Chw bestemmingsplan snippergroen 2022    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan     

In de raadsvergadering van 22 juni 2011 heeft de raad een aantal bezuinigingsdoelen vastgesteld. Eén daarvan betreft de verkoop/verhuur van openbaar groen, oftewel Snippergroen. Dit bezuinigingsvoorstel vloeit voort uit het 'Groenbeleidsplan 2007'. In het groenbeleidsplan is aangegeven dat er gekeken moet worden naar de verkoop van Snippergroen. Het wordt belangrijk gevonden dat alle burgers in de gemeente Deventer onder dezelfde condities Snippergroen kunnen kopen of huren. Hiervoor is het 'Uitgifteregelement Snippergroen 2012' vastgesteld. Aan de hand van dit uitgifteregelement is een pilot uitgevoerd in de buurten Het Oostrik, Blauwenoord en Groot Douwel. Vervolgens is deze pilot door het projectteam Deventer geëvalueerd, waarna een aangepast uitgifteregelement met bijbehorende uitgifteprijzen is vastgesteld door B&W. Uitgangspunt voor deze prijsaanpassing is kostendekkendheid in relatie tot de nodige bestemmingsplanherziening. Bovendien komt uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden van Snippergroen tegemoet aan de wensen van de kopers/huurders.

Het doel van het project Snippergroen is het behalen van de bezuinigingsopgave. Bezuiniging wordt bewerkstelligd door de verkoop en de verhuur van openbare ruimte en de besparing op het onderhoud van openbaar groen. De incidentele koopopbrengsten worden benut om de incidentele kosten van de projectuitvoering af te dekken. Met de structurele huuropbrengsten (90%) en onderhoudsbesparing (10%) wordt de jaarlijkse bezuinigingsopgave gerealiseerd. Andere doelen van het project Snippergroen zijn: opheffen illegale situaties van openbaar groen, meer rechtsgelijkheid en rechtszekerheid voor burgers, vergroten van het woongenot van burgers, waardestijging van vastgoed en het verhogen van de beeldkwaliteit.

Aan de hand van het aangepaste uitgifteregelement vindt er een projectmatige uitrol over de hele gemeente plaatst. Hierbij wordt uitgegaan van een organisch groeimodel. Er wordt gestart met de wijk Colmschate, waaronder de Vijfhoek en de dorpen Lettele en Okkenbroek. Vervolgens worden Borgele en Platvoet opgepakt. Om de verkoop/huur van Snippergroen juridisch planologisch te regelen is in 2015 het eerste bestemmingsplan Snippergroen vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voor 30 afzonderlijke percelen de uitgifte van Snippergroen juridisch planologisch geregeld. In het tweede bestemmingsplan Snippergroen 2016 zijn 33 percelen uitgegeven. In het derde bestemmingsplan 'Snippergroen 2018' zijn 51 percelen veranderd van bestemming, in het bestemmingsplan 'Snippergroen 2019' vervolgens 48 percelen. In het vierde Chw bestemmingsplan 'Snippergroen 2020' zijn 44 percelen aangepast. Met het Chw bestemmingsplan 'Snippergroen 2021 worden 93 percelen aangepast.

Afgelopen jaar (2021) zijn opnieuw percelen verkocht of verhuurd. Het gaat om 42 verschillende percelen verspreid over het grondgebied van de gemeente Deventer. In dit Chw bestemmingsplan 'Snippergroen 2022' wordt de uitgifte van deze 42 percelen juridisch planologisch geregeld.

1.2 Ligging plangebied     

1.2.1 Ligging     

Het plangebied bestaat uit 42 percelen die verspreid liggen over het hele grondgebied van de gemeente. In onderstaande tabel is een overzicht van de betreffende adressen opgenomen. Ook is vermeld of het een huurovereenkomst of koopovereenkomst betreft. De voorwaarden, waaronder percelen verkocht of verhuurd worden, zijn opgenomen in het Uitgiftereglement Snippergroen.

Adres Postcode Overeenkomst
Batenburg 801 7423 XR Deventer Huurovereenkomst
Beukweg 10 7421 AA Deventer Huurovereenkomst
Dr Albert Schweitzerlaan 24 7437 CM Bathmen Huurovereenkomst
Keukelenberg 38 7421 EA Deventer Huurovereenkomst
M. Bossestraat 13 7425 SK Deventer Huurovereenkomst
Marsmangaarde 162 7414 XG Deventer Huurovereenkomst
Marsmangaarde 69 7414 XJ Deventer Huurovereenkomst
Prinses Beatrixlaan 31 7437 CA Bathmen Huurovereenkomst
Stegemanskamp 10 7437CS Bathmen Huurovereenkomst
Toutenburg 403 7423 XD Deventer Huurovereenkomst
Vestdijkgaarde 26 7414 VM Deventer Huurovereenkomst

Adres Postcode overeenkomst
Zwolseweg 81 7412AC Deventer Koopovereenkomst
Laan van Borgele 65 7414 GT Deventer Koopovereenkomst
Hoornikgaarde 1 7414 VL Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 32 7414 VM Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 8 7414 VM Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 11 7414 VN Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 14 7414 VN Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 3 7414 VN Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 7 7414 VN Deventer Koopovereenkomst
Nijhoffgaarde 34 7414 WG Deventer Koopovereenkomst
Marsmangaarde 112 7414 XE Deventer Koopovereenkomst
Vestdijkgaarde 1 7414 XH Deventer Koopovereenkomst
Slauerhoffgaarde 17 7414 XL Deventer Koopovereenkomst
Arnold van Hoornstraat 3 7415 VD Deventer Koopovereenkomst
Acacialaan 7 7421 BD Deventer Koopovereenkomst
Haagbeukweg 11 7421 BE Deventer Koopovereenkomst
Annette Versluysstraat 13 7421 LA Deventer Koopovereenkomst
Mina Krusemanlaan 36 7421 LK Deventer Koopovereenkomst
Anna Reynvaanstraat 3 7421 LW Deventer Koopovereenkomst
Guldenroede 7 7422 NP Deventer Koopovereenkomst
Korenbloem 12 7422 RH Deventer Koopovereenkomst
Kamille 26 7422 SR Deventer Koopovereenkomst
Kievit 14 7423 DC Deventer Koopovereenkomst
Toutenburg 411 7423 XD Deventer Koopovereenkomst
Holterweg 94 7429 AH Colmschate Koopovereenkomst
Veldpaperweg 10 7429 AJ Colmschate Koopovereenkomst
Veldpaperweg 6 7429 AJ Colmschate Koopovereenkomst
Prins Willem Alexanderweg 31 7433 DM Schalkhaar Koopovereenkomst
Prins Constantijnlaan 17 7437 BX Bathmen Koopovereenkomst
Dr. Albert Schweitzerlaan 17 7437 CM Bathmen Koopovereenkomst
Veldpaperweg 8 7429 AJ Colmschate Koopovereenkomst

