|
Plantype: bestemmingsplan
Naam: Chw Verbreding A1
IMRO-idn: NL.IMRO.0150.Chw008-OW01
Procedurestatus: ontwerp
Op de snelweg A1 tussen Apeldoorn en Azelo is veel vertraging, met name in de spitsuren. Door onder meer toenemend vrachtverkeer wordt de drukte op dit traject de komende jaren alleen nog maar groter. Het traject is een belangrijke verbinding tussen economische gebieden binnen en buiten Nederland: de Randstad, Cleantech Regio (de stedendriehoek-gemeenten), Twente en het Noord- en Oost-Europese achterland. Een goede doorstroming op deze route is daarom belangrijk voor de bereikbaarheid en economische ontwikkeling van de regio rond de A1 tussen Apeldoorn en Azelo. Om een goede doorstroming te garanderen wordt deze autosnelweg verbreed. Dit geldt ook voor het traject van deze autosnelweg dat binnen de gemeente Deventer ligt, dit gaat hierbij om een wegdeel van ongeveer 8,6 kilometer. Verbreding van de A1 moet ter plaatse zorgen voor een verbetering van de doorstroming en levert geen (grote) nieuwe knelpunten in de toekomst op.
Voor de verbreding van de A1 tussen Apeldoorn en Azelo is een Tracébesluit opgesteld. Op 12 juni 2018 heeft de Minister van Infrastructuur deze vastgesteld. Bij uitspraak van de Raad van State van 2 oktober 2019 is het besluit onherroepelijk geworden. Een gedeelte van dit Tracébesluit heeft betrekking op de gronden van de Gemeente Deventer.
In de Tracéwet, op basis waarvan het Tracébesluit is genomen, is aangegeven dat de gemeenteraad, nadat het Tracébesluit onherroepelijk is geworden, een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het Tracébesluit vast stelt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voorliggend bestemmingsplan dus een uitvloeisel is van het Tracébesluit en daarmee dus ook een project vanuit het Rijk. De gemeente Deventer werkt mee aan deze procedure door het bestemmingsplan in procedure te brengen en vast te stellen.
Het primaire doel van voorliggend bestemmingsplan 'Chw Verbreding A1' is dus een actueel juridisch - planologisch kader te creëren ter plaatse van de gronden van het Tracébesluit.
Voor de verbreding van de A1 is echter geen regulier bestemmingsplan opgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de pilot-status van artikel 7c en 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en Herstelwet die voor het hele grondgebied van Deventer geldt. Met dit experiment loopt de gemeente vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en wordt alvast geoefend met het instrument omgevingsplan. De Omgevingswet geldt nu nog niet, daarom is het plan nog geen echt omgevingsplan, maar een variant tussen het bestemmingsplan en het omgevingsplan in. We noemen het een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte waarmee van een aantal aspecten van de huidige wet- en regelgeving kan worden afgeweken, de formele naam is Chw bestemmingsplan.
Het plangebied omvat het deel van het Tracébesluit dat binnen de grenzen van de gemeente Deventer ligt. Het gebied ligt langs de zuidgrens van de gemeente Deventer, en volgt het gehele traject van de A1 binnen de gemeente.
In de volgende figuur is de globale ligging van het plangebied in de gemeente Deventer aangegeven:
Figuur 1: Globale ligging plangebied voor het bestemmingsplan 'Chw verbreding A1'
(Bron: http://arcg.is/a4D5H0)
De begrenzing van het plangebied "Bestemmingsplan verbreding A1'' is in de volgende figuur weergegeven. Het plangebied volgt zoals benoemt het gehele traject van de A1 dat binnen de gemeente Deventer ligt. Dit is ongeveer 8.6 kilometer lang.
Figuur 2: Begrenzing plangebied 'Chw verbreding A1'(bron: https://www.ruimtelijkeplannen.nl/viewer/viewer)
De vigerende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 2 januari 2020. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Deventer, 1e herziening' omsluit het totale buitengebied van de gemeente Deventer. De verschillende kernen (Deventer, Bathmen, Schalkhaar, Diepenveen, Lettele, Loo (+ Looërmark) en Okkenbroek) in de gemeente zijn buiten het plangebied gehouden, evenals nieuwe woningbouwlocaties en bedrijventerreinen. Op de navolgende afbeelding is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met een geel kader.
Figuur 3: Fragment verbeelding bestemmingsplan 'buitengebied Deventer, 1e herziening' (bron: https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0150.D125-VG02/t_NL.IMRO.0150.D125-VG02_1.3.html)
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. In Hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit bestemmingsplan. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieu-aspecten en Archeologie. In Hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur, wordt in dit hoofdstuk de huidige en toekomstige situatie in het plangebied beschreven.
In 1972 werd de eerst rijbaan van de A1 te Deventer geopend. Sinds die tijd is er
veel veranderd rondom het traject, en zijn er meerdere rijbanen bijgekomen. In de
huidige situatie ziet het er als volgt uit: de west kant van het gebied, deelgebied
1 tussen Twello en Deventer (zie figuur 4), bestaat uit 2 wegdelen met beide 2 rijstroken
en een vluchtstrook. Het overige gedeelte van het traject, dat nog binnen de gemeente
Deventer valt, bestaat uit 2 wegdelen van 2 rijstroken (deelgebied 2 en 3, zie figuur
Figuur 4: indeling deelgebieden 1 t/m
In de huidige situatie is er, zoals in de inleiding benoemd, veel overlast van fileleed
op het traject rondom Deventer. Met name rond Bathmen zijn de piekmomenten rond de
spits een heikel punt voor de verkeersgebruikers. Voor onder meer transportbedrijven
zijn de files een doorn in het oog. De extra uren die zij kwijt zijn aan files op
de A1 loopt fors op in de kosten.
Het snelweg-vak tussen Deventer en Apeldoorn is ook het drukste gedeelte van het traject
met circa 100.000 voertuigen per etmaal. Prognoses van Rijkswaterstaat tonen aan dat
de drukte op het traject in de gemeente Deventer de komende jaren alleen maar zal
toenemen.
In de autonome situatie is in de ochtendspits vooral sprake van vertraging op de A1 vanaf aansluiting Lochem tot Bathmen. In de avondspits is vertraging op de A1 van aansluiting Bathmen tot Holten.
Om te zorgen voor een betere doorstroming op de A1 wordt de snelweg verbreed. Het traject tussen Twello en Deventer (deelgebied 1, zie figuur 4) heeft in de vernieuwde situatie aan beide weghelften 4 rijstroken. Het overige gedeelte van het traject dat binnen de gemeente Deventer ligt heeft in de vernieuwde situatie aan beide helften 3 rijstroken (deelgebieden 1 en 2, zie figuur 4).
Om een goed beeld te schetsen tussen de veranderingen van 'huidige situatie' naar 'toekomstig situatie' zijn onderstaande figuren toegevoegd. Hierbij wordt de de verbreding van het traject per gebied weergegeven. Deze gebieden zijn terug te vinden in hoofdstuk 2.2 (zie figuur 4).
1. Tracé Twello - Deventer
Op het weggedeelte tussen Deventer en Twello wordt de A1 verbreed van 2 rijstroken + vluchtstrook naar 4 rijstroken (deel van dit stuk loopt binnen de gemeente grenzen).
Figuur 7: Deelgebied Twello - Deventer
2. Tracé Deventer - Deventer-oost
Op het weggedeelte tussen Deventer en Deventer-oost wordt de A1 aan beide weghelften verbreed van 2 rijbanen + vluchtstrook naar 3 rijbanen.
Figuur 8: Deelgebied Deventer - Deventer-oost
3. Tracé Deventer-oost - Rijssen
Op het weggedeelte tussen Deventer-oost en Rijssen wordt de A1 aan beide weghelften
verbreedt van 2 naar 3 rijstroken.
Figuur 9: Deelgebied Deventer-oost - Rijssen
Overige maatregelen
Naast dat de snelweg verbreed wordt worden er ook maatregelen genomen om de snelweg
goed aan te laten sluiten op het huidige onderliggende wegennet en om overlast van
de snelweg tegen te gaan. Daarvoor worden de volgende maatregelen genomen:
Voor de exacte locatie en meer informatie over deze 'overige maatregelen' wordt verwezen naar Bijlage 1 Tracébesluit - Besluittekst
De hierboven genoemde maatregelen komen voort uit het Tracébesluit. Naast deze wettelijke maatregelen worden ook enkele werkzaamheden uitgevoerd die niet in het tracébesluit zijn opgenomen. Het gaat hierbij om de zogenaamde 'bovenwettelijke maatregelen'. Dit zijn maatregelen die volgens de wet niet per se noodzakelijk zijn.
