Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf    

Plantype: bestemmingsplan

Naam: Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf

IMRO-idn: NL.IMRO.0150.P384-VG01

Procedurestatus: vastgesteld

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

In het Bestuursakkoord 2018-2022 'Met Lef & Liefde voor Deventer' is aangegeven op welke terreinen de coalitie en het college van de gemeente Deventer zich willen focussen. Eén van deze onderwerpen is duurzaam Deventer. Een stad die 1250 jaar oud is, kun je, gezien de lange bestaansduur al als duurzaam typeren. Maar voor nog eens 1250 jaar is veel inzet nodig op het gebied van duurzaamheid, klimaatbeleid en hoognodige transitie richting energieneutraliteit en een toekomstbestendige leefomgeving. Eén van de middelen daarvoor is om minder grondstoffen te gebruiken, afval als grondstof te zien en het beter verwaarden van huishoudelijke afvalstoffen, oftewel de circulaire economie. Afvalscheiding levert een substantiële bijdrage aan de reductie van CO2. Terugwinning en hergebruik van grondstoffen wordt gestimuleerd.

Specifiek is in het Bestuursakkoord genoemd dat samen met Circulus Berkel de milieustraat wordt geopend, waar ook een kringloopbedrijf wordt gehuisvest. Inwoners kunnen alles op één punt inleveren. Naast een verbetering van de service en het gemak voor de inwoners van de gemeente, worden betere inzamelresultaten verwacht waardoor er sprake is van een maximale inspanning om het (her)gebruik van (hernieuwbare) grondstoffen te optimaliseren.

De milieustraat wordt gerealiseerd aan de Westfalenstraat in Deventer. De locatie van het kringloopbedrijf ligt daar tegenaan. De gronden in het plangebied zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan 'Bergweide-Kloosterlanden-Hanzepark-Veenoord' bestemd als 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. In deze bestemming is een kringloopbedrijf niet toegestaan. Om het kringloopbedrijf op deze locatie planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" voorziet hierin.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied ligt op bedrijventerrein Kloosterlanden aan de Westfalenstraat in Deventer. In de volgende figuren is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

Globale ligging plangebied "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf"  (bron: Geoweb2019)

verplicht

Luchtfoto globale ligging plangebied "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" (binnen rode lijn) en het grondstoffencentrum (binnen blauwe lijn) (bron: Geoweb2018)

Het plangebied "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" wordt globaal begrensd:

  • aan de westzijde door de Westfalenstraat;
  • aan de zuidzijde door het parkeerterrein van Pouw Deventer;
  • aan de noordzijde door de toegangsweg naar het terrein van Circulus Berkel;
  • aan de oostzijde door het terrein van Circulus Berkel.

De begrenzing van het plangebied "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" is in de volgende figuur weergegeven.

verplicht

Luchtfoto met bestemmingsplangren s "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" (bron Geoweb 2019)

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

1.3.1 Bestemmingsplan 'Bergweide-Kloosterlanden-Hanzepark-Veenoord'     

De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Bergweide-Kloosterlanden-Hanzepark-Veenoord', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 18 april 2012.

Binnen de grenzen van het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijventerrein' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1'. Het grootste deel van het gebied heeft een maximum bouwhoogte van 10 meter. Volgens de planregels is de ontwikkeling van een kringloopbedrijf niet mogelijk in het plangebied. In de planregels is namelijk aangegeven welke bedrijven en voorzieningen zijn toegestaan. Een kringloopbedrijf is daarbij niet benoemd. Daarnaast is expliciet benoemd dat detailhandelsbedrijven, anders dan die specifiek benoemd zijn, niet zijn toegestaan.

Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

verplicht

Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Bergweide-Kloosterlanden-Hanzepark-Veenoord' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3.2 Bestemmingsplan parkeereisen     

Naast het bestemmingsplan 'Bergweide-Kloosterlanden-Hanzepark-Veenoord' is de 'Parapluherziening parkeereisen' van kracht. De parapluherziening parkeereisen regelt dat voor het hele gemeentelijke grondgebied één duidelijke juridische regeling met betrekking tot parkeereisen geldt.

1.3.3 Bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'     

Naast de geldende bestemmingsplannen, is een nieuw bestemmingsplan voor het stedelijk gebied van de gemeente Deventer in voorbereiding. Dit bestemmingsplan is een bestemmmingsplan met verbrede reikwijdte. Het plan heeft als ontwerp ter inzage gelegen van 11 april 2019 tot en met 22 mei 2019.

Onze samenleving verandert in rap tempo. Wat er op ons afkomt, blijft deels een verrassing. Toch willen we ons voorbereiden op de veranderende maatschappelijke vragen die we zien ontstaan. Initiatieven uit de samenleving gaan een veel grotere rol spelen bij het herontwikkelen van de fysieke leefomgeving. De focus van de gemeente verschuift daarbij van 'Wat mag waar?' naar 'Wat willen we en hoe krijgen we dat voor elkaar?'. Dat raakt veel beleidsvelden binnen de fysieke leefomgeving. De huidige wetgeving sluit niet voldoende aan op deze bewegingen. Daarom komt er nieuwe wetgeving: de Omgevingswet. Deze wet stelt de continue zorg voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving centraal. Behalve bescherming biedt de wet ook ruimte voor ontwikkeling.

Een nieuw instrument onder de Omgevingswet is het omgevingsplan. Het omgevingsplan geeft alle regels met betrekking tot onze fysieke leefomgeving weer. Het geeft verder vorm aan de hoofdlijnen uit de Omgevingsvisie: het is de juridische vertaling. Het omgevingsplan komt in plaats van het bestemmingsplan, maar ook worden zoveel mogelijk bepalingen over de fysieke leefomgeving uit verschillende verordeningen in het omgevingsplan geïntegreerd.

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de wet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan. Daarom heeft de gemeente onder de Crisis- en herstelwet een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor het stedelijk gebied: het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen'. Het bestemmingsplan voor het kringloopbedrijf aan de Westfalenstraat sluit aan bij de systematiek van het bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen'.

verplicht

Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

In dit plan heeft het perceel (deels) de bestemming 'Bedrijventerrein – categorie 3.1', 'bouwregel-29', 'Waarde – Archeologie – 2', 'bouwvlak – 11109 m2', 'maximum goothoogte (m)/maximum bouwhoogte (m) = 10/10', 'geluidszone -industrie', 'overige zone - Algemene regels' en 'overige zone – Overgangsregels'.

Dit betekent onder andere dat het gebied bestemd is voor bedrijven van milieucategorie 1,2 of 3 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij het bestemmingsplan 'Staat van bedrijfsactiviteiten'), waaronder mede wordt begrepen kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven onder bepaalde voorwaarden. Bepaalde functies zijn expliciet niet toegestaan, zoals detailhandelsbedrijven of bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Ook in het bestemmingsplan dat in voorbereiding is, past de realisatie van het kringloopbedrijf daarom niet.

1.4 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Inleiding     

Aan de hand van een beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de de huidige en toekomstige situatie in het plangebied.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

Het plangebied heeft een rechthoekige vorm en ligt met de lange zijde langs de Westfalenstraat. In de huidige situatie is het terrein onbebouwd. In het plangebied groeide gras en het terrein werd niet gebruikt. Het aan de oostzijde aansluitende terrein kende dezelfde inrichting en hetzelfde gebruik, maar hier wordt nu de milieustraat aangelegd. Het plangebied wordt tijdelijk gebruikt ten behoeve van de realisatie van de milieustraat.

verplicht

Luchtfoto van plangebied "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" (bron Geoweb2018)

verplicht

Luchtfoto met bestemmingsplangrens "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" (bron Geoweb2019)

Het plangebied ligt beduidend hoger dan de aan de westzijde gelegen weg. Vanaf de Westfalenstraat is een talud zichtbaar van circa 3 meter hoog. Op dit talud zijn bomen geplant. Langs het talud ligt een fietspad en daarnaast twee rijbanen voor auto's.

verplicht

Aanzicht plangebied vanaf de Westfalenstraat (bron: www.google.nl/maps)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

2.3.1 De toekomst     

Het streven is samen te werken aan scheiding, reparatie en hergebruik. Dit kan bijvoorbeeld in een 'circulair ambachtscentrum'. Dit is een combinatie van bijvoorbeeld een milieustraat, kringloopwinkel. Repair Café en een ambachtswerkplaats. In het circulaire ambachtscentrum kunnen werkgelegenheidskansen ontstaan voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Net als stagemogelijkheden voor praktijkgerichte opleidingen en ruimte voor upcycling en ambachten. Hoogwaardig hergebruik van producten en materialen staat er centraal.

verplicht

Het concept 'circulair ambachtscentrum'

In een circulair ambachtscentrum draait het om bundeling van krachten van bijvoorbeeld een milieustraat, kringloopwinkel en Repair Café. Er wordt gefocust op het recyclen en scheiden van afval, maar ook op (hoogwaardig) producthergebruik. Het grondstoffencentrum aan de Westfalenstraat sluit aan bij dit mogelijke toekomstperspectief.

2.3.2 De activiteiten van het bedrijf     

In het plangebied wordt een kringloopbedrijf gerealiseerd. Een kringloopbedrijf is een vestiging die bedrijfsmatige en detailhandelsactiviteiten verricht, bestaande uit inzameling ('om niet') van een breed assortiment van tweedehands goederen van overwegend particulieren, de eventuele reparatie daarvan en verkoop van deze goederen aan hoofdzakelijk particulieren. Tevens worden niet verkoopbare goederen gescheiden waardoor deze als losse stromen beter in aanmerking komen voor hergebruik.

Kringloopbedrijven hebben kenmerken waardoor deze zich onderscheiden van reguliere (grootschalige) detailhandel:

  • Een kringloopbedrijf is een bedrijf waar de activiteiten bestaan uit het inzamelen, selecteren, sorteren en repareren van tweedehands goederen die vervolgens weer te koop worden aangeboden. Deels dus bedrijfsmatige activiteiten en voor een groot deel detailhandel. De inzamelfunctie en hergebruik van goederen dragen bij aan de duurzaamheidsgedachte en ambities van gemeente Deventer;
  • Door de bedrijfsmatige component (inzamelen, selecteren, en repareren van goederen vereist een werkplaatsfunctie) zijn veel kringloopbedrijven in Nederland gevestigd op een bedrijventerrein. Ook het huidige kringloopbedrijf is gevestigd op hetzelfde bedrijventerrein. Door de combinatie van inzamelruimte, opslag en detailhandel passen deze voorzieningen niet in een winkelcentrum of stadscentrum. Bovendien is hier vanuit het bestuur nadrukkelijk gekozen voor één centraal punt voor de inwoners van Deventer voor het inzamelen van goederen en hergebruik van goederen;
  • Een kringloopbedrijf kent een verkeersaantrekkende werking van bezoekers en aanvoer van goederen door particulieren;
  • Een kringloopbedrijf heeft geen directe (negatieve) effecten op de bestaande centra doordat het een eigen specifieke dynamiek en assortiment heeft;
  • Een kringloopbedrijf onderscheidt zich van een reguliere tweedehandswinkel, omdat goederen 'om niet' worden aangeboden. Er wordt gewerkt vanuit sociale en ideële doelstellingen en er werken mensen met een achterstand op de arbeidsmarkt. Kringloopbedrijven voorzien in de behoefte van mensen met een smalle beurs.

2.3.3 De invulling van het plangebied     

In het plangebied wordt een pand gerealiseerd voor een kringloopbedrijf, met een oppervlakte tussen de 2.500 en 3.000 m2 en een maximale hoogte van 10 meter. Binnen deze bebouwing worden de volgende functies gerealiseerd:

  • een winkel met ondersteunende horeca met een gezamenlijke oppervlakte van minder dan 2.000 m2;
  • de aanname van goederen met een oppervlakte van circa 500 m2;
  • Overige (kantoor)ruimte met een oppervlakte van circa 225 m2 (deels op de verdieping);
  • Eventuele verhuizing van het hoofdkantoor naar deze locatie met een oppervlakte van circa 400 m2 (op de verdieping).

Daarnaast worden op het buitenterrein parkeerplaatsen voor de auto (circa 100 stuks) en fiets gerealiseerd en is er ruimte gereserveerd voor containers.

Achter het terrein van het kringloopbedrijf realiseert Circulus Berkel een recycleplein voor de afgifte van betaalde en onbetaalde afvalstromen van de inwoners van Deventer. Het kringloopbedrijf wordt logistiek ondergebracht op het onbetaalde deel van het recycleplein. Hierdoor ontstaat voor de inwoners een logische route voor de afgifte van goederen van herbruikbaar naar gratis naar betaald.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Europees- en rijksbeleid     

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is vastgesteld op 13 maart 2012. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een meer selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijke rijksbeleid te borgen. Hierop wordt in paragraaf 3.2.2 nader ingegaan.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking (zie paragraaf 3.2.3) en de proceseisen voor een goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:

  1. Rijksvaarwegen;
  2. Grote rivieren,
  3. Defensie,
  4. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
  5. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen,
  6. Natuurnetwerk Nederland;
  7. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.

Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

In het plangebied zijn geen onderwerpen uit het Barro van toepassing waar rekening mee moet worden gehouden in onderhavig bestemmingsplan. Het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor de nationale belangen zoals opgenomen in het Barro.