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

Voor de percelen uit tabel 1 gelden meerdere bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan snippergroen 2022' vervangt partieel de volgende bestemmingsplannen:

  • Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel A
  • Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel B
  • Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C
  • Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel D

1.4 Chw bestemmingsplan     

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan. Daarom heeft de gemeente Deventer een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte voor het gehele stedelijk gebied opgesteld, namelijk Het Chw bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen'.

De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het Omgevingsplan open stelt. Het Chw bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving.

Er wordt een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken, de formele naam is Chw bestemmingsplan. Op een aantal punten wordt van de mogelijkheden van artikel 7c Besluit Chw gebruik gemaakt, namelijk de looptijd van het plan van 20 jaar in plaats van 10 jaar, het nemen van een delegatiebesluit door de raad op basis waarvan het college later het plan kan wijzigen, een regeling voor het hebben van een uitweg (wordt normaal gesproken in de Algemene Plaatselijke Verordening geregeld) en een regeling voor natuurinclusief bouwen.

Voor het Chw bestemmingsplan snippergroen 2022 is daarom ook geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar een Chw bestemmingsplan met dezelfde systematiek als het Chw bestemmingsplan 'Deventer, Stad en Dorpen'.

1.5 Leeswijzer     

De toelichting van dit Chw bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen, worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het plangebied aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 wordt Archeologie beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven op de juridische aspecten en op planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Huidige situatie     

De percelen die verkocht of verhuurd worden, zijn in de huidige situatie met name in gebruik als openbaar groen en verkeer. Het gaat om percelen die gezien kunnen worden als snippers groen. Een enkel perceel is ingericht met verharding. De percelen zijn geen onderdeel van de hoofdgroenstructuur en kunnen om die reden verkocht of verhuurd worden.

2.2 Toekomstige bestemming     

In de nieuwe situatie is onderscheid te maken in percelen die bebouwd mogen worden en percelen die slechts deels of helemaal niet bebouwd mogen worden. Ook wordt onderscheid gemaakt in de percelen die worden verkocht of worden verhuurd. De percelen die worden verhuurd krijgen een bestemming waar zowel het gebruik ten behoeve van wonen is toegestaan, als het gebruik dat voorheen bestemd is. Hiervoor is gekozen om, na de beëindiging van een huurcontract, het gebied weer te kunnen inrichten als groen of verblijfsgebied zonder dat een bestemmingsplanherziening nodig is.

2.3 Juridische Plantoelichting     

In de planopzet is gekozen om niet alleen de aangekochte of gehuurde percelen in dit bestemmingsplan op te nemen, maar om het bijbehorende (woon)perceel ook mee te bestemmen. Door er één bestemming van te maken (nieuwe perceel betrekken bij de woning), ontstaat er meer duidelijkheid in de situatie. Dit vergemakkelijkt de toetsing bij vergunningverlening.

Onderscheid is gemaakt in de manier van bestemmen van de verhuurde en de verkochte percelen. De (delen van) percelen die verkocht zijn en waar op gebouwd mag worden krijgen de bestemming 'Wonen' al dan niet met de aanduiding bijgebouw. De (delen van) percelen die verkocht zijn en waar niet op gebouwd mag worden krijgen de bestemming 'Wonen', echter zonder de aanduiding bijgebouw.

De percelen die worden verhuurd krijgen dezelfde rechten als de percelen die worden verkocht. Deze percelen krijgen dus ook de bestemming 'Wonen' al dan niet met de aanduiding bijgebouw. Het verschil is dat op deze gronden een extra bestemming Groen' of 'Verkeer' is opgenomen. Zodra het huurcontract wordt beëindigd is het mogelijk de gronden weer in gebruik te nemen als openbaar gebied.

Hoe de bestemmingen verdeeld zijn, is per kavel zichtbaar op de verbeelding (plankaart).

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit Chw bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijks en provinciaal beleid     

Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan zijn geen rechtstreekse Europese, nationale of provinciale ruimtelijke belangen betrokken. Het gaat om het herbestemmen van zeer kleine percelen behorend bij woningen. Alle percelen zijn gelegen in het stedelijk gebied.

3.3 Gemeentelijk beleid     

3.3.1 Uitgiftereglement Snippergroen     

In het 'Uitgifteregelement Snippergroen' zijn de spelregels opgenomen die gelden voor het al dan niet kunnen uitgeven van gronden.

Per perceel worden aan de hand van de criteria en aandachtspunten beoordeeld of de gronden bestempeld kunnen worden als 'Snippergroen'. Vervolgens wordt de uitkomst hiervan verbeeld op een uitgiftekaart. Deze kaart geeft aan welke percelen openbaar gebied in aanmerking komen om te worden uitgegeven.

Een van de criteria heeft betrekking op de vraag of sprake is van structuurgroen. Structuurgroen is groen dat een belangrijke functie heeft in onder andere de stedenbouwkundige structuur van de gemeente. Denk hierbij aan het groen als begeleiding van de hoofdwegen, parken, groen langs waterlopen en als accent op diverse pleinen. Dit groen komt niet voor uitgifte in aanmerking, tenzij het structuurgroen overgedimensioneerd is.

Het overige groen, vaak op buurtniveau, komt veelal wel in aanmerking om te worden uitgegeven.