Hieronder staan de bovenwettelijke maatregelen voor het plangebied van de verbreding van de A1 te Deventer:
De door Rijkswaterstaat genomen geluidsmaatregelen waren voor de belangenvereniging Bathmen (BVB) niet genoeg. Het bewonersinitiatief heeft daarom gevraagd om extra (bovenwettelijke) geluidsmaatregelen langs de A1, zodat de geluidsoverlast in Bathmen minder wordt.
De gemeenteraad van Deventer heeft dit initiatief gesteund en heeft een financiële bijdrage van 1.2 miljoen toegezegd voor geluidswerende maatregelen. Ook de provincie Overijssel heeft 1.2 miljoen toegezegd. De extra geluidsmaatregelen zijn gezamenlijk met het bewonersinitiatief ontworpen. De bovenwettelijke maatregelen passen binnen het vigerende bestemmingsplan.
In de oksel van afrit Deventer-centrum van de A1 wordt een zonnepark gerealiseerd. Dit betreft een initiatief van bouwbedrijf Heijmans, dat in opdracht van Rijkswaterstaat de verbreding van de A1 uitvoert. Het park moet groene energie leveren voor de verlichting en installaties van de snelweg.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit Chw bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
ruimtelijke relevante beleidsnota's en regelgeving voor het gebied op rijksniveau zijn: de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. In dit sub hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze verschillende wetten en regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vastgesteld op 13 maart 2012. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet beschrijft in de Structuurvisie onder andere in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals verbetering van de bereikbaarheid.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Voor 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
In de SVIR geeft het kabinet aan hoe het de bereikbaarheid in Nederland de komende jaren wil verbeteren. Zo wordt veel geld uitgetrokken voor het verbeteren van het wegenonderhoud. Verder worden bestaande wegen beter benut. Bijvoorbeeld door spitsstroken ruimer open te stellen en reizen buiten de spits te stimuleren.
In de SVIR is de A1 Apeldoorn-Zuid – Azelo opgenomen als internationale achterland verbinding in het kernnet logistiek. De A1 tussen Apeldoorn en Azelo is ook concreet in de SVIR opgenomen, zie figuur 10.
Figuur 10: SVIR verbeelding
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden, aangevuld met diverse wijzigingen, waaronder de wijziging van 18 mei 2016 voor de Grote Rivieren. In het Barro, beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn een aantal nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Voor Deventer kan het om de volgende belangen gaan:
Het Barro is gericht op doorwerking van deze nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Per onderwerp worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
In het bestemmingsplan gaat om het verbreden van een Hoofdweg (Artikel 1, eerste lid, van de Tracéwet). Daarom is er in onderhavig bestemmingsplan rekening gehouden met artikel 2.7 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening; Waarbij wordt ingegaan op reseveringsgebieden.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de 'ladder duurzame verstedelijking' opgenomen: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is blijkens de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling beoogd zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. De ladder duurzame verstedelijking is geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, maar bewerkstelligt dat de wens om in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te voorzien aan de hand van het toetsingskader van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro nadrukkelijk in de plantoelichting wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied en met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Het plan voorziet in de aanleg van een weg met bijbehorende voorzieningen. De aanleg van een weg wordt niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Bro. De definitie van een stedelijke ontwikkeling luidt als volgt: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit deze definitie valt te concluderen dat de verbreding van een snelweg niet valt onder een stedelijke ontwikkeling. Gelet hierop is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing.
De Waterwet is gericht op:
Het Waterbesluit vormt samen met de Waterregeling (over rijkswateren) een uitwerking van bepalingen van de Waterwet. De Waterwet maakt het mogelijk of schrijft voor dat bepaalde onderwerpen worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (bijvoorbeeld het Waterbesluit), een ministeriële regeling (bijvoorbeeld de Waterregeling) of in regelgeving van decentrale overheden. Enkele belangrijke onderwerpen in het Waterbesluit zijn:
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 "Beken kleur" is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf (Omgevingsverordening Overijssel)
Uit de omgevingsverodening blijkt ook dat onderhevig bestemmingsplan voldoet aan de eisen die de omgevingsvisie van Overijssel aan het plan toekent.
De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.
Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:
Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).
1. Generieke beleidskeuzes
Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes vastgelegd. De Overijsselse ladder voor duurzame verstedelijking In heel Overijssel is een aantalbeleidskeuzes van toepassing op nagenoeg alle thema's en locaties. Dit zijn:
In onderhavig plan is zover mogelijk rekening gehouden met bovenstaande beleidskeuzes. Omdat onderhavig plan alleen gaat over het verbreden van een autosnelweg is voor een aantal beleidskeuzes geen invulling te geven. De meeste van bovenstaande beleidskeuzes worden bellicht in het hoofdstuk Randvoorwaarden.
Gebiedsspecifieke beleidskeuzes
Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.
Het plangebied Chw verbreding A1 maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, een intrekgebied en binnen de 'boringsvrijezone Salland diep'.
Uitwerken van bovengenoemde gebieden, zoals:
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat CHW verbreding A1 past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de verbreding op deze locatie en de landschappelijk inpasbaarheid.
2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven
De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: Ontwikkelingsperspectief voor de stedelijke omgeving.
De verbreding van de A1 past prima binnen dit ontwikkelingsperspectief omdat deze ontwikkeling valt onder een ontwikkeling aan de hoofdinfrastructuur. De ontwikkeling zorgt voor een betere verbinding van stedelijke netwerken met andere stedelijke netwerken (connectiviteit). Verder zorgt de ontwikkeling dat de stedelijke netwerken elkaar onderling versterken en aanvullen (complementariteit) en het verbeterd de bereikbaarheid van grote steden.
3. Hoe - Gebiedskenmerken
Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.
Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.
De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:
In onderhevig bestemmingsplan geldt voornamelijk het gebiedskenmerk 'de stedelijke
laag'. Dit gebiedskenmerk wordt hieronder toegelicht:
De stedelijke laag is de laag van de steden, dorpen, verspreide bebouwing, wegen,
spoorwegen en waterwegen. Het gaat in deze laag om de dynamiek van de steden en de
grote infrastructurele verbindingen, maar ook om de rust van de dorpen en de landelijke
wegen en paden. De verbreding van de A1 past dus perfect bij het gebiedskenmerk 'de
stedelijke laag'. Daarmee wordt bij de verbreding van de A1 rekening gehouden met
de ambitities die de omgevingsverordening van de provincie stelt aan autosnelwegen.
Het gaat hierbij om het volgende:
Conclusie provinciaal beleid
Het plan is in overeenstemming met de drie niveaus van het uitvoeringsmodel, (1) Generieke beleidskeuzes, (2) Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en (3) Gebiedskenmerken.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Omgevingsverordening. Er gelden binnen het plangebied geen beperkende voorschriften vanuit de verordening. De ontwikkeling draagt daarnaast bij aan de doelstelling van het ontwikkelingsperspectief en de voorwaarden van de gebiedskenmerken verzetten zich niet tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:
In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.
In samenspraak met de waterschappen zijn de principes van het watersysteem bepaald en deze zijn in het Deelrapport Water beschreven en toegelicht. De conclusie is dat het ontwerp een goed functionerend watersysteem waarborgt met voldoende afvoercapaciteit, voldoende waterberging en geen verslechtering van de waterkwaliteit oplevert. Meer informatie over het waterplan is te vinden in de bijlagen 6, 7 en 8
Bij de planvorming is rekening gehouden met het provinciaal en (boven)regionaal beleid.
Het plan om de A1 te verbreden voldoet daarmee aan de eisen die volgens het provinciaal
en regionaal beleid gesteld worden.
Ook is het provinciale beleid mede richtinggevend en kaderstellend geweest voor het
gemeentelijke beleid en werkt het ook op deze indirecte wijze door op onderhavig bestemmingsplan.
