige situatie is in het plangebied een fietspad aanwezig met hagen erlangs dat het plangebied doorkruist. Ten noorden van het plangebied is het fietspad langs de Nico Bolkesteinlaan gelegen. Langs het oostelijke deel van dit fietspad ligt een grondwal. Het plangebied is grotendeels groen ingericht met gras en bomen, als begeleiding van de Nico Bolkesteinlaan en de omliggende fietspaden. Een klein deel aan de oostzijde van het plangebied is in gebruik als landbouwgrond.

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

verplicht

Luchtfoto plangebied "Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark' en omgeving (bron Geoweb 2019)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie

In het plangebied wordt een skatepark aangelegd voor gevorderde en startende skaters, steppers en BMX-ers. Dit wordt een openbaar toegankelijke voorziening waar gevorderde en beginnende skaters, BMX-ers en stuntsteppers terecht kunnen en van elkaar kunnen leren.

Het skatepark wordt opgetrokken uit beton en het wordt iets verhoogd aangelegd. De maximale verharde oppervlakte is 1500 m2. De maximale hoogte op het skatepark is 4 meter. Rondom het skatepark wordt een grasstrook gerealiseerd. Deze is aan de zijde van de Nico Bolkesteinlaan 3 meter breed en aan de andere zijde 2 meter.

De entree voor het skatepark is aan de zijde van de Nico Bolkesteinlaan. Het fietsparkeren vindt plaats in het entreegebied.

Het fietspad aan de zijde van de Rielerenk wordt verlegd. Het pad wordt afgebogen over de wielerbaan en sluit aan bij de rotonde, waardoor het fietspad het plangebied niet langer doorkruist. Een haag langs het fietspad wordt doorgezet.

Een deel van de aarden wal aan de zijde van de Nico Bolkesteinlaan blijft behouden. Een aantal bomen aan de zijde van de Nico Bolkesteinlaan wordt gekapt. Voor deze bomen bestaat een herplantplicht.

verplicht

Afbeelding van het skatepark in de omgeving met in het groen de huidige situatie en in blauw een impressie van het nieuwe skatepark (bron: Burnside Constructions en Geoweb 2019)

verplicht Afbeelding met een impressie van het bovenaanzicht van het nieuwe skatepark (bron: Burnside Constructions)

verplicht Afbeelding met een impressie van een aanzicht van het skatepark vanaf het entreegebied (bron: Burnside Constructions)

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  1. Rijksvaarwegen;
  2. Grote rivieren,
  3. Defensie,
  4. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  5. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  6. Natuurnetwerk Nederland;
  7. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt geen belemmeringen voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro. Ten aanzien van het onderwerp 'defensie' is dat hieronder toegelicht.

Defensie

Radarstations (zone)

In de hele gemeente Deventer is sprake van een radarverstoringsgebied. In artikel 2.6.9 van het Barro is bepaald dat bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. In Deventer gelden twee maximale hoogten: 114 en 118 meter.

verplicht

De ontwikkeling in dit plangebied betreft een skatebaan met een maximale bouwhoogte van 4 meter. De hoogste bebouwing die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt, betreft palen en masten met een maximale hoogte van 8 meter. Het bestemmingsplan heeft dan ook geen invloed op het radarverstoringsgebied en er hoeven geen specifeke bepalingen in het bestemmingsplan opgenomen te worden.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking     

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro geeft aan dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling is van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een skatepark met een maximum verhard oppervlak van 1.500 m2, als aanvulling op het bestaande sportpark. Ongeveer de helft van deze oppervlakte wordt gerealiseerd op een locatie waar dergelijke verharding/bebouwing in de huidige situatie niet is toegestaan, namelijk in een agrarische bestemming. De andere helft wordt gerealiseerd op een locatie waar verharding wel mogelijk is, namelijk in de verkeersbestemming. Als deze ontwikkeling wordt afgezet tegen de omgeving met de aanwezigheid van het naastgelegen Deventer Ziekenhuis met bijbehorende parkeerplaats (met een verhard en bebouwd oppervlak van gezamenlijk meer dan 60.000 m2), de sportvelden met bijbeborende parkeerplaats en de Nico Bolkesteinlaan met rotonde, is niet aannemelijk dat het skatepark een nieuwe stedelijke ontwikkeling is.

Stedelijk gebied

Bestaand stedelijk gebied is gedefinieerd als "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het plangebied ligt in de verkeerskundige bebouwde kom en het ligt tussen het Deventer Ziekenhuis en het sportpark Rielerenk. Daarnaast is het plangebied, aan één zijde op enige afstand, omgeven door diverse woonwijken van de stad Deventer. Het plangebied kan daarom beschouwd worden als bestaand stedelijk gebied.

Behoefte

Zoals in paragraaf 1.1 reeds is toegelicht, heeft een aantal jongeren een voorstel ingediend op de motiemarkt van de raad voor de realisatie van een skatepark in Deventer voor gevorderde en startende skaters, steppers en BMX-ers. In Deventer is er nu geen geschikte gratis voorziening waar gevorderde en beginnende skaters, BMX-ers en stuntsteppers terecht kunnen en van elkaar kunnen leren. Dit wordt door jongeren als een gemis ervaren. Begin 2018 heeft er op verzoek van de raad een onderzoek plaatsgevonden naar de grootte van de doelgroep, de beste locatie en de benodigde financiën. Hieruit is naar voren gekomen dat de doelgroep er is en bij beschikbaarheid van een dergelijke voorziening ook zal groeien. Daarmee is de behoefte aangetoond.

Conclusie

Het plan is niet Laddertoets-plichtig aangezien het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. In deze paragraaf is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.2.4 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)     

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in de deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  1. Uitvoeren van een stresstest;
  2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners;
  3. Opstellend uitvoeringsagenda;
  4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten;
  5. Stimuleren met goede voorbeelden;
  6. Meer gebruik maken van regelgeving;
  7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten.

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zoveel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater.

Aan de oostzijde van het plangebied ligt landbouwgrond. Dit biedt mogelijkheden om aan deze zijde water op te vangen door middel van een wadi. Het water kan oppervlakkig afvoeren naar de wadi.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De meest effectieve maatregelen om verdroging tegen te gaan zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater. In het plangebied biedt de landbouwgrond aan de oostzijde mogelijkheden voor wateropvang en daarmee het vasthouden van water in het gebied.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in het dijktraject worden uitgevoerd.

3.2.5 Conclusie Europees- en rijksbeleid     

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan 'N. Bolkesteinlaan ong. skatepark' voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)     

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provinciale Omgevingsvisie wordt elk jaar bijgewerkt met de jaarlijkse Actualisatie. Alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden daarmee doorvertaald in de Omgevingsvisie.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de Omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)     

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening. De provinciale Omgevingsverordening wordt, evenals de provinciale Omgevingsvisie, elk jaar bijgewerkt met de jaarlijkse Actualisatie. Alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden daarmee doorvertaald in de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte. Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden.

De nu beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale beleid van concentratie, aangezien het skatepark voorziet in een lokale behoefte.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, stuurt de provincie Overijssel sterker op het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een onderdeel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden voor herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elke claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied of bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kunnen worden.

In de verordening wordt bestaand bebouwd gebied in de eerste plaats gedefinieerd als de gronden die op grond van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Daarnaast wordt daartoe gerekend die gebieden die in een voorontwerp-bestemmingsplan bestemd worden voor stedelijke functies voor zover daarover schriftelijk een positief advies is uitgebracht door de provinciale diensten. De provincie Overijssel kiest voor een verbale aanduiding van het bestaand bebouwd gebied en geeft die niet zelf op kaart aan. Daarmee wordt ruimte geboden voor lokaal maatwerk en wordt voorkomen dat de provinciale verbeelding slechts een momentopname laat zien die geen recht doet aan wijzigingen die voortdurend optreden in de begrenzing van het bestaande bebouwde gebied.

Overigens is het niet de bedoeling dat door toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik al het bestaande stedelijke groen en sport- en spelvoorzieningen uit bestaand bebouwd gebied zullen verdwijnen. Vandaar dat nadrukkelijk het criterium is gesteld dat het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied te vinden.