Andere voorwaarden voor de uitgeefbaarheid van gronden zijn;

  • de aangrenzendheid aan het particulier eigendom;
  • de verdeling van de groenstrook zonder dat versnippering ontstaat;
  • het beperken van kantelen (Een kantelenstructuur wordt gekenmerkt door allerlei inkepingen die ontstaan als sommige bewoners wel en andere bewoners niet tot koop/huur overgaan), dit is ook afhankelijk van of er onderhoud gepleegdt kan worden;
  • voorkomen van ingesloten groen, zodat onderhoud altijd uitgevoerd kan worden;
  • over uitgifte van gronden met bestaande bomen worden specifieke afspraken gemaakt.

3.3.2 Groenbeleidsplan 2007     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken, is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: "De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren".

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

De verkochte en verhuurde stukjes 'Snippergroen' zijn geen onderdeel van de groene hoofdstructuur. De groenstructuur zal door vaststelling van dit Chw bestemmingsplan dan ook niet ingrijpend wijzigen. Het groenbeleidsplan vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Chw bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Waardentoets     

4.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen milieukwaliteitseisen, natuurwaarden en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de ontwikkeling.

4.2 Milieukwaliteitseisen     

Ten behoeve van dit Chw bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • bodemkwaliteit;
  • geluid;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie.

4.2.1 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Dit bestemmingsplan regelt de herbestemming van openbaar groen naar gronden behorende bij een bestaande woonbestemming. Het plan biedt geen mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijfsmatige activiteiten of het oprichten van nieuwe gevoelige functies. Dit plan heeft daarmee geen invloed op de ontwikkelingsmogelijkheden van eventueel bestaande omliggende bedrijven en dus ook niet voor nieuwe, hinderveroorzakende bedrijfsactiviteiten. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.2 Bodem     

Voor zover bekend zijn de locaties niet verdacht voor een ernstig geval van bodemverontreiniging. Op een aantal locaties is voorafgaand aan de ontwikkeling van het gebied een bodemonderzoek uitgevoerd. De meeste onderzoeken zijn uitgevoerd in de periode tussen 1984 en 1991. Bij de onderzoeken zijn in de grond lokaal enkele licht verhoogde gehalten aangetoond. Voor de ruimtelijke procedure is geen aanvullend bodemonderzoek nodig. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.3 Geluid     

De voorgenomen planologische wijzigingen maken geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk. In dit kader is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.4 Luchtkwaliteit     

De voorgenomen planologische wijzigingen hebben geen invloed op het aantal verkeersbewegingen en is daarmee niet van nadelige invloed op de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van luchtkwaliteit onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Om vanuit een goede ruimtelijke ordening ook iets te kunnen zeggen over de mate van blootstelling aan luchtverontreinigingen, is de lokale situatie beoordeeld in de Verkeersmilieukaart. Op basis van de Verkeersmilieukaart blijkt ter plaatse van de percelen in het plangebied ruimschoots aan de normstelling voor luchtkwaliteit wordt voldaan. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2.5 Externe veiligheid     

De regelgeving op het gebied van externe veiligheid beoogt een minimaal veiligheidsniveau te garanderen voor de burger voor wat betreft risico's van opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Hiervoor zijn normen en richtwaarden opgenomen in de wetgeving in de vorm van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Plaatsgebonden risico is de plaatsgebonden kans per jaar dat een onbeschermd persoon komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans van éénmaal in de miljoen jaar op een dergelijk ongeval is als norm in de regelgeving opgenomen. Het plaatsgebonden risico (PR) is weer te geven met een contour rondom een activiteit.

Het groepsrisico geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) wordt weergegeven in een curve waarin het aantal personen is afgezet tegen de kans per jaar op (tegelijk) overlijden. Het groepsrisico is echter geen harde norm, maar een oriënterende waarde.

Op de percelen Snippergroen worden geen nieuwe bouwvlakken opgenomen. Door het ontbreken van een bouwvlak kunnen hier geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht en is het plan daarmee niet van invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. 

4.3 Ecologie     

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming en de NNN. Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming.

4.3.1 Soortenbescherming     

De Wet natuurbescherming ( 2017) richt zich op de bescherming van soorten.

In de percelen komen géén beschermde soorten planten voor. Wel komen her en der karakteristieke soorten voor als Maarts Viooltje, Pinksterbloem, Look zonder Look, Gewoon Nagelkruid, etc. Dit zijn soorten die weliswaar van belang kunnen zijn voor wilde bijen en vlinders maar niet beschermd zijn. In de struiken en bomen, die in enkele percelen groeien, komen parkvogels tot broeden zoals Roodborst, Winterkoning, Zwartkopje, Tuinfluiter, Vink, Groenling etc. Soorten met jaarrond beschermde nesten zoals uilen, roofvogels en Roek komen niet in deze percelen tot broeden. De nesten van de aanwezige broedvogels zijn in de broedtijd (indicatie: 15 maart – 15 juli) beschermd. Kap- en snoeiactiviteiten moeten daarom buiten deze periode uitgevoerd worden. Bomen die dikker zijn dan een halve meter moeten bij een kapaanvraag eerst geïnspecteerd worden op de aanwezigheid van holtes en spleten in verband met een eventuele geschiktheid voor vleermuizen. Voor overige beschermde fauna zijn deze percelen niet van belang.

Kortom er zijn geen ecologische belemmeringen voor de nieuwe bestemming.

4.3.2 Gebiedsbescherming     

Natura 2000

Natura 2000 bestaat uit natuurgebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). De percelen in onderhavig bestemmingsplan zijn allemaal gelegen binnen de bebouwde kom van Deventer. Binnen de verschillende percelen van het plangebied zijn geen Natura 2000 gebieden aanwezig. Het plangebied bestaat uit meerdere kleinschalige percelen waardoor effecten op Natura 2000 gebieden kunnen worden uitgesloten. Er is van directe aantasting van de Natura 2000 gebieden dan ook geen sprake.

Natuur Netwerk Nederland

Voor wat betreft het NNN (Natuur Netwerk Nederland) is er alleen bij directe aantasting sprake van vervolgstappen in de vorm van compensatie. Binnen de verschillende percelen van het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake.