3.2.3 Ladder duurzame verstedelijking     

In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Bro geeft aan dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling is van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een kringloopbedrijf op een bedrijventerrein. Dit kan gezien worden als een stedelijke ontwikkeling, aangezien het de realisatie betreft van een gebouw met een oppervlakte tussen de 2.500 en 3.000 m2. Dit is ruim meer dan de 'ondergrens' van 500 m2.

Het betreft echter geen nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het nu voorliggende bestemmingsplan niet meer bebouwing mogelijk maakt dan het geldende bestemmingsplan. Er is dus geen sprake van een nieuw beslag op de ruimte. Ook verandert de functie in relatief geringe mate. De nieuwe functie past gedeeltelijk zelfs in het geldende bestemmingsplan. De detailhandel en ondersteunde horeca worden hier nu aan toegevoegd.

Stedelijk gebied

De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Bestaand stedelijk gebied is gedefinieerd als ''bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het bestaande bedrijventerrein waar de ontwikkeling plaatsvindt, past daarbinnen.

Behoefte

Zoals in paragraaf 2.3 reeds is beschreven, maakt het kringloopbedrijf op deze locatie onderdeel uit van een grondstoffencentrum: een unieke activiteit die niet op elke locatie (op het bedrijventerein) past. De bestaande locatie van het kringloopbedijf is bijvoorbeeld niet geschikt voor de combinatie met een milieustraat. Er was daarom behoefte aan een nieuwe locatie. Op de nu voorgestelde locatie in het stedelijke gebied kunnen deze functies goed gecombineerd worden. De milieustraat paste al binnen het geldende bestemmingsplan en voor het kringloopbedrijf wordt het bestemmingsplan nu op enkele punten aangepast. De bestaande bedrijfsbestemming blijft echter ook gehandhaafd. Het is de verwachting dat het pand waar het kringloopbedrijf tot op heden gevestigd was, redelijk snel een nieuwe gebruiker heeft, mede gezien de ligging aan het water.

Conclusie

Het plan is niet Laddertoets-plichtig aangezien het geen nieuwe stedelijke ontwikkeling betreft. In deze paragraaf is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

3.2.4 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)     

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Het Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  1. Uitvoeren van een stresstest
  2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners
  3. Opstellen uitvoeringsagenda
  4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten
  5. Stimuleren met goede voorbeelden
  6. Meer gebruik maken van regelgeving
  7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zoveel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. Binnen het plangebied worden de reguliere bergingseisen echter niet gehanteerd, omdat hier sprake is van verontreinigde grond. Het is beter om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen en de locatie van het kringloopbedrijf aan te sluiten op het ter plaatse aanwezige verbeterd gescheiden rioolstelsel.

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De meest effectieve maatregelen om verdroging tegen te gaan, zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater. Op de locatie aan de Westfalenstraat worden de reguliere bergingseisen voor water echter niet gehanteerd, omdat hier sprake is van verontreinigde grond. Het is beter om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen en de locatie van het kringloopbedrijf aan te sluiten op het ter plaatse aanwezige verbeterd gescheiden rioolstelsel.

Overstromingsrisico

Ondanks de sterke dijken en ruimere rivieren blijft het van belang om rekening te houden met de gevolgen van een overstroming. Of aanpassingen kansrijk zijn, hangt onder andere af van de kenmerken van het gebied. Gemeenten gaan met waterschappen en provincies door middel van stresstesten in beeld brengen wat er gebeurt als een kering faalt. Omdat de gevolgen van overstromingen sterk van plaats tot plaats verschillen, is een nationale norm niet op zijn plaats. Hiervoor past het om op lokale of regionale schaal met de partners tot een gezamenlijke ambitie te komen. Twee van de drie dijktrajecten rondom Deventer voldoen niet aan de nieuwe normen. Na de oplevering van de landelijke veiligheidsbeoordeling in 2023 wordt bekend wanneer welke verbeteringen in de dijktrajecten worden uitgevoerd.

3.2.5 Conclusie Europees- en rijksbeleid     

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" voldoet aan de regels en voorwaarden die gesteld worden op Europees- en rijksniveau.

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel (2017)     

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De provinciale Omgevingsvisie wordt elk jaar bijgewerkt met de jaarlijkse Actualisatie. Alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden daarmee doorvertaald in de Omgevingsvisie.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de Omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel (2017)     

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening. De provinciale Omgevingsverordening wordt, evenals de provinciale Omgevingsvisie, elk jaar bijgewerkt met de jaarlijkse Actualisatie. Alle eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden daarmee doorvertaald in de Omgevingsverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

  • Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte;
  • Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is;
  • Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn;
  • Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke opgaven zoveel mogelijk geconcentreerd moeten worden in stedelijke netwerken. Daar mag gebouwd worden voor de bovenregionale behoefte.

Voor de overige kernen geldt dat alleen voor de lokale behoefte en bijzondere doelgroepen gebouwd mag worden. Deze kernen mogen ruimte bieden aan lokaal gewortelde bedrijvigheid. Onder lokaal gewortelde bedrijvigheid wordt in dit verband verstaan: bedrijven die hun oorsprong óf verzorgingsgebied hebben of vinden in de gemeente of kern waar ze gevestigd zijn of zich vestigen en toegevoegde waarde bieden aan de sociaal-economische structuur/voorzieningen.

De verordening maakt een uitzondering op het principe dat alleen voor lokale behoefte gebouwd mag worden met het oog op situaties waarin samenwerkende gemeenten afspraken gemaakt hebben waarbij een gemeente in (een deel van) de behoefte van een buurgemeente voorziet. Voorwaarde daarbij is wel dat de afspraak past binnen de regionale programmering.

De nu beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale beleid van concentratie, aangezien het zowel gaat om lokaal gewortelde bedrijvigheid als om een ontwikkeling in een stedelijk netwerk.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Om met name het onderscheid tussen de bebouwde stads- en dorpsomgeving en de onbebouwde Groene Omgeving scherp te houden, stuurt de provincie Overijssel sterker op het principe ‘inbreiding gaat voor uitbreiding'. Door middel van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik wordt de verplichting opgelegd om voor stedelijke functies eerst de mogelijkheden te benutten binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben. Voor de Groene Omgeving geldt een variant op de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik die erop gericht is om eerst zoveel mogelijk bestaande erven en bebouwing te gebruiken voordat meegewerkt mag worden aan nieuw ruimtebeslag op de Groene Omgeving.

Met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik geeft Overijssel een nadere invulling van de Ladder voor duurzame verstedelijking zoals door het Rijk is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een onderdeel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is dat gemotiveerd moet worden of voor een stedelijke ontwikkeling die voorziet in een actuele regionale behoefte al dan niet ruimte gevonden kan worden binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Waar het Rijk in de Ladder voor duurzame verstedelijking de vereiste onderbouwing beperkt tot stedelijke functies die voorzien in een actuele regionale behoefte, dient op grond van de principes voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik voor elke claim die gelegd wordt op de Groene Omgeving nagegaan te worden of daarvoor niet het bestaand bebouwd gebied of bestaande erven en bebouwing in de Groene Omgeving benut kunnen worden.

In de verordening wordt bestaand bebouwd gebied in de eerste plaats gedefinieerd als de gronden die op grond van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Daarnaast wordt daartoe gerekend die gebieden die in een voorontwerp-bestemmingsplan bestemd worden voor stedelijke functies voor zover daarover schriftelijk een positief advies is uitgebracht door de provinciale diensten. De provincie Overijssel kiest voor een verbale aanduiding van het bestaand bebouwd gebied en geeft die niet zelf op kaart aan. Daarmee wordt ruimte geboden voor lokaal maatwerk en wordt voorkomen dat de provinciale verbeelding slechts een momentopname laat zien die geen recht doet aan wijzigingen die voortdurend optreden in de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied.

Overigens is het niet de bedoeling dat door toepassing van de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik al het bestaand stedelijke groen en sport- en spelvoorzieningen uit bestaand bebouwd gebieden zullen verdwijnen. Vandaar dat nadrukkelijk het criterium is gesteld dat het in redelijkheid niet mogelijk is om voor de opgave een locatie binnen het bestaande bebouwde gebied te vinden.

De nu beoogde ontwikkeling past binnen het provinciale beleid van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik, omdat het een perceel betreft dat nu reeds een bedrijfsbestemming heeft. Het perceel ligt daarmee in het stedelijk gebied.

Toekomstbestendigheid

Oplossingen die gekozen worden voor maatschappelijke opgaven moeten toekomstbestendig zijn. Dit betekent dat initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en het beheer van natuurlijke voorraden. De nieuwe ontwikkelingen moeten ook op lange termijn toegevoegde waarde hebben.

Het kringloopbedrijf waar voorliggend bestemmingsplan betrekking op heeft, maakt onderdeel uit van het grondstoffencentrum aan de Westfalenstraat. Door realisatie van het grondstoffencentrum worden betere inzamelresultaten verwacht waardoor er sprake is van een maximale inspanning om het (her)gebruik van (hernieuwbare) grondstoffen te optimaliseren. De ontwikkeling is hiermee toekomstbestendig.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

verplicht

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. In heel Overijssel is een aantal beleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:

  • integraliteit
  • toekomstbestendigheid
  • concentratiebeleid
  • (boven)regionale afstemming
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf maakt in dat kader geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied of een intrekgebied. Wel ligt het plangebied binnen de 'boringsvrije zone Salland diep' en 'overstroombaar gebied'.

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe watervoerende pakket in Salland bevat water van een zeer hoge kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan vijftig meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggende plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

In het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen. Het plangebied is wel binnen overstroombaar gebied gelegen.

Onder overstroombaar gebied worden gebieden verstaan die normaal niet onder water staan, maar kunnen overstromen (tijdelijk onder water staan). Het gaat zowel om uiterwaarden die frequent onder water staan (buitendijks) als om beschermde gebieden achter de dijk (binnendijks) die alleen bij een calamiteit onder water komen te staan. Beide vallen onder het toepassingsbereik van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR).

In Overijssel gaat het om gebieden langs de IJssel, de Overijsselse Vecht, het Zwarte Water, het Zwartemeer, het Ketelmeer en de Dinkel en om gebieden langs de aangewezen regionale keringen in het regionale watersysteem/regionale wateren (rivieren en kanalen).

De gevolgen van een overstroming worden bepaald door de maximale waterdiepte tijdens een overstroming (is af te leiden uit de risicokaart) en de snelheid waarmee een gebied overstroomt.

Voor alle overstroombare gebieden is het gewenst dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe woonwijken, bedrijventerreinen en herstructurering) tijdig nadenken over voorzieningen die tijdens een dreigende overstroming getroffen kunnen en moeten worden om de bebouwing te beschermen tegen onderlopen, het gebied te kunnen evacueren of belangrijke functies veilig te stellen. Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om in deze laaggelegen gebieden nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient de waterveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn, bijvoorbeeld door de technische inrichting van het gebied en/of de wijze van bouwen. Meerlaagsveiligheid is hierbij het uitgangspunt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld over vluchtlocaties, evacuatieroutes, ophoging van gebieden en/of wegen, aangepast bouwen, bescherming van vitale infrastructuur en kwetsbare objecten, bescherming van lokale dijken en kaden die de gevolgen van een overstroming kunnen beperken of geleiding van water naar gebieden waar het minder schade kan aanrichten. De verordening schrijft voor dat voor overstroombaar gebied een overstromingsrisicoparagraaf wordt opgenomen in de toelichting bij bestemmingsplannen, waarin aandacht wordt besteed aan deze aspecten. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 4.5.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de realisatie van het kringlooopbedrijf past binnen de generieke en gebiedsspecifieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van het kringloopbedrijf op deze locatie en de landschappelijke inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

De realisatie van het kringloopbedrijf past binnen de werklocatie zoals genoemd in het ontwikkelingsperspectief.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'dekzandvlakte en ruggen'. De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De bijbehorende ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Vanwege de ligging in het stedelijk gebied zijn de kenmerken van de dekzandvlakte al niet meer herkenbaar. De ontwikkeling van het plangebied heeft geen verdere invloed op deze kenmerken.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

Het plangebied wordt niet aangeduid in de laag van het cultuurhistorisch landschap.

3. Stedelijke laag

Het plangebied heeft in de stedelijke laag het kenmerk 'Bedrijventerreinen'. De bedrijventerreinen zijn georganiseerd op basis van uitgegeven kavels aan bedrijven. Het zijn meestal monofunctionele werkgebieden met een ‘no nonsense’ karakter en vaak krappe openbare ruimtes. De gebieden zijn ingericht en bebouwd op basis van een beperkte set aan kwaliteitsregels. De terreinen zijn veelal volledig gericht op autobereikbaarheid en hermetisch van karakter en liggen los van de woonwijken en het buitengebied. Er zijn veel verschillen in uitstraling en ambitieniveau per terrein. De bebouwing is functioneel, vaak eenvoudig en eenvormig, soms karakteristiek en historisch.