Als opvolger van het structuurplan heeft de gemeente Deventer in december 2019 een Omgevingsvisie vastgesteld. In de Omgevingsvisie legt de gemeente haar ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving voor de lange termijn vast. Dit is de eerste stap in het proces richting de invoering van de Omgevingswet. Bij de totstandkoming van de Deventer Omgevingsvisie heeft de gemeente diverse maatschappelijke organisaties, bedrijven en inwoners betrokken.
De belangrijkste en urgentste opgaven die de gemeente in de visie benoemd zijn:
Naar aanleiding van de opgaven heeft de gemeente de volgende ambities geformuleerd:
De gemeente zoekt met de Deventer samenleving naar ontwikkelkansen die bij de ambities
horen.
Toetsing
Omdat het bij onderhevig bestemmingsplan gaat om het verbreden van de A1, zijn veel
aspecten van de omgevingsvisie van de gemeente Deventer niet relevant voor dit bestemmingsplan.
Er zijn echter wel degelijk aspecten uit de omgevingsvisie die in onderhevig bestemmingsplan
zijn meegenomen. Hierbij gaat het vooral om de milieu ambitities die de gemeente Deventer
stelt in de omgevingsvisie. Zo is er in het bestemmingsplan rekening gehouden met
de duurzaamheid, door dit als een van de eisen te stellen in de aanbesteding.
Daarnaast wordt de verbreding van de A1 ook letterlijk in de omgevingsvisie benoemd.
De verbreding wordt genoemd als prioriteit om te zorgen dat het wegennet van Deventer
groeit in capaciteit. Daarnaast biedt de verbreding van de A1 ook kansen voor omliggende
gebieden. Volgens de omgevingsvisie is verbreding noodzakelijk voor de ontwikkeling
van omliggende gebieden. Zo wordt onder meer het bedrijvenpark A1 door de verbreding
gestimuleerd.
Door dat de verbreding van de A1 bijdraagt aan de verbetering van de capaciteit van het wegennet en het de groei van aanliggende gebieden stimuleert, voldoet onderhavig plan aan de ambities van de omgevingsvisie. Er wordt ook rekening gehouden met de milieu- en duurzaamheidseisen.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Deventer is vastgelegd in diverse documenten. De gemeente Deventer heeft ervoor gekozen om in een samenvattend document een overzicht te geven van het verkeers- en vervoerbeleid voor de korte, middellange en lange termijn tot 2030. De gemeente streeft hiermee de volgende doelstellingen na:
Het document gaat uitgebreid in op de snelweg A1. De weg wordt benoemt als de enige
'stroomweg' van de gemeente en daarmee onderdeel van de hoofdwegenstructuur van de
gemeente. In het document wordt ook het belang van capaciteitsvergroting van de A1
benoemt, en het docuement stelt dat verbreding noodzakelijk is. Daarnaast is het ook
van belang dat de snelweg beter aansluit op het onderliggende wegennet.
Onderhevig bestemmingsplan voorziet in de wens van de gemeente om de A1 te verbreden
en de aansluiting op het onderliggende wegennet te verbeteren.
In december 2001 heeft de gemeente de nota Hoofdwegenstructuur vastgesteld. Deze nota
geeft het perspectief weer voor de wegenstructuur en verkeerssituatie in het jaar
2010. In 2006 heeft een herijking van de nota Hoofdwegenstructuur plaatsgevonden.
Binnen het vastgestelde beleid in de Nota herijking Hoofdwegenstructuur Deventer is
de keuze gemaakt voor een evenwichtige benadering van bereikbaarheid, leefbaarheid
en verkeersveiligheid. Vanuit deze benadering is een gefaseerde aanpak vastgesteld
van de hoofdwegenstructuur. Hierin ligt de hoogste prioriteit op zowel een verbreding
van de A1 (Apeldoorn - Azelo) als een volledige opwaardering van het Hanzetracé (Deventerweg
- Amstellaan - Van Oldenielstraat). Na deze maatregelen kan de verkeersfunctie van
de Wilhelminabrug definitief hergewaardeerd worden. De herwaardering geldt ook voor
de weg langs de IJssel, waar het Pothoofd onderdeel van uitmaakt.
De verbreding van de A1 past dus volledige binnen de Nota herijking hoofdwegenstructuur van de gemeente Deventer, omdat met het nieuwe plan voldaan wordt aan de hoogste prioriteit voor de verbreding van de A1.
In december 2013 heeft de gemeenteraad de "Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer" vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura2000-gebied of Nationaal Natuurnetwerk (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, etc. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.
De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via mec De Ulebelt).
Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als "ambassadeur". Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.
Bij de verbreding van de A1 is de werkwijze rond ecologie zeer belangrijk. Vanuit verschillende wettelijke en ruimtelijke kaders worden maatregelen genomen om effecten op soorten gebieden te voorkomen en te verzachten. Deze maatregelen en de onderbouwing hiervan is opgenomen in de randvoorwaarden van dit rapport. Ook is er meer informatie te vinden in de Toelichting (Bijlage 2 Tracébesluit - Toelichting hoofdstuk 4.2.7 ecologie)
Het onderhavige bestemmingsplan is, ondanks het conserverende karakter, getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:
De aspecten komen voort uit het Tracebesluit verbreding A1 Apeldoorn-Azelo. Het plangebied van dit besluit is dus groter dan alleen de gemeente Deventer. Voor de milieu-aspecten is waar mogelijk gespecificeerd naar het plangebied Chw bestemmingsplan verbreding A1.
Voor projecten zoals de A1 Apeldoorn - Azelo fungeert de Wet milieubeheer als het wettelijk kader om de geluidsituatie te beoordelen en een afweging te maken of maatregelen doelmatig zijn. In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is geregeld wat de (maximale) geluidbelasting op geluidgevoelige objecten langs rijkswegen mag zijn. Hiervoor zijn in 2012 geluidproductieplafonds (GGP's) geïntroduceerd, waarmee op referentiepunten langs alle rijkswegen is vastgelegd wat de geluidproductie van de rijkswegen mag zijn. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het naleven van deze GPP's. Als blijkt dat er GPP's (dreigen te) worden overschreden, dient een gedetailleerd onderzoek te worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om de GPP's na te leven.
De regels voor geluid voor wegen die niet op de geluidplafondkaart staan, zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder. Doorgaans geldt dit voor als een niet-rijksweg (zogenaamd onderliggende weggennet) moet worden gewijzigd of aangelegd, daarvoor akoestisch onderzoek nodig volgens de regels van de Wet geluidhinder. De inhoud van deze regels verschilt echter zowel wat betreft de normstelling als wat betreft de onderzoeksmethode met de regels voor het hoofdwegennet. Daarom is voor het onderzoek naar de wijziging van de onderliggende wegen een afzonderlijke rapportage opgesteld met de titel ''akoestisch onderzoek Tracébesluit A1 Apeldoorn- Azelo, rapportage onderliggend wegennet'' (zie Bijlage 5).
Als eerst is het effect van het project getoetst aan de geldende geluidproductieplafonds. Hieruit is gebleken dat het traject tussen km. 81,53 en km. 119,60 de geldende geluidproductieplafonds worden overschreden. Daarom is voor dit stuk van het traject een gedetailleerd onderzoek uitgevoerd naar de doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen. Het traject binnen de gemeente Deventer valt volledig binnen het traject waarbij de geldende geluidproductieplafonds worden overschreden.
Uit het gedetailleerde akoestisch onderzoek is gebleken dat er zich binnen het onderzoeksgebied (tussen km. 81,53 en km. 119,60) 2064 geluidgevoelige objecten (inclusief saneringsojecten) bevinden, waar de geluidbelasting met het project de geluidbelasting bij volledig benut geluidproductieplafond zal overschrijden. Binnen de gemeente Deventer zijn dit er 284, waarbij de overschrijdingen zich verspreid liggende langs het gehele traject zich voordoen.
Zonder maatregelen neemt de geluidproductie op meerdere referentiepunten toe tot boven het geluidprodcutieplafond. Bezien is daarom hoe de geluidsbelasting op woningen en andere geluidgevoelige objecten binnen het onderzoeksgebied op doelmatige wijze kan worden beperkt tot de geluidbelasting die bij volledige benutting van het heersende geluidproductieplafond is toegestaan dan wel de streefwaarde voor sanering bij deze woningen indien de sanering niet eerder heeft plaatsgevonden. Hierbij is de geluidbijdrage van de rijksweg(en) beschouwd. De afweging heeft geleid tot een maatregelenpakket, met een onderscheid in bronmaatregelen en schermmaatregelen. De maatregelen zijn terug te vinden in Bijlage 1 (Toelichting op het besluit hoofdstuk 5.3).