4.4 Cultuurhistorie en monumenten     

Op grond van de wet Modernisering Monumentenzorg (de MoMo), die per 1 januari 2012 van kracht is geworden, moet een goede ruimtelijke onderbouwing een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Gemeentelijke en/of Rijksmonumenten

Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke en/of rijksmonumenten aanwezig. Een nadere beoordeling van dit aspect kan buiten beschouwing worden gelaten.

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied kent geen cultuurhistorische waarden. Dit aspect vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Water     

De watertoets is een wettelijke verplichting voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. Bij de watertoets gaat het om het van meet af aan meenemen van water bij (herziene) ruimtelijke plannen en besluiten met als doel negatieve effecten te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten.

Relevant beleid

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeleid vastgelegd in het Waterbeheerplan. In het waterbeheerplan zijn taken van het waterschap wettelijk vastgelegd. Deze taken zijn onder andere: een goede bescherming tegen hoog water, een goed functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het waterbeheersplan wordt voor de periode 2016-2021 beschreven hoe dit wordt gedaan. Het waterbeheerplan geeft voornamelijk de koers aan voor de komende jaren. Doelen van het waterbeheersplan:

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond.
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan.
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen.. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken

Watertoetsproces

Omdat het gaat om verschillende percelen verspreid over de gemeente is het plan niet kenbaar gemaakt via de digitale watertoets. Het Waterschap Drents Overijselse Delta is via e-mailbericht op de hoogte gebracht van het plan.

Voor alle percelen geldt dat er geen sprake is van een waterbelang. Het plan voorziet in het gebruiken van kleine voormalige openbare gebieden als tuin of erf. Het gebruik van de gronden heeft geen invloed op de waterhuishouding.

Overstromingsrisico

In de omgevingsverordening heeft de provincie Overijssel aangegeven dat voor gebieden met het risico op overstroming een onderbouwing in het bestemmingsplan moet worden opgenomen in de vorm van een overstromingsrisicoparagraaf. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen minder snel en ondiep onderlopende gebieden en snel diep onderlopende gebieden.

Het bestemmingsplangebied ligt (deels) binnen de dijkring 53: Salland. Dit is een wettelijk vastgelegd dijkringgebied, waarbinnen alleen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk zijn indien in het bestemmingsplan voorwaarden worden opgenomen om de veiligheid ook op lange termijn voldoende te waarborgen. Door klimaatveranderingen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van een overstroming. Inzet is het voorkomen van slachtoffers (rampenbeheersing) en van economische schade (gevolgenbeperking). In deze overstromingsrisico paragraaf wordt ingegaan op de risico's bij overstroming en de stand van zaken van maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken

De dijkring betreft een gebied met een risico op overstroming (minder snel en ondiep onderlopende gebieden) en heeft volgens de Waterwet een gemiddeld overschrijdingskans van 1/1250 per jaar. De primaire keringen worden op veiligheid beoordeeld door de beheerders. De Europese richtlijn overstromingsrisico's (2007) verplicht tot het inzetten van drie instrumenten voor een betere bescherming tegen overstromingen: een voorlopige risicobeoordeling (2011), kaarten (2014) en risicobeheersplannen (2015). De richtlijn geldt voor de binnendijkse (dijkringen) en buitendijkse gebieden van de IJssel. Voor woon- en werkgebieden dienen rampenplannen opgesteld te worden.

De gemeente Deventer zal de komende jaren samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat de overstromingsrisico's in het dijkringgebied onderzoeken en hiervoor beleid opstellen.

In het kader van het rijksprogramma Ruimte voor de Rivier zijn maatregelen bij Deventer uitgevoerd, die bij hoogwater een dalend effect hebben op de waterstand.

Conclusie 

Er zijn geen beperkingen voor die percelen in dit bestemmingsplan.

4.6 Leidingen en kabels     

4.6.1 Ondergrondse kabels en leidingen     

Er bevinden zich in en nabij het plangebied ondergrondse kabels en leidingen. Dit betreffen rioleringsbuizen, telecomkabels, gasleidingen en waterleidingen. Deze kabels en leidingen bevinden zich meestal in (voor)tuinen.

De ondergrondse kabels en leidingen zijn in beeld gebracht ten behoeve van de verkoop/verhuur van de gronden. Deze ondergrondse kabels en leidingen nabij het plangebied leveren geen gevaar op voor personen en goederen in de directe omgeving.

Conclusie

Leidingen en kabels vormen geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6.2 Hoogspanningsverbinding     

Algemeen

Door Diepenveen loopt van noord naar zuid een bovengrondse 110 kV hoogspanningsverbinding 'Harcelo-Platvoet'. Aan de zuidzijde van Diepenveen lopen twee bovengrondse hoogspanningsverbindingen, 110 kV-lijn 'Platvoet-Rijssen-Goor' en de 110 kV-lijn 'Platvoet-Bergweide'. Deze laatste verbinding is ook aanwezig langs Colmschate west en loopt in noord-zuidelijke richting grotendeels parallel aan de N348 en het Overijssels Kanaal.

Vanuit het zakelijk recht dient voor deze lijnen rekening gehouden te worden met een zone voor onderhoud bescherming van de verbinding. Daarnaast dient ook vanuit volksgezondheid rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van de betreffende hoogspanningsverbindingen.

Dubbelbestemming

De hoogspanningsverbinding met de daarbij behorende belemmeringenstrook heeft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'. Het oprichten van hoogspanningsmasten is binnen deze bestemming mogelijk. Binnen deze dubbelbestemming gelden bepalingen met het oog op de bescherming van en op de veiligheidssituatie rond deze leiding.

Door de bepaling dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd, kan controle worden uitgeoefend op bouw- en andere activiteiten nabij de leiding.

 

Voorzorgsbeleid Rijksoverheid

Op 3 oktober 2005 heeft het toenmalige ministerie van VROM schriftelijk de gemeenten geadviseerd over het te voeren beleid met betrekking tot gezondheidsrisico's afkomstig van hoogspanningslijnen.