De ambitie is vitale werklocaties te realiseren door een vernieuwings- en herstructureringsproces van bedrijventerreinen op gang te brengen waardoor:

  • de interne structuur verbetert. Een multifunctionele route er doorheen kan het hermetische karakter opheffen;
  • de aansluiting op het landschap en de omliggende wijken verbetert;
  • verdichting en intensivering van grondgebruik plaats vindt, en nieuwe uitleg wordt vermeden (zuinig ruimtegebruik);
  • duidelijke profilering en differentiatie van terreinen wordt verkregen;
  • de kwaliteit van de buitenruimte en de architectuur verbetert en meer samenhang krijgt;
  • opwaardering van het beeld en verbetering van de levensvatbaarheid plaats vindt;
  • eventuele culturele /historische waarden worden benut.

Het voorliggende plan betreft de realisering van één bedrijfsgebouw. De functie past binnen het kenmerk 'Bedrijventerreinen', aangezien het terrein in de huidige situatie reeds een bedrijfsbestemming heeft. De realisatie van het kringloopbedrijf zorgt voor intensivering van grondgebruik, in die zin dat de grond in de huidige situatie nog niet bebouwd is.

4. Laag van de beleving

In de laag van de beleving heeft het plangebied het kenmerk 'IJssellinie inundatieveld'. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied een van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie provinciaal beleid

Het bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciaal beleid.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021     

Het plangebied ligt in het gebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta. Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in het bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.5. Deze watertoets wordt uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.3.4 Conclusie provinciaal en (boven)regionaal beleid     

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een bedrijfsgebouw met buitenruimte voor een kringloopbedrijf mogelijk op een locatie die nu reeds een bedrijfsbestemming heeft. Het plan past daarmee binnen het provinciale en (boven)regionale beleid en de uitgangspunten die daarbinnen zijn genoemd, zoals zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en toekomstbestendigheid.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)     

In het structuurplan Deventer 2025 (vastgesteld in april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

Deventer streeft naar een evenwichtige en verbrede productie- en werkgelegenheidsstructuur. De huidige werkgelegenheids- en productiestructuur van Deventer is vitaal, maar tegelijkertijd kwetsbaar doordat een groot deel van de werkgelegenheid zich bij een beperkt aantal grote bedrijven bevindt. Diversificatie van het aanbod is nodig.

De verdere verbetering van het productiemilieu is een permanente opgave, zowel voor de bestaande bedrijvigheid als voor het aantrekken van nieuwe economische activiteit. Belangrijke uitgangspunten bij de ontwikkeling van werkgelegenheidslocaties zijn intensief ruimtegebruik en herstructurering.

Conclusie

De realisatie van het kringloopbedijf op een bestaande bedrijfslocatie past binnen het Structuurplan Deventer.

3.4.2 Omgevingsvisie Deventer     

Het Structuurplan Deventer 2025 is door allerlei ontwikkelingen binnen en buiten Deventer inmiddels deels verouderd. Daarom is in samenspraak met een groot aantal betrokkenen een Omgevingsvisie gemaakt. In de Omgevingsvisie legt de gemeente Deventer haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. De Omgevingsvisie lag als ontwerp ter inzage van 4 april tot en met 26 juni 2019.

In de Omgevingsvisie is aangegeven dat de klimaatverandering zorgt voor meer extremen in neerslag, hitte, droogte en water door de grote rivieren, waaronder de IJssel. Daarnaast speelt de eindigheid van natuurlijke hulpbronnen en grondstoffen. Dat vraagt om maatregelen. Zoals grote inzet op energiebesparing, het klimaatbestendig maken van de leefomgeving, het overschakelen van fossiele op duurzame energiebronnen en het zuiniger en duurzamer omgaan met energie, water, grondstoffen en voedsel. De gemeente zoekt duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen op alle plekken die zich daarvoor lenen: in woningen, bedrijven, in de stad en op het platteland.

Belangrijke uitdagingen zijn:

  • Instellen op de consequenties van klimaatverandering;
  • Planmatig werken aan de klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Bij het toewijzen van functies rekening houden met de druk op ruimte;
  • Meedoen met de ontwikkeling van nieuwe werkwijzen in energieopwekking;
  • Waarborgen en vergroten van de cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische kwaliteit.

Om in te kunnen spelen op de dynamiek van de economie en de (internationale) markt moet er ruimte voor ondernemerschap zijn. Ruimte om waardevast te investeren, te groeien en samen te werken. De opgave is de veerkracht en inventiviteit van de ondernemers optimaal te blijven faciliteren en in te spelen op ontwikkelingen in de markt. Minder regels mogen overigens niet leiden tot onduidelijkheid voor alle betrokken partijen, willekeur of een onzeker vestigingsklimaat.

Conclusie

De realisatie van het kringloopbedrijf past binnen de zoektocht van de gemeente naar duurzame, klimaatbestendige en circulaire oplossingen. Het kringloopbedrijf draagt bij aan het zuiniger omgaan met grondstoffen.

3.4.3 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking     

Het gemeentelijk waterbeleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de wateragenda. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig
  • Milieu en gezondheid
  • Beleving, bewustwording en participatie

Doordat de wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit 3 zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer);
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet);
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt ervoor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De nieuwe Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceelseigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt.  De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceelseigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceelseigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In de watertoets wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater. In paragraaf 4.5 is het resultaat van de watertoets opgenomen.

3.4.4 Omgevingsvisie externe veiligheid (2015)     

Een belangrijk deel van het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid is ontleend aan de in de wet verankerde afwegingsruimte die de gemeente heeft op het gebied van het groepsrisico. Bij besluitvorming over een risicobron of in de omgeving van een risicobron heeft het bevoegd gezag de plicht om over de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit een verantwoording af te leggen. Om deze verantwoording consistent te laten verlopen, wordt in de de omgevingsvisie externe veiligheid richting gegeven aan die verantwoording. De hoofddoelen van het gemeentelijke externe veiligheidsbeleid zijn:

  • het voorkomen van onacceptabele risicosituaties ten gevolge van gevaarlijke stoffen;
  • het voorkomen van nieuwe risicobronnen met invloedsgebieden in woongebieden;
  • het beiden van een beleidskader voor de verantwoordingsplicht van groepsrisico's waarbij onderscheid is gemaakt tussen woongebieden, bedrijventerreinen en transportassen;
  • het borgen van het risicobeleid ten behoeve van ruimtelijke besluiten.

Risicobronnen binnen de gemeente Deventer zijn:

  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor;
  • distributie van aardgas door hogedrukaardgasbuisleidingen van de Nederlandse Gasunie (druk hoger dan 16 bar);
  • opslag van gevaarlijke stoffen bij een aantal bedrijven en installaties die risico's buiten de terreingrenzen veroorzaken.

Conclusie

In het plangebied wordt geen nieuwe risicobron toegevoegd. Nabij het plangebied is een hogedruk aardgasbuisleiding van de Gasunie aanwezig. In paragraaf 4.3.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.5 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer     

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid "Op weg naar een duurzaam evenwicht" vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen zal de gemeente die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst "Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau" uit de VNG - publicatie "Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw" is voor duurzaamheid een bruikbare "Checklist" met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het kringloopbedrijf bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijpmaken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken wordt dit verwerkt.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met b.v. een BREAAM quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen o.a. de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).



Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. Bij de realisatie van het kringloopbedijf zal onder andere ingezet worden op zonne-energie.

In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid. Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De gemeente Deventer stelt in 2019 een Energieplan op. Het energieverbruik van de bedrijven in Deventer is 2 tot 3 keer hoger dan dat van de huishoudens. Voor het energieplan gaat de gemeente Deventer in gesprek met het georganiseerde bedrijfsleven om tot concrete afspraken te komen. Het Energieplan wordt samen met de belangrijkste stakeholders in het bedrijfsleven en hun vertegenwoordigers opgesteld. De gemeente Deventer gaat met de grootste energiegebruikers in gesprek om een convenant af te sluiten dat ambitieuzer is dan de landelijk geldende wettelijke voorschriften. Dit soort afspraken of 'energiedeals' zijn bij voorkeur ondersteunend aan de ambities van de Deventer ondernemers rond thema's als 'Deventer Duurzame Maakstad' en 'circulaire economie'. De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, faciliteert de gemeente die graag. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Werkwijze ecologie

In december 2013 heeft de raad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

In paragraaf 4.3.6 wordt nader ingegaan op ecologie in het plangebied.

3.4.6 Visie op de detailhandelstructuur 2015-2020     

De Visie op de detailhandelstructuur 2015-2020 is opgesteld naar aanleiding van de turbulente ontwikkelingen in de retailmarkt van de afgelopen jaren. Ontwikkelingen die deels zichtbaar en negatief zijn (leegstand winkelpanden), maar deels ook minder zichtbaar en juist nieuwe kansen bieden (e-commerce). Ontwikkelingen die met de huidige conjunctuur te maken hebben, maar naar ieders overtuiging ook een structureel karakter hebben.

De visie biedt een overzicht van de belangrijkste trends en ontwikkelingen in de retail en concludeert dat deze behalve bedreigingen ook nieuwe kansen inhouden, waaraan de gemeente graag ruimte wil geven. De gemeente zal vooral stimulerend en faciliterend optreden en het initiatief tot verandering en verbetering moet vooral komen vanuit de markt zelf.

De ambitie van de gemeente Deventer blijft een optimaal, gevarieerd en aantrekkelijk winkelaanbod in het centrum, aangevuld met een aantal grotere winkelcentra in de hoofdstructuur en een voldoende aanbod van dagelijkse artikelen in de wijken en dorpen. De gemeente blijft streven naar compacte, geconcentreerde winkellocaties die aantrekkelijk zijn voor consument en ondernemer. Enerzijds is er ruimte voor vernieuwing. Deventer wil zich verder ontwikkelen als E-commerce stad. Anderzijds is verspreide bewinkeling op allerlei plaatsen buiten de detailhandelstructuur niet gewenst. De visie wil enerzijds ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen in de markt en inspelen op de behoefte van de consument. Anderzijds mag deze ruimte voor vernieuwing niet ten koste gaan van bestaande winkelgebieden en de belangen van ondernemers en vastgoedeigenaren.

De gemeente zal nieuwe initiatieven die leiden tot uitbreiding van het totale winkelareaal kritisch benaderen en eerst alles op alles zetten om uitbreiding van het aantal vierkante meters winkeloppervlakte te voorkomen. Hiertoe wordt de Ladder voor Duurzame Verstedelijking ingezet en zal intensief met initiatiefnemers worden overlegd om alternatieven voor uitbreiding te vinden.

De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de realisatie van een kringloopbedrijf. Zoals in paragraaf 2.3 van deze toelichting is beschreven, worden in een kringloopbedrijf onder andere tweedehands goederen verkocht. Dit betekent dat op deze locatie detailhandel mogelijk wordt gemaakt. Door de combinatie van inzamelruimte, opslag en detailhandel past een kringloopbedrijf echter niet in een winkelcentrum of stadscentrum. Daarnaast is in dit geval bewust gekozen voor één centraal punt voor de inwoners van Deventer voor het inzamelen van goederen en hergebruik van goederen. Ook deze combinatie is niet te vinden in een winkelcentrum of op een andere bestaande (detailhandels)locatie. Een kringloopbedrijf heeft geen directe (negatieve) effecten op de bestaande centra omdat het een eigen specifieke dynamiek en assortiment heeft. In een kringloopbedrijf wordt gewerkt vanuit sociale en ideële doelstellingen.

Dit bestemmingsplan geeft aan het kringloopbedrijf een specifieke bestemming 'Kringloopbedrijf'. Hierdoor wordt geen algemene detailhandel toegevoegd, maar alleen een specifieke vorm van detailhandel die goed past op deze locatie, in samenhang met omliggende functies. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan de bestaande detailhandelstructuur.

Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft aan het kringloopbedrijf een specifieke bestemming, waarbinnen alleen detailhandel passend bij en en gebonden aan het kringloopbedrijf wordt toegestaan. Daarmee past de ontwikkeling binnen de doelstellingen uit de Visie op de detailhandelstructuur.

3.4.7 Horecabeleid Deventer 'Versterken door maatwerk' 2016-2020     

Gewijzigd consumentengedrag, de naweeën van de economische crisis, teruglopende bezoekersaantallen aan de binnenstad en de opkomst van nieuwe horecaconcepten zijn de aanleiding geweest om het horecabeleid 2009-2014 te actualiseren. Daarnaast bestond bij de horeca de wens om de openingstijden te verruimen en bleek een verdere verbetering in de samenwerking en communicatie tussen de horeca onderling en met de gemeente nodig.

Doel van het beleid is 'Versterken mogelijk maken door maatwerk'. Daarmee wordt ruimte gegeven aan nieuwe initiatieven die inspelen op de marktontwikkelingen. Het streven is de bestaande horecagebieden te versterken. Maar dit alles met als uitgangspunt 'gematigde groei'.

Deventer hanteert al geruime tijd een categorie-indeling waarbij horecabedrijven en -activiteiten worden ingedeeld op basis van de mate waarin ze al dan niet hun omgeving belasten. Het uitgangspunt is dat de vestiging van een horecabedrijf of cluster van bedrijven de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven, woningen en andere functies niet onevenredig belemmeren. De mate waarin een horeca-activiteit haar omgeving belast is van meerdere factoren afhankelijk. Het al dan niet schenken van alcohol is de meest voor de hand liggende factor. Daarnaast zijn de aard van het horecabedrijf en de omvang van het bedrijf qua aantallen vierkante meters en bezoekers bepalend voor de mate waarin er negatieve effecten op kunnen treden voor de omgeving.

