Twelloseweg 4 en 5    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Op het perceel van de Twelloseweg 4 in Deventer stond een voormalig kerkgebouw dat recent is gesloopt. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 2 vrijstaande woningen en de uitbreiding van de tuin van de Twelloseweg 5 op dit perceel. De uitbreiding van de tuin is reeds gerealiseerd, en hier zijn op basis van een tijdelijke omgevingsvergunning een carport en een vijverpaviljoen aangelegd. Voor dit deel is echter nog geen sprake van een definitieve passende planologisch-juridische regeling.

Het voornemen om op het overige deel van de kavel 2 woningen te realiseren past eveneens niet binnen het geldende bestemmingsplan 'De Hoven 2010'. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de (bij de vorige functie als kerk passende) enkelbestemming 'maatschappelijk'. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom noodzakelijk. Voorliggend document voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied     

1.2.1 Ligging     

Het plangebied ligt aan de Twelloseweg in de wijk De Hoven in Deventer. Deze wijk wordt gescheiden van het centrum van Deventer door de rivier de IJssel. Tevens geldt de Twelloseweg als provinciegrens van Overijsel en Gelderland. Onderhavig plangebied ligt hierbij aan de Overijsselse zijde van de weg. In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

Globale ligging plangebied (rode arcering) in Deventer (bron: pdokviewer.pdok.nl, bewerking SAB)

1.2.2 Begrenzing     

Het onderhavige bestemmingsplangebied betreft de percelen Twelloseweg 4 en 5 te Deventer. De globale begrenzing van het plangebied is in de volgende figuur weergegeven. Aan de noordzijde vormt de Langestraat de begrenzing. Aan de oostzijde vormen een aantal woningen met kleine achtertuin en een Chinees restaurant de begrenzing. De zuidelijke grens van het plangebied bestaat uit de Twelloseweg en de westzijde wordt begrensd door een bloemist. Voor een exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding, gevoegd bij dit bestemmingsplan.

verplicht

Globale begrenzing plangebied (rode arcering) bron: pdokviewer.pdok.nl, bewerking SAB

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

Voor het plangebied zoals hierboven beschreven geldt het bestemmingsplan 'De Hoven 2010', vastgesteld door de gemeenteraad op 8 september 2011. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk' en 'Wonen'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'.

Hierna is een afbeelding ingevoegd van het vigerende bestemmingsplan.

verplicht

Vigerend bestemmingsplan inclusief aanduiding plangebied (rood kader) bron: ruimtelijkeplannen.nl

Voor de westelijke zijde van het plangebied geldt de bestemming 'Wonen'. Deze gronden zijn bestemd voor woningen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, zorgwoningen (onder voorwaarden) en bijbehorende voorzieningen. Hoofdgebouwen dienen ter plaatse van het bouwvlak opgericht te worden en dienen een maximale goot- en bouwhoogte te hebben van respectievelijk 6 en 10 meter. Het totale bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 60%, waarbij aanvullende bouwregels gelden voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Het oostelijke deel van het plangebied kent de bestemming 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor voorzieningen ten behoeve van welzijn, gezondheidszorg, religie, openbare diensten, onderwijs, jeugd-/kinderopvang, openbare speelterreinen/speelplaatsen, verenigingsleven en (onder voorwaarden) een horecabedrijf en tevens hierbij behorende groenvoorzieningen, speelvoorzieningen en verkeersvoorzieningen. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak opgericht worden. Tevens moet worden voldaan aan de op de verbeelding aangegeven maximum bouw- en goothoogte. Ten slotte gelden er aanvullende bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor het gehele plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'. Voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied' geldt dat deze gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Op basis hiervan geldt dat er in bepaalde gevallen archeologisch onderzoek wordt vereist. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

Het perceel van de Twelloseweg 5 is bestemd als 'Wonen'. Hier zijn geen ontwikkelingen voorzien en er is daarom geen strijd met het geldende bestemmingsplan. De bestemming 'Maatschappelijk' staat de bouw van de gewenste woningen en de uitbreiding van de tuin inclusief de carport en het vijverpaviljoen niet toe. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Voorliggend document voorziet in de toelichting van deze benodigde bestemmingsplanherziening.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zestal hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de zogenaamde randvoorwaarden zoals milieuaspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de wijze van bestemmen. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Historische context     

1900

De Twelloseweg is een verbindingsweg die van de Schipbrug over de IJssel bij Deventer naar Twello liep. De geschiedenis van de wijk De Hoven (De Worp in de volksmond) begint als tuin- en koolhoven voor de inwoners van het centrum van Deventer. Wanneer men begint met de uitbreiding van de verdedigingswerken voor Deventer verdwijnen de tuin- en koolhoven. In 1621 worden nieuwe hoven van 62,5 bij 62,5 meter aangelegd. Het stratenpatroon is onveranderd gebleven en volgt nog veelal deze maten. Vanaf het eind van de 19e eeuw werden steeds meer van deze hoven bebouwd.

verplicht

Twelloseweg in 1900 (bron: Stedenbouwkundige verkenning SAB)

1936

Vanaf begin 20e eeuw wordt langs de Twelloseweg het lint bebouwd met woningen, zo ook - in 1904 - de villa aan de Twelloseweg 5 en een villa op de locatie van de Twelloseweg 4. De hoven langs de Langeweg en wegen ten noorden van de locatie worden bebouwd met meer bescheiden bebouwing. De hoven liggen direct aan de straat, terwijl de lintbebouwing van de Twelloseweg enige afstand houdt van de straat.

verplicht

Twelloseweg in 1936 (bron: Stedenbouwkundige verkenning SAB)

1965

Na een overstroming van de IJssel in 1929, besloot de gemeente Deventer om een dijk aan te leggen. Daarna werd er op de locatie van de hoven een complete

woonwijk gebouwd. Ook langs de Twelloseweg werden woningen toegevoegd en rond 1960 werd er begonnen met de bouw van een kerk voor de inwoners van deze nieuwe wijk. Het kerkbestuur besloot een villa aan de Twelloseweg te kopen en deze te slopen om plaats te maken voor de nieuwe kerk. Vanwege het nog altijd groeiende bewonersaantal aan de westzijde van de IJssel en de ambitie van Deventer om een zogenaamde dubbelstad (stad aan 2 zijden van de IJssel) te worden, is de kerk zo ontworpen dat deze later nog omgebouwd zou kunnen worden tot een grotere 'kruiskerk'. Door het besluit van het stadsbestuur om juist richting Colmschate uit te breiden heeft deze verbouwing van de kerk nooit plaats gevonden.

verplicht

Twelloseweg in 1965 (bron: Stedenbouwkundige verkenning SAB)

2019

Langs de Twelloseweg is inmiddels een grote verscheidenheid aan functies aanwezig. Zo zijn er in de straat een bloemenwinkel, een (leegstaand) horecapand, een openbare basisschool en de Buitensociëteit De Worp gevestigd. Van de oorspronkelijke villawoningen zijn er nog een heel aantal over, wat grotendeels het karakter van de straat bepaalt. De kerk stond sinds 2015 leeg en is inmiddels gesloopt. Ten zuiden van het plangebied is midden jaren zestig een meer planmatig buurtje gebouwd met een meer eenzijdig beeld. Hier staan vooral vrijstaande - en twee-onder-één-kapwoningen.

verplicht

Twelloseweg in 2019 (bron: Stedenbouwkundige verkenning SAB)

2.2 Huidige situatie plangebied     

verplicht

Luchtfoto van het plangebied (rood omkaderd) bron: pdokviewer.pdok.nl

Het plangebied ligt aan de Twelloseweg in De Hoven. De wijk is een aantrekkelijke en rustige woonbuurt met een sterke sociale structuur. De straat zelf is gelegen aan de rand van De Hoven en vormt daarmee de schakel tussen interne en externe ontsluiting van de wijk. Er geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. Aan de Twelloseweg zijn voornamelijk statige villa's gelegen in een lintstructuur. De straat kent vanwege de aanwezigheid van beplante voortuinen en verschillende soorten loofbomen een groene uitstraling met voornamelijk een woonfunctie.

De kavelgroottes verschillen sterk langs het lint van de Twelloseweg. Aan de zuidzijde van de weg zijn de kavels smaller naarmate ze dichter bij het centrum van Deventer liggen. Richting het landschap krijgt de kavelgrootte een grotere variatie. De noordzijde van de weg kent een gevarieerder beeld. De woningen worden regelmatig onderbroken door maatschappelijke en commerciële panden. De rooilijnen kennen, net als de kapvormen en bouwhoogtes, een vergelijkbare variatie. Wat materialisatie betreft hebben vrijwel alle woningen baksteen als materiaal. De kleurschakering varieert tussen rood, roodbruin of zandkleurig. De erfafscheiding varieert van gemetselde constructies, klassieke hekwerken tot groene hagen en vaak een combinatie van deze. Voornamelijk de groene hagen dragen bij aan het groene karakter van de straat.