Het hele traject tussen Apeldoorn en Azelo is te beschouwen als landbodem. Hierdoor zijn de wet bodembescherming (Wbb) en het besluit bodemkwaliteit (Bbk) van toepassing op het traject. Dit geld niet voor het gebied aan de noordzijde van de A1 vanaf de uitmonding van de Schipbeek in de IJssel tot aan aansluiting 23 Deventer Oost. Dit gebied wordt als waterbodem beschouwd, waardoor de Waterwet (Wtw) en het Bbk van toepassing zijn.
Besluit bodemkwaliteit
Bij het bouwen van infrastructurele werken vind grondverzet plaats. In het Besluit
bodemkwaliteit zijn de voorwaarden voor het toepassen van grond/baggerspecie en bouwstoffen
opgenomen.
In de wetgeving is geregeld dat de milieukundige bodemkwaliteit ten minste gelijk
moet blijven ofwel niet mag verslechteren. Dus bij grondverzet bij infrastructurele
werken (aanvoer grond) mag de toe te passen grond de bodemkwaliteit wettelijk niet
verslechteren (standstill principe). Vanuit milieurendement en het voortdurende, diffuse
karakter is het niet zinvol om voor bermen en taluds van auto(snel)wegen te strenge
eisen te stellen aan de bodemkwaliteit. Daarom is met dit gegeven rekening gehouden
bij de totstandkoming van het Besluit Bodemkwaliteit en wordt voor bermgrond de bodemkwaliteitsklasse
Industrie aangehouden.
Om inzicht te krijgen in de eventuele risico's met betrekking tot bodemverontreiniging
is een vooronderzoek uitgevoerd (zie T&PBD2624R001D02, Versie: 02 van 27 juli 2016).
Doel van het vooronderzoek is het in kaart brengen van de locaties op of langs het
aan te pakken wegtracé die mogelijk verontreinigd zijn geraakt.
Uit het vooronderzoek komen geen sterk verontreinigde locaties naar voren. Wel zijn er vijf locaties die als aandachtspunt beschouwd moeten worden. Dat zijn de locaties waar brandstoffen worden verkocht en twee locaties waar in het verleden bodemverontreiniging is aangetroffen. De omvang van de verontreiniging wordt vastgesteld door het uitvoeren van een bodemonderzoek.
Voorafgaand aan de werkzaamheden voor de realisatie wordt ter plaatse van de vastgestelde verdachte locaties aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit vervolgonderzoek zal de daadwerkelijke aard en omvang van de verontreinigingen blijken. Op basis hiervan worden de te nemen maatregelen in de uitvoering bepaald.
Bij het verbreden van de weg zal grond worden aangevoerd met ten minste de bodemkwaliteitsklasse Industrie. Op dit punt blijft kwaliteit van de bodem ten minste gelijk. Het is niet mogelijk dit nader te kwantificeren vanwege het voortdurende diffuse karakter van de bermkwaliteit.
Ook het aspect water is belangrijk, omdat op verschillende plekken langs het traject
water aanwezig is. Zo ook langs het traject in de gemeente Deventer, namelijk de rivier
de IJssel.
Daarom moet er voor het aspect water ook met verschillende kaders rekening gehouden
namelijk: de Europese Kaderrichtlijn Water, de Waterwet, het Besluit lozen buiten
inrichtingen en het watertoetsproces. Voor meer informatie en inzicht over de genoemde
kaders kan Bijlage 2 geraadpleegd worden. Hoofdstuk 10 van dat rapport geeft hierover meer toelichting.
In samenspraak met de waterschappen zijn de principes van het watersysteem bepaald en deze zijn in het Deelrapport 'Water' van het tracébesluit beschreven en toegelicht (zie bijlagen 6, 7 en 8). De conclusie is dat het ontwerp een goed functionerend watersysteem waarborgt met voldoende afvoercapaciteit, voldoende waterberging en geen verslechtering van de waterkwaliteit oplevert.
Om een goed en functionerend watersysteem te behouden, worden bestaande leggerwatergangen (A en B) en bestaande secundaire watergangen verlegd, zie tabel 9 van de Besluittekst (zie bijlage 1 Tracébesluit - Besluittekst). Tevens worden bestaande duikers onder en parallel aan de A1 verlengd. Vanwege de toename van het verhard oppervlak vindt er compensatie voor bergingsgebieden plaats, zowel in het beheergebied van Waterschap Vallei en Veluwe als het beheergebied van Waterschap Rijn en IJssel. Ter compensatie van verlies waterbering in stroombed Schipbeek vindt er aan de noordzijde van de A1 een maaiveldverlaging tussen de snelweg en Schipbeek plaats.
Rijkswaterstaat Wegendistrict beheerder en Waterschap Rijn en IJssel hebben na het vaststellen van het tracébesluit ervoor gekozen het afwatering/rioleringssysteem binnen tracédeel 3 in Deventer (zoals bepaald in Bijlage 6 Tracébesluit - Waterplan 1) te laten vervallen. Daarmede komt ook de noodzaak tot de aanleg van de retentievijver noordzijde A1 te vervallen. Deze berging volgt uit de compensatieopgave voor het versneld afvoeren van hemelwater door de aanleg van goten, kolken, leidingen. Aangezien deze komen te vervallen, vervalt ook de plicht voor compensatie. Er wordt tevens geen hemelwater meer naar de berging gebracht, dus de functie is volledig komen te vervallen. Echter deze retentievijver heeft in het TB officieel de functie Waterberging. Het laten vervallen van deze functie is dus een afwijking op het Tracébesluit en opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Op grond van art. 5.16 eerste lid, onder d, juncto tweede lid, onder d, van de Wet milieubeheer kan een Tracébesluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, worden vastgesteld indien dat Tracébelsluit betrekking heeft op een project dat is genoemd of beschreven in, dan wel past of in elk geval niet in strijd is met een op grond van art. 5.12, eerste lid, of art 5.13 eerste lid, vastgesteld programma. Dit programma betreft het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden met een doorlooptijd (na verlening) tot en met 31 december 2016. In september 2016 heeft het kabinet het besluit genomen het NSL te verlegen tot Omgevingswet in werking treedt. Daarnaast geldt een grenswaarde voor PM2,5 (fijnstof (particulate matter) waarbij de deeltjes kleiner zijn dan 2,5 micrometer doorsnee) waaraan op grond van artikel 5.16, eerste lid, onder a Wm is getoetst.Het project 'A1 Apeldoorn-Azelo' is, onder IB-nummer 1994, opgenomen in de 9e NSL melding Infrastructuur en Milieu d.d. 26 april 2017 met kenmerk IENM/BSK-2017/135571, waarmee de voormalige Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu conform de wijzigingsprocedure NSL op 31 mei 2017 (kenmerk IenM/BSK-2017/114323) heeft ingestemd.
Het project past binnen het NSL en is daarmee niet in strijd. Het Tracébesluit kan daarom, voor wat betreft PM10 en NO2, worden vastgesteld met toepassing van artikel 5.16, eerste lid, onder d, juncto artikel 5.16, tweede lid, onder d, Wm. Uit de monitoringstool volgt dat voor PM2,5 als gevolg van het project, de grenswaarde voor die stof niet wordt overschreden. Derhalve kan het Tracébesluit voor PM2,5 worden vastgesteld onder artikel 5.1.6, eerste lid, onder a Wm. Overigens is in het NSL de verplichting opgenomen om jaarlijks te controleren of grenswaarden niet worden overschreden. Deze monitoring, die van groot gewicht is binnen het programma, biedt daarmee een extra waarborg dat tijdig aan de grenswaarden voor PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) wordt voldaan.
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's voor de omgeving vanwege activiteiten
met gevaarlijke stoffen. Onder activiteiten met gevaarlijke stoffen wordt onder andere
het vervoer van gevaarlijke stoffen over bijvoorbeeld de weg verstaan. Een incident
op de weg met een tankauto met gevaarlijke stoffen kan ertoe leiden dat gevaarlijke
stoffen vrijkomen. Als gevolg hiervan kunnen mensen komen te overlijden. De risico's
van dergelijke ongelukken worden uitgedrukt in de risicomaten plaatsgebonden risico
en groepsrisico. Daarnaast bestaat er de plicht om het groepsrisico in bepaalde gevallen
te verantwoorden en dient ingegaan te worden op het plasbrandaandachtsgebied en domino-effecten.