De horecabedrijven en -activiteiten zijn ingedeeld in drie hoofdcategorieën en zes deelcategorieën. De ondersteunende horeca die in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt wordt, kan gezien worden als categorie 3b "vormen van aan een andere hoofdfunctie ondersteunende horeca (niet zijnde para-commerciële horeca)".

Alhoewel er discussie bestaat over de definitie van ondersteunende horeca wordt in afwachting van een nieuwe categorie-indeling de volgende algemene randvoorwaarden voor ondersteunende horeca gehanteerd:

  • de ondernemer is in het bezit van een exploitatievergunning voor ondersteunende horeca;
  • de horeca-activiteit is ondergeschikt aan de hoofdactiviteit;
  • de ruimtelijke uitstraling wordt bepaald door de hoofdactiviteit;
  • de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
  • de toegang tot de horeca-activiteit is dezelfde toegang van de hoofdactiviteit, er is dus geen aparte ingang voor het horecagedeelte;
  • het aantal m² ondersteunende horeca is gemaximeerd ten opzichte van de hoofdfunctie;
  • voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;
  • in de APV is bepaald dat het exploiteren van een terras niet mogelijk is bij ondergeschikte horeca.

Conclusie

In voorliggend bestemmingsplan wordt ondersteunende horeca mogelijk gemaakt. In de planregels is de oppervlakte van de ondersteunde horeca begrensd en is aangegeven dat de functie gebonden moet zijn aan het kringloopbedrijf. Hierdoor past de functie binnen het horecabeleid en worden andere functies niet onevenredig belemmerd.

3.4.8 Groenbeleidsplan (2007)     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Conclusie

De groenstructuur zal door vaststelling van voorliggend bestemmingsplan niet wijzigen. In het plangebied is in de huidige en toekomstige situatie geen openbaar groen aanwezig. Het bestemmingsplan staat niet in de weg aan het realiseren van de doelstellingen uit het Groenbeleidsplan.

3.4.9 Bomenbeleidsplan (2007 – 2017)     

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd en betreffen zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn vastgelegd op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

Met het vaststellen van deze verordening wordt ook de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen en de subsidieregeling voor particulieren voor onderhoud aan Bijzonder Beschermwaardige Bomen vastgesteld.

Conclusie

De bescherming van de bomen verloopt via een separaat spoor. Binnen voorliggend bestemmingsplan zijn geen bomen aanwezig. De bestaande bomen op de rand van het plangebied, aan de Westfalenstraat, blijven in principe gehandhaafd.

3.4.10 Welstandsnota gemeente Deventer     

Bij het beoordelen van bouwplannen binnen het plangebied Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf zal aan de Welstandsnota worden getoetst. De 'welstandsnota gemeente Deventer, welstands- en reclamebeleid' dateert van 1 oktober 2014. Met deze nota wordt het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Deventer beoogd. In de nota heeft de gemeente het kader voor de welstandstoetsing vastgesteld, door middel van criteria waar nieuwe bouwplannen op grond van het aspect 'welstand' (het uiterlijk van het gebouw) aan moeten voldoen. In deze nota ligt het plangebied in het gebied dat is aangeduid als 'Bedrijventerreinen'.

De meeste bedrijven in Deventer zijn geclusterd op het bedrijventerrein Bergweide en Kloosterlanden aan de zuidoostzijde van de stad. Een bedrijventerrein is vooral bedoeld om bedrijfsactiviteiten uit te voeren. Het uiterlijk van de bebouwing is vaak ondergeschikt aan de functie. De bebouwing op bedrijventerreinen heeft een minder geordend karakter.

Het beleid is gericht op behoud en versterking van het straatbeeld. Een zachte overgang van openbare ruimte naar gebouw is van belang. Dit kan bereikt worden door het aanbrengen van een voorportaal, luifels of een overgang naar lagere bouwvolumes richting de voorzijde van het gebouw. Ook het ontwerp van de tuin/terrein kan hier aan bijdragen.

Openbare ruimte

De openbare ruimte is functioneel. Wegprofiel, bochtstralen en inritten zijn in ontwerp en materiaalgebruik geschikt voor intensief en zwaar verkeer. Straten hebben vaak aan een of twee zijden een brede berm, bestaande uit een afwisselend beeld van parkeervakken en heesters of gras. De hoofdontsluitingswegen zijn vaak met bomen beplant.

Het streefbeeld voor de openbare ruimte is dat eenheid in het gebied wordt bewaard door eenduidigheid in bermbreedtes, materiaalgebruik en de keuze voor beplantingen. Bij verbouwingen of nieuwbouw dienen rooilijnen te worden afgeleid van de meest voorkomende maatvoeringen in de betreffende straat.

Bebouwing

De bebouwing dient met de representatieve zijde naar de weg geplaatst te worden. Indien meerdere zijden van het gebouw aan de weg liggen, dient de bebouwing meerzijdig georiënteerd te zijn. Een eventueel kantoor dient aan de straatzijde gerealiseerd te worden en de bebouwing moet centraal op de kavel geplaatst worden.

Langs straten of aan de openbare ruimte mogen geen blinde gevels gerealiseerd worden. Een eventueel kantoor is qua uiterlijk anders en meer representatief dan omringende gebouwen op het perceel. Richting de openbare ruimte is de bouwhoogte lager. Felle kleuren zijn toegestaan tot maximaal de helft van het geveloppervlak.

Een bouwplan sluit qua situering, vorm, detaillering en kleur- en materiaalgebruik aan op de kenmerken van de gebouwen in de omgeving en houdt rekening met verwachte ontwikkelingen in de omgeving die vastgelegd zijn in een vastgesteld bestemmingsplan. Het is niet toegestaan beeldschermen aan de gevel of in de gevel te plaatsen.

Conclusie

In het plangebied is geen openbare ruimte opgenomen. In het plangebied wordt één gebouw gerealiseerd waarin het kantoor geïntegreerd is. Het gebouw krijgt een representatieve zijde naar de Westfalenstraat en naar het naastgelegen parkeerterrein. Het plan kan daarmee voldoen aan de welstandsnota.

3.4.11 Conclusie gemeentelijk beleid     

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan de verwezenlijkingen van de doelstellingen uit het gemeentelijk beleid niet in de weg staat.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie     

4.1.1 Grondgebruik     

Het plangebied ligt momenteel braak en op het naastgelegen terrein wordt een recycleplein gerealiseerd waar de bewoners van Deventer reststromen kunnen afleveren.

4.1.2 Bodemgesteldheid en geomorfologie     

Het terrein is circa 0,7 hectare groot en is circa 3 meter hoger gelegen (9,5 m+NAP) dan de omgeving. Het maakt onderdeel uit van een afgedekte voormalige stortlocatie van 5,5 ha. De stortlocatie strekt zich uit tot circa 15 meter onder het maaiveld.

Ten zuidoosten van de locatie is een grondwal met beplanting aanwezig met een stalen damwand die het terrein scheidt van het naastgelegen lagere deel van de oude Koerhuisbeek.

4.1.3 Conclusie     

De aspecten grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie vormen geen belemmering voor onderhavig plan en worden hierdoor niet aangetast of bedreigd.

4.2 Archeologie / cultuurhistorie en monumenten     

4.2.1 Archeologie     

Archeologiebeleid

De archeologische verwachtingskaart laat de relatie zien tussen de geomorfologie (vorming van het aardoppervlak) en de kans op archeologische resten. Op basis van bekende gegevens over archeologische vindplaatsen is aan alle geomorfologische informatie een verwachting gekoppeld. Er is ook een historische verwachting opgenomen in de kaart. De gemeentelijke beleidskaart uit 2015 geeft aan dat het plangebied grotendeels 'beleidswaarde 1' en voor een klein deel 'beleidswaarde 2' heeft.

Beleidswaarde 1 is de laagste beleidswaarde en alleen bij ingrepen met een nieuwe verstoring dieper dan 0,5 meter en een oppervlakte groter dan 10.000 m2 zal aan de vergunning een meldingsplicht worden verbonden. Dit betekent dat de grondwerkzaamheden voorafgaand aan de start dienen te worden gemeld bij de gemeentelijk archeoloog en dat er gelegenheid moet worden geboden tot het doen van een waarneming tijdens de werkzaamheden. De kosten van de waarneming zijn voor rekening van de gemeente, maar er kunnen geen stilstandskosten in rekening worden gebracht.

Voor beleidswaarde 2 geldt dat ingrepen dieper dan 0,5 meter met een oppervlakte tot 1.000 m2 zijn vrijgesteld van archeologische voorwaarden. Bij ingrepen tusen 1.000 en 2.500 m2 geldt een meldingsplicht. Vanaf 2.500 m2, dieper dan 0,5 meter dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd voor rekening van de ontwikkelaar,

verplicht

De archeologische beleidskaart (het aangegeven onderzoeksgebied is groter dan het plangebied)

Archeologische verwachting

Fysisch geografische verwachting

De ligging van de onderzoekslocatie op een verspoelde dekzandvlakte met beekafzettingen leidt voor het plangebied tot een lage verwachting voor archeologische resten van nederzettingen en grafvelden uit de prehistorie tot vroege middeleeuwen.

Opstelling Duits geschut

De zone met beleidswaarde 2 is gebaseerd op de mogelijke aanwezigheid van een luchtafweerstelling. Deze stelling wordt genoemd in de dagboeken van de Canadese eenheden betrokken bij de bevrijding van Deventer. Op de luchtfoto van 21 maart 1945 is het luchtafweer echter niet te zien. Op de Defense Overprint (geallieerde luchtfoto interpretatie) staat aan de overzijde van de Koerhuisbeek wel een stelling afgebeeld. Het is niet waarschijnlijk dat archeologische resten van deze stelling aan deze zijde van de beek zullen worden aangetroffen. In voorliggend bestemmingsplan is deze beleidswaarde op grond hiervan naar beneden bijgesteld waarbij dit gebied eveneens beleidswaarde 1 heeft gekregen.

verplicht

Een geallieerde luchtfoto uit maart 1945

verplicht

De Defense Overprint uit 1945

Bestaande verstoringen

Op de luchtfoto uit maart 1945 is op de onderzoekslocatie een grote waterpartij te zien. Deze waterpartij is in de jaren na de oorlog met afval gevuld. Op de locatie van de waterpartij hoeft geen rekening meer te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische resten. De beleidswaarde is hier in voorliggend bestemmingsplan naar beleidswaarde 0 bijgesteld.

verplicht

Aanpassing van de beleidswaarden op basis van aanvullend onderzoek (het aangegeven onderzoeksgebied is groter dan het plangebied)

Conclusie

De kans dat de werkzaamheden eventuele aanwezige archeologische resten zullen verstoren is gering. Het grootste deel van het gebied kent 'waarde archeologie 1' waarvoor een vrijstellingsgrens van 10.000 m2 geldt. Wanneer aangenomen wordt dat een groot deel van dit gebied eerder is verstoord door de aanleg van een waterpartij die later weer is opgevuld, is de kans zeer gering dat de vrijstellingsgrens van 10.000 m2 wordt overschreden.

De verwachting van het gebied met 'waarde 2' kan naar beneden worden bijgesteld omdat deze resten naar verwachting aan de andere zijde van de Koerhuisbeek liggen.

Het plangebied heeft daarom in voorliggend bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemming gekregen.

4.2.2 Cultuurhistorie     

Per 1 januari 2012 is de wet Modernisering Monumentenzorg van kracht geworden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Door de verankering van cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen vermindert de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten. Er wordt gesproken over cultuurhistorsiche waarden wanneer er een positieve waardering van sporen, objecten, partonen en structuren zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving.

Zoals in de vorige paragraaf is toegelicht, was in het plangebied een grote waterpartij aanwezig. Deze waterpartij is in de jaren na de oorlog met afval gevuld. De kans dat er cultuurhistorische waarden verstoord worden door de realisatie van een kringloopbedrijf in het plangebied is daarom zeer gering.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten     

In het plangebied bevinden zich geen Rijks- of Gemeentelijke monumenten.

4.3 Milieu-aspecten     

Het onderhavige bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • risico/veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering     

Het kringloopbedrijf verricht bedrijfsmatige activiteiten en detailhandelsactiviteiten. Kringloopbedrijven hebben kenmerken waardoor deze bedrijven zich onderscheiden van reguliere (grootschalige) detailhandel: Een kringloopbedrijf is een bedrijf waar de activiteiten bestaan uit het inzamelen, selecteren, sorteren en repareren van tweedehands goederen die vervolgens weer te koop worden aangeboden. Deels dus bedrijfsmatige activiteiten en voor een groot deel detailhandel.