Voor onderhavig plangebied is de huidige situatie weergegeven in navolgende afbeelding. Aan de linkerkant van de afbeelding is de monumentale villa afgebeeld gelegen aan de Twelloseweg 5. De inmiddels toegevoegde carport en vijver(paviljoen) zijn hierop niet zichtbaar. Deze zijn zichtbaar op navolgende plattegrond. De carport biedt in de werkelijke situatie ruimte aan 2 auto's en het vijverpaviljoen bevindt zich aan de achterzijde van het perceel. Vanaf de Twelloseweg is het paviljoen niet zichtbaar. Door de ontwikkeling van de carport is de oprit verlegd, maar zijn de straatbomen en het aantal parkeerplaatsen aan de Twelloseweg behouden. De oude oprit is omgevormd tot tuin. De grond van Twelloseweg 4, weergegeven aan de rechterzijde van de afbeelding, is momenteel onbebouwd en braakliggend.

verplicht

Huidige situatie plangebied met links monumentale villa op kavel #5 en rechts braakliggende kavel #4 (bron: Google Maps)

verplicht

Reeds afgeronde carport en vijverpaviljoen op kavel #5 (bron: Acampo & Van Liebergen)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

Het voornemen bestaat om twee vrijstaande woningen met garage te ontwikkelen en de tuin uit te breiden ter plaatse van het plangebied. Deze bebouwing zal georiënteerd zijn op de Twelloseweg, waar ook de ontsluiting op zal plaatsvinden. De rooilijnen van de twee woningen zullen verschillen, wat aansluit op het bestaande beeld langs de Twelloseweg, waar de rooilijn regelmatig een grote sprong maakt. De ruimte aan de Twelloseweg wordt groen ingericht, wat passend is bij het karakter van de straat en waardoor het zicht op de monumentale villa van nummer 5 open blijft. De erfafscheiding aan de voorzijde is laag. Aan de achterzijde is een hoge groene erfafscheiding beoogd. Het toekomstige linker perceel kan gebruik maken van een bestaande voetgangers-/fietsontsluiting middels een hek. De woningen krijgen een eigen uitstraling en massaopbouw, bijvoorbeeld door een verschil in kapvorm en materialisatie. Daarmee voegen de woningen zich goed in het bestaande gevarieerde beeld. Op het eigen terrein is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Tevens wordt een strook van 12 meter breed (rode pijl op navolgende afbeelding) toegevoegd aan de kavel van de Twelloseweg 5, welke zal worden ingericht als tuin. In deze strook liggen de reeds (tijdelijk) vergunde carport en vijverpaviljoen. De carport is circa 70 m2 groot en 2,73 meter hoog. Het vijverpaviljoen is circa 35 m2 en 2,89 meter hoog.

verplicht

Impressie beoogde inrichting plangebied (Bron: SAB)

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind. Ten aanzien van de begrenzing van de EHS is bepaald dat niet het rijk, maar de provincies die grenzen (nader) bepalen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het bepaalde in de SVIR en het Barro.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)     

Vanuit het rijk wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd en als procesvereiste opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel dat hiermee wordt beoogd is het stimuleren van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en het bewerkstelligen van een goede ruimtelijke ordening, onder meer door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, het bevorderen van vraaggerichte programmering en het voorkomen van overprogrammering. Met de ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten nagestreefd. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet daarom altijd worden afgewogen en gemotiveerd. Daarbij moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de betreffende ontwikkeling. Indien de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, dient te worden gemotiveerd waarom de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat een woningbouwplan dat voorziet in de realisatie van maximaal 11 woningen binnen een kern niet hoeft te worden aangemerkt als woningbouwlocatie of een andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarmee hoeft er voor dit plan geen toets aan de Ladder te worden doorlopen. Ten overvloede kan hieraan worden toegevoegd dat het bestaan van een aanwezige behoefte niet hoeft te worden betwijfeld gezien de grote woningvraag in Deventer (zoals gesteld in het regionaal beleid in §3.3.1 en §3.3.2) en gezien de populariteit van zelfbouwkavels. Ten slotte kan worden gesteld dat een locatie-afweging van een andere locatie binnen stedelijk gebied niet aan de orde is, omdat onderhavig plangebied reeds binnenstedelijk is gelegen.

3.1.3 Conclusie rijksbeleid     

Voorliggend plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel (2017)     

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" en de Omgevingsverordening zijn op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en zijn vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Het vizier is daarbij gericht op 2030. De provincie geeft aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij deze wenst te realiseren.

Ten aanzien van de (gewenste) woonomgeving hanteert de provincie als ambitie om te komen tot een passend en flexibel aanbod van woonmilieus (typen woningen en woonomgeving), die voorzien in de vraag (kwantitatief en kwalitatief). Strekking van het beleid daarbij is dat er in Overijssel een passend aanbod moet zijn van aantrekkelijke woonmilieus, waarmee ingespeeld kan worden op veranderende woonbehoeften. Door verschillende woonmilieus aan te bieden is er ruimte voor de huisvesting van alle doelgroepen.

Voor het vaststellen van de behoefte aan nieuwe woningen binnen een gemeente is het principe van concentratie van toepassing. De provincie geeft hiermee aan dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven)regionale behoefte. Deventer maakt deel uit van een bestuursregio: het stedelijk netwerk Stedendriehoek.

De provincie stelt in haar Omgevingsvisie dat het aanbod aan woonmilieus in hoofdzaak dient plaats te vinden in steden en dorpen. Via het beleid wil de provincie dan ook borgen dat de leefbaarheid van deze steden en dorpen wordt behouden en zo mogelijk verder versterkt. De bouw van nieuwe woningen zal in principe dan ook plaats moeten vinden in, en eventueel aansluitend aan, bestaand bebouwd gebied.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan provinciale ambities hanteert de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. In dit uitvoeringsmodel staan de stappen of, waar en hoe centraal. Bij een initiatief voor, in dit geval, woningbouw kan aan de hand van deze drie stappen worden bepaald of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

Om een en ander te kunnen waarmaken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel, dat gebaseerd is op de volgende drie niveaus:

  1. Generieke beleidskeuzes: 'of';
  2. Ontwikkelingsperspectieven: 'waar';
  3. Gebiedskenmerken: 'hoe'.

verplicht

Uitvoeringsmodel (bron: Omgevingsvisie Overijssel)

Generieke beleidskeuzes (de 'of' vraag)

De vraag óf een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van de EU, het rijk of de provincie. Generieke beleidskeuzes betreffen onder meer basiskwaliteiten als schoon drinkwater en het garanderen van 'droge voeten', maar ook beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties te voorkomen. In heel Overijssel is een aantal generieke beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Het gaat hierbij om:

  1. Integrale afweging ecologische, economische en sociaal-culturele belangen;
  2. Toekomstbestendigheid;
  3. Concentratie stedelijke voorzieningen;
  4. (Boven)regionale afstemming;
  5. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik;

Samen geven deze beleidskeuzes invulling aan de Overijsselse 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Deze 'Ladder' geeft een nadere invulling aan de stappen die gemeenten in de onderbouwing van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op grond van de Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening) moeten doorlopen. De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend, ofwel vormen randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen.

Ontwikkelingsperspectieven (de 'waar' vraag)

Na het beantwoorden van de 'of'-vraag, is de vraag 'waar' het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In haar visie op de toekomst van Overijssel onderscheidt de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities daarbij leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden. Binnen de stedelijke omgeving onderscheidt de provincie drie ontwikkelingsperspectieven, ieder met een eigen accent:

  1. Stedelijke netwerken als motor voor de Overijsselse economie en cultuur;
  2. Steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus;
  3. Hoofdinfrastructuur: vlot en veilig.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaaleconomische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel).

Gebiedskenmerken (de 'hoe' vraag)

Ten slotte is de vraag 'hoe' het initiatief ingepast kan worden in het landschap. Bij deze vraag spelen de gebiedskenmerken een belangrijke rol. Bij gebiedskenmerken gaat het om de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel heeft de provincie in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal belang worden bevonden en die behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden. De provincie maakt bij de gebiedskenmerken onderscheid in de volgende vier lagen, die uiteraard niet los van elkaar staan en altijd met elkaar verbonden zijn:

  1. De natuurlijke laag;
  2. De laag van het agrarisch cultuurlandschap;
  3. De stedelijke laag;
  4. De laag van de beleving.

Terugkerende elementen in de gebiedskenmerken van provinciaal belang zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap, bebouwing en bebouwingsstructuren, waaronder archeologische en aardkundige waarden. In de Catalogus Gebiedskenmerken beschrijft de provincie per gebiedstype:

  1. Kenmerken die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebiedstype;
  2. Ontwikkelingen die spelen;
  3. Ambitie en visie op de toekomst van het gebiedstype;
  4. Sturing die realisatie van de visie mogelijk maakt.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

Toetsing

Generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Toetsing aan de generieke beleidskeuzes betreft vooral een toetsing aan de aspecten 'Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' en '(Boven)regionale afstemming'. Gebiedsspecifiek geldt dat het plangebied is aangewezen als 'boringsvrije zone' en 'overstroombaargebied'.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en bovenregionale afstemming

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving daarmee scherp houden. Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

Voor het vaststellen van de behoefte aan nieuwe woningen binnen een gemeente is het principe van concentratie van toepassing. De provincie geeft hiermee aan dat gemeenten in principe alleen voorzien in de lokale woningbehoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen. Alleen de stedelijke netwerken mogen voorzien in een (boven-)regionale behoefte. Deventer maakt deel uit van bestuursregio: het stedelijk netwerk Stedendriehoek.

Onderhavig plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Deventer en tevens binnen het bestaand bebouwd gebied, zoals gedefinieerd in de Omgevingsverordening Overijssel. Hierdoor is het plan te kwalificeren als een binnenstedelijke ontwikkeling. Van een ruimtebeslag op de buiten de stad gelegen groene omgeving is dan ook geen sprake. Mede gezien het feit dat er ruimte voor onderhavig plan is ontstaan door sloop, kan dan ook worden gesteld dat er geen strijdigheid is tussen het plan Twelloseweg en de provinciale omgevingsvisie en -verordening op dit punt.

Boringsvrije zone Sallands Diep

Onder Salland ligt een zoetwater voorraad die goed is beschermd door een aaneengesloten dikke kleilaag. Voor dit watervoerende (diepe) pakket onder Salland geldt al sinds 1991 dat onttrekkingen alleen worden toegestaan voor de openbare drinkwatervoorziening en voor hoogwaardig industrieel gebruik waarop de Warenwet van toepassing is. Daarbij moet worden aangetoond dat een onttrekking aan het ondiepe pakket of een andere locatie geen goed alternatief is.

In 2006 is bij de herziening van het grondwaterbeschermingsbeleid voor dit gebied ook een milieuzonering vastgesteld in de vorm van een boringsvrije zone. Doel hiervan is om naast de beleidsmatige bescherming ook de fysieke bescherming in de vorm van de aaneengesloten dichte kleilagen in de ondergrond in stand te houden. Dit betekent dat mechanische bodemingrepen die de beschermende functie teniet zouden kunnen doen, niet zijn toegestaan. Ook geldt hier een absoluut verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren en een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen. Het belang van het water is kaderstellend. Geothermie is hier niet toegestaan en Warmte en koude opslag slechts tot een diepte van 50 meter onder maaiveld. Voorliggend initiatief voorziet niet in functies die deze zone belemmeren.

Overstroombaar gebied

Tevens is het plangebied, net als een groot deel van Overijssel, aangewezen als 'overstroombaar gebied'. De provincie heeft risicobeheersing binnen deze gebieden centraal staan en vraagt om een overstromingsrisicoparagraaf op te stellen.