Het plangebied ligt deels binnen bestaand bebouwd gebied zoals gedefinieerd in de provinciale verordening, aangezien de westelijke helft van het plangebied ook met de huidige verkeersbestemming benut kan worden voor stedelijke functies. Voor de oostelijke helft met een agrarische bestemming geldt deze letterlijke lezing niet. Als deze ontwikkeling wordt afgezet tegen de omgeving met de aanwezigheid van het naastgelegen Deventer Ziekenhuis met bijbehorende parkeerplaats (met een verhard en bebouwd oppervlak van gezamenlijk meer dan 60.000 m2), de sportvelden met bijbehorende parkeerplaats en de Nico Bolkesteinlaan met rotonde, is dit echter wel als stedelijk gebied aan te merken. Daarnaast is de nu beoogde locatie de meest passende locatie voor deze functie, aangezien de skatebaan is gepland nabij bestaande sportvoorzieningen op een locatie die goed te bereiken is. De functie conflicteert op deze locatie niet met omliggende functies en er is voldoende natuurlijk toezicht. De gemeente Deventer beschikt niet over een dergelijke locatie die volledig binnen een stedelijke bestemming ligt.

Toekomstbestendigheid

Oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven moeten toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. De nieuwe ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

De nu beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een skatepark. Het park wordt op een dergelijke wijze ingericht dat het gebruikt kan worden door zowel gevorderde als startende skaters, steppers en BMX-ers. Dit betekent dat de groep die gebruik maakt van het park enigszins kan variëren in de tijd. Daarmee blijft het park ook op langere termijn aantrekkelijk.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

verplicht

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied voor het skatepark aan de Nico Bolkesteinlaan maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een intrekgebied. Wel ligt het binnen de 'boringsvrije zone Salland diep' en op de rand van 'overstroombaar gebied'.

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggend plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

In het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen. Het plangebied is wel op de rand van overstroombaar gebied gelegen.

Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).

In Overijssel gaat het om gebieden langs de IJssel, de Overijsselse Vecht, het Zwarte Water, het Zwartemeer, het Ketelmeer en de Dinkel en om gebieden langs de aangewezen regionale keringen in het regionale watersysteem/regionale wateren (rivieren en kanalen).

De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart) en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

Voor alle overstroombare gebieden is het gewenst dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en herstructurering) tijdig nadenken over voorzieningen die tijdens een dreigende overstroming getroffen kunnen en moeten worden om de bebouwing te beschermen tegen onderlopen, het gebied te kunnen evacueren of belangrijke functies veilig te stellen. Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen. Meerlaagsveiligheid is hierbij het uitgangspunt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over vluchtlocaties, evacuatieroutes, ophoging van gebieden en/of wegen, aangepast bouwen, bescherming van vitale infrastructuur en kwetsbare objecten, bescherming van lokale dijken en kaden die de gevolgen van een overstroming kunnen beperken of geleiding van water naar gebieden waar het minder schade kan aanrichten. De verordening schrijft voor dat voor overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen, waarin aandacht wordt besteed aan deze aspecten. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van het skatepark past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het skatepark op deze locatie en de landschappelijke inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Het plangebied ligt binnen de 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken', binnen het ontwikkelingsperspectief 'Stedelijke netwerken als motor'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het skatepark past binnen dit ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en die behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk -door de wind gevormd- zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De bijbehorende ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandgebieden voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heide-ontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem en door beplanting met 'natuurlijke' soorten. En door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen.

2. Laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap heeft een deel van het plangebied het kenmerk 'essenlandschap'. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es (esdorpen en verspreide erven).

Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Eeuwenlange bemesting -met heideplaggen en stalmest -heeft geleid tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. Onder en in de es heeft zich op deze wijze een waardevol archeologisch archief opgebouwd. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op de overgang naar lager gelegen maten-en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.

De zandpaden volgen steeds de lange 'luie' lijnen van het landschap, Zo ontstond vanuit de dorpen een organische spinragstructuur naar de omliggende gronden en de dorpen in de omgeving. Het landschapsbeeld is afwisselend en contrastrijk, volgend aan de organische patronen van het natuurlijke landschap. Typerend zijn de losse hoeven rond de es en de esdorpen met hun karakteristieke boerderijen en herkenbaar dorpssilhouet met vaak de kerktoren als markant element.

De herkenbaarheid van de essen, flanken, maten en flieren en heidegebieden is sterk afgenomen. De samenhang in essenlandschap – bijvoorbeeld de relatie bebouwing/erf/omliggend land – verdwijnt. Het open karakter van de essen wordt bedreigd door de toename van bebouwing, en grondgebruik bij bijvoorbeeld boomteelt. Schaalvergroting, mechanisatie en kunstmest in de landbouw hebben geleid tot het in onbruik raken van de kenmerkende mineralenstromen in dit landbouwsysteem, vermindering van de contrasten en verlies aan oorspronkelijke functionaliteiten. Burgererven hebben het karakter van het landelijk gebied veranderd richting een mix van wonen en werken. Nieuwbouw ontneemt soms het zicht op de es of, vanaf de es op het dorp.

De ambitie is het behouden van de es als ruimtelijke eenheid en het versterken van de contrasten tussen de verschillende landschapsonderdelen. De realisatie van het skatepark, gelegen tegen bebouwd gebied en bestaande wegen aan, doet geen afbreuk aan deze ambitie.

3. Stedelijke laag

Het plangebied heeft in de stedelijke laag de kenmerken 'informele trage netwerk' en 'verspreide bebouwing'.

Ten aanzien van het informele trage netwerk is aangegeven dat dit het 'langzame' netwerk (wandelpaden, fietspaden, ruiterpaden, vaarroutes) van de provincie is. Dit netwerk maakt delen van het agrarisch cultuurlandschap en de natuurlijke laag toegankelijk en ervaarbaar. De maaswijdte van dit netwerk is sterk afhankelijk van het type landschap. Doordat bepaalde schakels in dit netwerk in de loop van de tijd zijn verdwenen (ruilverkaveling, opwaardering tot hoofdinfrastructuur en individuele ingrepen door particuliere grondeigenaren) is er sprake van discontinuïteit.

Paden verdwijnen doordat woonwijken en bedrijventerreinen het landschap in schuiven. Of doordat (snel)wegen barrières vormen en spoorwegovergangen worden afgesloten, of door aaneenvoeging van agrarische percelen. Anderzijds neemt de vraag naar een beleefbaar en toegankelijk natuur- en agrarisch cultuurlandschap, en daarmee naar verdichting en completering van het padennetwerk steeds toe.

De ambitie is verschuiving in het verplaatsingsgedrag van auto naar fiets en opheffen van de discontinuïteiten in het padennetwerk. Een schaalniveau hoger: het fiets- en wandelpaden netwerk wordt op niveau van de regio geïntegreerd tot een compleet systeem onder andere door de aanleg van fietssnelwegen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij doorgaande zandwegen, wandel- en fietsroutes worden discontinuïteiten in het netwerk van paden en vaarroutes voorkomen.

In en om het plangebied zijn diverse fietspaden aanwezig. De fietspaden die om het plangebied liggen, blijven behouden. Het fietspad dat het plangebied doorkruist, wordt aangepast. Het fietspad wordt om het plangebied heen gelegd, waardoor de verbinding blijft bestaan en deze route slechts op ondergschikt niveau wordt aangepast.

Ten aanzien van verspreide bebouwing is aangegeven dat de agrarische erven van oudsher een hele sterke binding met het landschap hebben. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Elke boer deed dit naar eigen inzicht en afgestemd op de plaatselijke omstandigheden, maar wel volgens de wetmatigheden van het toenmalige landbouwsysteem. Door deze 'eenheid in handelen' ontstonden er samenhangende landschappen, die nu nog steeds herkenbaar zijn: essenlandschap, oude hoevenlandschappen, broek-en heideontginningen, veenlandschappen etc.. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft: de opbouw van erf, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landschap besloten liggen. Naast erven kent het buitengebied losliggende 'gewone' burgerwoningen met veelal een eigen, individueel karakter en eigen verhaal van ontstaan.

Bij de transformatie van de erven vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. Daarbij heeft de oorspronkelijke 'eenheid in handelen', waarbij iedereen ongeveer hetzelfde deed, plaats gemaakt voor 'diversiteit in handelen': iedereen doet op zijn erf zijn eigen 'ding'. De erven gaan daardoor binnen de landschappelijke eenheid steeds meer van elkaar verschillen. Nieuwe functies bepalen het aangezicht: of een erf in agrarisch gebruik is (grote stallen, werklijnen naar het landschap), er een aannemer of autobedrijf zit (kaal erf met een grote plaat verharding er omheen) of dat het bijvoorbeeld een woonerf is geworden (klein erf, dicht in de beplantingen en een paardenweide). Deze verschillen zijn zowel in het landschap - als op luchtfoto's - heel goed te zien.