Het externe veiligheidsbeleid ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen
is geregeld in het zogenaamde basisnet. Het basisnet maakt onderscheid tussen de vervoerszijde
en de ruimtelijke zijde.
Voor het milieuthema externe veiligheid dient op basis van de relevante wet- en regelgeving getoetst te worden aan de volgende aspecten:
Voor de beoordeling van het Tracébesluit is voor de te hanteren criteria aangesloten bij vigerende wet- en regelgeving:
Plaatsgebonden risico
De capaciteitsuitbreiding van de A1 Apeldoorn - Azelo leidt niet tot een toename van
de transporten gevaarlijke stoffen over de A1 en ook niet tot een wijziging van de
ongevalsfrequentie van relevante wegvakken van de rijksweg A1. Daarmee is er geen
sprake van een (dreigende) overschrijding van het PR- risicoplafond van de A1. Dit
betekent dat het project geen consequenties heeft voor het PR- plafond van relevante
wegvakken van de rijksweg A1 zoals opgenomen in de Regeling Basisnet.
Groepsrisico
De capaciteitsuitbreiding van de A1 Apeldoorn - Azelo leidt niet tot een toename van
de transporten van gevaarlijke stoffen over de A1 en ook niet tot een wijziging van
de ongevalsfrequentie van de relevante wegvakken van de rijksweg A1. Daarmee is er
geen sprake van een (dreigende) overschrijding van het GR- risicoplafond van de A1.
Dit betekent dat het project geen consequenties heeft voor het GR-plafond van de relevante
wegvakken van de rijksweg A1 zoals opgenomen in de Regeling Basisnet. Tevens blijkt
uit toetsing aan de afwijkende beoordeling groepsrisico dat het voorgenomen besluit
(zowel voor de A1 als de N348) niet leidt tot een groepsrisico dat:
Conform de Beleidsregels EV-beoordeling (artikel 7 en 8) is daarom geen verantwoording
van het groepsrisico vereist.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Het hele tracé van het besluit heeft op basis van de Regeling Basisnet een PAG. De
capaciteitsuitbreiding van de A1 Apeldoorn - Azelo zorgt op het deel Hoenderloo -
Deventer oost tot een verschuiving van het PAG. Deze verschuiving leidt echter tot
een verandering in de aanwezigheid van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten binnen
het PAG toe van twee naar vier objecten. Twee van deze vier beperkt kwetsbare objecten
worden echter geamoveerd omdat het project een talud mogelijk maakt dat over een deel
van deze twee objecten valt. Dit betekent dat door het project de aanwezigheid van
(beperkt) kwetsbare objecten binnen het PAG niet veranderd. De ligging van de bestaande
objecten binnen het PAG is opgenomen in het deelrapport Externe Veiligheid. Omdat
bestaande objecten in het PAG voldoen aan de wettelijk norm én het PAG bedoeld is
om nieuwbouw aldaar te ontmoedigen, zijn de extra bouweisen alleen van toepassing
op nieuw te bouw (beperkt) kwetsbare objecten en niet op bestaande objecten. Dit betekent
dat voor de bestaande objecten binnen het PAG geen aanvullende bouweisen gelden vanuit
het Bouwbesluit. Voor nieuwbouw binnen dit gebied gelden er wel aanvullende eisen
vanuit het Bouwbesluit.
Domino-effecten
Voor het aspect domino-effecten is gekeken of in de omgeving van het tracé Brzo-inrichtingen,
inrichting met opslag van explosieven voor civiel gebruik en windturbines zijn gelegen
die mogelijk invloed kunnen hebben op de externe veiligheidsrisico's van de weg. In
de omgeving van de capaciteitsuitbreiding van de A1 Apeldoorn - Azelo bevinden zich
geen Brzo-inrichtingen met een invloedsgebied dat over de weg ligt. Tevens zijn er
in de omgeving van het tracé geen inrichtingen aanwezig met opslag van explosieven
voor civiel gebruikt. Ten aanzien van windturbines zijn er twee windturbines nabij
de weg gelegen deze liggen binnen de gemeente Deventer. Deze vormen echter geen onaanvaardbaar
verhoogd veiligheidsrisico voor de A1.
De capaciteitsuitbreiding A1 Apeldoorn-Azelo leidt niet tot een (dreigende) overschrijding
van de risicoplafonds van het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat er geen maatregelen
noodzakelijk zijn om het plaatsgebonden risico te verlagen.
Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat de risicoplafonds van de A1 eveneens niet worden overschreden. Tevens blijkt dat het project (A1 en N348) niet leidt tot een toename van het groepsrisico boven de 0.1 keer de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Om deze redenen zijn er geen maatregelen noodzakelijk om het groepsrisico te verlagen.
Op het aspect plasbrandaandachtsgebied heeft de capaciteitsuitbreiding A1 Apeldoorn - Azelo geen negatief effect. Voor de bestaande objecten binnen het PAG gelden geen aanvullende bouweisen vanuit het Bouwbesluit. Verder heeft het project een calamiteitenplan waarin ook aandacht is besteed aan vluchtmogelijkheden ten tijde van een calamiteit. Dit betekent dat voor het PAG geen onderzoek nodig is naar het treffen van mogelijke mitigerende en compenserende maatregelen. Op het aspect domino-effecten heeft de capaciteitsuitbreiding A1 Apeldoorn - Azelo geen negatief effect. Dit betekent dat voor dit aspect geen onderzoek nodig is naar het treffen van mogelijke mitigerende en compenserende maatregelen.
Monitoring basisnet Volgens het Basisnet dient de Minister van Infrastructuur en Waterstaat minimaal vijf-jaarlijks, en waar nodig eerder of vaker, te monitoren of de in de Regeling Basisnet voor rijkswegen vastgestelde risicoplafonds overschreden (dreigen te) worden. Indien uit deze feitelijk door Rijkswaterstaat uitgevoerde monitoring blijkt dat daarvan sprake is, heeft de minister de plicht te onderzoeken welke maatregelen getroffen kunnen worden om een (dreigende) overschrijding van de risicoplafonds te voorkomen. Alleen in het uiterste geval, als maatregelen echt niet mogelijk zijn, mag de minister een geldend PR-plafonds aanpassen. Dit mag alleen na voorafgaande consultatie van de Tweede kamer. Ook GR-plafonds worden alleen in het uiterste geval aangepast. In dat geval is een voorafgaande consultatie van de Tweede Kamer niet noodzakelijk.
In de Wet Natuurbescherming is de gebiedsbescherming, soortenbescherming en houtopstanden
in Nederland geregeld
Wet natuurbescherming, onderdeel gebiedsbescherming (natura 2000-gebieden).
Op grond van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn moeten gebieden aangewezen
worden om habitats en soorten van Europees belang te beschermen. Hoofdstuk 2 van de
Wet natuurbescherming biedt de juridische basis voor de aanwijzing van Natura 2000-gebieden
en stelt de kaders voor de beoordeling van activiteiten die (mogelijk) negatieve effecten
hebben op de instandhoudings-doelstellingen van deze Natura 2000-gebieden.
De provincie heeft volgens de Wet natuurbescherming de vrijheid om gebieden buiten
het NNN aan te wijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden. Hiervoor gelden vooralsnog
niet de verbodsbepalingen uit de wet maar kan de provincie zelf kaders stellen in
beleidsregels of een verordening.
De beoordeling van plannen, projecten en andere handelingen is geregeld onder art.
2.7 Wn. Dit betekent dat er een passende beoordeling opgesteld dient te worden en
dat het bestuursorgaan de vergunning alleen af mag geven als de zekerheid is verkregen
dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000 gebied niet aangetast worden. Mochten
er significante gevolgen zijn dan dient een ADC toetsing doorlopen te worden en kan
vergunning alleen verleend worden als aan alle voorwaarden hiervoor wordt voldaan
(geen alternatieve oplossingen, dwingende reden van groot openbaar belang en compensatie).
De voorwaarden staan vermeld in art 2.8 van de wet.
Conform de EU-richtlijn kan gewerkt worden met een Voortoets in de oriëntatiefase.