Het plangebied ligt binnen de dijkring 52: Oost Veluwe. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Dergelijke voorwaarden zijn van toepassing indien in het bestemmingsplan grootschalige ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Het voorliggende plan is een kleinschalig plan, waarin de realisatie van twee woningen wordt mogelijk gemaakt. Het opnemen van een overstromingsrisicoparagraaf is daarom niet aan de orde.

Ontwikkelingsperspectieven

De planlocatie behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'. De provincie wil dit type binnenstedelijke locaties, middels herstructurering en transformatie, vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan bijbehorende milieus (woon, werk of mix) versterken. Herstructurering en transformatie bieden daarbij tevens kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijv. door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren) en het leveren van een bijdrage aan de energietransitie (bijv. door het aanwezige dakoppervlak te benutten voor zonnepanelen).

Onderhavig plan vindt plaats op een binnenstedelijke inbreidingslocatie en omvat de realisatie van twee woningen en de uitbreiding van een tuin. De woningen zijn vanuit ruimtelijk en functioneel oogpunt inpasbaar in de omgeving. Voor een onderbouwing hiervan wordt verwezen naar de planbeschrijving (§2.3) Het ontwikkelplan past daarmee binnen het ontwikkelingsperspectief 'Woonlocaties binnen het stedelijke netwerk'.

Gebiedskenmerken

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart 'Stedelijke laag' aangeduid als gebiedstype Bebouwingsschil 1900 - 1955. De stedelijke laag - Bebouwingsschil 1900 - 1955 - kenmerkt zich door gemengde stadwijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal te verdelen in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Kenmerkend in de bebouwing is de verwantschap in architectuurstijlen en aandacht voor architectonische details en verbijzondering van gebouwen op specifieke plekken als straathoeken. De schil is op te delen in wijken met individuele panden, gekenmerkt door veel variatie in bebouwing en veel groen.

Raadpleging van de digitale Omgevingsvisie wijst uit dat het plangebied binnen de 'Natuurlijke laag' behoort tot de gebiedskenmerken van 'dekzandvlakte en ruggen'. De provincie zet hier in op ontwikkelingen die bijdragen aan het beter zichtbaar en beleefbaarheid maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Bij ontwikkelingen is de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt. Aangezien met voorliggend plan binnen de bestaande structuren van de omgeving twee woningen worden ingepast, zonder dat de reliëfverschillen worden aangetast, vormt dit geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Binnen de laag 'Agrarisch cultuurlandschap' zijn voor het plangebied geen specifieke gebiedskenmerken aangewezen.

Raadpleging van de digitale Omgevingsvisie heeft uitgewezen dat het plangebied binnen de 'Laag van de beleving' behoort tot de 'IJssellinie inundatieveld'. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van de ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In en rondom het plangebied zijn geen bakens aanwezig die refereren aan de IJssellinie. De instandhouding hiervan wordt dan ook niet bedreigd door voorliggend initiatief.

Het plan voor de Twelloseweg 4 en 5 is afgestemd op de genoemde gebiedskenmerken en draagt bij aan het behoud en de versterking van het karakter en uitstraling van zowel de planlocatie als de nabije omgeving. De kwaliteit van de nieuw te bouwen woningen en de uitbreiding van de tuin zal voldoen aan de huidige kwaliteitseisen. Geconcludeerd wordt dat het ontwikkelplan beantwoordt aan datgene wat beoogd wordt binnen de gebiedskenmerken.

3.2.2 Conclusie provinciaal beleid     

Voorliggend plan is niet in strijd met de Omgevingsvisie Overijssel en de Omgevingsverordening.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 - Visie op het bundelingsgebied     

De Regionale Structuurvisie Stedendriehoek 2030 is in mei 2007 vastgesteld door de gemeenteraden van Apeldoorn, Brummen, Deventer, Lochem, Voorst en Zutphen. In deze visie staan de gemeenschappelijke ambities voor de lange termijn tot 2030. De gemeenten streven naar een hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van de Stedendriehoek als geheel. Behoud en versterking van de samenhang en variatie in woon-, werk- en recreatiegebieden, met het gelijktijdig ontwikkelen van nieuwe kwaliteiten in water, natuur, landschap en landbouw, staan centraal. Om deze centrale doelstelling concreet te maken, zijn de volgende vijf strategische keuzen geformuleerd:

  • duurzaam waterbeheer als basis voor ruimtelijke ontwikkeling;
  • natuur, landschap en landbouw ontwikkelen in functiecombinaties;
  • regionale bereikbaarheid verbeteren door hoogwaardig openbaar vervoer;
  • stedelijke herstructurering gaat boven nieuwe stadsuitbreidingen;
  • toevoegen van centrum-stedelijke en landelijke woonmilieus.

De volgende concrete aspecten worden van belang geacht voor de Stedendriehoek in 2030:

  • het landschap blijft 'open';
  • het versterken van stedelijke voorzieningen en openbaar vervoer;
  • het stimuleren van innovatieve regionale economie;
  • het reduceren van automobiliteit door goede koppelingen aan openbaar vervoer en fietsgebruik;
  • het vergroten van variatie in de samenstelling van de stedelijke bevolking en de woningvoorraad.

In de verstedelijkingsopgave voor het wonen binnen de Stedendriehoek speelt het bestaand stedelijk gebied een prominente rol: de Stedendriehoek kiest uitdrukkelijk voor verdere herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. Via stedelijke herstructurering is het ontwikkelen van aantrekkelijke centrum-stedelijke woonmilieus in en rond bestaande binnensteden een belangrijke opgave. Verhoging van de kwaliteit van de openbare ruimte, het beleefbaar maken van stedelijke karakteristieken en versterking van het aanbod aan stedelijke voorzieningen en openbaar vervoer, zijn belangrijke elementen van deze opgave. Voor de reeds lopende en geplande stadsuitbreidingen geldt dat deze ontwikkelingen gewoon afgerond worden.

Toetsing

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied van Deventer. Voor nieuwe woningbouwopgaven in de regio Stedendriehoek geldt dat de voorkeur uitgaat naar herstructurering en intensivering van het bestaand stedelijk gebied boven nieuwe stadsuitbreidingen. Aangezien voorliggend plan voorziet in de realisatie van woningbouw die tot stand komt via een herontwikkeling van een voormalige kerklocatie past de ontwikkeling in het gedachtegoed van de regionale structuurvisie.

3.3.2 Regionaal Woningbouwprogramma West-Overijssel (actualisatie 2017)     

De Overijsselse gemeenten gebruiken een geactualiseerde huishoudensprognose als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Daarvoor is een systematiek ontwikkeld waarbij 1) actuele marktinzichten worden betrokken, 2) ontwikkelingen op regionaal niveau worden meegewogen en

3) op lokaal niveau een stabieler beeld ontstaat over de verwachte huishoudensontwikkeling als basis voor programmering. Omdat prognoses gepaard gaan met enige onzekerheid werken gemeenten in West-Overijssel daarbij met een bandbreedte die onder voorwaarden kan worden gebruikt.

Toetsing

De navolgende tabel geeft een indicatie van de woningvraag in de gemeente Deventer en de beschikbare harde plancapaciteit in de periode 2017 t/m 2026.

Tabel: indicatie woningvraag en beschikbare harde plancapaciteit in de periode 2017 t/m 2026

Gemeente Woningvraag periode 2017 t/m 2026 Beschikbare harde plancapaciteit Vraag-aanbod verhouding 2017 t/m 2026
Netto woningvraag (prognose) Directe bouwtitel Indirecte bouwtitel Totaal
Deventer 2.455 tot 3.000 1.495 800 2.295 75 tot 95%

Bron: Regionaal Woningbouwprogramma West-Overijssel (actualisatie 2017)

Uit de tabel is af te leiden dat de harde plancapaciteit niet voldoende toereikend is om te kunnen voldoen in de netto woningvraag die binnen de gemeente Deventer aanwezig is. Daarmee kan gesteld worden dat nieuwe woningbouwontwikkelingen noodzakelijk zijn om in de woningvraag te kunnen voorzien en dat voorliggend initiatief hier op kleine schaal aan beantwoordt. Daarmee is de ontwikkeling in lijn met het Regionaal Woningbouwprogramma West-Overijssel.

3.3.3 Conclusie regionaal beleid     

Onderhavig initiatief is in lijn met het gestelde in het regionaal beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)     

Het structuurplan 'Deventer 2025: synergie van Stad en Land' is in maart 2004 vastgesteld met als doel om de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer in beeld te brengen en hierbij de gewenste ontwikkelingsrichting aan te geven. Het structuurplan geeft bij dit alles een doorkijk naar 2025.

Centraal in het structuurplan staat de afweging tussen individuele ruimtebehoeften en collectieve kwaliteiten. De individuele ruimtebehoeften zijn de ruimtevragen van mensen, bedrijven en instellingen voor functies als wonen, werken, verblijven en zich verplaatsen. Daar ziet de gemeente een belangrijke kerntaak van haar ruimtelijk beleid: het niet alleen kunnen voorzien in de behoefte aan woonruimte, werkgelegenheid, voorzieningen en mobiliteit, maar ook in rust, ruimte en een groene omgeving.

De centrale doelstelling van het structuurplan is “een evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van Deventer, waarbij ruimte is voor individuele behoeften en ontplooiing en waarbij de collectieve kwaliteiten voldoende zijn gewaarborgd”. Het structuurplan richt zich daarbij op onder meer het speerpunt van beleid “gevarieerd en aantrekkelijk wonen”. De kern van dit beleidsspeerpunt is dat Deventer wil inspelen op de woonwensen van de bevolking door een grote verscheidenheid aan woonmilieus te bieden. Dit betekent dat woongebieden geschikt moeten zijn of worden gemaakt voor verschillende leefstijlen en bevolkingsgroepen. Gemeentebreed wordt ingezet op het toevoegen van met name groenstedelijke en centrumstedelijke woonmilieus. De gevarieerdheid van het woningaanbod dient bij dit alles te worden vergroot.

Toetsing

Voorliggend plan past binnen de speerpunten van het Structuurplan Deventer 2025, het plan voorziet in de woonbehoeften van de bevolking (zij het kleinschalig). Daarnaast biedt het plan ruimte voor gevarieerd en aantrekkelijk wonen en draagt het bij aan een evenwichtige en kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke ontwikkeling van Deventer.