De ambitie is levende erven. Opnieuw verbonden met het landschap, gaan de erven een serieus te verkennen alternatief woon/werkmilieu vormen.

In het plangebied is geen bebouwing aanwezig. Het plangebied betreft geen erf en dit gebied kan dan ook niet opnieuw verbonden worden met het landschap. Het plangebied ligt aan de rand van van het stedelijke gebied, tegen een perceel aan dat als landbouwgrond wordt gebruikt.

4. Laag van de beleving

Het plangebied heeft in de laag van de beleving het kenmerk 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021     

Het plangebied ligt in het gebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.4. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid     

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van een skatepark mogelijk. Het plan past binnen het provinciale en (boven)regionale beleid en de uitgangspunten die daarbinnen zijn genoemd.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025     

In het structuurplan Deventer 2025 (vastgesteld in april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte.

Daarnaast is het streven de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

Conclusie

De realisatie van het skatepark past binnen het Structuurplan Deventer.

3.4.2 Omgevingsvisie Deventer     

Het Structuurplan Deventer 2025 is door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit was de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie is vastgesteld op 18 december 2019.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland. Eén van de tastbare gevolgen is dat bij nieuwbouwplannen voldoende ruimte gereserveerd moet worden voor waterberging. Ook bij het skatepark is hier aandacht aan besteed. Aan de oostzijde van het plangebied ligt landbouwgrond. Dit biedt mogelijkeden om aan deze zijde water op te vangen door middel van een wadi. Het water kan oppervlakkig afvoeren naar de wadi.

De kernopgaven die genoemd zijn in de omgevingsvisie zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoeren: een slimme, schone economie op met name de thema's energie en klimaat;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Eén van de punten die in de omgevingsvisie is genoemd, is dat gestimuleerd wordt dat bewoners actief en gezond leven. De realisatie van het skatepark levert een bijdrage aan een actief leven, voor met name jongeren. De locatie van het skatepark is in de omgevingsvisie benoemd als stedelijk groengebied.

Conclusie

De realisatie van het skatepark past binnen de Omgevingsvisie Deventer.

3.4.3 Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk     

Het Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk is vastgesteld in 2010. Het Masterplan betreft het gebied dat is ingesloten tussen Schalkhaar, het Overijsselsch Kanaal, de zorginstelling Brinkgreven en de spoorlijn Zutphen-Deventer met de Rivierenwijk daarachter. Het heeft kenmerken van een stadsrandzone met het rommelige dat daarbij hoort, maar er zijn ook idyllische gave plekken zoals de omgeving van de Douwelerkolk, een oude dijkdoorbraak van de IJssel. Het gebied staat onder sterke verstedelijkingsdruk. In de afgelopen decennia zijn er allerlei stedelijke voorzieningen in geplaatst: twee sportcomplexen, de drukke Nico Bolkesteinlaan en het Deventer Ziekenhuis.

Het Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk is een uitvloeisel van het Structuurplan Deventer 2025. In het Masterplan wordt de koers voor het gebied bepaald. Het gebied is ingedeeld in een aantal deelgebieden: de hoge akkers van de Rielerenk, de laagte tussen Rielerenk en Schalkhaar, de Douwelerkolk met zijn oude bossen en weilandjes, de omgeving van de Rielerkolk en voormalig landgoed Brinkgreven. Het plangebied lig in het deelgebied Rielerenk.

verplicht

Deelgebieden Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk (bron: Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk)

Op de Rielerenk staat de agrarische signatuur voorop, met goed verzorgde historische erven en passende teelten. De agrarische natuurwaarden worden waar mogelijk verhoogd. Het is een open gebied met verre zichten. In de omgeving van de erven is het landschap kleinschaliger, zoals dat ook in het verleden het geval was.

verplicht

Plankaart Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk (bron: Masterplan Rielerenk-Douwelerkolk)

Op de plankaart van het Masterplan is een deel van het plangebied met groen aangegeven als 'bos/nieuwe bosaanplant' met daarnaast in geel akkerland.

Bij Brinkgreven wordt een plek gemarkeerd waar in de historie ooit een boerenerf was. Het Deventer ziekenhuis is de grote nieuwe dominant op de Rielerenk. Vanuit het ziekenhuis wordt de open landelijke omgeving hoog gewaardeerd en zelfs als heilzaam ervaren. Vanuit de omgeving kan men zich moeilijk aan de aanwezigheid van het ziekenhuis onttrekken, de landelijke illusie is aanzienlijk verstoord. Aanvullende aanplant van bos en bomen kan vanuit bepaalde gezichtshoeken de ruimtelijke impact van het gebouwencomplex wat beperken, zonder het uitzicht vanuit het ziekenhuis te belemmeren. De terreinen van het ziekenhuis en Brinkgreven zijn voor een deel toegankelijk voor het publiek, hekken worden zoveel mogelijk vermeden. Aanvulling van het aantal meidoornhagen vergroot de kleinschaligheid en intimiteit.

Conclusie

Het gebied bij het skatepark was een herkenbaar landschappelijk gebied tussen de verschillende woongebieden. De komst van het ziekenhuis en de Nico Bolkesteinlaan hebben het gebied zowel functioneel als ruimtelijk gewijzigd van een gebruiksluw, agrarisch (enk-) en natuurgebied (Douwelerkolk) naar een gebied in gebruik voor sport en zorg in een groene landschappelijke setting. Het skatepark sluit hier qua functie goed bij aan. Een deel van het bestaande groen langs de Nico Bolkesteinlaan blijft behouden. Ook de naastgelegen akker blijft grotendeels behouden.

3.4.4 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking     

Het gemeentelijke waterbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. De wateragenda is een samenwerkingstructuur waarbij een aantal thema's centraal staan. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig;
  • Milieu en gezondheid;
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.4 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.5 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer     

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, zal de gemeente die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het skatepark bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven, gaat het om onderstaande aspecten:

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstige peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).



Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning.

In het bestuursakkoord van het college voor 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De gemeente Deventer stelt in 2019 een Energieplan op. Het energieverbruik van de bedrijven in Deventer is 2 tot 3 keer hoger dan dat van de huishoudens. Voor het energieplan gaat de gemeente Deventer in gesprek met het georganiseerde bedrijfsleven om tot concrete afspraken te komen. Het Energieplan wordt samen met de belangrijkste stakeholders in het bedrijfsleven en hun vertegenwoordigers opgesteld. De gemeente Deventer gaat met de grootste energiegebruikers in gesprek om een convenant af te sluiten dat ambitieuzer is dan de landelijk geldende wettelijke voorschriften. Dit soort afspraken of 'energiedeals' zijn bij voorkeur ondersteunend aan de ambities van de Deventer ondernemers rond thema's als 'Deventer Duurzame Maakstad' en 'circulaire economie'. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken.

3.4.6 Werkwijze ecologie     

In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie.

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

In paragraaf 4.3.6 wordt nader ingegaan op ecologie in het plangebied.

3.4.7 Speelbeleidsplan 'Samen spelen kun je overal'     

Spelen, bewegen en verblijven in de buitenruimte is voor de gemeente Deventer erg belangrijk. De openbare ruimte biedt mensen deze mogelijkheid ongeacht leeftijd, geloof of afkomst. Om zowel de kwaliteit als de kwantiteit van speelmogelijkheden te garanderen levert de gemeente maatwerk. Naast keurig ingerichte speelgelegenheden is speelaanleiding ook steeds meer in opkomst en worden de komende jaren drie grote natuurspeelplekken gerealiseerd. De visie van de gemeente is verwoord in de in oktober 2010 vastgestelde visie 'samen spelen kun je overal'.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken, biedt de visie op spelen een handleiding voor het ontwerpen, realiseren en beheren van speelgelegenheden. Hierdoor ontstaat op termijn eenheid in kwaliteit en een diversiteit aan speelgelegenheden.

Gemeente Deventer streeft de volgende visie na ten aanzien van spelen op openbare speelgelegenheden: Integraal spelen waarbij iedere leeftijdscategorie de mogelijkheid wordt geboden actief en participerend gebruik te maken van de openbare ruimte, met een inrichting afgestemd op de behoefte van de gebruikers, aansluitend bij de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen in Deventer.