Het advies luidt om bij de vaststelling van bestemmingsplannen, dan wel bij wijzigingen in bestaande plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0 tot 15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbij het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (µT). In dit verband dient ''langdurig'' te worden opgevat als ''gedurende minimaal 14 – 18 uur per dag gedurende een periode van minimaal een jaar''.

Gemeenten hebben de taak om situaties per geval te beoordelen. Het gaat hierbij om een afweging, op basis van het redelijkheidscriterium, van de verschillende belangen, rekening houdend met de onzekerheden van de gezondheidseffecten.

Percelen snippergroen

De Snippergroenpercelen Burg. Doffegnieslaan 4 Diepenveen', 'Gewestlaan 7 Diepenveen' en 'Schrijvertje 24 Deventer' liggen binnen de magneetveldzone met een jaargemiddelde hoger dan 0,4 microtesla (µT). In deze drie gevallen is er sprake van een uitbreiding van een bestaande tuin welke reeds geheel of deels binnen de magneetveldcontour ligt. Er is geen sprake van een nieuwe situatie.

De percelen worden bestemd met de functie wonen, maar het uitbreiden van het hoofdgebouw is binnen deze percelen niet aan de orde. Er zullen dus geen gebouwen kunnen worden opgericht waarbinnen langdurig kan worden verbleven. Wel kunnen op de percelen bijgebouwen worden opgericht en kunnen de percelen worden ingericht als tuin.

Gezien het voorstaande vindt de gemeente het voor deze drie gevallen verantwoord om, in afwijking van het voorzorgadvies uit 2005, deze drie percelen te bestemmen met de functie wonen.

Conclusie

Op drie percelen snippergroen is in het voorliggende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' opgenomen ter bescherming van de leiding en de bijbehorende belemmeringenstrook. Tevens liggen deze percelen geheel of gedeeltelijk binnen de magneetveldzone.

De hoogspanningsverbindingen vormen geen belemmering voor het bestemmen van de percelen snippergroen met de functie 'Wonen' ten behoeve van het gebruik als tuin.

Hoofdstuk 5 Archeologie     

5.1 Inleiding     

De archeologische verwachting voor de gemeente Deventer is gebaseerd op de landschappelijke en bodemkundige kenmerken van bekende archeologische vindplaatsen. Een uitgebreide onderbouwing van de fysisch geografische bouwstenen van de archeologische verwachtingswaarden is te vinden in: Willemse, N.W., L.J. Keunen, L.M.P. van Meijel & T. Bouma, 2013. Die plaatsen, welke in de Douwelerkolk verdronken zijn. Fysisch- en historisch-geografische bouwstenen voor een archeologische verwachtingskaart van de gemeente Deventer (RAAP Rapport 2571), Weesp. Vanaf de late middeleeuwen is het verband tussen landschappelijke mogelijkheden en locatiekeuze minder goed puur fysisch geografisch te verklaren, omdat de mens er steeds meer in slaagt de natuur naar zijn hand te zetten. Vanaf deze periode zijn historische bronnen zoals kaarten en geschriften beschikbaar, waardoor veel elementen goed kunnen worden gelokaliseerd. Op de archeologische verwachtingskaart zijn recente archeologische en historische onderzoeksgegevens gecombineerd met de fysisch geografische verwachting ter plekke. Ook bekende verstoringen zijn weergegeven op de archeologische verwachtingskaart. De archeologische verwachtingen van de locaties in dit chw bestemmingsplan zijn opgenomen in bijlage 1.

5.2 Het archeologiebeleid en de regels in dit bestemmingsplan     

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. De gemeenteraad heeft de beleidsvrijheid om de beleidsgrenzen te bepalen. Voorwaarde is dat deze grenzen voldoende zijn onderbouwd. Het archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing, zie hiervoor: Vermeulen, B., 2015. Onderbouwing vrijstellingsgrenzen Archeologie. Van verwachting naar beleid (Interne Rapportages Archeologie Deventer 74), Deventer. Archeologisch onderzoek kan leiden tot aanpassing van de beleidswaarden van een gebied. De beleidskaart wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd, op basis van de selectiebesluiten van het bevoegd gezag.

Het Chw bestemmingsplan Snippergroen 2020 regelt de bestemming van een groot aantal kleine percelen die door de gemeente aan de bewoners zijn verkocht of verhuurd. Door middel van dit bestemmingsplan worden deze veelal kleine strookjes aan de bouwkavel toegevoegd. Hiertoe wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld dat het vigerende bestemmingsplan ter plaatse zal gaan vervangen. In totaal gaat het om 45 stroken die aan het bouwkavel worden toegevoegd, verspreid over de gehele gemeente. In het nieuwe bestemmingsplan worden zowel de nieuwe strook als het bestaande bouwkavel meegenomen.

Bij het opstellen van het Chw bestemmingsplan Snippergroen 2020 is gebruikt gemaakt van het in januari 2015 vastgestelde archeologiebeleid. Hierdoor kan het zijn dat er een wijziging optreedt in de beleidswaarde die aan een gebied binnen het Chw bestemminsplan Snippergroen 2020 wordt toegekend ten opzichte van de op dit moment vigerende bestemmingsplannen. In de nieuwe situatie komt het voor dat de vrijstellingsgrenzen ruimer worden. De nieuwe kavels hebben hiermee soms een soepeler beleid dan de omliggende kavels. Wanneer de gebruiker van een naastgelegen kavel onder het oude bestemmingsplan een vergunning aanvraagt, wordt bij de toetsing ook gebruik gemaakt van het nieuwe beleid. Er is dus geen sprake van ongelijkheid.