3.4.2 Omgevingsvisie Deventer     

Als opvolger van het structuurplan is de gemeente Deventer een Omgevingsvisie aan het opstellen. Het ontwerp van de Omgevingsvisie heeft vanaf 4 april 2019 voor 12 weken ter inzage gelegen. De visie is nog niet vastgesteld.

In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.

De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee;
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken;
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:

  • meer zijn dan een historisch stadsfront aan de IJssel;
  • ook de overgang van ommeland naar stad is van belang, waarbij het platteland net zo vitaal moet worden als de bedrijvige binnenstad en de 'schil' daaromheen;
  • meer cultuurhistorische gelaagdheid aanbrengen door nieuwe functies en elementen toe te voegen bij het transformeren en hergebruiken met respect voor bestaande kwaliteiten;
  • meer Deventer stedelijkheid in het meer met elkaar verweven raken van wonen, werken en vrije tijd;
  • zichtbaarder economische vernieuwing en innovatie in de werkgebieden, zodat ze dragers worden van een duurzaam en innovatief werk- en opleidingsmilieu;
  • sterkere wisselwerking tussen platteland en stad voor een goede beschikbaarheid van rust, ruimte en voorzieningen;
  • een kwaliteitsimpuls voor duurzame mobiliteit op de Deventer schaal;
  • waardevast ondernemen binnen flexibiliteit (functiemenging) en duurzaamheid;
  • een vitale samenleving met een vestigingsklimaat dat meer inwoners en ondernemers aanspreekt, met de kwalitatief goede voorzieningen die daarbij horen. Onderdeel hiervan is een onderzoek naar woningbouw uitbreiding buiten de bebouwde kom;
  • handelen vanuit het perspectief van een ongedeelde samenleving met het aanbod dat daarbij hoort;
  • veiliger en gezonder leven;
  • een duurzame toekomst, met extra aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie.

De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities horen.

Toetsing

Het plangebied ligt in het deelgebied 'binnenstad' in het stedelijk woonmilieu (zie volgende afbeelding). De gemeente zet hier in op meer cultuurhistorische gelaagdheid en een duurzame toekomst. Verder is een toename van de woonfunctie in dit deelgebied mogelijk.

Het voorliggende plan past binnen deze ambities uit de Omgevingsvisie. Het plan ziet op een toename van de woonfuncties, wat in dit deelgebied mogelijk is. Er is geen bestaande bebouwing meer aanwezig in het plangebied. Rekening houden met de cultuurhistorische gelaagdheid is hier daarom niet van toepassing. Door de bouw van nieuwe woningen op ruime groene kavels, liggen er voldoende mogelijkheden om deze te realiseren met aandacht voor klimaatadaptatie, energietransitie en circulaire economie. De nieuwbouw zal voldoen aan de energieprestatienormen uit het bouwbesluit en aardgasloos worden gebouwd.

verplicht

Uitsnede visiekaart Omgevingsvisie Deventer met globale ligging plangebied (witte ster)

3.4.3 Woonvisie Deventer 2018     

In de Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' zijn drie centrale ambities vastgelegd:

  1. Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen. Daarbij inzetten op economische ontwikkeling, duurzaamheid en versterking van de arbeidsmarkt en het vestigingsklimaat.

  1. Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod. De beschikbaarheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen is daarin een belangrijke opgave. Elke woningbouwontwikkeling draagt bij aan de ongedeelde en inclusieve samenleving.

  1. Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en de stad die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk/dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

Toetsing

Onderhavig plan sluit aan op de ambities van de Woonvisie Deventer 2018. Het plan ziet op de herontwikkeling van de locatie van een voormalige kerk. Door de realisatie van twee vrijstaande woningen op deze locatie, wordt weer invulling gegeven aan een leegstaand terrein. De woningen worden ruimtelijk ingepast in de omgeving en leveren een bijdrage aan het bebouwingsbeeld en groene karakter van de Twelloseweg. Op deze wijze wordt een bijdrage geleverd aan het woon- en leefklimaat in de wijk en hiermee aan de hoofdopgave 'goed wonen in wijken en dorpen' uit de Woonvisie. Verder wordt bijgedragen aan de nieuwbouwopgave van de gemeente Deventer van het toevoegen van 3.000 woningen in tien jaar.

3.4.4 Welstandsnota Gemeente Deventer (2014)     

Met de Welstandsnota gemeente Deventer, vastgesteld op 1 oktober 2014, wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. Bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit zijn onder meer het uiterlijk van individuele gebouwen en bouwwerken, de kwaliteit van het totaalbeeld van de gebouwen en bouwwerken en de erfinrichting. De welstandstoets is een belangrijk instrument voor de sturing van deze kwaliteiten.

De kwaliteit van het bebouwde gebied is door bewust en meestal zorgvuldig handelen van particulieren en overheid door de eeuwen heen ontstaan. Het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit is dan ook een onderwerp van permanente zorg en aandacht van het gemeentebestuur.

In de welstandsnota heeft de gemeente Deventer het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van een gebouw) aan moeten voldoen. In deze nota wordt met een bouwplan alleen een uitwendige aanpassing van een gebouw bedoeld, en niet inpandige verbouwingen.

Toetsing

Het onderhavig plan ligt volgens de digitale welstandskaart van de gemeente Deventer in een strook lintbebouwing. De lintbebouwing betreft hoofdzakelijk de bebouwing aan wegen waarlangs in de loop der tijd (vanaf circa 1900) bebouwing is ontstaan. In bebouwingslinten is geen sprake van samenhangende bebouwing, maar meer van vrijstaande en pandsgewijs vormgegeven panden. De woningen zijn traditioneel vormgegeven en zijn naarmate de linten dichterbij het centrum van Deventer komen rijker gedetailleerd.

In dit gebied is ruimte voor verschillen en eigen smaak. Daarbij gelden echter een aantal voorwaarden om het specifieke beeld van lintbebouwing te behouden of te versterken. Deze zijn gericht op het 'traditionele' karakter. De te ontwikkelen bebouwing respecteert deze voorwaarden en past binnen de criteria van de welstandsnota. Zo zal de toekomstige bebouwing georiënteerd zijn op de Twelloseweg. De rooilijnen zijn verschillend, wat zorgt voor zicht op de monumentale villa op het aangrenzend perceel. Ten slotte zal het voorterrein, waar mogelijk, groen worden ingericht, wat aansluit op het groene karakter van de lintbebouwing.

3.4.5 Conclusie gemeentelijk beleid     

Onderhavig plan is niet in strijd met het geldende gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

4.1 Milieueffectrapportage     

Algemeen

In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. of (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aan de orde is. De activiteit die het project mogelijk maakt en het besluit over de activiteit zijn daarbij bepalend. In de onderdelen C en D in de bijlage bij het Besluit m.e.r. (hierna: C- en D-lijst) staat of sprake is van m.e.r.-plicht of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsplicht. Per categorie van activiteiten is een drempelwaarde voor de omvang van de activiteit gegeven.

verplicht

Schema m.e.r.-plicht vanwege Besluit m.e.r.

(Bron: www.Infomil.nl)

Bovenstaande afbeelding laat zien dat wanneer een besluit over een activiteit die boven de C-drempel blijft voor dat besluit een m.e.r.-plicht geldt. Tussen de C- en D-drempel geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Als een activiteit onder de drempelwaarden blijft uit onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r., betekent dit echter niet dat er geen beoordeling meer nodig is. De drempelwaarden zijn namelijk indicatieve waarden (zie artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit m.e.r.). Dit betekent concreet dat wanneer de omvang van de activiteit onder de drempelwaarden blijft, het bevoegd gezag zich ervan moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling.

Onder de D-drempel moet het bevoegd gezag dus via een vormvrije beoordeling nagaan of een formele m.e.r.-beoordeling nodig is. Dit ziet op de besluiten op grond waarvan de activiteit direct kan worden uitgevoerd.

  • In een m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Het bevoegd gezag mag de m.e.r.-beoordelingsprocedures ook overslaan en direct de m.e.r.-procedure volgen.
  • Ook in de vormvrije m.e.r.-beoordeling bekijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Deze beoordeling is vormvrij: de wet schrijft geen procedure voor. Als belangrijke nadelige gevolgen niet zijn uit te sluiten, dan moet de formele m.e.r.-procedure worden doorlopen. Uiteraard kan ook direct voor een m.e.r. gekozen worden.

Voor plannen, die een kader vormen voor een activiteit waarvoor op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. een m.e.r. moet worden doorlopen dan wel een formele m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld, moet een planMER worden opgesteld.

Toetsing

Onderhavig plan, kan worden gekwalificeerd als de aanleg of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen als genoemd in onderdeel D.11.2 van de bijlage van het Besluit m.e.r.. Bij de uitleg van de Europese m.e.r.-richtlijn wordt immers aangegeven dat 'stedelijke ontwikkelingsprojecten' breed moet worden geïnterpreteerd. De activiteit blijft wel ruim onder de gestelde drempelwaarden. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordelingvoetnoot: Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Twelloseweg 4 en 5, SAB, kenmerk: 170233, 21 juni 2019. opgesteld. Uit deze beoordeling blijkt dat er geen milieueffect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

Op basis van het Besluit m.e.r. en de Wet milieubeheer dient in een m.e.r-beoordelingsbesluit te worden genomen door het bevoegd gezag (college). Het m.e.r.-besluit is als bijlage bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling gevoegd.

Conclusie

Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd voor de ontwikkeling van twee vrijstaande woningen aan de Twelloseweg 4 in Deventer. Hieruit volgt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken en locatie van het project die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. Voor de beoordeelde milieuaspecten geldt dat er geen effect optreedt. De conclusie is dan ook dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. Het volgen van een m.e.r.-(beoordelings-) procedure is daarom niet nodig.

4.2 Bodem     

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Ter plaatse van het plangebied is in juli 2018 door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerdvoetnoot: Hunneman Milieu-Advies Raalte BV (2018). Verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek op de locatie aan de Twelloseweg 4 te Deventer. Projectnummer: 180388/dh/lvh. 17 augustus 2018., conform NEN 5740 en NEN 5707. In het asbestonderzoek is op het maaiveld zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen Analytisch is een licht gehalte aan asbest aangetoond. Dit gehalte is gelijk aan de bepalingsgrens, maar blijft ruim beneden de interventiewaarde en vormt zodanig geen aanleiding tot nadere maatregelen.