De visie op spelen is geschreven vanuit de wens om spelen breder te trekken dan alleen voor kinderen, waarbij participatie een zeer belangrijke rol speelt. Hierbij maakt Deventer gebruik van de kracht van de samenleving. Niet altijd wordt een intensief participatietraject op touw gezet. Bij het vervangen van een enkel toestel zal de participatie minimaal zijn.

Als onderdeel van het integraal spelen streeft de gemeente naar natuurlijke speelgelegenheden. Spelen en bewegen in de natuur is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van mensen. De visie op spelen gaat uit van een vernieuwde denkrichting waarbij eerder opgestelde ambities waar mogelijk zijn meegenomen.

Conclusie 

Voorliggend bestemmingsplan is specifiek opgesteld om de realisatie van een skatepark, op voorstel van een aantal jongeren, mogelijk te maken. Daarnaast zijn bijvoorbeeld ook speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen toegelaten. Hierdoor wordt aan verschillende leeftijdscategorieën de mogelijkheid geboden actief en participerend gebruik te maken van de openbare ruimte, zoals ook in het speelbeleidsplan staat.

3.4.8 Adviesnota Te gek een eigen plek - Informele ontmoetingsplekken voor jongeren     

In oktober 2005 heeft de stedelijke themagroep Jongeren de adviesnota 'Te gek een eigen plek' aangeboden aan het college van Burgemeester en Wethouders. De nota geeft een advies over een evenwichtig over de stad verspreid aanbod van informele ontmoetingsplekken voor jongeren.

De nota geeft een indeling in verschillende categorieën van plekken waar jongeren elkaar informeel ontmoeten. De categorieën zijn:

  • What's Up (Kleine plekken voor 5 tot 10 jongeren die bij elkaar komen en bijpraten. Slechts enkele voorzieningen als bankjes e.d.);
  • Stay Around (Iets grotere plekken voor 10 tot 40 jongeren waar jongeren afspreken en activiteiten kunnen ontplooien. Voorbeelden: trapveldje, basketbalveldje);
  • No Problem (Grotere plekken op afstand van de bebouwing om overlast voor omwonenden te beperken. Vaak grotere voorzieningen aanwezig. Voorbeelden: overkapping, skatebaan, verharding).



De adviesnota is gekoppeld aan de uitvoering van het speelbeleidsplan. Per wijk wordt bij de realisatie van het speelbeleidsplan gestreefd naar de realisatie van minimaal één 'No problem' plek en wordt bij de inrichting van overige speelplekken gestreefd deze te laten voldoen aan een 'What's up' of 'Stay Around' voorziening.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen zal worden gestreefd naar zoveel mogelijk flexibiliteit om bij een verzoek van de jongeren over te kunnen gaan tot realisatie van een informele ontmoetingsplek.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is specifiek opgesteld om de realisatie van een skatepark mogelijk te maken. Daarnaast zijn bijvoorbeeld ook speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen toegelaten. Dit betekent dat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor een informele ontmoetingsplek voor jongeren.

3.4.9 Groenbeleidsplan     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

In het voorliggende bestemmingsplan zal de groenstructuur met name wijzigen doordat er aan de zijde van de Nico Bolkesteinlaan een aantal bomen gekapt wordt. Voor deze bomen geldt een herplantplicht. Rondom het skatepark wordt een grasstrook aangelegd. Langs het te verleggen fietspad wordt een haag voortgezet, waardoor de groene aankleding past bij de omgeving. In de bestemming voor het plangebied blijft het mogelijk zaken als groenvoorzieningen, bermen en beplanting te realiseren.

Conclusie

Het bestemmingsplan biedt voldoende ruimte aan de realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.4.10 Bomenbeleidsplan     

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd en betreffen zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

Met het vaststellen van de bomenverordening wordt ook de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen en de subsidieregeling voor particulieren voor onderhoud aan Bijzonder Beschermwaardige Bomen vastgesteld.

Conclusie

De bescherming van de bomen verloopt via een separaat spoor. Voor een aantal bomen in het plangebied is reeds een kapvergunning afgegeven, omdat anders het skatepark niet gerealiseerd kan worden op deze locatie. De bomen stonden niet op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen. Op een andere locatie zullen bomen herplant worden.

3.4.11 Welstandsnota gemeente Deventer     

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark zal aan de welstandsnota worden getoetst. De 'welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen. In de welstandsnota ligt het plangebied in het gebied dat is aangeduid als 'solitaire bebouwing'.

Gebouw- en gebiedskenmerken

In de gemeente komen grote gebieden voor waarin de bebouwing individueel is vormgegeven. Het gaat daarbij om (sport)parken, villawijken, instellingen, grote open gebieden tussen verschillende wijken, grote winkelgebieden en dorpsgebieden waar de woningen individueel zijn vormgegeven. De gebouwen stammen uit verschillende perioden.

De gebouwen hebben een overwegend grote massa. De verschijningsvorm varieert, omdat de gebouwen in verschilende perioden zijn gebouwd, maar ook omdat behalve woningen veel andere functies voorkomen. Dergelijke gebouwen zijn niet (alleen) vanwege esthestiek op een bepaalde manier vormgegeven, maar vaak geeft de vormgeving ook de functie van het gebouw weer.

Welstandsbeleid

Voor dit gebied is het vooral van belang dat verbouwingen of nieuwe bijgebouwen passen bij de architectuur van het hoofdgebouw. Bij nieuwbouw is het van belang dat de woningen individueel zijn vormgegeven (herhaling vermijden). Er is binnen dit gebied veel vrijheid, zolang de kwaliteit op zich maar voldoende is. De gebouwen worden vooral beoordeeld in de relatie tot de omgeving en de functie. Er zijn weinig welstandscriteria van toepassing, omdat elk gebouw afzonderlijk kan worden vormgegeven. Omdat bij de welstandstoetsing vooral de relatie met het openbaar gebied van belang is, worden alle bouwplannen in dit gebied voorgelegd aan de Adviesraad Welstand.

Kenmerken en streefbeeld openbare ruimte

De robuuste groene omgeving, bestaande uit zowel openbaar als particulier grondgebied, is de belangrijkste eigenschap van de (openbare) ruimte. Het karakter van het groen is specifiek aan de locatie. Het is sterk gerelateerd aan de cultuurhistorie van de plek en het onderliggende landschap.

De landschappelijke kenmerken van de locatie en de directe omgeving zijn leidend bij de (her)inrichting van de openbare ruimte en particuliere terreinen. Dat zijn bijvoorbeeld landgoedbeplantingen, lanen, houtwallen, de openheid van het rivierenlandschap en beplantingen.

Conclusie

De realisatie van een skatepark past in het gebied 'solitaire bebouwing' waar bebouwing individueel is vormgegeven en waar veel andere functies voorkomen. In het plangebied worden geen gebouwen gerealiseerd. Deze worden ook niet toegelaten in de planregels, aangezien in het plangebied geen bouwvlak is opgenomen.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Grondgebruik en bodemgesteldheid     

4.1.1 Grondgebruik     

Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels groen ingericht met gras en bomen, als begeleiding van de Nico Bolkesteinlaan en de omliggende fietspaden. Een klein deel aan de oostzijde van het plangebied is in gebruik als landbouwgrond.

4.1.2 Bodemgesteldheid     

In het plangebied zijn diverse boringen uitgevoerd waarmee inzicht wordt gegeven in de bodemopbouw in het plangebied. Bijlage 3 bij het bodemonderzoek dat als bijlage 2 bij dit bestemmingsplan is gevoegd geeft inzicht in de bodemopbouw op diverse locaties in het plangebied. In het algemeen kan gesteld worden dat de bodem tot circa 4,4 m -mv bestaat uit matig fijn zand. Het grondwater is aangetroffen op een diepte van circa 2,9 m -mv.

4.1.3 Conclusie     

De aspecten grondgebruik en bodemgesteldheid vormen geen belemmering voor onderhavig plan en worden hierdoor niet aangetast of bedreigd.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten     

4.2.1 Archeologie     

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing. Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

Dubbelbestemming

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie', zoals die in het bestemmingsplan is gehanteerd. Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Deventer geldt in het plangebied de beleidswaarde 'Waarde 3'.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen.