De huidige bestemming van de locatie laat bedrijven in de categorieën 1 t/m 3.1 toe. In de brochure “Bedrijven en milieuzonering, VNG, uitgave 2009” is een kringloopbedrijf niet specifiek benoemd. Wel is onder de SBI-code 47A, detailhandel niet eerder genoemd en SBI-code 952 detailhandel met reparatie opgenomen. Beide zijn aangemerkt als een categorie 1 inrichting. Het kringloopbedrijf is aan te merken als een bedrijf in categorie 1 en past daarmee binnen de nu reeds toegestane milieucategorieën zoals opgenomen in het bestemmingsplan. In het nu voorliggende bestemmingsplan veranderen de toegestane milieucategorieën niet.

4.3.2 Geluid     

Het buitenterrein (onderdeel van Cleantechcenter Deventer) is opgenomen in het geluidmodel van Cleantechcenter Deventer. Uit de zonetoets blijkt dat het bedrijf inpasbaar is in de zone. Voor het kringloopbedrijf is geen akoestisch rapport opgesteld. De activiteiten vinden in de bedrijfshal plaats en zijn dusdanig van aard dat deze geen akoestische bijdrage leveren naar buiten en daarmee verwaarloosbaar zijn. De zonetoets is opgenomen in bijlage 1 Advies geluid Westfalenstraat bij deze toelichting.

4.3.3 Bodem     

Het kringloopbedrijf is gepland op een voormalige stortplaats. De locatie is in het verleden functioneel gesaneerd. Uit het in 2019 op de locatie uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat in de leeflaag heterogeen verspreid nog gehalten aan HCH boven de bodemgebruikswaarde worden aangetoond. Dit komt overeen met resultaten van de onderzoeken op de gehele stortplaats. Voor de geplande ontwikkeling van het gebied is een uitvoeringsplan opgesteld (Tauw projectnummer 1265408, 6 juli 2019) waarin is aangegeven hoe de locatie geschikt wordt gemaakt voor het beoogde gebruik.

De locatie is op basis van het uitvoeringsplan geschikt te maken voor de realisatie van een kringloopbedrijf. Bodem is daarom geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Een nadere toelichting is opgenomen in bijlage 2 Advies bodem Westfalenstraat.

4.3.4 Luchtkwaliteit     

Met behulp van de NIBM-tool (https://www.infomil.nl/onderwerpen/luchtwater/luchtkwaliteit/slag/hulpmiddelen/nibm-tool/) kan bepaald worden of een project ten gevolge van het komende en vertrekkende verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. In onderstaande berekening is niet uitgegaan van het verschil wat nu planologisch mogelijk is en wat na herziening van het bestemmingsplan mogelijk is, maar van datgene wat wordt aangevraagd (een worst-case benadering). Uitgangspunt is dat bij het kringloopbedrijf per dag gemiddeld 760 personenauto’s komen.

verplicht

Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het kringloopbedrijf op de luchtkwaliteit

Uit deze toets blijkt dat er sprake is van niet in betekenende mate waardoor een nader onderzoek en het toetsen van het project aan de grenswaarden niet noodzakelijk is.

4.3.5 Externe veiligheid     

Op 120 meter ten oosten en 10 meter ten zuiden van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen. Het betreft een leiding met een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar aan de oostkant en een leiding van 8 inch en 40 bar aan de zuidkant. Voor een dergelijke leiding geldt een invloedgebied van respectievelijk 70 meter (oostzijde) en 95 meter (zuidzijde). Ter hoogte van de locatie voor de vestiging van het kringloopbedrijf ligt langs de leiding geen plaatsgebonden risicocontour (PR 10-06).

Het kringloopbedrijf en de milieustraat komen voor een deel in het invloedgebied van de aardgasleiding te liggen. Het gaat daarbij om het zuidelijke deel van de leiding waar een invloedgebied geldt van 95 meter. Binnen dit invloedgebied zal het groepsrisico op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen moeten worden berekend en verantwoord. De locatie valt niet binnen het invloedgebied van 70 meter die geldt voor het oostelijke deel van de aardgasbuisleiding.

In het rapport opgesteld door AVIV (23 maart 2012) is voor het terrein waar het kringloopbedrijf en de milieustraat nu gepland zijn, uitgegaan van 1155 personen. Dit is een ruime overschatting van het werkelijk aantal personen dat er op basis van de invulling van het terrein aanwezig kan zijn.

Uit de berekening kan worden geconcludeerd dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Het groepsrisico voor de leiding N-551-20 is in de bestaande situatie meer dan 120 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Door het te realiseren kringloopbedrijf en de milieustraat neemt het groepsrisico toe, maar blijft het groepsrisico circa 100 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico blijft daarmee onder 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Volgens het Bevb kan dan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit betekent dat bij de huidige invulling van het terrein met de milieustraat en het kringloopbedrijf het groepsrisico dus ook niet groter wordt dan 0,1 keer de oriënterende waarde. Dit zal nog lager liggen.

Op 1 september 2015 is door de Raad de “Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015” vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidsniveau dat moet worden nagestreefd in Deventer. Het gebied waarbinnen deze ontwikkeling plaatsvindt, is aangemerkt als overige bedrijfsterreinen waar overschrijding van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico 10-06 voor kwetsbare objecten niet is toegestaan. Overschrijding van de grenswaarde 10-06 voor beperkt kwetsbaar, overschrijding oriënterende waarde groepsrisico en toename groepsrisico is toegestaan onder voorwaarden van een optimaal plan ontwerp.

De oppervlakte van de onderdelen detailhandel en ondersteunende horeca samen blijven binnen het kringloopbedrijf beneden de 2.000 m2 waarmee het bedrijf een beperkt kwetsbaar object is. Voor dit bestemmingsplan wordt aan het ambitieniveau voldaan (er is sprake van een optimaal plan).

In bijlage 3 Advies externe veiligheid Westfalenstraat is een nadere beschrijving weergegeven.

Op 27 juni 2019 heeft de veiligheidsregio haar advies uitgebracht over de vestiging van het kringloopbedrijf aan de Westfalenstraat te Deventer. Zij adviseren over de zelfredzaamheid, bereikbaarheid en bestrijdbaarheid het volgende:

Zelfredzaamheid

Bezoekers van het kringloopbedrijf en de milieustraat en kantoorpersoneel op de locatie beschikken over het algemeen over een hoge zelfredzaamheid. Men is in staat om de locatie te bereiken en men is actief. Over het terrein van Circulus kan van de risicobron af worden gevlucht naar de Westfalenstraat die haaks op de risicobron staat. De bestemming van het gebied staat dit toe. Bij de ontwikkeling van het gebouw dient deze zo te worden ingedeeld dat de aanwezigen onder afscherming van het gebouw van de buisleiding af kunnen vluchten. Het gebouw moet kunnen dienen als schuil-/vluchtplek voor de aanwezigen op het recycleplein. Verder is het aan te bevelen om door middel van risicocommunicatie de aanwezigen op de hoogte te brengen van handelingsperspectieven bij een incident met de buisleiding.

Bereikbaarheid

De risicobronnen zijn voor de hulpdiensten vanuit verschillende windrichtingen te bereiken via de Zweedsestraat of via de Westfalenstraat. De bestemming voorziet in de mogelijkheid om die aanrijroute te realiseren. Deze is reeds aanwezig aan de noordkant van het terrein van de milieustraat. Bij de toetsing van het bouwplan moet hieraan aandacht worden geschonken.

Bestrijdbaarheid

De mogelijkheden van de brandweer op het gebied van bestrijbaarheid zijn beperkt. Bij een incident met de hoge druk aardbuisleiding kan het uitstromende gas bij dergelijke grote leidingen spontaan tot ontbranding komen, met een fakkelbrand tot gevolg. Om de gevolgen te beperken moet de gasleiding zo spoedig mogelijk worden ingeblokt door de leidingbeheerder. De brandweer heeft geen mogelijkheden voor bronbestrijding. Na verloop van tijd zal de druk van het aardgas in het ingeblokte deel afnemen. De toevoer van aardgas en daarmee ook de grootte van de fakkelbrand zal dan kleiner worden. Pas als de warmtebelasting zodanig is afgenomen dat de hulpdiensten dichter bij de bron kunnen komen, kunnen de hulpdiensten effectief worden ingezet. Zoals hierboven is aangegeven is er voldoende bluswater voorhanden. De brandweer kan dit gebruiken om de warmtestraling te beperken. Het zal met name in eerste instantie aankomen op de zelfredzaamheid van de mensen op het terrein.

Ter bescherming van de gasleiding is het van belang een minimale bouwafstand tot de leiding in acht te nemen. Het plangebied ligt buiten deze zone. In het bestemmingsplan is dan ook geen specifieke bestemming ten behoeve van de gasleiding opgenomen.

Hieronder volgen puntsgewijs de adviezen van de veiligheidsregio:

  • bij de beoordeling of het kringloopbedrijf een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object is, het bruto vloeroppervlak overeenkomstig de NEN 2580 te berekenen. Volgens de omgevingsvisie externe veiligheid mag op deze locatie alleen een beperkt kwetsbaar object (bruto vloeroppervlak < 2000 m2) worden toegestaan;
  • rekening te houden met de hoge warmtebelasting op de gebouwen en de aanwezigen op het recycle terrein als gevolg van incident met de buisleiding (fakkelbrand);
  • het gebouw zo in te delen dat de aanwezigen onder afscherming van het gebouw van de buisleiding af kunnen vluchten. Het gebouw moet kunnen dienen als schuil- /vluchtplek voor de aanwezigen op het recycleplein;
  • de kans op een incident met de buisleiding te verkleinen door de buisleiding ter hoogte van de parkeerplaats te voorzien van betonplaten of een bovengrondse terrein afbakening of duidelijke signalering van het leidingtraject;
  • met de projectontwikkelaar en de leidingbeheerder af te spreken wie verantwoordelijk is voor het toezicht op de werkzaamheden in de buurt van de hogedruk aardgasbuisleidingen. Dit gedurende de hele tijd dat het plan wordt gerealiseerd;
  • bij de nieuwbouw rekening te houden met de kleine kans op overstroming van het plangebied;
  • de aanwezigen door middel van risicocommunicatie op de hoogte te brengen van de handelingsperspectieven bij een incident met de buisleiding.

Voor de verdere inhoudelijke uitwerking van bovengenoemde punten wordt verwezen naar het advies van de veiligheidsregio van 27 juni 2019. Deze is als bijlage 4 Advies Veiligheidsregio IJsselland bij deze toelichting gevoegd.

Eindafweging verantwoordingsplicht groepsrisico

Het plan past binnen het gestelde ambitieniveau voor dit gebied in de Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer. Het groepsrisico is zeer laag ten gevolge van de hogedruk aardgasbuisleiding en neemt door de ontwikkeling nauwelijks toe. Het is mogelijk voor de aanwezigen binnen het plangebied, die over het algemeen over een goede zelfredzaamheid zullen beschikken, om van de risicobron af te vluchten. Het gebouw dient dan wel zo te zijn ingedeeld dat de aanwezigen onder afscherming van het gebouw van de buisleiding af kunnen vluchten. Het gebouw moet kunnen dienen als schuil- /vluchtplek voor de aanwezigen op het recycleplein. Het plan voorziet in de mogelijkheid voor de hulpdiensten om de risicobronnen via verschillende windrichtingen te bereiken. Daarnaast is er voldoende bluswater aanwezig in de vorm van “open water”. Er is sprake van een aanvaardbare situatie. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3.6 Ecologie     

4.3.6.1 Wet natuurbescherming     

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden. Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom en er zijn geen bomen aanwezig. Het onderdeel beschermde houtopstanden is daarom niet aan de orde.

4.3.6.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN; de voormalige EHS) is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en uitgewerkt in provinciale verordeningen.

In het Barro staat dat bij provinciale verordening gebieden moeten worden aangewezen die het Natuurnetwerk Nederland vormen. Bij provinciale verordening worden in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden, regels gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het NNN, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, geldt een 'nee, tenzij'-afweging. Dit houdt kortweg in dat significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet toegestaan is. Regels voor beoordeling van effecten op het NNN zijn vastgelegd in provinciale verordeningen.

4.3.6.3 Onderzoeksmethode     

Het plangebied is in 2015 en 2017 driemaal onderzocht. De gegevens zijn verzameld conform de eisen die de gemeente stelt aan het uitvoeren van een natuurtoets.

In 2015 is een eenmalige volledige quickscan uitgevoerd, waarbij alle soortgroepen zijn onderzocht. In 2017 is het veldonderzoek met name op de flora gericht. Het betreft twee veldonderzoeken in het voorjaar en de zomer naar zogenaamde 'aandachtsoorten'. Hieronder vallen beschermde planten, Rode lijstsoorten en diverse indicatorsoorten van specifieke omstandigheden zoals oude bossen, voedselarme en heischrale milieus. Tevens zijn aanwezig invasieve exoten geïnventariseerd.

Op 6 juni 2019 is de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd om een beeld te krijgen van recent aangetroffen beschermde en bedreigde planten- en diersoorten.

De gezamenlijke onderzoeksresultaten zijn weergegeven in de Quickscan natuurtoets die als bijlage 5 bij deze toelichting is gevoegd.

4.3.6.4 Beschermde gebieden     

Natura 2000

Naar aanleiding van de uitspraak over het Programma Aanpak Stikstof (PAS) d.d. 29 mei 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vormt de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) niet langer het toetsingskader voor plannen ten aanzien van het aspect stikstof. Op grond van de Wet natuurbescherming is het nodig opnieuw naar dit aspect te kijken en een zogenaamde voortoets ten aanzien van dit aspect uit te voeren.