De belangrijkste resultaten van het onderzoek zijn verder:

  • In de bovengrond zijn licht tot sterk verhoogde gehalten aan lood aangetroffen. Daarnaast is de bovengrond licht verontreinigd met koper, kwik en zink.
  • In de ondergrond is een lichte verontreiniging met kwik en lood aangetroffen.
  • Het grondwater is licht verontreinigde met barium.
  • Ter plaatse van de ondergrondse tank is in de grond en het grondwater geen verhoogd gehalte aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen.

Naar verwachting betreft de aangetroffen verontreiniging met lood in de bovengrond een heterogene (historische) verontreiniging, die vaker wordt aangetoond in de omgeving. De omvang van de sterke loodverontreiniging bedroeg binnen de perceelgrenzen circa 120 m3. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is een BUS-melding ingediend bij burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer (20 september 2018) om de loodverontreiniging te laten verwijderen. Na goedkeuring van het saneringsplan door de Omgevingsdienst IJsselland (16 oktober 2018) zijn in november 2018 saneringswerkzaamheden uitgevoerd op de locatie Twelloseweg 4 door Hunneman Milieu-Advies Raalte BVvoetnoot: Hunneman Milieu-Advies Raalte BV (2018). Evaluatierapport bodemsanering op de locatie aan de Twelloseweg 4 te Deventer. projectnummer: 180800/dh/sh. 5 december 2018.. De verontreinigde grond is verwijderd door ontgraving. Hierbij is ontgraven tot maximaal 1,0 meter onder het maaiveld. In totaal is hierbij 458,52 ton met lood verontreinigde grond afgevoerd. Analytisch zijn in de eindcontrolemonsters van de bodem licht verhoogde gehalten aan lood aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarde, maar blijven beneden de terugsaneerwaarde. Op basis van de analyseresultaten is de sanering conform de ingediende BUS-melding in voldoende mate uitgevoerd. Op 21 januari 2019 is door de Omgevingsdienst IJsselland een beschikking afgegeven waarin is ingestemd met de resultaten van de sanering (kenmerk Z2018-00012706). De bodemkwaliteit geeft hiermee geen bezwaren meer tegen het beoogde gebruik.

Hergebruik grond buiten de locatie

Wanneer in de toekomst (bv bij bebouwing) grond vrijkomt, dan kan deze grond op het terrein worden verwerkt. Als dat niet kan, gelden voor de afvoer en de toepassing de regels uit Besluit Bodemkwaliteit en de nota Bodembeheer IJsselland.

Voor het hergebruik van grond buiten deze locatie geldt vanuit het ministerie de verplichting om bij grondverzet aanvullend te analyseren op PFAS/PFOA.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geluid     

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het plan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

Toetsing

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Het plangebied bevindt zich binnen de akoestische onderzoekszone van de N344, Twelloseweg, Worp, Langestraat en de spoorlijn Deventer - Apeldoorn. Daarom is door SAB een akoestisch onderzoekvoetnoot: SAB (2019). Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai. Deventer, Twelloseweg 4 en 5. Projectnummer: 170233. 17 juni 2019. weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd.

Uit het onderzoek volgt dat de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 55 dB vanuit de spoorlijn Deventer - Apeldoorn niet wordt overschreden. De ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB voor wegverkeerslawaai wordt niet overschreden door de N344. Voor de omliggende 30 km/uur wegen bedraagt de geluidbelasting minder dan 48 dB. Een goede ruimtelijke ordening is daardoor gewaarborgd.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.4 Luchtkwaliteit     

Algemeen

Eisen met betrekking tot luchtkwaliteit zijn verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en vormen een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10 wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing

Onderliggend plan voorziet in de realisatie van twee woningen. Het plan draagt daarom 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Raadpleging van de NSL-monitoringstool heeft aangetoond dat er geen sprake is van (dreigende) grenswaarde-overschrijdingen. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Vanuit zowel de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit daarom geen belemmering.

Conclusie

Het aspect lucht vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

Algemeen

Indien door middel van een ruimtelijke ontwikkeling nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen richtafstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies is de VNG publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) als leidraad voor milieuzonering gebruikt. In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: 'rustige woonwijk', 'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'.

In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningenhoreca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies gelegen buiten betreffend perceel.

Toetsing

In onderhavige situatie is sprake van het mogelijk maken van een nieuwe, gevoelige functie in de zin van het aspect bedrijven en milieuzonering (kavel #4, de uitbreiding van de tuin betreft geen hindergevoelige ontwikkeling). Binnen de directe omgeving van de ontwikkellocatie is zowel juridisch-planologisch als feitelijk gezien sprake van een afwisseling van functies. Zo bevinden zich hier een bloemist, een horecavoorziening, een basisschool, een bowlingcentrum en een supermarkt op nabije afstand van elkaar. De omgeving is dan ook een gebied met een matige tot sterke functiemenging en kan daarom getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. De dichtstbijzijnde bedrijvigheid is in de navolgende tabel opgenomen inclusief de bijbehorende omschrijving uit de VNG-publicatie en de daaruit volgende grootste richtafstanden. De VNG-brochure hanteert voor de richtafstanden echter het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De richtafstanden worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap verlaagd indien sprake is van een omgevingstype 'gemengd gebied'. Dit is toegepast in onderstaande tabel.

Bedrijfssoort Adres Omschrijving VNG Grootste richtafstand (m)
Bloemist Twelloseweg 8 Detailhandel voor zover n.e.g. 0
Horecavoorziening Twelloseweg 3 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 0
Basisschool Langestraat 1 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 10 (geluid)
Bowlingcentrum Twelloseweg 1-A Bowlingcentra 10 (geluid)
Supermarkt Spaarpotstraat 14 Supermarkten, warenhuizen 0

De bedrijfssoorten voldoen allen aan de richtafstanden, daarmee is er geen reden tot nader onderzoek. De bloemist ligt op 55 meter (richtafstand: 0 meter). De horecavoorziening ligt op 15 meter (richtafstand: 0 meter). De basisschool is gelegen op 50 meter (richtafstand: 10 meter). Het bowlingcentrum is gelegen op 115 meter (richtafstand: 10 meter) en de supermarkt ligt op 140 meter (richtafstand: 0 meter).

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.

4.6 Externe veiligheid     

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp.

Toetsing

Raadpleging van de risicokaart wijst uit dat er verschillende risicobronnen aanwezig zijn rondom het plangebied. Een quick scan externe veiligheidvoetnoot: SAB (2019). Quick scan externe veiligheid. Twelloseweg 4 en 5 Deventer. Projectnummer: 170233. 5 juni 2019. is opgesteld om de eventuele knelpunten inzichtelijk te maken. De belangrijkste conclusies worden navolgend gepresenteerd. Te beginnen met een uitsnede van de risicokaart met daarop het plangebied geel aangeduid.

verplicht

Uitsnede provinciale risicokaart met daarop het besluitgebied globaal geel gearceerd (bron: risicokaart.nl)

Uit voorgaande uitsnede blijkt dat in een straal van één kilometer rondom het plangebied drie risicobronnen liggen. In de vorm van de spoortraject 30, een LPG-station en de IJssel. In een straal van 4 kilometer liggen tevens de risicobronnen spoortraject 62 en 150 en de Rijksweg A1. De ontwikkellocatie ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour(PR 10-6) en/of plasbrandaandachtsgebied van een risicobron. Wel ligt de ontwikkellocatie binnen het invloedsgebied van enkele risicobronnen. Het gaat om de volgende risicobronnen:

  • Spoorlijn Zutphen Twentekanaal aansl. - Deventer Oost;
  • Spoorlijn Deventer Oost - Wierden;
  • Spoorlijn Deventer - Deventer Oost.

De ontwikkellocatie bevindt zich ten aanzien van alle risicobronnen buiten de meest relevante zone van het groepsrisico (de 200 meter zone). Conform artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes betekent dit dat het groepsrisico voor de risicobronnen beperkt dient te worden verantwoord. Er moet worden ingegaan op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Ook moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid gesteld worden om een advies hierover uit te brengen.

Beperkte verantwoording

Ten aanzien van het groepsrisico van de genoemde risicobronnen dient te worden ingegaan op de elementen van de verantwoording uit artikel 7 van het Bevt. Het heeft hier dan betrekking op zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid:

  1. de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die weg, spoorweg of dat binnenwater, en
  2. voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten: de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of dat binnenwater een ramp voordoet.

Scenario's

Het scenario dat hier een rol speelt betreft een ongeluk met toxische vloeistoffen van waaruit een gifwolk kan ontstaan. Hieronder wordt de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van dit scenario besproken. Tevens wordt ingegaan op het aspect zelfredzaamheid.

1. Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid

De bestrijdbaarheid dient op twee aspecten te worden beoordeeld:

  • Bestrijden rampscenario

Belangrijk bij een ongeval met toxische vloeistoffen is dat de brandweer zo snel mogelijk bij de ketelwagen is, zodat de toxische vloeistof zich niet kan ontwikkelen tot een toxische wolk. Dit kan door te koelen en/of een waterscherm aan te leggen. Essentieel is daarbij dat de brandweer voor een langere periode voldoende bluswatercapaciteit heeft ter plaatse van het ongeval. De snelheid van het ter plaatse komen is eveneens van groot belang. Aangezien het hier bestaande spoorwegen betreft met daarom heen reeds kwetsbare objecten kan worden verwacht dat bluswater in voldoende mate aanwezig is, tevens zal de bereikbaarheid op orde zijn.

  • Inrichting van het gebied om bestrijding faciliteren

Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het gebied van belang. Naast het tijdig aanwezig zijn met voldoende materieel is tevens de bereikbaarheid van de ontwikkellocatie en de specifieke risicolocatie cruciaal. De brandweer kan snel via de Schonenvaardersstraat, de Hunnerperkade, de Mr. H. F. de Boerlaan, de N344 en de Hoge Worp de ontwikkellocatie bereiken in geval van een calamiteit. De inschatting is dat de brandweer binnen circa 10 minuten aanwezig kan zijn. In de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid zijn normen voor maximale opkomsttijden gesteld. Bij de Veiligheidsregio dient advies te worden ingewonnen of de bereikbaarheid en daarmee de opkomsttijden voldoende zijn gewaarborgd.