Deze volgorde is in deze rapportage ook gevolgd. Een Voortoets kan drie mogelijke
uitkomsten
hebben:
Ook ontwikkelingen buiten Natura 2000-gebieden kunnen onder deze wet vergunningplichtig zijn; de wet kent namelijk de zogenoemde externe werking. Hierdoor moet ook worden bekeken of ontwikkelingen buiten een Natura 2000-gebied negatieve effecten kunnen hebben op de daarbinnen vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen. De Wn kent voor wat betreft externe werking géén grenzen en schrijft voor dat alle gebieden die mogelijk beïnvloed worden door een activiteit in de toetsing moeten worden meegenomen. Aan de nieuwe activiteit kan vervolgens enkel toestemming worden verleend, wanneer op grond van de passende beoordeling is vastgesteld dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied daardoor niet zullen worden aangetast. Aanwijzingsbesluiten en de Natura 2000-beheerplannen vormen naast de wet het toetsingskader bij de vergunningverlening.
Door integratie van de toetsing aan de Wet natuurbescherming in de Tracéwet is er
niet langer sprake van een afzonderlijke vergunningsplicht, maar maakt de toetsing
onderdeel uit van de integrale besluitvorming (artikel 13, lid 7, 8 en 9 Tracéwet).
Vaststelling van het Tracébesluit geschiedt door de minister van Infrastructuur en
Waterstaat.
Programma aanpak stikstof - het PAS
Het PAS is niet langer geldig, de regeling is vernietigd. Bij de vastelling van het
tracébesluit, dat de grondslag is voor dit bestemmingsplan is, was het PAS nog wel
geldig, vandaar dat het PAS wel genoemd is in het tracébesluit.
Als gevolg van de aanpassingen aan de weg ontstaan effecten door stikstofdepositie,
ruimtebeslag en verstoring. Hieronder volgt een beknopte beschrijving van de te verwachten
invloed op Natura 2000-gebieden de Borkeld, Rijntakken en de Veluwe (Wnb onderdeel
gebiedbescherming), beschermde soorten (Wnb, onderdeel soortenbescherming) en op houtopstanden
(Wnb, onderdeel houtopstanden). Voor een uitgebreide effectenbeschrijving en beoordeling
wordt verwezen naar de bijlagerapportage 'Natuur', zie 9, 10 en 11.
Natura200-gebieden
In de directe nabijheid van de A1 bevinden zich drie Natura 2000-gebieden (de Veluwe,
Rijntakken, Borkeld). De overige Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij om tijdelijke
effecten tijdens de uitvoeringsfase, maar ook om permanente effecten tijdens de gebruiksfase.
De tijdelijke en permanente effecten zijn beoordeeld aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. In Hoofdstuk 4 van het deelrapport Natuur is de effectbeoordeling op deze gebieden beschreven. Geconcludeerd wordt dat de capaciteitsuitbreiding niet leidt tot verlies aan oppervlak van Natura 2000-gebieden. Het gaat hierbij om tijdelijke effecten tijdens de uitvoeringsfase, maar ook om permanenente effecten tijdens de gebruiksfase.
De tijdelijke en permanente effecten zijn beoordeeld aan de hand van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. In hoofdstuk 4 van het deelrapport Natuur is de effectbeoordeling op deze gebieden beschreven. Geconcludeerd wordt dat de capaciteitsuitbreiding niet leidt tot verlies aan oppervlak van Natura 2000-gebieden. Ook is er geen sprake van extra verstoring door geluid, onder meer door het toepassen van stiller asfalt (veluwe) en het beperken van de maximum snelheid (brug over de IJssel bij Rijntakken). Alleen tijdens de aanlegfase kan, als werkverlichting over de brugranden schijnt, tijdens de seizoensmigratie van de Meervleermuis, tot verstoring leiden. Deze is niet significant en door het nemen van mitigerende maatregelen te voorkomen.
stikstofdepositie
Als gevolg van het project Capaciteitsuitbreiding A1 Apeldoorn-Azelo treedt op de
A1 een verhoging op van de verkeersintensiteit. Nabij dit project liggen de Natura
2000 gebieden de Veluwe, Rijntakken en Borkeld. (In de directe nabijheid van de trajecten
waar sprake is van netwerkeffecten, komen geen Natura 2000-gebieden voor).
Voor deze gebieden zijn gebiedsanalyses opgesteld waarin de effecten van stikstofdepositie
onder het PAS en van herstelmaatregelen zijn onderzocht. De conclusie van deze onderzoeken
is dat het beschikbaar stellen van ontwikkelingsruimte voor deze gebieden het tijdig
bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in de weg staat. Het bereiken van
de doelstellingen van alle soorten en habitattypen waarvoor deze gebieden zijn aangewezen,
blijft door de uitvoering van herstelmaatregelen ook in de toekomst mogelijk. De uitvoering
van de maatregelen is geborgd evenals monitoring van de ontwikkelingen.
Zoals eerder benoemd was ten tijde van het maken van het tracébesluit het PAS nog
vigerend, vandaar dat de onderbouwing in het bestemmingsplan hierop aansluit. Momenteel
is het PAS niet meer van toepassing.
Vanuit de verschillende wettelijke en ruimtelijke kaders worden maatregelen genomen
om effecten op soorten en gebieden te voorkomen en te verzachten. Deze maatregelen
zijn opgenomen in Bijlage 2 (hoofdstuk 9.3 van de toelichting)
Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.
Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer het eisen als negatieve prikkel omgezet wordt in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.
Sinds de voorkeursbeslissing en de Bestuursovereenkomst (26 oktober 2013) zijn rondom
het thema duurzaamheid diverse ontwikkelingen geweest. Er zijn internationale klimaatafspraken
gemaakt en er zijn steeds meer duurzame alternatieven beschikbaar in de grond-, weg-
en waterbouw. Ook Rijkswaterstaat heeft in 2016 een ambitie neergelegd om de eigen
bedrijfsvoering en de uitvoering van haar projecten te verduurzamen. Komende jaren
richt Rijkswaterstaat zich daarbij op de volgende drie speerpunten: energie en klimaat,
circulaire economie en duurzame gebiedsontwikkeling.
De ontwikkeling op gebied van duurzaamheid komen terug in het A1 project. Vanaf ongeveer
een jaar na de start van het project is een proces doorlopen om naast het verbeteren
van de doorstroming en de ruimtelijke kwaliteit ook duurzaamheid een volwaardige plek
te geven. Gestart is met een globale verkenning van mogelijke kansen, welke vervolgens
steeds verder zijn geconcretiseerd en uitgewerkt naar ruimtelijke technische en financiële
haalbaarheid. Ook is duurzaamheid vertaald naar de project-doelstellingen en de aanbestedingsopdracht.
De ambities en kansen op het gebied van duurzaamheid zijn doorvertaald naar de projectdoelstelling
en het contract voor de aanbesteding ‘Verbreding A1 Apeldoorn-Azelo’. Het project
heeft als doelstelling (naast voorkomen hinder en ruimtelijke kwaliteit):
“het realiseren van maximale duurzaamheid binnen de kaders van het Tracébesluit en
de RWS-brede doelstellingen, met als prioritaire thema’s Energie en Klimaat, Circulaire
economie en Vitaal en natuurlijk kapitaal”.
Concreet gaat het daarbij om:
Om de kennis en creativiteit van de markt optimaal te benutten is aan de aanbieders ruimte gegeven om zelf met concrete voorstellen te komen voor het realiseren van de duurzaamheidsdoelen. Deze aanbesteding is gewonnen door aannemer Hijemans. Volgens Rijkswaterstaat is Hijemans het meest geschikt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, en daarbij rekening houdend met de eisen die aan de duurzaamheid worden gesteld.
Onder kabels en leidingen worden met name kabels en leidingen voor data/telecommunicatie,
elektriciteit, water en aardgas verstaan. In het geval deze in de wegzone van de te
verbreden A1 liggen, moeten ze veelal worden verlegd of vervangen. De benodigde aanpassingen
zijn in overleg met de eigenaren en de beheerders van kabels en leidingen uitgewerkt
en vastgesteld.