Incidenteel hadden enkele kavels in het oude bestemmingsplan ter plaatse geen dubbelbestemming waarde Archeologie en in het nieuwe bestemmingsplan wel. In een deel van de gevallen werd in het oude analoge bestemmingsplan archeologie nog niet beschermd via een dubbelbestemming. In deze situatie werd archeologie wel beschermd via de Erfgoedverordening waarin het geldende beleid werd gehanteerd. Deze bescherming wordt nu vertaald in het nieuwe bestemmingsplan. Ook is het mogelijk dat archeologie in het oude analoge bestemmingsplan wel beschermd werd via een dubbelbestemming waarde Archeologie, maar dat het kavel geen dubbelbestemming waarde Archeologie had en in het nieuwe bestemmingsplan wel. In deze situatie is de archeologische verwachting naar boven aangepast op basis van de fysische-geografie en resultaten van archeologische onderzoeken in de directe omgeving. Deze aanpassing van de archeologische verwachting geldt op zich ook voor de omliggende percelen, maar is daar nog niet verwerkt in het bestemmingsplan. Bij de eerstvolgende wijziging ter plaatse wordt deze ongelijkheid recht getrokken.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplan Snippergroen 2018 gelden de beleidswaarden ‘0’, ‘1’, ‘2’, ‘3’ en ‘4’. De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen Waarde Archeologie opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen. Er is voor gekozen om aan gebieden met beleidswaarde 'Archeologie 1' geen dubbelbestemming toe te kennen.

5.2.1 Waarde-archeologie 0     

Deze gebieden kennen in het bestemmingsplan geen dubbelbestemming omdat de bodem hier naar verwachting diep verstoord is, waardoor er geen belangrijke archeologische sporen meer aanwezig zijn. Voor deze terreinen gelden geen archeologische voorwaarden, ongeacht de oppervlakte van de ingreep.

5.2.2 Waarde-archeologie 1     

Voor de gebieden met een lage verwachtingswaarde (beleidswaarde '1') is de kans dat een bodemingreep het bodemarchief verstoort zeer klein door de lage dichtheid aan vindplaatsen en de veelal relatief kleine oppervlakte van die vindplaatsen. Eigenlijk komt dit type resten vooral aan het licht bij archeologische begeleiding van grootschalige werkzaamheden. Daarom is voor deze beleidswaarde een vrijstellingsoppervlakte van 10.000 m² gehanteerd. Boven de 10.000 m2 geldt een meldingsplicht. Dit type omvangrijke werkzaamheden is over het algemeen ruim op tijd bekend bij de gemeente. Een dubbelbestemming is daarmee een relatief zwaar middel dat voor deze groep leidt tot onnodige administratieve last. Er wordt daarom voor deze ingrepen actief contact gezocht met de initiatiefnemer met het verzoek om medewerking te verlenen aan een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden. Op deze manier kan de archeologische verwachting steekproefsgewijs gecontroleerd worden.

5.2.3 Waarde-archeologie 2     

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 2' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 1.000 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 1.000 m² en 2.500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.4 Waarde - Archeologie 3     

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 3' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 200 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 200 m² en 500 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 m dient bij de aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

5.2.5 Waarde - Archeologie 4     

Op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' mogen werkzaamheden tot een oppervlakte van 100 m² zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Ook werkzaamheden die niet dieper reiken dan 0,5 m zijn vrijgesteld. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring tussen 100 m² en 200 m² dieper dan 0,5 m geldt een meldingsplicht. Bij werkzaamheden die leiden tot een verstoring groter dan 200 m² en dieper dan 0,5 m dient bij een aanvraag een archeologisch rapport te worden overlegd. Op basis van dit rapport kunnen voorwaarden aan de vergunning worden verbonden.

verplicht

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording     

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit Chw bestemmingsplan is vormgegeven. Hierbij is waar mogelijk aangesloten op de systematiek en regels van het Chw bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen'.

Verbrede reikwijdte binnen een consoliderend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan betreft een experiment op grond van de Crisis en herstelwet en heeft een verbrede reikwijdte. Deze verbreding van reikwijdte is in het voorliggend bestemmingsplan nog enigszins bescheiden.

De verbreding is te vinden in het afwijken van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP). Door het zogenaamde stapelen van functies wordt het voor een burger en de professional duidelijker welke functies op een locatie zijn toegestaan.

Uitgangspunt bij het opstellen van het bestemmingsplan is dat nieuwe ontwikkelingen in principe niet worden meegenomen. Nieuwe ontwikkelingen zijn ontwikkelingen waarvoor het nodig is om een planologische procedure te doorlopen.

6.1 Opzet van de regels     

De indeling van het plan is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 Functieregels:

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. In dit hoofdstuk zijn artikel 3 tot en met artikel 5 opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels:

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. In dit Chw bestemmingsplan is alleen Bouwregel-16 van toepassing.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij om de bescherming van Leidingen, Archeologische waarden, Beschermde stads- en dorpsgezichten, Groeiplaatsen van bomen, Waardevolle binnentuinen, Natuurwaarden en diverse waterkundige belangen.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen

Hoofdstuk 5 bevat gebiedsaanduidingen. Deze gebiedsaanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een functieregel, bouwregel of dubbelbestemming nader of specifieker te regelen. Het gaat om de aanduiding van grondwaterbeschermings- en intrekgebieden.

Ten noorden van Schalkhaar en ten oosten van Okkenbroek zijn twee waterwingebieden aanwezig. Rond deze waterwingebieden, die buiten dit plangebied liggen, zijn een grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied aanwezig. Deze gebieden liggen deels in het plangebied en dienen op grond van de provinciale Omgevingsverordening 2017 een beschermende regeling te krijgen (zie ook Titel 2.13 Drinkwatervoorziening van de Omgevingsverordening 2017). Door middel van de gebiedsaanduidingen milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied en milieuzone - intrekgebied wordt de drinkwaterwinning beschermd.

Hoofdstuk 6 Algemene regels

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om dalgemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels:

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten onder meer het overgangsrecht en de titel.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Inleiding     

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Beoordeeld is dat dit Chw bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

Dit plan valt binnen de provinciale vrijstellingslijst van Gedeputeerde Staten van Overijssel, aangezien het hier slechts gaat om het in gebruik nemen van kleine stukjes grond als tuin of erf, allen binnen bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen provinciale belangen in het geding. Vooroverleg met de provincie is dan ook niet noodzakelijk. Hiermee is voldaan aan het ambtelijke vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het plan wordt afgestemd met het waterschap Drents Overijsselse Delta. De resultaten van deze afstemming worden verwerkt in paragraaf 4.5

Zienswijzen

Het ontwerp 'CHW-bestemmingsplan Snippergroen 2020', heeft tot 10 augustus 2022, voor een periode 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Tegen het plan zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid     

Voor de gemeente Deventer zijn aan de uitvoering van dit Chw bestemmingsplan geen kosten verbonden. De enige kosten voor de gemeente Deventer zijn de begrote kosten voor de planvorming. Deze kosten worden betaald vanuit het project 'Snippergroen'

Gelet op artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening hoeft ten behoeve van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. In het voorliggende plan is geen sprake is van aangewezen bouwplannen op grond van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Er zijn hiermee geen omstandigheden die duiden op financiële onhaalbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van deze ontwikkeling kan derhalve worden geacht te zijn aangetoond.