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

verplicht

Uitsnede archeologische beleidskaart, waarbij het aangegeven plangebied kleiner is dan het plangebied van dit bestemmingsplan

De archeologische verwachting

Onder archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische resten verstaan. Meer specifiek zegt een archeologische verwachting iets over de relatieve dichtheid waarin archeologische resten (vondst- en/of spoorcomplexen) kunnen voorkomen. De archeologische verwachting is opgebouwd uit fysisch geografische kenmerken en historische en archeologische data.

Fysische geografie

De verwachtingskaart heeft een sterk fysisch geografische basis. Uit de archeologische onderzoeken die plaats hebben gehad in de gemeente Deventer en in omliggende gebieden zijn op grond van geomorfologische en geologische kenmerken en de bodemgesteldheid verschillende landschappen onderscheiden, die ieder een eigen ontwikkeling en bewoningsmogelijkheden hebben gekend. De hogere delen van het landschap waren vaak al in de prehistorie door mensen in gebruik. De lagere delen zijn minder intensief gebruikt en werden vaak pas in de middeleeuwen of de nieuwe tijd bewoonbaar. Op basis van geomorfogenetische kenmerken zijn drie verwachtingszones voor archeologische resten uit met name de prehistorie tot en met de vroege middeleeuwen onderscheiden: zones met een hoge, middelmatige en lage verwachte dichtheid aan archeologische resten.

Volgens de fysisch geografische kaart ligt het plangebied op een, deels verstoven laat glaciaal en/of vroeg holoceen duin, met plaggendek. Op basis van de fysisch geografische kaart is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. Op de archeologische verwachtingskaart ligt het plangebied in een gebied met een hoge verwachte dichtheid aan archeologische resten (erven en grafvelden). De archeologische resten worden afgedekt door een 0,3-0,5 m dikke conserverende laag (plaggendek), deze laag heeft eventuele archeologische resten beschermd. Dit is vertaald naar een archeologische beleidswaarde 3 op de archeologische beleidskaart van de gemeente Deventer.

Historische verwachting

Vanaf de middeleeuwen ging de mens het landschap naar zijn hand zetten. Op basis van historische bronnen (zoals kaarten en geschriften) zijn locaties van historische elementen met een hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten aangewezen. Deze verwachting is weer vertaald naar de beleidswaarden op de beleidskaart en heeft geleid tot de waarden zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

Een gedetailleerdere beschrijving van de historische elementen en de onderbouwing van de hieraan gekoppelde beleidscategorieën is te vinden in de rapportages bij de archeologische verwachtingskaart en de archeologische beleidskaart. Deze rapportages maken onderdeel uit van de onderbouwing bij dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied en in de directe omgeving ervan zijn geen historische elementen bekend.

Archeologische waarden

Op basis van archeologische onderzoeken kunnen terreinen worden aangewezen waar met zekerheid sprake is van archeologische resten. Vindplaatsen waar de archeologische sporen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid buiten de al onderzochte locatie doorlopen, krijgen de beleidsstatus van terrein met archeologische waarden. Hieronder bevinden zich ook vindplaatsen waar bijvoorbeeld wel proefsleuvenonderzoek heeft plaatsgevonden maar waar door omstandigheden het definitief onderzoek (nog) niet is uitgevoerd.

Net ten noorden van het plangebied is een proefsleuvenonderzoek en archeologische opgraving uitgevoerd voordat het ziekenhuis werd gebouwd. Tijdens het onderzoek zijn op verschillende locaties op het terrein vindplaatsen aangetroffen uit de prehistorie en de middeleeuwen. Het gebied van de Rielerenk is opgehoogd met afval uit de stad, dat de vruchtbaarheid van het land verbeterde. Het gebied hoorde economisch gezien bij de stad Deventer en was medeverantwoordelijk voor de voedselvoorziening. Een interessant detail is dat er resten van een hopplantage zijn gevonden.

Verstoringen

Als gevolg van forse bodemingrepen zijn sommige terreinen zodanig aangetast dat betwijfeld kan worden of zich nog archeologische waarden in de bodem bevinden. In die gebieden waar de bodem diep verstoord is, mag worden aangenomen dat er geen belangrijke archeologische sporen (meer) aanwezig zijn. Voor deze gebieden geldt geen archeologische verwachting meer.

Binnen de locatie zelf zijn geen verstoringen bekend. Het terrein net ten zuiden van het plangebied, nu een sportpark, is wel diep verstoord.

Omgevingsvergunning

Welke vorm van archeologisch onderzoek noodzakelijk is, hangt af van het soort en de vorm van de ingreep. De juiste vorm van archeologisch onderzoek kan pas worden bepaald, indien de verstoringsdiepte en de begrenzing van de geplande bodemingrepen bekend zijn. Deze gegevens worden waar nodig in de bureaustudie gekoppeld aan de inhoudelijke gegevens over de locatie. Op basis daarvan kunnen aan de vergunning al dan niet voorwaarden worden verbonden.

4.2.2 Cultuurhistorie     

Per 1 januari 2012 is de wet Modernisering Monumentenzorg van kracht geworden. Hierdoor dienen cultuurhistorsiche waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Door de verankering van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten. Er wordt gesproken over cultuurhistoriche waarden wanneer er een positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving.

Zoals in de vorige paragraaf is benoemd, zijn in het plangebied en in de directe omgeving ervan geen historische elementen bekend. Daarnaast zijn er in een deel van het plangebied en de omgeving daarvan in het recente verleden diverse ontwikkelingen geweest, zoals de aanleg van de Nico Bolkesteinlaan. Hierdoor kan aangenomen worden dat cultuurhistorie geen belemmerende factor is voor de realisatie van het skatepark.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten     

In het plangebied bevinden zich geen Rijks-of Gemeentelijke monumenten.

4.3 Milieu-aspecten     

Het voorliggende bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering     

Voor de toets milieuzonering is gebruik gemaakt van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG, uitgave 2009. In bijlage 1 van de VNG handreiking 2009 wordt een basislijst gegeven met verschillende bedrijfsactiviteiten, installaties en opslag van stoffen ingedeeld in een milieucategorie. Voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar worden richtafstanden gegeven tot woningen of andere gevoelige bestemmingen. Wanneer deze woningen of gevoelige bestemmingen zijn gelegen in een gemengd gebied met bedrijvigheid of in de nabijheid van hoofdinfrastructuur, kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd naar de richtafstand behorend bij de eerst onderliggende categorie (VNG § 2.3). Wanneer er wettelijke grenswaarden en afstanden gelden, dan zijn die leidend boven de richtafstanden.

Volledigheidshalve is te vermelden dat door de VNG in mei 2019 de handreiking milieuzonering Nieuwe stijl is gepubliceerd, waarmee wordt voorgesorteerd op de verbrede reikwijdte en beoordelingssystematiek bij ruimtelijke plannen onder de Omgevingswet. Deze handreiking vervangt de VNG handreiking 2009. In paragraaf 1.4 van de milieuzonering Nieuwe stijl is aangegeven dat, voor zover de huidige bestemmingsplannen nog van kracht zijn, bij inpassing van een (bedrijf-) activiteit de huidige systematiek (VNG 2009) nog van kracht blijft. Voor dit plan kan daarom nog gebruik worden gemaakt van de VNG handreiking 2009.

Doorwerking in het plan

Een skatepark is niet expliciet opgenomen in de lijst van activiteiten in bijlage 1 van de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering. Evenmin is er in deze bijlage een activiteit die als overeenkomstig kan worden gezien. Wel is van een skatepark een geluidemissie te verwachten, die bij korte afstand tot woningen of andere geluidgevoelige gebouwen tot geluidhinder kan leiden.

Een akoestisch onderzoek is noodzakelijk om vast te stellen of de skatebaan op het nabijgelegen ziekenhuis (op circa 100 meter van de baan), een psychiatrisch centrum en woningen (op circa 250 meter van de baan) voldoet aan de richtwaarden. Het gebied is door de ligging nabij de Nico Bolkesteinlaan (een verbindingsweg met veel verkeer), het ziekenhuis, bijbehorende parkeerplaats en aangrenzende sportvelden als gemengd gebied te omschrijven. Een akoestisch rapport is opgesteld en bij dit bestemmingsplan gevoegd als bijlage 1 Akoestisch onderzoek. In de volgende paragraaf wordt hierop nader ingegaan.