Het uitgangspunt in het ontwerp is dat de weg en de kabels en leidingen elkaar niet in het functioneren belemmeren. Onderhoud en vervanging van kabels en leidingen moet zoveel mogelijk worden uitgevoerd zonder dat hierbij het wegverkeer wordt gehinderd. Kabels en leidingen van derden worden zoveel mogelijk gebundeld onder het tracé gevoerd. Een grote aanpassing binnen de gemeente Deventer betreft: Gasleiding Gasunie (N-533-80-KR-002) ter hoogte van de aansluiting Deventer-centrum, gelegen in de lijn van het profiel van de Deventerweg (provinciale weg N348). Deze gasleiding moet verlegd worden.
De Gasleidingen die binnen het traject van de A1 dat in de gemeente Deventer ligt vallen zijn dubbelbestemmingen. Dit houdt in ze op een plaats twee bestemmingen gelden. Om hier een duidelijk beeld van te krijgen wordt verwezen naar de verbeelding, waar deze dubbelbestemmingen te zien zijn.
Verkeersprognoses
Voor de verkeerskundige effecten van projecten als de A1 Apeldoorn Azelo worden de
benodigde verkeerscijfers gegenereerd met het Nederlands Regionaal Model (NRM). Het
NRM stelt mobiliteitsprognoses op voor het personenvervoer over de weg en voor de
andere modaliteiten (trein, bus, tram of metro en langzaam verkeer). met deze prognoses
kan inzichtelijk worden gemaakt wat het effect van allerlei factoren, zoals de omvang
en leeftijdsopbouw van de bevolking, de ruimtelijke spreiding van wonen en werken,
de economische ontwikkelingen en de kwaliteit en kosten van de verschillende vervoersystemen
kan zijn op het toekomstige personenvervoer. Het NRM is ontworpen om de verkeersbelastingen
op het hoofdwegennetwerk zo goed mogelijk te kunnen voorspellen; zowel de gebiedsindeling
(de 'zones') als het netwerk (de wegen) zijn daartoe gedetailleerd opgenomen. Het
NRM houdt rekening met ontwikkelingen in het goederen verkeer; vrachtauto's leggen
beslag op wegcapaciteit en hebben daarmee invloed op de reistijden van het autoverkeer.
In het deelrapport Verkeer, Bijlage 3, zijn de uitgangspunten van de NRM berekeningen nader toegelicht. Met het NRM worden
verschillende indicatoren in beeld gebracht. In paragraaf 4.3 van het Tracébesluit -
Deelrapport verkeer zijn de indicatoren die relevant zijn voor milieuaspecten in beeld gebracht. Dit
zijn gegevens over bereikbaarheid (intensiteiten en I/C-verhoudingen) en doorstromingen
(reistijdfactor).
De verkeersprogonoses zijn te vinden in Bijlage 2 (de toelichting bij het tracébesluit hoofdstuk 4).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt er in gegaan op de wijze van bestemmen. Er wordt uitgelegd waarop het bestemmingsplan wettelijk is gebaseerd. Daarna wordt er ingegaan op de inhoud van de planregels van dit bestemmingsplan. Tot slot word de handhaving van dit bestemmingsplan benoemd.
Een bestemmingsplan op basis van de wet ruimtelijke ordening
Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden
toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. De Wet ruimtelijke
ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt
de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan
geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat: 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht
om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren,
en 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven
bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang). Een afgeleide van de gebruiksregels
in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (bouwvergunning) en regels voor
het verrichten van 'werken' (aanlegvergunning). Het bestemmingsplan is een belangrijk
instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige
instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de
Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer en de bouwverordening
zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.
Een bestemmingsplan op basis van de crisis- en herstelwet
De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de Omgevingswet mee met een
landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met het instrument
omgevingsplan. Daarom is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld voor
het stedelijk gebied, het "Chw bestemmingpsplan Deventer, stad en dorpen". Hiermee
hebben we ervaring opgedaan voor het later vormgeven van een 'echt' omgevingsplan.
De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet
straks voor het omgevingsplan open stelt. Het bestemmingsplan 'Chw verbreding A1'
blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maken we samen met
andere bestaande bestemmingsplannen voor het gehele buitengebied één omgevingsplan
voor ons hele grondgebied. De gemeente Deventer is in de 8e tranche van de Crisis
en herstelwet opgenomen, waarbij de mogelijkheid is geboden om te kunnen gaan experimenteren
met het opstellen van een bestemmingsplan met een bredere reikwijdte voor het gehele
(gemeentelijke) grondgebied. Van toepassing zijn de artikelen 7c en 7g van het Besluit
uitvoering Crisis- en herstelwet. In de Deventer Chw bestemmingsplannen zijn de regels
voor de bestemmingen gekoppeld aan vlakken op de verbeelding. Hierbij is niet de standaard
indeling van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) aangehouden,
maar is gekozen voor een andere indeling. De regels zijn direct gekoppeld aan vlakken
op de digitale verbeelding. Door in de digitale verbeelding van het plan te klikken
op een locatie is hierdoor meteen duidelijk welke regels van toepassing zijn. De vlakken
zijn onderverdeeld in de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Functieregels
- Hoofdstuk 3 Bouwregels
- Hoofdstuk 4 Gebiedsaanduidingen
- Hoofdstuk 5 Algemene regels
- Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels
Een bestemmingsplan op basis van de Tracéwet
In dit bestemmingsplan staat de Tracéwet centraal. In die wet, die uitsluitend betrekking
heeft op de aanleg en verbetering van de hoofdinfrastructuur (autosnelwegen, vaar-
en spoorwegen), is ervoor gekozen om de ruimtelijkeordeningsafweging onderdeel te
doen uitmaken van de sectorale besluitvorming. In de tracéwet staat het tracébesluit
centraal, dat wordt genomen door de Minister van I en M. Dit is voor de verbreding
van de A1 uiteraard ook het geval. Zo'n besluit bindt de gemeente rechtstreeks in
die zin, dat het - uiteraard voor zover het bestemmingsplan zich verzet tegen het
tracébesluit - geldt als (van rijkswege verleende) omgevingsvergunningen voor bouwen
dat dient ter realisatie van het tracébesluit. Artikel 20 van de tracéwet regelt de
coördinatie van de voorbereiding en verlening van en de rechtsbescherming tegen de
voor de uitvoering van het tracébesluit benodigde vergunningen. Deze regeling vertoont
veel overeenkomsten met de rijkscoördinatieregeling van de artikelen 3.35 en 3.36
Wro. De consequentie van deze regeling is dat het tracébesluit het bij de aanleg of
verbetering van hoofdinfrastructuur centrale projectmatige (rijks)besluit is geworden,
waarvan de ruimtelijke afweging tot op het niveau van het bestemmingsplan onderdeel
is gaan uitmaken. Het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad uiteindelijk moet worden
vastgesteld is ten opzichte van het tracébesluit dan ook volstrekt volgend. Dit laatst
genoemde is in onderhavig bestemmingsplan ook het geval.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.
Hoofdstuk 2 Functieregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden.
Hoofdstuk 3 Bouwregels bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering.
Dubbelbestemmingen zijn bestemmingen die over een of meerdere onderliggende bestemmingen 'heen vallen' en een heel specifiek (ruimtelijk) belang beogen te regelen. De regels van een dubbelbestemming gaan vóór die van de onderliggende bestemming(en). Reden voor deze voorrangsregel is, dat de toegekende dubbelbestemming een bijzonder belang vertegenwoordigt dat zo zwaarwegend is, dat andere ruimtelijke belangen daarvoor moeten wijken.
Hoofdstuk 5 Algemene regels bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels
die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische
redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels.
Het gaat om algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels
en de anti-dubbeltelregel.
Artikel 15 Anti-dubbeltelregel: Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan
voor de realisering van een bepaald gebruik mogelijk is gemaakt, na realisatie daarvan,
door feitelijke gebruiksverandering opnieuw (voor een tweede keer) gebruik zou kunnen
worden gemaakt. Grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van
een bouwplan, mag niet een tweede maal meetellen voor de toelaatbaarheid van andere
bouwplannen. De anti-dubbeltelregel is een standaard regel, die is voorgeschreven
in het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 16 Algemene bouwregels: De bepaling 'Bestaande afstanden en maten' dient om maten en percentages die in
het verleden legaal zijn gerealiseerd, maar die op het tijdstip van de ontwerp-terinzagelegging
van het plan blijken af te wijken van dat plan, als recht in het nieuwe plan toe staan.