Voor de bestrijding is bluswater ook van belang. Hier gaat het om een beoordeling van de feitelijk aanwezige bluswatercapaciteit, zowel primair (brandkranen), secundair (geboorde putten en open water) en tertiair bluswater (aanvullende bluswatervoorzieningen). Daarbij wordt beschouwd of dit overeenkomt met de benodigde bluswatercapaciteit in het geval van een calamiteit van één van de twee scenario's. Op dit punt dient de Veiligheidsregio om advies te worden gevraagd.

2. Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchting. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.

Eén van de voornaamste handelingen bij het ontstaan van een toxische wolk is het binnen schuilen waarbij ramen en deuren kunnen worden gesloten en ventilatie kan worden stilgezet. Binnen de ontwikkellocatie moet men snel op de hoogte zijn van een eventueel ongeluk met een toxische stof op het spoor en men moet op de hoogte zijn van de gevaren van deze toxische stof en weten hoe te handelen. Primair gaat NL-Alert de basis vormen voor alarmering van personen in het gebied. Daarnaast kan nog gebruik gemaakt worden van het bestaande systeem van Waarschuwings Alarmerings Systeem (WAS) palen.

Naast binnen schuilen moeten vluchtroutes personen direct van de calamiteit kunnen wegleiden. Voor de ontwikkellocatie geldt dat er moet worden voorzien in voldoende vluchtwegen om in geval van een calamiteit te kunnen vluchten.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan. In het kader van de omgevingsvergunning wordt de Veiligheidsregio IJsselland om advies gevraagd met betrekking tot bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen.

4.7 Water     

Rijksbeleid - Het Nationaal Waterplan 2016-201

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is op 10 december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld.
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater.
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht.
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement.
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van de wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Waterschap Vallei & Veluwe - Waterbeheerprogramma 2016 - 2021

Vanaf 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma van het Waterschap Vallei en Veluwe van kracht. Het is bewust neergezet als een programma en niet meer als een waterbeheerplan. De maatregelen zijn op hoofdlijnen uitgewerkt, het “hoe” volgt bij het jaarlijks vaststellen van de begroting.

De zorg voor de kerntaken “beschermen tegen overstroming”, “schoon en voldoende oppervlaktewater” en “zuiveren van afvalwater” blijft voorop staan. Daarbij wil het waterschap wel meer toe naar een integrale benadering van de gezamenlijke opgave. Het waterschap wil haar ambities en doelen steeds sterker bereiken samen met de waterpartners. De ambities zijn:

  • We beschermen ons gebied tegen overstromingen.
  • We zorgen voor de juiste hoeveelheid water.
  • We zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Schoon en vuil water worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • We halen de hoogst mogelijke waarde uit water.
  • We beheren afvalwaterketen en watersysteem als één geheel samen met onze partners.

Samen met gemeenten wil het waterschap schoon hemelwater en afvalwater zoveel mogelijk aan de bron scheiden. Dit om de negatieve effecten van extreme buien (lagere waterkwaliteit door overstorten) en droogte (lagere waterkwaliteit door geen watertoevoer, hittestress), als gevolg van klimaatverandering, te voorkomen. Hiertoe stelt het waterschap een beleidsplan op en voert dit uit.

Binnen de verantwoordelijkheden van de waterpartners voor grondwaterbeheer wil het waterschap de samenwerking initiëren en als grondwaterloket fungeren. De start betreft het vormen van een gezamenlijk grondwaterkennisteam.

Binnen de jaarcyclus wordt door het waterschap verantwoording afgelegd over de inhoudelijke doelen en resultaten. In de cyclus wordt een moment ingebouwd om op collegiale basis met de waterpartners de programmering voor het komende jaar af te stemmen.

Toetsing

Voor onderhavig plan is de digitale watertoets doorlopenvoetnoot: Waterschap Vallei en Veluwe (2019). Digitale Watertoets, Twelloseweg 4 en 5. Dossierco-de: 20190226-10-19971. 26 februari 2019.. Uit de digitale watertoets volgt dat het plan onder de korte procedure valt, omdat de ontwikkeling een geringe invloed heeft op de taken en belangen van het waterschap. Daarmee kan volgens het waterschap worden volstaan met een standaard wateradvies. Het waterschap geeft drie aandachtspunten mee:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater wordt voorkomen. Voor de reeds voltooide uitbreiding op het perceel #5 (carport en vijverpaviljoen) geldt dat het hemelwater wordt geïnfiltreerd middels regenwaterinfiltratiekratten.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste materialen.

Conclusie

Het waterschap adviseert positief over het plan, onder de voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de eerdergenoemde aandachtspunten. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet te worden toegestuurd aan het waterschap. Het aspect water vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.8 Natuur     

Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. Vanaf 1 januari 2017 geldt hiervoor de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt bepaalde plant- en diersoorten, natuurgebieden en bossen. Voordat ontwikkelingen mogen plaatsvinden, moet worden aangetoond dat in het kader van de huidige natuurwet- en regelgeving van een negatief effect geen sprake is, dan wel dat daarvoor respectievelijk een vergunning of ontheffing kan worden verkregen.

De gemeente Deventer heeft specifiek natuurbeleid in de vorm van de in december 2013 vastgestelde nota 'Werkwijze voor beleid en uitvoering van de Ecologie in Deventer'. Dit document benoemt de acties die bij gaan dragen aan de instandhouding en versterking van ecologische waarden in de gemeente Deventer.

Toetsing

SAB heeft een briefrapport met een quick scanvoetnoot: SAB (2018). Memo Natuur. Twelloseweg 4 en 5. Projectnummer: 170233. 13 februari 2018. opgesteld, waarin wordt onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. In deze memo is niet nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden. Hiervoor is gebruik gemaakt van relevante kaarten van de provincie Overijssel. Navolgend worden kort de conclusies uiteengezet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied (Rijntakken) ligt op ongeveer 400 meter van het plangebied. In Natura 2000-gebieden zijn habitattypen aanwezig die gevoelig zijn voor de verzurende en vermestende werking van stikstofdepositie. Als gevolg van het voorliggende plan zal in de gebruiksfase stikstofuitstoot worden veroorzaakt door de verkeersbewegingen van en naar de woningen. Daarnaast is in de aanlegfase sprake van stikstofuitstoot.

Om te onderzoeken wat de stikstofdepositie is op Natura 2000-gebieden tijdens de bouw- en gebruiksfase is een onderzoek stikstofdepositievoetnoot: Onderzoek stikstofdepositie Twelloseweg 4, Deventer, SAB, kenmerk: 170233, 21 oktober 2019. uitgevoerd. Voor de gebruiksfase en de aanlegfase is een stikstofberekening gemaakt met het programma Aerius (versie 2019). Geconcludeerd wordt dat zowel voor de aanlegfase als voor de gebruiksfase de nu gehanteerde grenswaarde van de stikstofdepositie van 0,00 mol/ha/j niet wordt overschreden. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect stikstof voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase.

Verder ligt het besluitgebied niet in het Natuurnetwerk Nederland of een ander gebied dat provinciale bescherming heeft. De bescherming van deze gebieden staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Soortbescherming

In de memo Natuur is beschreven dat de locatie Twelloseweg 4 in februari 2018 is onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van soorten die worden beschermd in de Wet natuurbescherming. Destijds stond op deze locatie de voormalige kerk. Geconcludeerd is dat beschermde soorten niet in het gebouw zijn te verwachten en dat er bij afbraak van de kerk geen sprake zal zijn van schade aan soorten die worden beschermd in de Wet Natuurbescherming.

Door de onoverzichtelijke situatie van de zolder was destijds echter niet geheel uit te sluiten dat hier geen sporen van bewoning door vleermuizen aanwezig waren. Doordat het dak er vervolgens gedeeltelijk vanaf gewaaid is, is het gebouw wel ongeschikt geworden voor vleermuizen en kon de kerk worden afgebroken.

De voormalige kerk op het perceel aan de Twelloseweg 4 is inmiddels gesloopt en de bodem is gesaneerd. Sinds de sloop en bodemsanering is het perceel braakliggend en wordt er regelmatig gemaaid.  Dit zal tot en met de start van de bouwwerkzaamheden worden doorgezet. Daarnaast zijn geen andere natuurlijke elementen aanwezig als bomen, een sloot of poeltjes. Het terrein is hierdoor ongeschikt als verblijfs- of foerageergebied voor beschermde diersoorten. Hierdoor zijn er geen beschermde soorten (zoals planten, amfibieën en broedende vogels) te verwachten in het plangebied en is nader onderzoek naar de aanwezigheid van (essentiële elementen van) dergelijke soorten niet noodzakelijk.

Houtopstanden

Bij deze ruimtelijke ontwikkeling wordt geen houtopstand geveld waarop de regels van de Wet Natuurbescherming van toepassing zijn. De bescherming van houtopstanden vormt dan ook geen beperking voor de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Beleidsnota ecologie Deventer

Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied of het NNN. In de huidige situatie is het plangebied bovendien ongeschikt als verblijfs- of foerageergebied voor beschermde diersoorten. In de toekomstige situatie krijgen de twee woningen zeer ruime kavels, met een diepe voortuin. Hierdoor is aan beide zijden van de woning veel ruimte voor een groene invulling van de kavels. Het voorstel is om de kavels te voorzien van groene erfafscheidingen. Op deze wijze kan worden voldaan aan de ambitie van de beleidsnota ecologie om het aspect natuur op een volwaardige manier in te brengen.

Conclusie

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Wel moet er te allen tijde rekening worden gehouden met de broedperiode en de zorgplicht.

4.9 Archeologie     

Algemeen

Door ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet-zichtbare deel van cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij het plan te betrekken. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast.

Toetsing

Op 28 januari 2015 heeft de gemeente Deventer haar archeologiebeleid vastgesteld. Het uitgangspunt voor dit beleid vormt de Archeologische waarden- en verwachtingskaart voor de gemeente Deventer. Op basis van deze kaart kan worden bepaald wat de archeologische verwachting is. Voor iedere verwachting gelden andere voorwaarden met betrekking tot archeologie. Navolgende uitsnede van de archeologische verwachtingskaart geeft de ter plaatse geldende verwachtingswaardes weer.

verplicht

Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding plangebied (groen kader) bron: gemeente Deventer

Uit de archeologische verwachtingskaart komt naar voren dat het plangebied in een zone ligt met grotendeels beleidswaarde 3. Dit betekent dat voor ruimtelijke

ontwikkelingen met een groter bereik dan 200 m2 een meldingsplicht bestaat. Voor ontwikkelingen met een groter bereik dan 500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Voor een deel is het plangebied gelegen in een zone met beleidswaarde 5. Hier geldt een meldingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen met een groter bereik dan 10 m2. Voor ontwikkelingen met een groter bereik dan 40 m2 is onderzoek noodzakelijk. Tevens kent het plangebied een klein strookje met beleidswaarde 2. Hier geldt een meldingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen met een groter bereik dan 1.000 m2. Voor ontwikkelingen met een groter bereik dan 2.500 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Ten slotte ligt een klein deel aan de zuidzijde van het plangebied in de zone met verwachtingswaarde 1. Hier is enkel een meldingsplicht voor ruimtelijke ontwikkelingen groter dan 10.000 m2.