4.3.2 Geluid     

Voor het plangebied is een akoestisch rapport opgesteld, zoals is opgenomen als bijlage 1 Akoestisch onderzoek bij dit bestemmingsplan. Het onderzoek is gebaseerd op een inventarisatie van het verwachte gebruik van het skatepark, geluidsmetingen verricht aan vergelijkbare skatebanen en de VDI 3770:2012-09 geluidsemissies sport en recreatie-inrichtingen. Aan de hand van de verkregen gegevens is een akoestisch rekenmodel vervaardigd waarmee de geluidsniveaus zijn berekend.

Uitgegaan is van een representatieve bedrijfssituatie, waarbij het skatepark volledig en gelijktijdig in gebruik is voor zowel 2 BMX-fietsen als 4 boarders of inliners. De laatste groep is vooral bepalend voor het geluid. Bij de invoer van geluidbronnen is het stemgeluid meegenomen. Uitgegaan is van bronmateriaal van meerdere geluidmetingen bij andere banen. De brongeluidniveaus variëren in deze onderzoeken van Lwr 91 tot 98 dB(A). In het onderzoek voor het skatepark Deventer is een hoog bronniveau Lwr 97 dB(A) aangehouden. Voor het maximale (piek-) geluidniveau is uitgegaan van de skatebewegingen over metalen rails. Deze niveaus zijn “worst case”. Dat wil zeggen dat ze in werkelijkheid lager zullen liggen. Er zijn bedrijfstijden aangehouden van 7.00 uur tot 20.30 uur.

De geluidcontouren zijn grafisch in beeld gebracht. Als beoordelingspunten zijn genomen het Deventer ziekenhuis, gelegen op een afstand van circa 100 meter van het skatepark, het psychiatrisch centrum op circa 250 meter afstand en de dichtstbij gelegen woning aan de Vriezenbeltstraat 28 op circa 280 meter van het park. De geluidbelastingen van zowel het langtijd gemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) als de maximale (piek-) geluidsniveaus (LA,max) zijn getoetst aan de geluidvoorschriften van het Activiteitenbesluit als de overeenkomstige richtwaarden voor een omgevingstype gemengd gebied.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat bij het Deventer ziekenhuis voldaan wordt aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de VNG-richtwaarden voor 'gemengd gebied'. Bij de overige geluidsgevoelige bestemmingen (psychiatrisch centrum em woningen) wordt ruimschoots voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit en de VNG-richtwaarden voor 'rustige woonwijk'. Hiermee vormt de realisatie van het skatepark wat betreft geluid geen belemmering voor de omgeving.

4.3.3 Bodem     

Voor het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2 Bodemonderzoek bij dit bestemmingsplan. Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform NEN 5740.

In het plangebied is in het verleden geen bodemonderzoek uitgevoerd. Wel is voor de civieltechnische werkzaamheden ter plaatse van de rotonde in 2016 een bodemonderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn in de grond geen gehalten aangetoond boven de achtergrondwaarden. Op basis van deze informatie is er voor de huidige onderzoeksopzet van uitgegaan dat de locatie niet verdacht is voor een verontreiniging.

Zintuiglijk zijn in de bovengrond resten beton en/of sporen baksteen aangetroffen. Lokaal zijn sporen kolengruis aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden aangetroffen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van een verontreiniging.

Analyseresultaten grond

  • In de bovengrond zijn lokaal licht verhoogde gehalten aan PAK en minerale olie gemeten. De verontreiniging in de bovengrond vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling. Het gehalte aan PFAS blijft beneden de tijdelijke landelijke achtergrondwaarde;
  • In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond van onderzochte componenten;
  • In de grondwal zijn geen verhoogde gehalten aangetoond vann onderzochte componenten.

Analyseresultaten grondwater

Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Van de overige geanalyseerde parameters zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden. In de omgeving komen deze verhogingen van metalen veelvuldig voor en deze hebben veelal een natuurlijke oorzaak. Er is geen reden om te verwachten dat een mogelijke verontreinigingskern zich op het terrein bevindt. Daarom is de verontreiniging geen belemmering.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is de locatie geschikt voor het beoogde gebruik (skatepark).

Wanneer in de toekomst (bijvoorbeeld bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, dan gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit het Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

4.3.4 Luchtkwaliteit     

Externe werking van het plan op de omgeving

Het plan leidt niet tot extra gemotoriseerde vervoersbewegingen en daardoor ook niet tot emissies van luchtverontreinigende stoffen, waaronder fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2).

Interne werking van het plan op de achtergrondwaarden

De luchtkwaliteit is geschikt voor het gebruik van het skatepark. Op de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu zijn op schaal van vierkante kilometer vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. De achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) en fijnstof ( PM10 en PM2,5) in het plangebied voldoen ruim aan de grenswaarden van de wet milieubeheer en liggen onder de WHO-advieswaarde.

Conclusie

Luchtkwaliteit is niet belemmerend voor het plan.

4.3.5 Externe veiligheid     

Het plan bevat geen gebouwen, voor verblijf van personen, die aangemerkt worden als een (beperkt-) kwetsbaar object voor het aspect externe veiligheid. Wel dient beoordeeld te worden of bij gebruik en verblijf van personen op het skatepark nog aandacht nodig is voor externe veiligheid. Het plan is getoetst aan de hand van de risicokaart www.risicokaart.nl.

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het plan is niet gelegen binnen de aan te houden afstand voor het plaatsgebonden risico (PR-10) van inrichtingen met gevaarlijke stoffen die zijn aangewezen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), aangewezen transportroutes voor gevaarlijke stoffen onder het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) of buisleidingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Het plan is niet gelegen binnen een invloedgebied van Bevi inrichtingen, transportroutes gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Conclusie

Externe veiligheid is niet belemmerend voor het plan.

4.3.6 Ecologie     

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige EHS) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en uitgewerkt in provinciale verordeningen.

In het Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden moeten worden aangewezen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. De ligging van die gebieden wordt geometrisch vastgelegd. Bij provinciale verordening worden in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het NNN, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geldt een 'nee, tenzij'-afweging. Dit houdt kortweg in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan is. Regels voor beoordeling van effecten op het NNN zijn vastgelegd in provinciale verordeningen.

Onderzoeksmethode

Voor het plangebied is een quickscan natuurtoets uitgevoerd, die als bijlage 3 Ecologisch onderzoek bij dit bestemmingsplan is gevoegd. In het rapport dat in mei 2019 is opgesteld, wordt ingegaan op de gebieds- en soortbescherming. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom is de bescherming van houtopstanden niet aan de orde, anders dan het aanvragen van een eventuele gemeentelijke kapvergunning.

In het plangebied zijn een brede berm met grondwal en bomen en lage beuken- en meidoornhagen aanwezig. Ook ligt er een matig voedselrijk ruig graslandje. Voor de aanleg van het skatepark worden relatief jonge beuken en eiken gekapt.

Gebiedsbescherming

  • Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Rijntakken op circa drie kilometer afstand. De voorgenomen bestemmingsplanherziening heeft geen negatieve effecten als gevolg van additionele verstoring door geluid en licht op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.
  • Voor een aantal woningbouwlocaties in de gemeente Deventer is op basis van eerdere berekeningen inzichtelijk gemaakt wat de effecten zijn van stikstof op nabij gelegen Natura 2000- gebieden (in de meeste gevallen Rijntakken). Op basis daarvan kan voor een aantal ruimtelijke procedures worden onderbouwd dat een aanvullende Aerius-berekening niet uitgevoerd hoeft te worden. Daarnaast is door het rijk een handreiking Woningbouw en AERIUS opgesteld d.d. januari 2020. Hierin worden indicaties afgegeven over te verwachten stikstofdepositie bij woningbouw. Omdat dit een ander type project betreft (aanleg van een skatepark) zijn aanvullende indicatieve berekeningen gemaakt in Aerius. Het skatepark kent bijvoorbeeld een kortere aanlegperiode ten opzichte van reguliere woningbouw. Uit deze berekening blijkt dat als gevolg van de aanleg van het skatepark geen sprake is van stikstofdepositie. Er is als gevolg van de aanleg van het skatepark geen sprake van significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door depositie van stikstof vanuit het plangebied.
  • Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied is het Wechelerveld op een afstand van circa twee kilometer afstand. Er zijn vanwege deze grote afstand geen negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen plannen op het functioneren van het NNN te verwachten.