Bijlagen bij de toelichting     

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan     

het Chw bestemmingsplan snippergroen 2022  met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw029-VG01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 Beroep of bedrijf aan huis     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.11 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toegelaten functie;

1.13 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 Bijbehorende voorzieningen     

wegen, voet- en fietspaden, verkeersvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, civiele kunstwerken, water, geluidbeperkende voorzieningen;

1.15 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 Erf     

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw, en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.24 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegelaten functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegelaten functie het belangrijkst is;

1.26 Onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens     

zijdelingse grens van een bouwperceel waarin of waarop krachtens dit plan de bouw van een hoofdgebouw niet is toegestaan;

1.27 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.28 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.29 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.30 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  4. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;

1.31 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

1.32 Seksinrichting     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop of sekstheater een seksautomatenhal of prostitutie, waaronder tevens begrepen een parenclub en een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 Staat van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis     

een in de bijlage(n) opgenomen en van de planregels deel uitmakende lijst van beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

1.34 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.35 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.36 Weg     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.37 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.38 Wijziging     

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.39 Woning/wooneenheid     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.40 Woningwet     

Wet van 29 augustus 1991, Stb. 439, tot herziening van de Woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De dakhelling:     

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

Ter plaatse van de functie Groen is toegelaten:

  1. een park en/of plantsoen;
  2. overige groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  3. voet- en rijwielpaden, verhardingen;
  4. in- en uitritten;
  5. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  6. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  7. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  8. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve van (de opwekking van) duurzame energie;
  9. geluidwerende voorzieningen;
  10. kunstwerken;
  11. kunstobjecten;
  12. parkeervoorzieningen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 3.2.1;
  13. volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen, uitsluitend conform het gestelde in artikel 3.2.1;
  14. ter plaatse van de aanduiding 'houtwal', uitsluitend het beheer, herstel en de instandhouding van de houtwal;
  15. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'monumentaal hekwerk', behoud van het bestaande monumentaal hekwerk.

met de daarbij behorende voorzieningen.

3.2 Afwijken van de gebruiksregels     

3.2.1 Bevoegdheid     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.1 onder l en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen;
  2. artikel 3.1 onder m en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van volkstuinen, moestuinen en/of schooltuinen.
3.2.2 Toepassingsvoorwaarden     
  1. De in artikel 3.2.1 onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
    1. indien de noodzaak hiervan is aangetoond;
    2. mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld en de groenstructuur.
  2. De in artikel 3.2.1 onder b genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
    6. de parkeersituatie;
    7. de sociale veiligheid.

Artikel 4 Verkeer     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

  1. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen.
  2. in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde weg' uitsluitend een onverharde weg toegestaan;
  3. behoud van het bestaande tracé en profilering van de historische landwegen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'
  4. voet- en fietspaden, verhardingen;
  5. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;
  6. parkeervoorzieningen.
  7. in afwijking van het bepaalde onder f is ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein uitgesloten' parkeren op maaiveld niet toegestaan;
  8. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  9. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  10. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  11. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  12. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie;
  13. geluidwerende voorzieningen;
  14. kunstwerken;
  15. kunstobjecten;
  16. standplaatsen en warenmarkten;
  17. terrassen;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 5 Wonen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

Ter plaatse van de functie Wonen is toegelaten:

  1. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 13.3 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 13.4;
  2. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 5.2.1;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Afwijken van de gebruiksregels     

5.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.

5.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 6 Bouwregel-16     

6.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-16' gelden de volgende regels:

6.1.1 Algemeen     
  1. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' anders is aangeduid;
  2. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw mag:
    1. Op bouwpercelen met een oppervlakte tot 500 m2, niet meer dan 75 m2 bedragen;
    2. Op bouwpercelen met een oppervlakte van 500 m2 tot 1000 m2, niet meer dan 100 m2 bedragen;
    3. Op bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 1000 m2, niet meer dan 150 m2 bedragen.
  3. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot de bestaande doorgangshoogte niet worden gebouwd, met dien verstande dat een draagconstructie ten behoeve van het hoofdgebouw wel is toegestaan;
  4. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - uitsluitend bestaande gebouwen toegestaan' zijn uitsluitend bestaande gebouwen toegestaan.
  5. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zone stal' mag bebouwing uitsluitend worden opgericht met een maximale oppervlakte van 160 m2, een goothoogte van maximaal 3 m en een bouwhoogte van maximaal 5 m.
6.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen     
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen en de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangeduid;
  4. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met ten minste 2 hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding minimale en maximale dakhelling (graden) anders is aangeduid;
  5. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw plat worden afgedekt indien ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' de aangeduide goothoogte gelijk is aan de aangeduide bouwhoogte.
  6. in afwijking van het gestelde in lid d mag het hoofdgebouw worden afgedekt met een afwijkende dakvorm, mits deze dakvorm gelijk is aan de ter plaatse bestaande dakvorm.
  7. ter plaatse van de aanduiding 'maximum volume' mag de inhoud van hoofgebouwen, inclusief aan-, uit- en aangebouwde bijgebouwen niet meer bedragen dan is aangeduid;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaand' mogen de goothoogte, de bouwhoogte en de dakhelling niet meer en niet minder bedragen dan de bestaande maten;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goot- en bouwhoogte' mogen de goot- en de bouwhoogte over 70% van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10 m;
6.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen     
  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' zijn geen vrijstaande bijgebouwen toegestaan;
  3. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' mogen geen aan-, uit- of bijgebouwen worden gerealiseerd ten behoeve van geluidgevoelige functies;
  4. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m, of 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, bedragen;
  5. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  8. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
    1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2, 0 m bedragen;
    2. op bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 300 m2 niet minder dan 1 m bedragen
6.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouw zijnde     
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer mag dan 2 m bedragen.
  4. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.1.4 onder a mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping' overkappingen, pergola's of daarmee vergelijkbare constructies worden gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  5. In afwijking van het bepaalde in de leden a, b en c is ter plaatse van de aanduiding 'geluidscherm' een geluidscherm toegestaan met een bouwhoogte die niet minder mag bedragen dan 2,80 m.