Aangezien de bouwvlakken samen 420 m2 beslaan, waarbij het deel gelegen in zone beleidswaarde 5 groter is dan 40 m2, is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Bureauonderzoek

In een archeologisch bureauonderzoekvoetnoot: Bureauonderzoek Twelloseweg 4, Archeologie Deventer, adviesnummer: 1024, 25 juni 2019. is de archeologische verwachting van het deel van het plangebied onderzocht waar de nieuwe woningen en de uitbreiding van de tuin worden gerealiseerd. In de volgende afbeelding is het onderzoeksgebied weergegeven. Het onderzoeksgebied ligt in een rivieroverstromingsvlakte, in een zone met pleistocene afzettingen (terrasachtige hoogte) met een deels ingedrongen zandig kleidek. Voor dit terreintype geldt op basis van de fysisch geografie een middelmatige verwachte dichtheid voor archeologische resten voor de periode prehistorie tot en met de middeleeuwen. Eventuele aanwezige resten kunnen door een zandig kleidek afgedekt zijn, waardoor de conservering mogelijk redelijk is. Binnen het onderzoeksgebied is nog niet eerder archeologisch onderzoek uitgevoerd.

verplicht

Luchtfoto met aanduiding plangebied (rode lijn), onderzoeksgebied (blauwe lijn) en ligging toekomstige woningen (paars), bron: bureauonderzoek Archeologie Deventer

Het onderzoeksgebied is geheel gelegen in het historisch bekende gebied 'De hoven', dat vanaf de 17de eeuw als(moes)tuin werd gebruikt. Ook werden hier tuinhuisjes en muziekkoepels gebouwd. Later kwam hier meer bebouwing en bewoning. Sporen van deze tuinen en gebouwen (paalkuilen, greppels, muurwerk) kunnen in het gehele onderzoeksgebied aangetroffen worden. Binnen het onderzoeksgebied was in de 19de eeuw de mogelijke herberg 'De Nieuwe Aanleg' gelegen. Deze mogelijke herberg lag in de westelijke helft van het onderzoeksgebied. In het oostelijke deel van het onderzoeksgebied, daar waar de nieuwbouw gepland is, kunnen kleine bijgebouwen en afvaldumps behorende tot de herberg gevonden worden.

Indien de gepresenteerde plannen tot nieuwbouw in het onderzoeksgebied worden gerealiseerd moet rekening worden gehouden met grondverzet waarbij mogelijke archeologische resten ernstig aangetast dan wel geheel verstoord worden. Voorgesteld wordt om een booronderzoek uit te voeren om de intactheid van het bodemarchief vast te stellen. Middels een dergelijk onderzoek wordt inzicht verkregen in de bodemopbouw en de intactheid daarvan. Gezien de verwachte omvang van de toekomstige werkzaamheden is archeologisch onderzoek voorafgaand aan de werkzaamheden in het onderzoeksgebied noodzakelijk. Het verkennend booronderzoek moet uitsluitsel geven of een vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Ook is een mogelijkheid om de bouw van de woningen 'archeologievriendelijk' uit te voeren. Deze bouwwijze is gericht op een zo min mogelijke verstoring van de ondergrond bijvoorbeeld door een fundering op staal toe te passen in plaats van een paalfundering. Een andere mogelijkheid is de verplaatsing van een van de woningen, zodat deze buiten de buffer van de herberg komt te liggen en op deze wijze niet boven de onderzoekgrens van waarde 5 komt. Gekozen is om eventueel noodzakelijke aanpassingen inzichtelijk te maken met behulp van een verkennend booronderzoek. Dit onderzoek wordt navolgend behandeld.

Booronderzoek

Door de gemeente Deventer is een verkennend archeologisch booronderzoekvoetnoot: Gemeente Deventer (2019). Verkennend booronderzoek (IVO-O). Twelloseweg 4, gem. Deventer. Projectnummer: 651. 23 augustus 2019. uitgevoerd. Op basis van de gegevens uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de geomorfologische ondergrond van het onderzoeksgebied afwijkt van de verwachte situatie. Er is ter plaatse voor zover kan worden vastgesteld geen sprake van Pleistocene afzettingen maar van kronkelwaardafzettingen, meer specifiek oeverafzettingen. Daarmee hebben deze sedimenten een relatief jonge datering, waarschijnlijk uit de 9de of 10de eeuw of daarna. Uit het onderzoek blijkt ook dat in het grootste deel van het onderzoeksgebied deze bodemopbouw is verstoord tot in de natuurlijke lagen, waarschijnlijk als gevolg van de bodemsanering en/of sloopwerkzaamheden. De kans dat nog archeologische resten aanwezig zijn is daarom erg klein. Daarom wordt geadviseerd aan de voorgenomen ontwikkeling geen onderzoeksplicht te verbinden.

De resultaten van dit booronderzoek geven verder aanleiding om de hoge archeologische verwachting voor het onderzoeksgebied met beleidswaarden 5 en 3 naar beneden bij te stellen tot laag. Geomorfologisch behoort het onderzoeksgebied tot de hoger gelegen kronkelwaardafzettingen, die een middelmatige verwachting kennen, vertaald in beleidswaarde 2. Bovendien zullen eventueel aanwezige resten als gevolg van de diepe verstoringen grotendeels zijn verdwenen.

Conclusie

In het bestemmingsplan is ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen, waarmee de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied is gewaarborgd. Verdere aanpassingen aan het plan, zoals archeologievriendelijk bouwen c.q. het verplaatsen van de beoogde woningen is op basis van het uitgevoerde booronderzoek niet noodzakelijk.

4.10 Cultuurhistorie     

Algemeen

Door wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Toetsing

Het plangebied maakt onderdeel uit van het historische lint van de Twelloseweg. Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel blijkt dat langs de Twelloseweg diverse gemeentelijke monumenten aanwezig zijn, waaronder de villa gevestigd op de Twelloseweg 5, aansluitend aan het plangebied. De andere monumenten zijn - zoals te zien op navolgende afbeelding - gevestigd aan de westzijde van de Twelloseweg. Aan het einde van de Twelloseweg aan oostelijke zijde is nog een cluster van gemeentelijke monumenten.

verplicht

Uitsnede Cultuurhistorische Waardenkaart met daarop het plangebied globaal weergegeven (rode arcering; bron: Provincie Overijssel)

Bij de stedenbouwkundige en architectonische opzet van de beoogde woning/woningen in het plangebied is rekening gehouden met de aanwezigheid van de monumentale villa op het naastgelegen perceel. De terugliggende rooilijn zorgt voor behoud van het zicht op de monumentale villa. Ook beoogd het ontwerp behoud van het groene karakter van de straat door een groene inrichting van de ruimte aan de Twelloseweg.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.11 Verkeer en parkeren     

De gemeente Deventer heeft beleidsregels ten aanzien van parkeren vastgesteld. In deze beleidsregels zijn ook parkeernormen opgenomen. Binnen de parkeernormen wordt een onderscheid gemaakt in normen per functie en per stedelijke zone. Voor het plangebied geldt de stedelijke zone 'eerste schil centrum'.

Op de locatie was een kerkgebouw aanwezig. Voor een religiegebouw geldt een gemeentelijke parkeernorm van 0,1pp per zitplaats (1e schil). Uitgaande van 220 zitplaatsen in de oude situatie betekende dit een (theoretische) parkeerdruk van 22 parkeerplaatsen (tijdens kerkdiensten). Op overige tijdstippen, verspreid over de dag, was sprake van een “ontmoetingsplek”. Voor deze functie kent zowel de gemeente als het CROW geen parkeernorm of parkeerkencijfer. In het verleden hanteerde de CROW wel een parkeernorm van 3 pp / 100m2. De oppervlakte van het deel dat als ontmoetingsplek werd gebruikt bedroeg minimaal 200 m2. De parkeerdruk van deze functie bedroeg 6 parkeerplaatsen.

Voor vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 1,4 pp/woning. De nieuwe parkeerdruk bedraagt 2.8 pp. In de nieuwe situatie zal op eigen terrein worden geparkeerd. De parkeerdruk voor de omgeving bedraagt dan 0,8 parkeerplaatsen.

Op basis van de oude functie van de locatie als religiegebouw en ontmoetingsruimte kan geconcludeerd worden dat als gevolg van de functiewijziging geen sprake zal zijn van een verhoging van de parkeerdruk in de directe omgeving. Ook het aantal verkeersbewegingen zal in de nieuwe situatie beduidend minder zijn dan in de oude situatie.

Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.12 Duurzaamheid     

Algemeen

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid “Op weg naar een duurzaam evenwicht” vastgesteld. Deze agenda is in april 2016 door de raad geactualiseerd, waarbij aan de 8 geformuleerde ambities een 9e ambitie m.b.t. mobiliteit is toegevoegd. De energietransitiekoers krijgt steeds meer vorm in publiek-private samenwerkingsvormen tussen burgers, bedrijfsleven, (kennis)instellingen, maatschappelijke organisaties en (mede)overheden. Het in 2015 gestarte proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid sluit hierop aan. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is;
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In 2018 moet de uitvoeringsagenda duurzame energie en de inzet op energietransitie worden geactualiseerd, waarbij o.a. de moties leidend zullen zijn. Ook in lopende beleidstrajecten als de nieuwe Omgevingsvisie krijgt duurzaamheid een prominente rol. In de woonvisie is duurzaam bouw inmiddels als speerpunt opgenomen en is gesteld dat bij nieuwbouw aardgasloos en duurzaam bouwen het uitgangspunt is.