Zonder deze bepaling zouden die situaties (mogelijk) onder het overgangsrecht gaan
vallen en dan niet als recht zijn toegelaten, maar slechts worden gedoogd. Deze bepaling
versterkt de rechtszekerheid. Het gaat hierbij om maatvoering betreffende de goothoogte,
bouwhoogte, oppervlakte en inhoud, alsmede om de locatie of afstand van bouwwerken.
Dit zijn onder andere ook bouwwerken die buiten het bouwvlak vallen of buiten een
zone bijgebouwen. Ook de afstand tot zijdelingse perceelsgrens en dergelijke valt
onder deze bepaling. Indien er sprake is van nieuwbouw dan mogen ook de bestaande
afstanden en maten worden aangehouden.
Artikel 17 Algemene gebruiksregels: In dit artikel zijn meerdere bepalingen opgenomen met betrekking tot algemene regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken. Strijdig gebruik: Deze bepaling bepaalt dat het verboden is de gronden te gebruiken in strijd met de toegelaten functies.
Artikel 18 Algemene afwijkingsregels: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid af te wijken van de in het plan genoemde maten.
Artikel 19 Algemene wijzigingsregels: Wijziging bestemmings- en bouwvlakken: Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om de situering en de vorm van de op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlakken (vlakken met eenzelfde toegelaten functie) en bouwvlakken te wijzigen dan wel nieuwe bouwvlakken aan te geven. Wijziging toevoeging, uitbreiding en verplaatsing Bevi inrichtingen: Indien behoefte blijkt te bestaan aan het toevoegen van een Bevi inrichting, dan is het mogelijk het bestemmingsplan hiervoor te wijzigen.
Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotregels: Dit hoofdstuk bevat de overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht bestaat uit drie delen, namelijk overgangsrecht voor bouwwerken, ten aanzien van het gebruik en het persoonsgebonden overgangsrecht.
Het overgangsrecht is een regeling die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorige bestemmingsplan al bestonden en mochten bestaan, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.
Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.
De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.
Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.
Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.
Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
In artikel art. 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in § 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in § 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.
De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan. De zogenaamde “aangewezen bouwplannen” waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn:
Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de exploitatiekosten over de gronden anderszins verzekerd is.
Dit bestemmingsplan komt voort uit een verplichting vanuit de Tracéwet. Deze Tracéwet
verplicht dat een genomen tracébesluit voor een bepaald traject door de gemeenteraad
een volstrekt volgend bestemmingsplan moet worden opgesteld.
De kosten voor de gemeente Deventer m.b.t. dit bestemmingsplan zit hem dan ook alleen
in het opstellen van het plan. Uitvoering van de verbreding zelf wordt niet geregeld
door dit bestemmingsplan maar door het tracébesluit. Daarmee is dit bestemmingsplan
uitvoerbaar. De economische uitvoerbaarheid is derhalve aangetoond.
Omwille van een vlotte bestemmingsplanprocedure is gekozen om de voorontwerpfase over te slaan. De mogelijkheid tot het indienen van inspraak wordt hiermee achterwege gelaten. Op grond van artikel 2.1 van de Inspraakverordening kan elk bestuursorgaan zelf beslissen of zij een inspraakronde noodzakelijk vindt of niet. In het onderhavige bestemmingsplan gaat het om een uitbreiding van een bestaande snelweg, dat is bepaald aan de hand van een tracébesluit. Waarbij de functieregels nauwelijks veranderen. Uiteraard blijft de mogelijkheid bestaan om een zienswijze in te dienen op het ontwerp bestemmingsplan.
Aan het college van burgemeester en wethouders zal worden verzocht in te stemmen met het ontwerpbestemmingsplan "Chw verbreding A1". Vervolgens wordt het plan gedurende zes weken ter inzage gelegd.
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
Naast het wettelijk verplichte vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan ook naar overige instanties gestuurd die een belang kunnen hebben in of bij het nieuwe bestemmingsplan.
De volgende instanties zijn in het kader van het vooroverleg benaderd om een reactie te geven op het voorontwerp bestemmingsplan.
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen:
P.M .
het Chw Verbreding A1 met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw008-OW01 van de gemeente Deventer;
de geometrische bepaalde plan objecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
activiteiten en/of werken als gevolg waarvan sprake is (of kan zijn geweest) van bodembelasting en waarvan deze bodembelasting kan (of heeft kunnen) leiden tot een aantasting van de bodemkwaliteit. Onder bodembedreigende werken worden in elk geval begrepen boorputten, grond- en funderingswerken, gebouwen in de zin van de Woningwet, (water- en spoor-)wegen, parkeergelegenheden voor motorvoertuigen, kampeerterreinen, kampementen, recreatiecentra, leidingen, voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater, installaties, opslagreservoirs, begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;
een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidgevoelig object wordt aangemerkt;
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
De kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting die ontstaat door een ongeval met gevaarlijke stoffen;
de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid van gebiedskenmerken en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Ter plaatse van de functie Groen is toegelaten:
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
Ter plaatse van de functie Verkeer is toegelaten:
met de daarbij behorende voorzieningen.
Ter plaatse van de 'Bouwregel-25' gelden de volgende regels:
In afwijking van het bepaalde in artikel 5.1.1 onder d en artikel 5.1.2 onder a t/m f zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - geen bouwwerken toegestaan' geen gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen of bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan.
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
De in het artikel onder a genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:de groenstructuur;
Ter plaatse van de 'Bouwregel-26' gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
In afwijking van het bepaalde in lid 6.1.1 mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – uitbouw' uitbouwen aan gebouwen, gelegen in de aangrenzende bestemmingen, worden gebouwd met dien verstande dat:
De voor 'Leiding - Gas - 1' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 159 mm, ten hoogste 324 mm en een druk van ten hoogste 40 bar.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet is toegestaan.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod van lid 7.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 7.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 7.5.3.
De voor 'Leiding - Gas - 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een aardgastransportleiding met een diameter van ten minste 324, ten hoogste 1.220 mm en een druk van ten hoogste 66 bar.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad. Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat buitenopslag niet is toegestaan.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Gas - 2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod van lid 8.5.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 8.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Alvorens over een omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of wordt voldaan aan het bepaalde in lid 8.5.3.
De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Onverminderd de bouwregels bij de andere in artikel 9.1 bedoelde bestemmingen, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
b. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
c.het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
d. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m.;
e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden
en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen
en de daarmee verband houdende constructies;
g. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.
Het in artikel 9.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
De in artikel 9.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Onverminderd de bouwregels bij de andere in artikel 10.1 bedoelde bestemmingen, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.
Het in artikel 10.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan
dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij
de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat
bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
De in artikel 10.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische
waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen
door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie - 3' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.
De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Onverminderd de bouwregels bij de andere in artikel 11.1 bedoelde bestemmingen, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen
van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de
volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt kan aan de omgevingsvergunning
de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische
waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.
Het in artikel 11.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan
dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij
De in artikel 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische
waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen
door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.
De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.
Onverminderd de bouwregels bij de andere in artikel 12.1 bedoelde bestemmingen, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:
Indien uit het in lid 12.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen
van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de
volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,30 m onder maaiveld tot gevolg hebben.
Het in artikel 12.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 12.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein
dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan
dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij
de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat
bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
De in artikel 12.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken 'Waarde - Archeologie - 5' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.
Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie zijn de gronden, naast de andere voor die gronden toegelaten functies, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van industrielawaai en mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte in verband met de nabijheid van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder.
Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie is de bouw van geluidgevoelige bebouwing als bedoeld in de Wet geluidhinder uitsluitend toegestaan indien de geluidbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van deze geluidgevoelige bebouwing niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Het is ter plaatse ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' verboden om:
Het verbod zoals genoemd in artikel 14.2 geldt niet als aantoonbaar kan worden voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in de Omgevingsverordening Overijssel en advies is ingewonnen bij het verantwoordelijke drinkwaterbedrijf.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen, mits vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de desbetreffende beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied waaruit blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de waterwinning functies geen bezwaar bestaat.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de situering en de vorm van de aangegeven bestemmingsvlak en bouwvlakken worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken worden aangegeven, mits:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 20.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 20.1.1 met maximaal 10%.
Artikel 20.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 20.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 20.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Artikel 20.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.