Een voortoets is een ecologisch onderzoek dat onder andere een beschrijving van het plan bevat, de te verwachten effecten op alle relevante stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden én een analyse of daarbij mogelijk sprake is van significant negatieve effecten. Als uit de voortoets blijkt dat op voorhand significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de relevante stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden (in de buurt) uitgesloten zijn, omdat als gevolg van de activiteit geen toename van stikstofdepositie zal worden veroorzaakt, dan kan het (ontwerp)plan of -besluit zonder passende beoordeling ter inzage worden gelegd. Wanneer een plan significante negatieve gevolgen kan hebben, moet een passende beoordeling worden opgesteld.

Al eerder in 2019 is door Ecogroen een Aerius-berekening uitgevoerd voor het plangebied. Dit onderzoek is niet langer bruikbaar omdat in dit onderzoek is gerekend met een oude release van het rekenprgramma Aerius. Die versie is na de uitspraak van de Raad van State niet meer geldig. Uit dit onderzoek kwam dat vanwege het plan voor het kringloopbedrijf, ter plaatse van het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Rijntakken' de stikstofdepositiebijdrage als verwaarloosbaar kon worden beschouwd.

Nieuw stikstofonderzoek

Adviesbureau Ecogroen heeft een nieuw onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd, waarvan een rapport is gemaakt op 23 december 2019. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van het rekenprogramma Aerius (versie oktober 2019) dat mag worden gebruikt voor toetsing van de stikstofdepositie van ruimtelijke plannen. Het rapport is als bijlage 6 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De Wet natuurbeschermings-toets (Wnb-toets) bestaat uit een vergelijking tussen de huidige feitelijke, planologisch legale situatie en de maximale plansituatie. In de huidige situatie (braakliggend terrein) is er geen stikstofemissie. De Wnb-toets bestaat in dit geval daarom uit een enkelvoudige berekening van zowel de aanlegfase als de gebruiksfase, aangezien deze elkaar niet zullen overlappen in de praktijk. Het plan is uitvoerbaar indien per saldo geen toename van de stikstofdepositie is op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie. In dit geval is in de referentiesituatie geen sprake van stikstofemissie.

In de aanlegfase zijn de machines die worden ingezet binnen het plangebied en de verkeersbewegingen van en naar het plangebied van belang als stikstofbron. In de toekomstige situatie zijn alleen de verkeersbewegingen relevant voor de stikstofberekening. Het gebouw wordt niet op het gasnetwerk aangesloten en kent dus geen stikstofuitstoot.

Uit de Aerius-berekening van de aanlegfase blijkt dat geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen Natura 2000-gebied Rijntakken en andere Natura 2000-gebieden. Uit de Aerius-berekeningen van de gebruiksfase blijkt eveneens dat géén sprake is van stikstofdepositie op de aangewezen habitattypen en leefgebieden binnen Natura 2000-gebied(en). Wel is sprake van een toename (0,01 mol/ha/jaar) in de stikstofdepositie op stikstofgevoelige zoekgebieden binnen Natura 2000-gebied Rijntakken. Het betreft het zoekgebied dat is gekoppeld aan het instandhoudingsdoel van de kwartelkoning.

In het rapport van Ecogroen is toegelicht dat de geringe toename in de stikstofdepositie op stikstofgevoelige zoekgebieden niet leidt tot een aantasting van bestaand leefgebied en ook niet van gebied waar de kwartelkoning zich daadwerkelijk kan vestigen. Daarnaast is het stikstofknelpunt voor de kwartelkoning van ondergeschikt belang ten opzichte van de overige knelpunten (o.a. beheer en recreatie). De depositietoename is zeer gering en tijdelijk, omdat de stikstofemissies van verkeer in de toekomst afnemen. Bovendien vindt het plaats in een relatief zeer klein deel van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Er blijft in het Natura 2000-gebied ruim voldoende potentieel leefgebied voor de soort aanwezig voor het realiseren van de uitbreidings- en verbeteropgaven. Het plan voor het kringloopbedrijf staat zodoende niet het behalen van de uitbreidings- en verbeteropgaven voor de kwartelkoning in de weg.

De draagkracht van het gebied voor de soort wordt niet aangetast en de instandhoudingsdoelstelling kan nog steeds gehaald worden. Zoals uit de effectanalyse blijkt, leidt het voorgenomen project niet tot een verslechtering van de kwaliteit van het (potentieel) leefgebied van de kwalificerende broedvogelsoort kwartelkoning. De Wet natuurbescherming (onderdeel gebiedsbescherming) staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Daarmee is de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op dit punt in voldoende mate aangetoond.

4.3.6.5 Beschermde soorten     

Flora

Er zijn geen in de Wet Natuurbescherming beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aanwezig in het plangebied. Het nemen van vervolgstappen ten aanzien van de soortgroep flora is in het kader van de Wet Natuurbescherming niet aan de orde.

Zoogdieren

Bij zoogdieren wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën met een verschillend beschermingsregime. Vaste verblijfplaatsen van zoogdieren die zijn opgenomen op de Habitatrichtlijn en de Verdragen van Bern en Bonn (onder andere vleermuizen) en nationaal beschermde soorten zonder provinciale vrijstelling (bijvoorbeeld Steenmarter en Eekhoorn) worden op basis van het veldbezoek, terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten. Er zijn geen bomen en bebouwing aanwezig die voor vleermuizen geschikt zijn als verblijfplaats. Ook is er geen sprake van negatieve effecten op essentiële vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen.

Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van algemene nationaal beschermde zoogdiersoorten waarvoor bij ruimtelijke ingrepen een provinciale vrijstelling geldt te verwachten zoals mol, haas, bosmuis, bosspitsmuis spec., huisspitsmuis en veldmuis. Bij ingrepen kunnen enkele exemplaren van deze grondgebonden zoogdieren geschaad worden. In voorliggende situatie geldt in de provincie Overijssel automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor zoogdieren niet aan de orde is.

Broedvogels

Bij broedvogels wordt onderscheid gemaakt in twee categorieën met een verschillend beschermingsregime. Op basis van het uitgevoerde veldbezoek in 2015 en 2017, de terreinkenmerken en de afwezigheid van bomen en bebouwing worden jaarrond beschermde nesten van broedvogels uitgesloten. Het nemen van vervolgstappen in het kader van de Wet natuurbescherming voor broedvogels met jaarrond beschermde nesten is niet aan de orde.

In het plangebied zijn enkele algemene broedvogels van grasland en ruigte te verwachten zoals kievit, rietgors en grasmus. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust- of verblijfplaatsen beschadigen of wezenlijk verstoren. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wezenlijk wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen half maart en eind juli worden aangehouden als broedseizoen.

Amfibieën

Het is mogelijk dat gewone pad of bruine kikker (nationaal beschermde soorten met een provinciale vrijstelling) overwinterend aanwezig zijn in de ruigten. Bij ingrepen kunnen enkele exemplaren van genoemde amfibieënsoorten geschaad worden. In voorliggende situatie geldt bij ruimtelijke ingrepen echter automatisch vrijstelling van de verbodsartikelen uit de Wet natuurbescherming, waardoor het nemen van vervolgstappen voor deze amfibieën niet aan de orde is.

Overige soortgroepen

Op basis van de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens worden ter hoogte van de ingrepen geen voortplantingslocaties of andere vaste verblijfplaatsen verwacht van overige beschermde soorten uit de Wet Natuurbescherming.

Conclusie

Ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van een kringloopbedrijf. Ook zal de realisatie van het kringloopbedrijf geen onevenredige nadelige gevolgen hebben voor de ecologie ter plaatse.

4.3.7 Duurzaamheid     

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen. Het thema duurzaamheid en de ambities op dit punt zijn in paragraaf 3.4.5 beschreven. De aspecten die daar benoemd zijn, dienen meegenomen te worden bij de realisatie van het kringloopbedrijf. In de regels van het voorliggende bestemmingsplan zijn hieromtrent geen specifieke bepalingen opgenomen.

4.4 Leidingen en kabels     

Er bevinden zich nabij het plangebied ondergrondse hogedruk aardgasleidingen van de Gasunie. In paragraaf 4.3.5 Externe veiligheid is hierop reeds nader ingegaan. Verder zijn er geen ondergrondse of bovengrondse leidingen aanwezig.

4.5 Waterhuishouding     

4.5.1 Inleiding     

Zoals in het Nationaal Waterplan is aangegeven, is de watertoets wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Ruimtelijke plannen en besluiten kunnen gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Voorbeelden hiervan zijn een achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, etc. De watertoets heeft als doel deze negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor het watersysteem te benutten. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is de reactie gekomen dat de normale procedure doorlopen moet worden. In deze paragraaf wordt nader op de watertoets ingegaan.

4.5.2 Bodemopbouw     

De oorspronkelijke situatie in het plangebied bestond uit de volgende bodemopbouw:

  • 0-40 grof zand Formatie Kreftenheye, van Twente 1e watervoerend pakket
  • 40-70 klei Formatie van Drenthe 1e scheidende laag
  • 70-200 grof zand diverse formaties 2e watervoerende pakket
  • > 200 klei Formatie van Breda Hydrologische basis

Sinds 1946 is ter plaatse van de voormalige kolk huishoudelijk en industrieel afval gestort en zijn diverse afdeklagen aangebracht. Momenteel ligt het maaiveld op circa 9,5 m + NAP en bestaat de bovenste meter minimaal uit zandig materiaal en hieronder kan tot circa 15 m-mv stortmateriaal aanwezig zijn.

Het huidige maaiveld is circa 3 meter hoger gelegen dan de aangrenzende Westfalenstraat.

verplicht

Boring uit verkennend bodemonderzoek (Hunneman Milieu-Advies, 6 februari 2019)

4.5.3 Grondwater     

De gemeente beschikt over een online grondwatermeetnet van 50 peilbuizen in het stedelijk gebied die dagelijks wordt gemeten. De meest nabijgelegen peilbuis is gelegen aan de Londenstraat 1 in Deventer. Op deze locatie wordt sinds 2006 de grondwaterstand gemeten. De Londenstraat ligt buiten het plangebied en het maaiveld is daar beduidend lager dan in het plangebied. Het Actueel Hoogtebestand Nederlang (AHN) geeft aan dat het plangebied een hoogte heeft van circa NAP +9,5 meter.

Uit de gegevens blijkt dat de gemiddelde grondwaterstand in de peilbuis aan de Londenstraat circa NAP +4,83m is, de GLG is +3,31m NAP en de GHG circa NAP +5,14 m. De maaiveldhoogte bij de peilbuis is +6,65m NAP.

De grondwaterstroming is westelijk tot zuidwestelijk in de richting van de IJssel. Het Basiskanaal heeft geen drainerende of infiltrerende werking naar het grondwater.

4.5.4 Oppervlaktewater     

Ten westen van de locatie ligt het oppervlaktewater het Basiskanaal (binnenhaven Deventer). Het peil in het basiskanaal is circa +5,75m NAP.

4.5.5 Riolering (hemelwater/afvalwater)     

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Dit voorkeursbeleid houdt in dat bij de afvoer van overtollig hemelwater infiltratie in de bodem het uitgangspunt is.

Bij (her)ontwikkelen dient (normaal gesproken) een klimaatbui van eens per 100 jaar opgevangen te worden binnen de ontwikkeling zonder dat dit tot wateroverlast leidt. Bij voorkeur door een passende ruimtelijke inrichting die ook droogte- en hittebestendig is. Om te bevorderen dat de normale regenval wordt opgevangen hanteert de gemeente een infiltratievoorziening van 10 mm op eigen terrein.

In het geval van de Westfalenstraat is dit niet gewenst. De Westfalenstraat kent een sterk verontreinigde grond. Om die reden is het beter om niet de bergingseisen te hanteren voor het hemelwater, om verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen. Advies is om op de locatie van het kringloopbedrijf de riolering te laten aansluiten op het bestaande verbeterd gescheiden rioolstelsel.

verplicht

Bestaande riolering

4.5.6 Natte natuur     

In de omgeving is geen natte natuur aanwezig. Aan de westzijde van het plangebied, op circa 130 meter van de locatie voor het kringloopbedrijf, is wel een laaggelegen grasland aanwezig dat de ligging van de voormalige Koerhuisbeek aangeeft.

4.5.7 Overstromingsrisico     

Het bestemmingsplangebied ligt binnen het dijktraject 53-1: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijktrajectgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moeten we meer rekening houden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisicoparagraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.

Vanuit de Deltawet is sinds 2014 voor Deventer de Deltabeslissing Waterveiligheid van belang. Centraal in de Deltabeslissing Waterveiligheid staan de nieuwe normen voor waterveiligheid, gebaseerd op risicobenadering. Voor het dijktraject 53 betekent dit dat de norm van het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) per 1 januari 2017 is verzwaard naar 1/3000. Door de verhoogde normering voldoet dijktraject 53-1 niet meer aan de nieuwe norm en zal in de toekomst worden aangepakt om in uiterlijk 2050 te voldoen aan deze norm. In 2017 zijn de beheerders gestart met de beoordeling. In 2023 moet er zo een landelijk beeld ontstaan van de versterkingsopgave tot 2050. De opgaven worden opgenomen in het HWBP.