De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zullen we die graag faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden. Zo is een 'Visie op de Ondergrond' ontwikkeld waarmee de potentie voor o.a. koude-/ warmte opslag in beeld is gebracht. Deze informatie kan ontwikkelende partijen helpen bij een onderzoek naar de mogelijkheden voor warmte-koude opslag in de bodem, als warmte- en koelvoorziening.

Natuur inclusief bouwen

Om een gezonde, aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving voor mens en dier te maken, moet de natuur een volwaardige plaats krijgen bij het ontwerpen van nieuwbouw en de openbare ruimte. Er wordt gestreefd naar meer biodiversiteit binnen de wijk en versterking van de leefkwaliteit. Door meer groen en natuurmaatregelen op te nemen wordt Deventer geleidelijk steeds beter bestand tegen hittestress, hoosbuien en/of droogte. Groene daken en gevels zorgen namelijk voor verkoeling tijdens warme periodes. Daarnaast kunnen groene daken als waterbuffer dienen voor regenwater.

De gemeente Deventer hanteert een checklist Natuur inclusief bouwen (NIB) om proactief te handelen ten voordele van de natuur. In deze checklist wordt een lijst van maatregelen gegeven die toegepast kan worden. Deze checklist bestaat uit:

  • Nestgelegenheden voor huismussen/gier- en huiszwaluwen/spreeuwen;
  • Vogelvide;
  • Inbouwkasten voor vleermuizen;
  • Insectenvoorzieningen;
  • Groen dak extensief/intensief/natuur;
  • Bruin dak;
  • Waterdak;
  • Groene gevel.

Toetsing

Bij onderhavig plan wordt rekening gehouden met duurzaamheid. De kavels zijn ruim opgezet en hierdoor is er veel ruimte voor een groene invulling in zowel de voor- als de achtertuinen. Aan de Twelloseweg zijn brede voortuinen beoogd, met een diepte van 15 respectievelijk 7,5 meter, welke, passend bij het straatbeeld, groen ingericht zijn beoogd De groene opzet zorgt voor de realisatie van een prettige en gezonde leefomgeving en draagt bij aan klimaatadaptatie en het voorkomen van hittestress. Het streven is dat 10 mm waterinfiltratie, gerekend over het totale oppervlak van het perceel (dakoppervlak en verhardingen) op het eigen perceel wordt gerealiseerd en in stand gehouden.

Verder wordt bijgedragen aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente door aardgasloos te bouwen.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen     

5.1 Algemeen     

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan     

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);
  • en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:
  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

5.1.2 Over functieregels en bouwregels     

Op de verbeelding wordt aangegeven welke functie(s) gronden hebben. Voor elke functie geldt dezelfde opbouw met achtereenvolgens de toegelaten functies en het afwijken van de toegelaten functies. Hier wordt nadere invulling aan gegeven door middel van bouwregels.

In de bouwregels is aangegeven wat er gebouwd mag worden. De bouwregels zijn onderverdeeld in regels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is aangegeven welke nadere eisen het bevoegd gezag eventueel kan stellen en op welke wijze afgeweken kan worden.

5.1.3 Hoofdstukindeling van de regels     

De regels zijn verdeeld over 6 hoofdstukken:

  1. Inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  2. Functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.
  3. Bouwregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.
  4. Dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen overlappen de functieregels en bouwregels. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik of de bouwmogelijkheden.
  5. Algemene regels. In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. In dit plan is een anti-dubbeltelregel opgenomen.
  6. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan     

5.2.1 Algemeen     

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van SVBP2012. Dit is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2.2 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan     

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hiervoor is beschreven.

Dit bestemmingsplan kent de functie 'Wonen'. Deze functie is bestemd voor woningen met de daarbij behorende voorzieningen, zoals tuinen, paden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn zorgwoningen toegestaan indien hiervoor een omgevingsvergunning is verleend voor het afwijken van de gebruiksregels.

Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 60%. Hoofdgebouwen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht en moeten voldoen aan de op de verbeelding aangegeven maximale bouw- en goothoogte. Ten slotte gelden nog aanvullende bouwregels voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen.

Verder kent dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'.

Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat de aldaar bestemde gronden behalve voor de andere daar voorkomende functies, mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in de gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden. Voor 'Waarde - Archeologie - 2' gelden de volgende voorwaarden: voor ruimtelijke ontwikkelingen die een groter bereik hebben dan 1.000 m2 is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

5.2.3 Algemene regels     

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Economische uitvoerbaarheid     

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk worden gemaakt door het bestemmingsplan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn, omdat er anders sprake is van een oneigenlijke bestemming.

Het voorliggende plan wordt gerealiseerd op particulier initiatief. De gemeente en de initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten waarin de rechten en plichten van zowel de ontwikkelaar als de gemeente zijn aangegeven, alsmede de definitieve regeling van kostenverhaal. Met deze overeenkomst is het plan verzekerd van kostendekking, het opstellen van een exploitatieplan is daarom overeenkomstig artikel 6.12, lid 2 onder a. van de Wet ruimtelijke ordening niet nodig. Gesteld kan worden dat er geen verplichting is om tegelijkertijd met de ruimtelijke procedure een exploitatieplan op te stellen.

De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is hiermee aangetoond.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

6.2.1 Overleg en inspraak     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voert het college van burgemeester en wethouders, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, overleg met andere bestuursorganen van bijvoorbeeld buurgemeenten en het waterschap. Er hoeft geen vooroverleg plaats te vinden met de provincie. De wet (artikel 3.1.1.2 Bro) biedt de mogelijkheid om plannen aan te wijzen waarvoor geen vooroverleg is vereist. Van deze wettelijke mogelijkheid heeft de provincie Overijssel gebruik gemaakt door vaststelling van een lijst waarop ruimtelijke plannen zijn aangegeven waarvoor het verplichte vooroverleg achterwege kan blijven. Deze lijst wordt 'uitzonderingslijst vooroverleg ruimtelijke plannen' genoemd. Op basis hiervan geldt voor woningbouwplannen met minder dan 7 woningen met bijbehorende voorzieningen, zoals wegen en groen, geen vooroverlegverplichting.

Het overleg tussen de overige bestuurlijke instanties dient in een redelijke verhouding te staan tot de aard en omvang van het bestemmingsplan. Het overleg dient dan ook beperkt te blijven tot die overheidsinstanties waarmee overleg werkelijk noodzakelijk is om te voorkomen dat de taak of verantwoordelijkheid van het andere overheidsorgaan ontoelaatbaar wordt beperkt, of dat het door dat orgaan te behartigen belang aantoonbaar wordt benadeeld. Het plan is daarom alleen toegestuurd aan het waterschap in het kader van het vooroverleg. Het waterschap heeft geen reactie op het plan ingediend.

6.2.2 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan zal voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage liggen. Een ieder kan in deze periode zienswijzen indienen. In deze paragraaf of in een bijlage bij dit bestemmingsplan zullen de binnengekomen zienswijzen worden samengevat en van een antwoord worden voorzien.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan 'Twelloseweg 4 en 5' met identificatienummer NL.IMRO.0150.P387-OW01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw:     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage:     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening:     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 Beroep of bedrijf aan huis:     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen:     

  1. ten aanzien van een bouwwerk: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.11 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 Bevoegd gezag:     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 Bijgebouw:     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.14 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.16 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.18 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.19 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.20 Dak:     

iedere boven-beëindiging van een bouwwerk;

1.21 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren, en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.22 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.24 Onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens:     

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.25 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.26 Overkapping:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.27 Peil:     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;

1.28 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.29 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis:     

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

1.31 Uitbouw:     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.32 Voorgevel:     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevels, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.33 Weg:     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.34 Wet ruimtelijke ordening:     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.35 Wijziging:     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.36 Woning/wooneenheid:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.37 Woningwet:     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

1.38 Zorgwoning:     

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten;

2.4 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Wonen     

3.1 Toegelaten functies     

  1. Het wonen, in niet gestapelde vorm, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 8.2 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 8.3;
  2. Zorgwoningen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 3.2.1;

met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Afwijken van de toegelaten functies     

3.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.
3.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 4 Bouwregel-16     

4.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding 'Bouwregel-16' gelden de volgende regels:

4.1.1 Gebouwen     
  1. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen;
  2. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij een hoofdgebouw mag:
    1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, niet meer dan 75 m2 bedragen;
    2. op bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m2 tot 1000 m2, niet meer dan 100 m2 bedragen;
    3. op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2, niet meer dan 150 m2 bedragen.
4.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  3. de goot- en bouwhoogte bedragen maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  4. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met ten minste 2 hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen.
4.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak ' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m, dan wel 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, bedragen;
  3. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 1 meter.
4.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak ' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer mag dan 2 m bedragen.

4.2 Afwijken van de bouwregels     

4.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. artikel 4.1.3 onder a en toestaan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel zoals entreepartij of balkon aan een op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw mag worden gebouwd, mits:
    1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m, dan wel 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning, bedraagt;
    3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
    4. de breedte niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    5. de afstand tot de openbare ruimte niet minder dan 2,5 m bedraagt.
  2. artikel 4.1.4 onder a en toestaan dat een overkapping en/of carport mag worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
  3. artikel 4.1.2 onder c en toestaan dat de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel;
  4. artikel 4.1.2 onder d en toestaan dat het hoofdgebouw wordt afgedekt met een andere dakvorm;
  5. artikel 4.1.3 onder f en toestaan dat de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot minimaal 0 meter;
  6. artikel 4.1.2 onder b en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd.
4.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de bouwregels bij de andere in artikel 5.1 bedoelde bestemmingen, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 5.1, verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
    1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
    2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
5.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in artikel 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1., onder c, van de Erfgoedwet;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 5.1, en
  2. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen.

Voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

5.3.2 Uitzonderingen vergunningsplicht     

Het in artikel 5.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
5.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

5.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

5.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Algemene regels     

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels     

7.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels     

8.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.

8.2 Beroep of bedrijf aan huis     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen ) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende bijlage Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning (met in begrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen ), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, met dien verstande dat in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegestaan);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

8.3 Kleinschalige kinderopvang     

8.3.1 Gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
8.3.2 Toepassingsbereik     

Het bepaalde in artikel 8.3.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  3. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  4. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  5. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).

8.4 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

8.4.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
8.4.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte;
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
8.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels     

9.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels     

10.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  1. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de parkeersituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

11.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

11.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 11.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in artikel 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Twelloseweg 4 en 5'.