6.2 Afwijken van de bouwregels     

6.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. artikel 6.1.3 onder a en toestaan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel zoals entreepartij of balkon buiten het bouwvlak en/of de aanduiding 'bijgebouwen' mag worden gebouwd, mits:
    1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m of 0,5 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning, bedraagt;
    3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
    4. de breedte niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    5. de afstand tot de openbare ruimte niet minder dan 2,5 m bedraagt.
  2. artikel 6.1.4 onder a en toestaan dat een overkapping en/of carport mag worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
  3. artikel 6.1.3 onder h en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  4. artikel 6.1.2 onder c en toestaan dat de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel;
  5. artikel 6.1.2 onder d en toestaan dat het hoofdgebouw wordt afgedekt met een andere dakvorm.
  6. artikel 6.1.2. onder b en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd.
  7. artikel 6.1.2 onder c en toestaan dat binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 2' de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt verhoogd tot maximaal 7,5 m met dien verstande dat:
    1. dat geldt voor ten hoogste 50% van het bebouwd oppervlak;
    2. de verhoogde bouwhoogte wordt gerealiseerd op ten minste 2 meter achter de naar de weg gekeerd gevel.
  8. artikel 6.1.3 onder a en toestaan dat binnen de gebiedsaanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied 1' een vrijstaand bijgebouw wordt gerealiseerd met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte niet meer dan 2,25 m bedraagt;
    2. de oppervlakte niet meer dan 5 m2 bedraagt;
    3. het bijgebouw uitsluitend binnen 4,5 m van de naar westzijde gelegen begrenzing van de gronden mag worden gebouwd.
6.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
7.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1 , en
  2. over een oppervlakte groter dan 1000 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

7.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
7.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

7.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 3     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1 ,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

8.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1, en
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

8.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.

8.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

8.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 8.3.4 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 4     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 6, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 9.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

9.2.2 Koppelen voorschriften archeologisch rapport     

Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

9.2.3 Visuele waarneming (oppervlakte tussen 100 en 200 m2)     

Indien de ingreep meer dan 100 m2 maar minder dan 200 m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

9.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 9.1,
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2,

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  8. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

9.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
9.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij

  1. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  2. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 maar kleiner dan 200 m2.
9.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

9.3.5 Koppelen voorschriften     
  1. Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
  2. Indien uit het in artikel 9.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

9.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Gebiedsaanduidingen     

Artikel 10 Vrijwaringszone - dijk     

10.1 Aanduidingsomschrijving     

Gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor: voor de bescherming, de versterking, het beheer en het onderhoud van de dijk of het waterstaatswerk, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

10.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in de overige op deze locatie geldende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4, 5 en 6, mag op de gronden zoals bedoeld in lid 10.1 niet worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere toegelaten functie(s), mits:

  1. het belang van het waterstaatswerk van overwegend belang in voldoende mate is gewaarborgd;
  2. advies is gevraagd aan de beheerder van de dijk of het waterstaatswerk.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden     

10.4.1 Vergunningplicht     

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in lid 10.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  1. het vergraven, afgraven en egaliseren van gronden;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins in de bodem drijven van voorwerpen;
  4. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  5. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk.

10.4.2 Uitzonderingen     

Het in lid 10.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee op grond van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan;
  3. werken en werkzaamheden, waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan, indien daarvoor geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden vereist was.

10.4.3 Toepassingsvoorwaarden     

Werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.4 zijn slechts toelaatbaar:

  1. indien het uitvoeren van de werken en/of de werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de dijk of het waterstaatswerk en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  2. nadat het bevoegd gezag daarover een advies hebben ingewonnen van de beheerder van de dijk of het waterstaatswerk.

Hoofdstuk 6 Algemene regels     

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene bouwregels     

12.1 Bestaande afstanden en maten     

  1. In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

12.2 Bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen of bestemde woningen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels     

13.1 Bestaand gebruik stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebruikt mogen worden ten behoeve van de aansluitende functies, mag dit gebruik voortgezet worden.
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen of bestemde woningen rechtens gebruikt mogen worden, mag dit gebruik voortgezet worden.

13.2 Strijdig gebruik     

  1. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s);
  2. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof,
    3. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
    4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning;

13.3 Beroep of bedrijf aan huis     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegelaten);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

13.4 Kleinschalige kinderopvang     

13.4.1 Gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw , aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
13.4.2 Toepassingsbereik     

Het bepaalde in lid 13.4.1 is niet van toepassing op een bedrijfswoning of woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  3. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  4. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  5. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).

13.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

13.5.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen , overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013';
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

13.5.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 13.5.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
13.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels     

14.1 Algemene afwijkingsregels     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functie- en/of bouwregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de functie- en/of bouwregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels     

15.1 Wijziging bestemmings- en bouwvlakken     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:

  1. de geluidbelasting van geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  2. er dient te zijn voldaan aan alle geldende milieukwaliteitseisen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de cultuurhistorische en monumentale waarden van het beschermd stadsgezicht, zoals beschreven in ;
    2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de woonsituatie;
    4. de verkeersveiligheid;
    5. de parkeersituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels     

Artikel 16 Overgangsrecht     

16.1 Overgangsrecht bouwwerken     

16.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
16.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 16.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering     

Artikel 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

16.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4 Uitzondering     

Artikel 16.2.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het Chw bestemmingsplan snippergroen 2022'