Omdat de locatie circa 3 meter hoger is gelegen dan de omgeving moet voorkomen worden dat bij extreme neerslag wateroverlast ontstaat op de lager gelegen Westfalenstraat. De aanleg van het parkeerterrein zal dusdanig uitgevoerd worden, dat:

- de afstroming van overtollig regenwater via de taluds en erosie wordt voorkomen en

- het parkeerterrein als berging kan functioneren bij extreme regenbuien.

4.5.8 Bouwpeil     

Om wateroverlast en schade bij bebouwing te voorkomen adviseert het Waterschap normaliter om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Dit is in het plangebied praktisch niet wenselijk vanwege de ruimtelijke inrichting en het ook moeten voldoen aan bouwnormen en daarom wordt minimaal een drempelhoogte van 20 cm boven straatpeil gehanteerd. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de aanleg van kelderconstructies dient aandacht te worden geschonken aan de toepassing van waterdichte materialen en constructies. In het plan zullen, vanwege de aanwezige bodemverontreiniging, echter geen kelderconstructies gerealiseerd worden.

4.5.9 Verslag overleg met relevante waterbeheerders     

Na overleg met het waterschap Drents Overijsselse Delta is aangegeven dat kansen voor waterberging en hittestress bij de bouw van het pand in samenspraak onderzocht moeten worden.

Het toepassen van bijvoorbeeld vegetatiedaken of -wanden kan een goede oplossing bieden tegen hittestress en de waterbergingsproblematiek in het kader van de doelen voor de klimaatadaptatie.

4.6 Verkeer en parkeren     

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Westfalenstraat. De Westfalenstraat maakt onderdeel uit van het bedrijventerrein Kloosterlanden. In principe hebben alle wegen hierbinnen vooral een functie voor de ontsluiting van aanliggende bedrijven. Enkele wegen hebben daarnaast een functie voor de ontsluiting van deelgebieden binnen het bedrijventerrein en de aansluiting op het omliggende hoofdwegennet. De Westfalenstraat kent beide functies en heeft een snelheidsregime van 50 km/uur. Dit betekent voor het wegprofiel dat sprake is van fietsvoorzieningen en parkeren naast de rijbaan of op eigen terrein. Ook maakt de weg onderdeel uit van het buslijnennet, met enkele haltes voor de ontsluiting van het gebied per openbaar vervoer.

Bij de uitwerking van de bouwplannen zal aandacht worden besteed aan een veilige inrichting en toegang voor de verschillende verkeersstromen. Hierbij wordt met name gedacht aan voetgangers en fietsers.

Parkeren

De parkeernorm voor een kringloopwinkel betreft 1,7 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak. Voor de onderhavige situatie komt dit neer op circa 41 parkeerplaatsen.

Uit onderzoek naar het verkeer bij de bestaande kringloopwinkel aan de Harderwijkerstraat blijkt echter dat er meer parkeerplaatsen nodig zijn. Op basis van gesprekken over de bedrijfsvoering en een inventarisatie is naar voren gekomen dat een parkeerbehoefte van 80 tot 100 parkeerplaatsen een realistisch beeld geeft. Op de locatie is voldoende ruimte om deze parkeervraag in te passen.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

In het Besluit mer is geregeld dat voor activiteiten, plannen en besluiten die staan genoemd in de D-lijst van het besluit een aanmeldnotitie door de initiatiefnemer aangeleverd wordt, op basis waarvan het bevoegd gezag besluit of er een volwaardig milieueffectrapport noodzakelijk is. Uitgangspunt bij vorm-vrije m.e.r.-procedures is nee-tenzij, dus nee geen MER noodzakelijk, tenzij belangrijke gevolgen voor het milieu aan de orde kunnen zijn.

Volgens artikel 7.17 van de Wet milieubeheer dient het bevoegd gezag bij haar beslissing rekening te houden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven criteria. Deze criteria hebben betrekking op:

  1. de kenmerken van de activiteit én de samenhang met de andere activiteiten ter plaatse;
  2. de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  3. de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Voor voorliggende ontwikkeling haakt de m.e.r. wetgeving aan bij het ruimtelijke spoor, door de benodigde bestemmingsplanprocedure voor het planologisch toevoegen van de functies detailhandel en ondersteunende horeca. In de voorgaande paragrafen zijn de milieuaspecten van de ontwikkeling beschreven.

Onderzoek

Op 9 juli 2019 is bij besluit van het college van B&W van de gemeente Deventer vastgesteld dat geen MER nodig is. Dit besluit is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. De conclusie van het Besluit Vormvrije m.e.r.beoordeling blijft ook met in achtneming van het later uitgevoerde onderzoek ten aanzien van stikstof ongewijzigd.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. Daarna wordt ingegaan op de Crisis- en herstelwet en wat deze wet betekent voor voorliggend bestemmingsplan. In § 5.4 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in § 5.5 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De standaarden voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012) bevatten normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal opgesteld, zodat het voorbereid is om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

5.3 Crisis- en herstelwet     

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld op basis van de Crisis- en herstelwet. Artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet biedt deze mogelijkheid. In artikel 2.2 van de Crisis- en herstelwet is aangegeven dat bij algemene maatregel van bestuur bij wijze van experiment een gebied, zijnde bestaand stedelijk gebied, bestaand bedrijventerrein of gebied ter uitbreiding van de haven van Rotterdam, voor de duur van ten hoogste tien jaar wordt aangewezen als ontwikkelingsgebied, indien dat met het oog op het versterken van de duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van dat gebied gewenst is.

De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis- en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te experimenteren met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele (gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De voor Deventer relevante aspecten uit het betreffende artikel 7g luiden als volgt:

  1. De voor het grondgebied van een gemeente vastgestelde bestemmingsplannen gelden als één bestemmingsplan;
  2. Artikel 7c is op een gehele of gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing;
  3. Een bestemmingsplan voor een gedeelte van het grondgebied van een gemeente dat na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit onherroepelijk wordt, maakt vanaf het tijdstip waarop dit bestemmingsplan onherroepelijk is geworden deel uit van het bestemmingsplan, bedoeld in het eerste lid;
  4. Dit artikel is van toepassing op de gemeenten:
    1. (...);
    2. Deventer;
    3. (...);
  5. Van de in dit artikel bedoelde bevoegdheid kan gebruik worden gemaakt:
    1. voor de in het vierde lid, onderdelen a tot en met f, genoemde gemeenten: tot 20 september 2019;
    2. (...).

In een latere tranche van de Crisis- en herstelwet is de termijn waarbinnen gebruik gemaakt kan worden van de bovengenoemd artikel verlengd tot het moment van inwerking treden van de Omgevingswet.

Voor voorliggend bestemmingsplan is afgeweken van SVBP2012. Dit is mogelijk omdat het een bestemmingsplan is op basis van de Crisis- en herstelwet. Het voorliggende bestemmingsplan sluit aan bij het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. Dat bestemmingsplan is een experiment op basis van de Crisis en herstelwet. Het bestemmingsplan heeft een verbrede reikwijdte, waarbij de verbreding nog enigszins bescheiden is. De winst zit hem met name in het samenvoegen van de verschillende regelingen van alle vigerende bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen, wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen (projectbesluiten) tot één actueel bestemmingsplan met dezelfde regeling voor vergelijkbare functies of bouwwerken. In het plan worden functies gestapeld waardoor het voor een burger en de professional duidelijker is welke functies op een locatie zijn toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan sluit aan bij de systematiek van het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'.

5.4 Planopzet     

5.4.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de functies aangegeven. Daarnaast zijn aan de verbeelding bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in zes hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van Meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 bevat de functieregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.

Hoofdstuk 3 bevat de bouwregels. Dit zijn planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met de bijbehorende maatvoering.

Hoofdstuk 4 bevat de gebiedsaanduidingen. Deze aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel of bouwregel nader of specifieker te regelen. Het gaat in dit bestemmingsplan om de aanduiding van de geluidzone-industrie.

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

5.4.2 Hoofdstuk 1: Inleidende regels     

De artikelen 1 en 2 bevatten begripsomschrijvingen respectievelijk planregels omtrent de wijze van meten. Het voert te ver om hier uitgebreid bij alle begrippen stil te staan, maar wel verdienen enkele voor de dagelijkse gebruikspraktijk belangrijke begrippen aandacht. Het betreft hier met name de begrippen bestemmingsvlak, bouwvlak en bouwperceel. Daarnaast verdient een begrip dat specifiek aan dit bestemmingsplan is toegevoegd aandacht: het kringloopbedrijf.

Bestemmingsvlak

Een bestemmingsvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak met eenzelfde bestemming. De bij een functie behorende planregels gelden afzonderlijk voor elk bestemmingsvlak met die functie.

Bouwvlak

In een aantal bestemmingsvlakken is op de verbeelding een bouwvlak aangegeven. Een bouwvlak is een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegestaan. Hoofdregel is dat buiten het bouwvlak geen gebouwen mogen worden opgericht, doch uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Bouwperceel

Het bouwperceel is niet op de verbeelding aangegeven. In artikel 1 van de planregels wordt bouwperceel omschreven als een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In feite gaat het daarbij om het stuk grond dat bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw moet worden aangemerkt als behorende bij het gevraagde bouwwerk. De visuele uitstraling van dat ene bouwperceel en het als één eenheid functioneren van dat bouwperceel is dan van belang. Een bouwperceel is altijd gelegen binnen een of meer bestemmingsvlakken, maar de begrenzing van een bouwperceel hoeft niet samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Bouwvlakken geven aan waar binnen een bouwperceel gebouwen mogen worden gebouwd. Op het bouwperceel voor zover gelegen buiten het bouwvlak, mogen echter ook worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en vergunningvrije bouwwerken.

Hiervoor is aangegeven dat de begrenzing van een bouwperceel niet hoeft samen te vallen met de begrenzing van een bestemmingsvlak. Met name in de woonbestemmingen komen meerdere bouwpercelen binnen één of meer bestemmingsvlakken voor. De grenzen van de bouwpercelen worden in de regel gevormd door de begrenzing van het erf. Waar die begrenzing tevens de eigendomsgrens is - en dit is vrijwel altijd het geval - vallen de grenzen van het bouwperceel samen met die van het kadastrale perceel. De loop van kadastrale grenzen kan veranderen door, bijvoorbeeld, aan- of verkoop van grond. Dan verandert ook de grens van het bouwperceel. Een stuk grond kan nu nog niet bij een bouwperceel horen en over een tijdje wel. Via de anti-dubbeltelbepaling in dit bestemmingsplan wordt voorkomen dat één stuk grond tweemaal meegeteld wordt bij de behandeling van aanvragen van omgevingsvergunningen.

Kringloopbedrijf

Het begrip kringloopbedrijf is specifiek gedefinieerd voor dit bestemmingsplan. Een kringloopbedrijf is een bedrijf waar de activiteiten bestaan uit het inzamelen, selecteren, sorteren en repareren van tweedehands goederen die vervolgens weer te koop worden aangeboden. Aan een kringloopbedrijf worden goederen 'om niet' aangeboden. Dit betekent dat bij de inname van goederen daarvoor geen vergoeding wordt verstrekt.

5.4.3 Hoofdstuk 2: Functieregels     

Algemeen

De planregels bij de functies hebben voor elke functie dezelfde opbouw met achtereenvolgens de volgende leden:

  • Toegelaten functies;
  • Afwijken van de toegelaten functies.

Functies

Hierna volgt een korte toelichting en beschrijving van de twee functies in dit bestemmingsplan. Beide functies gelden voor het gehele plangebied.

Bedrijventerrein-categorie 3.1

Binnen de functie 'Bedrijventerrein-categorie 3.1' zijn bedrijven van milieu-categorie 1,2 of 3.1 toegestaan (zoals opgenomen in de bijlage bij de regels) en onder bepaalde voorwaarden kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven, met de daarbij behorende voorzieningen. Binnen deze functie zijn onder andere detailhandelsbedrijven expliciet niet toegestaan. Er kan onder voorwaarden met omgevingsvergunning afgeweken worden voor andere bedrijven.

Kringloopbedrijf

Binnen de functie "Kringloopbedrijf" is een kringloopbedrijf toegestaan, waaronder mede begrepen kantoren en detailhandel, mits daarbij behorend en daaraan gebonden. Ook is ondersteunende horeca onder bepaalde voorwaarden toegestaan. Daarbij is vanwege het horecabeleid een maximaal aantal m2's benoemd voor de ondersteunende horeca en vanwege het beperkt kwetsbare object in het kader van de externe veilgheid een maximaal aantal m2's voor de horeca en detailhandel samen en voor kantoren. Wat precies onder een kringloopbedrijf wordt verstaan, is beschreven in de begrippen.

5.4.4 Hoofdstuk 3: Bouwregels     

In het bestemmingsplan is voor het gehele plangebied één bouwregel opgenomen. De bouwregel heeft het nummer 41 gekregen, omdat deze daarmee opvolgend is op de bouwregels in het Chw bestemmingsplan 'Deventer, stad en dorpen'. In de bouwregel is aangegeven wat er gebouwd mag worden. De bouwregel is onderverdeeld in regels voor gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Tevens is aangegeven welke nadere eisen het bevoegd gezag eventueel kan stellen en op welke wijze afgeweken kan worden.