Soortbescherming

  • Er zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
  • In het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor diverse vleermuissoorten. Er worden echter geen negatieve effecten verwacht op essentiële vliegroutes en foerageergebieden in het plangebied en directe omgeving.
  • In het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van algemene, grondgebonden zoogdieren en amfibieën aangetroffen en/of te verwachten. Voor de te verwachten soorten geldt een provinciale vrijstelling.
  • Er zijn in het plangebied geen vogelsoorten aanwezig of te verwachten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden is broedbiotoop aanwezig van struwelen en bomen voor algemene vogelsoorten.
  • In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen van reptielen, vissen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten die bescherming genieten, uitgezonderd soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Overijssel.

Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van een skatepark. Ook zal de realisatie van het skatepark geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de ecologie ter plaatse en is er geen sprake van significatie negatieve effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van stikstof. De haalbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee aangetoond ten aanzien van deze aspecten.

4.3.7 Duurzaamheid     

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Het thema duurzaamheid en de ambinties op dit punt zijn in paragraaf 3.4.5 beschreven. De aspecten die daar benoemd zijn, dienen meemgenomen te worden bij de realisatie van het skatepark. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn hieromtrent geen specifieke bepalingen opgenomen.

4.4 Waterhuishouding     

4.4.1 Inleiding     

Zoals in het Nationaal Waterplan is aangegeven, is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Vorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is de reactie gekomen dat de normale procedure doorlopen moet worden. In deze paragraaf wordt nader op de watertoets ingegaan.

4.4.2 Bodemopbouw     

De bodem in het plangebied bestaat tot circa 4,4 m beneden maaiveld uit matig fijn zand. Tijdens veldwerkzaamheden in het grondwater aangetroffen op een diepte van circa 2,9 m beneden maaiveld.

4.4.3 Grondwater     

De gemeente beschikt over een online grondwatermeetnet van 50 peilbuizen in het stedelijk gebied die automatisch worden bemeten, zodat er altijd actuele gegevens beschikbaar zijn. De meest nabijgelegen peilbuis is gelegen aan de Barinkstraat 1. Op deze locatie wordt sinds 2006 de grondwaterstand gemeten. Uit de gegevens blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand circa + 4,61 m NAP is. De maaiveldhoogte bij de peilbuis bevindt zich op + 6,15 m NAP.

4.4.4 Oppervlaktewater     

In de directe nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.

4.4.5 Riolering (hemelwater/afvalwater)     

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een mogelijkheid. Als infiltratie niet mogelijk is dan kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

Rondom de ontwikkellocatie ligt een gemengd rioolstelsel. Dit is een betonnen buis van rond 300 mm. Het terrein is niet aangesloten op de riolering en zal in de toekomstige situatie ook geen vuilwater gaan afvoeren. In de huidige situatie trekt het hemelwater de grond in. Aan de oostzijde van het plangebied ligt landbouwgrond. Dit biedt mogelijkheden om in de toekomst aan deze zijde water op te vangen door middel van een wadi. Het water kan oppervlakkig afvoeren naar de wadi. De exacte inrichting van de waterhuishouding op deze locatie zal in het ontwerp van het skatepark worden meegenomen.

Bij (her)ontwikkelen dient (normaal gesproken) een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook droogte- en hittebestendig is. Om te bevorderen dat de normale regenval wordt opgevangen hanteert de gemeente een infiltratievoorziening van 10 mm op eigen terrein. In de regels bij dit bestemmingsplan is deze voorwaarde opgenomen in artikel 8.3. Het gebruiken van gronden en bebouwing in het plangebied is slechts toegestaan als is voorzien in een waterbergingsopgave van minimaal 10 mm per m2 verharding. Dit is het uitgangspunt bij het ontwerp voor de waterhuishouding van het skatepark.

Voor middelgrote plannen wordt geadviseerd om 10% van het verharde oppervlak in te zetten voor berging ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater. Op basis van het verharde oppervlak dient het waterbergend oppervlak te worden bepaald. Daarin is maximaal 30cm peilstijging toegestaan. De aan te leggen waterberging wordt ontworpen op basis van een vertraagde afvoer / infiltratiesituatie.

Bij middelgrote plannen wordt ook gevraagd een waterhuishoudings- en rioleringsplan op te stellen en daarover vroegtijdig met het waterschap over de uitgangspunten in gesprek te gaan.

Ontwerp in de dagelijkse beheersituatie

Bij het ontwerp van het oppervlaktewatersysteem in de dagelijkse beheersituatie is het van belang rekening te houden met de hydraulische afvoercapaciteit van het rioolstelsel. De dagelijkse rioleringsbui moet zonder problemen kunnen uitstromen. Daarom wordt de peilstijging van het oppervlaktewater in de normale beheersituatie onder andere bepaald door de hoogte van drempels in de riolering. Hoe hoog het waterpeil kan stijgen is afhankelijk van de beschikbare ruimte voor water en de toegestane afvoer. De te hanteren afvoernorm voor een situatie die 1 of 2 dagen per jaar optreedt, is gemiddeld 0,8 l/s/ha.

Hoosbui (boven normatieve situatie)

Verder wordt geadviseerd een stress-test uit te voeren met een bui die boven de genoemde normen uitgaat. Deze hoosbui kan zeer lokaal tot veel wateroverlast leiden en het is belangrijk dat de gevolgen hiervan in beeld worden gebracht. Het gaat in deze situatie vooral om de afstroming van het hemelwater over het maaiveld.

4.4.6 Overstromingsrisico     

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het dijktraject 53-1: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijktrajectgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan de nieuwe normen voor waterveiligheid, gebaseerd op risicobenadering. Voor het dijktraject 53 betekent dit dat de norm van het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) per 1 januari 2017 is verzwaard naar 1/3000. Door de verhoogde normering voldoet dijktraject 53-1 niet meer aan de nieuwe norm en zal in de toekomst worden aangepakt om in uiterlijk 2050 te voldoen aan deze norm. In 2017 zijn de beheerders gestart met de beoordeling. In 2023 moet er zo een landelijk beeld ontstaan van de versterkingsopgave tot 2050. De opgaven worden opgenomen in het HWBP.

4.4.7 Ontwateringsdiepte     

De ontwateringdiepte is afhankelijk van het type stedelijk gebied, waarmee het minimale bouwpeil behaald kan worden. Richtinggevende waarden per type stedelijk gebied zijn vermeld, het gaat om de minimale ontwateringdiepte ten opzichte van de as van de weg:

  • bestaand stedelijk gebied wegen: 70 cm
  • hoofdwegen: 100 cm
  • nieuwe bebouwing met minimale ontwatering: 50 cm
  • nieuwe standaard bebouwing met kruipruimte: 70 cm
  • tuinen, openbaar groen, sportvelden en dergelijke: 50 cm

De minimale waarde mag niet structureel worden overschreden, en niet langer dan vier weken per jaar. In verband met de verwachte klimaatsverandering wordt de eis van de minimale ontwateringdiepte in nieuwbouwgebieden scherper gesteld, zeker als wordt gebouwd in de lagere en nattere gebieden.

4.4.8 Verslag overleg met relevante waterbeheerders     

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven dat het plan geen schadelijke gevolgen heeft voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden namelijk niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en bedraagt de toename van het verharde oppervlak namelijk niet meer dan 1500 m2.

4.5 Verkeer en parkeren     

Het skatepark is goed bereikbaar vanuit diverse richtingen. Ten noorden van het plangebied is het fietspad langs de Nico Bolkesteinlaan gelegen. Vanaf deze zijde wordt het skatepark ontsloten voor fietsers. Het fietsparkeren vindt plaats in het entreegebied. Indien bezoekers van het skatepark met de auto komen, is in de directe omgeving ruim voldoende parkeergelegenheid voor auto's aanwezig.

Het fietspad aan de zijde van de Rielerenk wordt verlegd. Het pad wordt afgebogen over de wielerbaan en sluit aan bij de rotonde, waardoor het fietspad het plangebied niet langer doorkruist.

Conclusie

Verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de realisatie van het skatepark.