5.4.5 Hoofdstuk 4: Gebiedsaanduidingen     

In het voorliggende bestemmingsplan is één aanduidingsregel opgenomen, te weten 'Geluidszone-industrie'. Deze aanduiding geldt voor het gehele plangebied en heeft als doel een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai tegen te gaan en de geluidsruimte van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder in stand te houden. Er zijn bouwregels opgenomen voor geluidgevoelige bebouwing.

5.4.6 Hoofdstuk 5: Algemene regels     

De algemene regels omvatten een aantal algemene en aanvullende regels die van toepassing zijn op de gronden behorende bij het onderhavige plangebied. Vanwege het algemene karakter van deze planregels zijn deze opgenomen in dit algemene hoofdstuk.

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

Door wijziging in de begrenzing van het bouwperceel zouden regelingen die aan het bouwperceel zijn verbonden, kunnen worden ontdoken. De anti-dubbeltelregel verhindert dat.

Artikel 8: Algemene bouwregels

Bestaande afstanden of maten kunnen afwijken van wat het bestemmingsplan toelaat. In dit artikel is aangegeven hoe daarmee in bepaalde gevallen omgegaan kan worden.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de gegeven functies. Daarbij is aangeduid wat in ieder geval strijdig is.

Artikel 10: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten met maximaal 10% en om het profiel van wegen in geringe mate aan te passen.

Artikel 11: Algemene wijzigingsregels

Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken te wijzingen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven.

5.4.7 Hoofdstuk 6: Overgangs- en slotregels     

Tenslotte zijn in het laatste hoofdstuk van de planregels de overgangs- en slotregels opgenomen. Ook deze regels hebben een algemeen karakter en zijn op het gehele plangebied van toepassing.

Artikel 12: Overgangsrecht

Deze bepaling regelt het regime van bebouwing en van gebruik van de grond dat strijdig is met het plan. Strijdigheid met het plan wordt voor zowel bebouwing als gebruik beoordeeld naar het moment waarop het plan in werking treedt.

Artikel 13: Slotregel

Hier staat de benaming van dit bestemmingsplan vermeld.

5.5 Handhaving     

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  1. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. Actief handhavingsbeleid

Er  moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een hoofdgebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1000 m².

Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is. Inmiddels is een ministeriële regeling van kracht waarbij wordt gesteld dat indien in het nieuwe bestemmingsplan geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen als hiervoor bedoeld maar sprake is van onbenutte bouwruimte op basis van het vigerende bestemmingsplan de plankosten op nul gesteld mogen worden.



Het onderhavige bestemmingsplan betreft een locatie die nu reeds een bedrijfsbestemming heeft. De nieuwe functies binnen deze bestemming betreffen detailhandel en ondergeschikte horeca.

De kosten voor realisatie van het pand komen voor rekening van het kringloopbedrijf of de betreffende ontwikkelaar. Het kringloopbedrijf neemt de grond in erfpacht van de gemeente. Voor de behandeling van de vergunningaanvraag brengt de gemeente leges in rekening conform de legesverordening.

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit bestemmingsplan, met uitzondering van de begrote kosten voor de planvorming, geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

6.3 Resultaten inspraak     

Het ontwerpbestemmingsplan "Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf" heeft van 18 juli 2019 tot en met 28 augustus 2019 voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is beantwoord in een afzonderlijke zienswijzennota.

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het plan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.

De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het plan:

  • Provincie Overijssel
  • Waterschap Drents Overijsselse Delta
  • Veiligheidsregio IJsselland
  • Gasunie

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:

Op 6 juni 2019 heeft de provincie Overijssel aangegeven dat het plan binnen het provinciale ruimtelijke beleid past. De provincie ziet dan ook geen belemmeringen wanneer het plan in procedure wordt gebracht. Daarmee is het ambtelijk vooroverleg (uit het Bro) met de provincie afgerond.

In juni 2019 heeft tevens een eerste overleg met het Waterschap Drents Overijsselse Delta plaatsgevonden. Dit heeft geleid tot een notitie met waterhuishoudkundige aspecten en uitgangspunten voor het plangebied. De punten uit deze notitie zijn opgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Naar aanleiding van later contact tussen de gemeente en het waterschap, is paragraaf 4.5.7 na ter inzage legging van het ontwerp plan enigszins aangevuld.

Op 2 juli 2019 heeft de veiligheidsregio advies uitgebracht over de vestiging van een kringloopbedrijf aan de Westfalenstraat in Deventer. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.3. en bijlage 4 Advies Veiligheidsregio IJsselland bij de toelichting.

Op 8 juli 2019 heeft de Gasunie aangegeven geen op- of aanmeldingen op het plan te hebben.

Planregels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze planregels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf met identificatienummer NL.IMRO.0150.P384-VG01 van de gemeente Deventer.

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Ambachtelijk bedrijf     

een bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die verband houden met het ambacht.

1.6 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.7 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen     

  1. ten aanzien van een bouwwerk: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;
  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.8 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak.

1.9 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.10 Bevi     

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Tevens worden hiermee gasontvangststations voor aardgas en windturbines bedoeld.

1.11 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

1.12 Bijbehorende voorzieningen     

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen.

1.13 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak.

1.15 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.16 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel.

1.17 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.18 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.19 Brutovloeroppervlakte (bvo):     

de gezamenlijke vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen. Tot de bvo van een gebouw worden gerekend de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau en de oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan 0,5 m2. De oppervlakte van buitenruimtes zoals loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de bvo van een gebouw gerekend.

1.20 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren, en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 Geluidbelasting     

de geluidbelasting vanwege een weg, spoorweg of industrie.

1.23 Geluidgevoelige functies     

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt.

1.24 Geluidgevoelige objecten     

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

1.25 Hoofdgebouw:     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.26 Kantoor:     

een ruimte die dient voor de uitoefening van administratieve, boekhoudkundige c.q. financiële, organisatorische en/of zakelijke dienstverlening - niet zijnde detailhandel - waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.27 Kringloopbedrijf     

een bedrijf waar de activiteiten bestaan uit het inzamelen, selecteren, sorteren en repareren van tweedehands goederen die vervolgens weer te koop worden aangeboden. Aan een kringloopbedrijf worden goederen 'om niet' aangeboden.

1.28 Kwetsbaar object     

  1. woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van meer dan 2 per hectare, uitgezonderd bedrijfswoningen;
  2. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. scholen, of
    3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. kantoorgebouwen en hotels met een brutovloeroppervlak van meer dan 1500 m² per gebouw, of
    2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijke brutovloeroppervlak meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m² per winkel, voorzover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd of een winkel die vergelijkbare aantallen bezoekers trekt;
  4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
  5. overige kwetsbare objecten genoemd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.29 Onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens:     

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan.

1.30 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.31 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.32 Peil:     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitend afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.33 Risicobron     

een plaats of situatie waar risico’s kunnen ontstaan. Hieronder worden in ieder geval begrepen: een opslaglocatie of insluitsysteem met gevaarlijke stoffen met een significant risico voor de omgeving, een windturburbine, een gasontvangstation, en een LPG vulpunt.

1.34 Seksinrichting:     

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater, een seksautomatenhal, een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.35 Weg:     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.36 Wet ruimtelijke ordening:     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.

1.37 Wijziging:     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Bedrijventerrein - categorie 3.1     

3.1 Toegelaten functies     

bedrijven van milieu-categorie 1, 2 of 3.1 (zoals opgenomen in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten) waaronder mede wordt begrepen:

  1. kantoren behorende bij en gebonden aan bedrijven:
    • bij elk bedrijf tot een brutovloeroppervlakte van ten hoogste 30% van de brutovloeroppervlakte van het betreffende bedrijf, met een maximum van 1500 m²,
    • bij bedrijven waar de bestaande brutovloeroppervlakte meer bedraagt dan 1500 m², tot maximaal de bestaande brutovloeroppervlakte;

met de daarbij behorende voorzieningen.

niet toegestaan zijn:

  1. detailhandelsbedrijven;
  2. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht jo Bijlage 1 onder D van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

bedrijven, behoudens de bestaande, waarbij in de van deze regels deel uitmakende Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten "geur" een afstandsmaat van meer dan 100 m is aangegeven;

  1. inrichtingen die zijn genoemd in onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage;
  2. bevi's, behoudens de bestaande, zodanige bedrijven met de bestaande functie risicobron;
  3. kwetsbare objecten met de daarbij behorende voorzieningen;
  4. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
  5. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder f, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.

3.2 Afwijken van de toegelaten functies     

3.2.1 Bevoegdheid     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van het (be)bouwen en gebruiken van gronden en bouwwerken voor andere bedrijven.

3.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend als:

  1. het bedrijven betreft die, gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving, redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met bedrijven die op de plaats ten aanzien waarvan de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, zijn toegestaan krachtens artikel 3.1;
  2. de geluidbelasting vanwege het desbetreffende andere bedrijf niet groter is dan de geluidbelasting vanwege het bedrijf dat is gevestigd op de plaats ten aanzien waarvan de afwijking wordt toegestaan.

Artikel 4 Kringloopbedrijf     

4.1 Toegelaten functies     

  1. een kringloopbedrijf, waaronder mede wordt begrepen:
    1. kantoren bij en gebonden aan het kringloopbedrijf;
    2. detailhandel bij en gebonden aan het kringloopbedrijf;
    3. ondersteunende horeca bij en gebonden aan het kringloopbedrijf, waarbij de oppervlakte voor de functie horeca niet meer mag bedragen dan 15% van het bedrijfsvloeroppervlak van het kringloopbedrijf met een maximum van 80 m2;
    4. met dien verstande dat de brutovloeroppervlakte van de kantoren niet meer mag bedragen dan 1.499 m2;
    5. met dien verstande dat de brutovloeroppervlakte van de detailhandel en horeca samen niet meer mag bedragen dan 1.999 m2.

met de daarbij behorende voorzieningen.

niet toegestaan zijn:

  1. opslag buiten bouwwerken, voorzover die gronden zijn gelegen binnen een afstand van 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen;
  2. opslag, buiten bouwwerken, anders dan bedoeld onder a, met een vanaf peil gemeten hoogte die meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoogste bij het betreffende bedrijf behorende gebouw, en ieder geval meer dan 10 m.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

 

Artikel 5 Bouwregel-41     

5.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-41' gelden de volgende regels:

5.1.1 Gebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd:
    1. op een afstand van ten minste 5 m tot wegen met bijbehorende paden en bermen
    2. op een afstand van ten minste 3 m tot één zijdelingse perceelsgrens van de bij de in betreffende bedrijfs- of andere vestiging behorende gronden;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a, mogen gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding ' 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
5.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van licht- en andere masten en technische installaties mag niet meer dan 10 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf- of perceelsafscheidingen mogen niet meer dan 2,5 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

5.2 Nadere eisen     

5.2.1 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens als bedoeld in artikel 5.1.1 onder a, punt 2.

5.2.2 Toepassingsvoorwaarden     
  1. De nadere eisen als bedoeld in artikel 5.2.1 mogen slechts worden gesteld indien dit noodzakelijk is in het belang van:
    1. een goede ruimtelijke inpassing;
    2. de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving;
    3. de toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel, en/of
    4. de veiligheid.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

5.3.1 Afwijking     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 5.1.1 onder a, punt 2 en worden toegestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  2. artikel 5.1.1 onder b en worden toegestaan dat buiten het bouwvlak mag worden gebouwd, waarbij de afstand tot wegen met bijbehorende paden en bermen mag worden verkleind tot 0 m;
  3. artikel 5.1.1 onder c en worden toegestaan dat de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen met maximaal 5 m mag worden verhoogd;
5.3.2 Toepassingsvoorwaarden     
  1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 onder a en/of b kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de stedenbouwkundige kwaliteit in de directe omgeving;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de toegankelijkheid van de bebouwing op het perceel;
    5. de (sociale) veiligheid;
    6. de parkeersituatie.
    7. de veiligheid
  2. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.3.1 onder c en/of d kan slechts worden verleend, indien de noodzaak voor de bedrijfsvoering redelijkerwijs is aangetoond en de gebruiksmogelijkheden op aangrenzende gronden niet wezenlijk worden aangetast.

Hoofdstuk 4 Gebiedsaanduidingen     

Artikel 6 Geluidzone - industrie     

6.1 Aanduidingsregels     

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - industrie zijn de gronden, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen of functies, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai en mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.

6.2 Bouwregels     

Ter plaatse van de aanduiding Geluidzone - industrie is de bouw van geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder uitsluitend toegestaan indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

Hoofdstuk 5 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

9.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen;
  3. het gebruik van onbebouwde gronden als als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.

9.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

9.2.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.2.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
9.2.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels     

11.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlakken en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  1. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de parkeersituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels     

Artikel 12 Overgangsrecht     

12.1 Overgangsrecht bouwwerken     

12.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 12.1.1, een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering     

Artikel 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

12.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering     

Artikel 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het bestemmingsplan Westfalenstraat ong. Kringloopbedrijf'.