4.6 Sociale veiligheid     

Naast een aantrekkelijke en aanpasbare woonomgeving zal de woonomgeving vooral ook (sociaal) veilig in het gebruik moeten zijn. Het gaat er om dat mensen zich veilig voelen en dat zoveel mogelijk daadwerkelijk zijn. Factoren die kunnen bijdragen aan (het gevoel van) meer veiligheid zijn: informeel toezicht op de openbare ruimte, persoonlijke controle over de ('eigen') omgeving en het imago van het (totale) gebied. Toegespitst op het plangebied betekent dit, dat door inrichting en beheer van de openbare ruimte een goede sociale controle mogelijk dient te zijn. Een aantal aspecten waarbij de sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt, is:

  • stedenbouwkundige inrichting: daarbij gaat het ondermeer om de relatie openbaar-privé, menging tuin- en straatgericht wonen, overzichtelijkheid van stratenpatronen, parkeervoorzieningen en openbare verlichting;
  • vrijliggende groenvoorzieningen: vooral de waarborging van overzichtelijkheid;
  • langzaam-verkeerroutes: primaire routes moeten bij voorkeur 'begeleid' worden door woonbebouwing;
  • buurtbeheer: optredende gebreken als gevolg van dagelijks gebruik adequaat en snel herstellen;
  • jeugdopvang: creëren van adequate speel- en ontmoetingsplekken.

Voor de aanleg van het skatepark is met name het laatste punt van belang.

Bij raadsbesluit d.d. 1 juli 2000 is besloten dat bij de uitvoering van bouwplannen de normeringen genoemd in het handboek Politiekeurmerk Veilig Wonen als basis worden gehanteerd. Deze normeringen houden in dat naast extra eisen op woningniveau bovenop de eisen in het bouwbesluit, eisen worden gesteld aan een woongebouw/wooncomplex en aan de openbare ruimte. De mogelijkheden van het kunnen uitoefenen van sociale controle spelen hierbij een cruciale rol.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

In het Besluit mer is geregeld dat voor activiteiten, plannen en besluiten die zijn genoemd in de D-lijst van het besluit een aanmeldnotitie door de initiatiefnemer aangeleverd wordt, op basis waarvan het bevoegd gezag besluit of er een volwaardig milieueffectrapport noodzakelijk is. Uitgangspunt bij vorm-vrije m.e.r.-procedures is nee-tenzij, dus nee geen MER noodzakelijk, tenzij belangrijke gevolgen voor het milieu aan de orde kunnen zijn.

Volgens artikel 7.17 van de Wet milieubeheer dient het bevoegd gezag bij haar beslissing rekening te houden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria. Deze criteria hebben betrekking op:

  1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse;
  2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Voor voorliggende ontwikkeling haakt de m.e.r. wetgeving aan bij het ruimtelijke spoor, door de benodigde bestemmingsplanprocedure voor het planologisch toevoegen van het skatepark. In voorgaande paragrafen zijn de milieuaspecten van de ontwikkeling beschreven.

Onderzoek

Op 24 maart 2020 is bij besluit van het college van B&W van de gemeente Deventer vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als bijlage 4 besluit vormvrije m.e.r.-beoordeling bij dit bestemmingsplan gevoegd. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In § 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 Crisis- en herstelwet     

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:

1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan;

2. Artikel 7c is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing;

3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid;

4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:

a. (...);

b. Deventer;

c. (...);

5. Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt:

a. voor de in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, genoemde gemeenten: tot 20 september

2019;

b. (...).

In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012). De SVBP2012 bevat normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De afwijking van de SVBP2012 is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

5.3 Planopzet     

5.3.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de de bouwregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 bevat de dubbelbestemmingen. Dit zijn bestemmingen die gelden naast de andere daar toegelaten functie(s). In dit bestemmingsplan gaat het om de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.3.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak en bouwperceel.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een bestemming behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die bestemming.

Bouwvlak

In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen bouwvlakken opgenomen. Een bouwvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

5.3.3 Hoofdstuk 2: Functieregels     

De planregels bij de functies geven aan welke functies toegelaten zijn. Het gehele plangebied heeft de functie 'skatepark'. Binnen deze functie is een skatepark toegelaten, maar ook zaken zoals voet- en fietspaden, groenvoorzieningen, speelvoorziening, waterlopen en waterpartijen en nutsvoorzieningen. In de planregels zelf zijn de toegelaten functies uitputtend benoemd.

5.3.4 Hoofdstuk 3: Bouwregels     

Voor het hele plangebied is één bouwergel opgenomen. De bouwregel heeft nummer 10 gekregen, waarmee deze gelijk is aan bouwregel 10 uit het 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen'. In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden. Daarbij is aangegeven dat gebouwen alleen binnen het 'bouwvlak' mag worden gebouwd. In voorliggend bestemmingsplan is geen bouwvlak opgenomen. Dit betekent dat in het plangebied alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. In de planregels is aangegeven hoe hoog de toegelaten bouwwerken mogen zijn.

5.3.5 Hoofdstuk 4: Dubbelbestemmingen     

Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3'. Deze bestemming heeft als doel bescherming en veiligstelling van de op en/of in de grond voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Daarvoor zijn regels opgenomen met betrekking tot onderzoeksplicht met betrekking tot de archeologische waarde van een terrein waarbij waarden zijn genoemd voor de oppervlakte en diepte van bodemingrepen.

5.3.6 Hoofdstuk 5: Algemene regels     

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 7: Algemene bouwregels

Bestaande afstanden of maten kunnen afwijken van wat het bestemmingsplan toelaat. In dit artikel is aangegeven hoe daarmee in bepaalde gevallen omgegaan kan worden.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven functies. Daarbij is aangeduid wat in ieder geval strijdig is. Daarnaast is een voorwaardelijke verplichting voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen opgenomen om te zorgen dat hier in voldoende mate in wordt voorzien.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 10: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.3.7 Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotregels     

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 11: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 12: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.4 Handhaving     

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  1. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.



Het onderhavige bestemmingsplan betreft de aanleg van een skatepark en niet de bouw van gebouwen zoals woningen. Concluderend kan gesteld worden dat binnen het plan Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark geen sprake is van aangewezen bouwplannen, waardoor de gemeente niet in de mogelijkheid en verplicht is om eventuele kosten te verhalen en er daarom geen verplichting is om tegelijkertijd met het nieuwe bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.

In de Programmabegroting 2019 en de Meerjarenbegroting 2020-2022 die zijn vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer zijn budgetten voor de realisatie van het skatepark opgenomen. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.3.1 Overleg en inspraak     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg met betrokken waterschappen en diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Van deze wettelijke mogelijkheid heeft de provincie Overijssel gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Deze lijst wordt 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' genoemd. Op basis hiervan geldt geen vooroverlegverplichting voor sport- en recreatieve voorzieningen met bijbehorende voorzieningen als wegen en groen. Er hoeft voor dit plan daarom geen vooroverleg plaats te vinden met de provincie. Ook heeft de provincie in de voorkantsamenwerking aangegeven dat het vooroverleg is afgerond.

Het Waterschap Drents Overijsselse Delta is in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.

6.3.2 Zienswijzen     

Het ontwerp bestemmingsplan heeft van 2 april tot en met 13 mei 2020 voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Planregels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark met identificatienummer NL.IMRO.0150.P388-VG01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw:     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.8 Bestaand gebruik:     

gebruik van grond(en) en bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.9 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.12 Bijbehorende voorzieningen:     

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen;

1.13 Bijgebouw:     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.14 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.16 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.18 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 Dak:     

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.21 Duurzame energie:     

vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.22 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 Geluidbelasting:     

de geluidbelasting vanwege een weg of een spoorweg;

1.24 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 Onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens:     

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.26 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.27 Overkapping:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.28 Pand:     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.29 Peil:     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.30 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.31 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.32 Uitbouw:     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.33 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.34 Weg:     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.35 Wet ruimtelijke ordening:     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.36 Wijziging:     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.37 Woning/wooneenheid:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten;

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Skatepark     

3.1 Toegelaten functies     

  1. een skatepark;
  2. voet- en fietspaden, verhardingen;
  3. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  4. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  5. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  6. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  7. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (van de opwekking) van duurzame energie.

met de daarbij behorende voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 4 Bouwregel-10     

4.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-10' gelden de volgende regels:

4.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
4.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 8 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer dan 5 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 3     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 5.1 , verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
5.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 5.1, en
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

5.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
5.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

5.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting:
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.

8.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

8.2.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
8.2.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
8.2.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

8.3 Voorwaardelijke verplichting wateropvang     

Het gebruiken van gronden en bebouwing ter plaatse van de functie 'skatepark' is slechts toegestaan als is voorzien in een waterbergingsopgave binnen deze functie van minimaal 10 mm/m2 verharding.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Algemene afwijkingsregels     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  1. de geluidbelasting van gevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de parkeersituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

11.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 11.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering     

Artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

11.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering     

Artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Chw N. Bolkesteinlaan ong. skatepark'.