Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Algemeen     

Het perceel aan de Oerdijk 48 te Schalkhaar is het terrein van transportbedrijf V.O.F Wiggers transport, hierna initiatiefnemer. De initiatiefnemer is voornemens om in de nabije toekomst het bedrijf te beëindigen. Gezien de locatie, in het centrum van Schalkhaar achter de lintbebouwing aan de Oerdijk, zijn in samenspraak met de gemeente Deventer en de initiatiefnemer verschillende opties en modellen voor de ontwikkeling van het terrein onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een stedenbouwkundig plan voor het plangebied ten behoeve van 6 grondgebonden woningen. Hiervoor is vervolgens een Nota van Uitgangspunten opgesteld.

Deze Nota van Uitgangspunten is de basis voor de uitwerking van het stedenbouwkundig plan, het opstellen van het Chw bestemmingsplan en beeldkwaliteitsplan, het inrichtingsplan en de bouwplannen.

Dit Chw bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52' voorziet hierin.

1.2 Bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52'     

De gemeente Deventer doet vooruitlopend op de komst van de wet mee met een landelijk experiment onder de Crisis- en herstelwet om vast te oefenen met dit instrument omgevingsplan (zie Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen). Daarom wordt voor deze locatie een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld, zodat de gemeente verder ervaring opdoet voor het later vormgeven van een 'echt' Omgevingsplan. De Crisis- en herstelwet kan nog niet de mogelijkheden bieden die de Omgevingswet straks voor het Omgevingsplan open stelt.

Het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52.' blijft een bestemmingsplan onder de huidige regelgeving. Later maakt de gemeente samen met het bestaande bestemmingsplan voor het hele grondgebied, één Omgevingsplan.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied     

1.3.1 Ligging     

Het plangebied ligt in het centrum van Schalkhaar aan de zuidzijde van de Oerdijk. Het betreft het achterterrein van het transportbedrijf aan de Oerdijk 48. Het aanwezige bedrijf is door de uitbreiding van het dorp vanaf midden jaren ’60 omsloten door woningen. Het plangebied is weergegeven in figuur 1.1 en 1.2.

verplicht

Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Esri bewerking: Rho Adviseurs)

verplicht

Figuur 1.2 Globale begrenzing van het plangebied (Bron: Esri bewerking: Rho Adviseurs)

1.4 Geldend bestemmingsplan     

De geldende juridisch-planologische situatie van het plangebied is vastgelegd in het bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer bij besluit van 4 september 2020.

Binnen de grenzen van het plangebied gelden de bestemmingen 'Transportbedrijf' en 'Bouwbedrijf'. In het noordelijke deel zijn de bestaande (bedrijfs)woningen aangewezen door middel van de functieaanduiding 'Bedrijfswoning' bestemd als bedrijfswoning. De westzijde van het perceel heeft de functieaanduiding 'Transportbedrijf' en de oostzijde de functieaanduiding 'Bouwbedrijf'. Binnen de bouwvlakken zijn bedrijfsgerelateerde gebouwen toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van 6,5 meter en 9 meter. Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn, met uitzondering van een bedrijfswoning, geen reguliere woningen toegestaan.

Voor het plangebied gelden ook 'Waarde - Archeologisch 2' en 'Waarde - Archeologisch 4'. Voor gronden binnen deze gebieden geldt, dat bij graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m2 of 1.000 m2 en dieper dan 0,5 meter onder maaiveld een archeologisch onderzoek nodig is.

In figuur 1.3 is een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan opgenomen. De begrenzing van het plangebied is aangeduid met oranje omlijning.

verplicht

Figuur 1.3 Fragment bestemmingsplan 'Chw bestemmingsplan Deventer, stad en dorpen deel C

Parapluherziening parkeereisen

Voor de gehele gemeente Deventer is een paraplubestemmingsplan op 11 april 2018 vastgesteld. In dit parapluplan zijn de parkeereisen voor de gemeente Deventer opgenomen. Deze regeling is als een paraplu over de geldende bestemmingsplannen gelegd. Er is als het ware een laag aan de betreffende bestemmingsplannen toegevoegd. De parkeereisen zijn ook van toepassing op het plangebied.

1.5 Leeswijzer     

De toelichting van dit Chw bestemmingsplan is opgebouwd uit 6 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande en toekomstige ruimtelijk-functionele situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleidskader opgenomen dat van toepassing is op dit Chw bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de randvoorwaarden zoals milieuaspecten en de waterhuishouding. In hoofdstuk 5 worden de juridische aspecten nader toegelicht. In dit hoofdstuk wordt een antwoord gegeven op de vraag hoe hetgeen in voorliggend plan is vastgelegd, juridisch wordt geregeld. Er wordt beschreven hoe de verbeelding en de planregels zijn opgebouwd en welke bestemmingen er in het plan voorkomen. Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de planregels moeten worden geïnterpreteerd en uitgelegd. Tevens wordt ingegaan op handhaving. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Inleiding     

Het plangebied en de beoogde ontwikkeling worden aan de hand van een beschrijving van de historie en de ruimtelijke en functionele structuur beschreven.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

Huidige situatie omgeving

Het dorp Schalkhaar is in het begin van de 19e eeuw ontstaan op een dekzandrug bij de splitsing van de Oerdijk en de Spanjaardsdijk, eeuwenoude routes vanuit Deventer naar Lettele en Heeten. Het dorp bestond uit enkele boerderijen tussen het Wechelerveld (heidegebied) en de landbouwgronden op de Rielerenk.

Tot circa 1965 vond in Schalkhaar slechts beperkte uitbreiding plaats in de vorm van verdichting van de bestaande bebouwing. In de tweede helft van de twintigste eeuw heeft Schalkhaar aansluiting gekregen met de bebouwing van Deventer en een duidelijke functie als forensendorp van Deventer. Vanaf de zestiger jaren heeft uitbreiding van het dorp onder meer plaatsgevonden ten zuiden van de Oerdijk.

De Oerdijk is een typisch historisch lint met een combinatie van woningen en bedrijven.

Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het achtererf achter de lintbebouwing aan de Oerdijk van het aanwezige transportbedrijf. Het plangebied is door de uitbreiding van het dorp vanaf midden jaren '60 omsloten door woningen en bebouwing.

Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door een woonbebouwing aan de Kampweg (nummers 2, 4 en 6) en de bedrijfsbebouwing Oerdijk 44-46. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de tuinen van de rijwoningen aan de Laarmanskamp. De achtertuin van Oerdijk 54 is de oostelijke plangrens.

Grenzend aan de Oerdijk staan de bedrijfswoningen van het bedrijf. Door middel van een eigen erftoegangsweg (tussen nummers 48 en 50) wordt het achtererf bereikt. De zuidwesthoek van het plangebied is ingericht als tuin. De rest van het plangebied is ingevuld met bedrijfsgebouwen en verharding (figuur 2.1) ten behoeve van het bedrijf.

verplicht

Figuur 2.1 Huidige situatie plangebied (Google Maps)

2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

De planontwikkeling is erop gericht om de herontwikkeling van het plangebied met grondgebonden levensloopbestendige woningen zo zorgvuldig mogelijk in te passen. De locatie heeft een bijzondere ligging tussen het bebouwingslint van de Oerdijk en de uitbreidingen uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw. Dit gegeven inspireert om te komen tot een passende inpassing in de ruimtelijke structuur en de schaal van de woonbebouwing in de directe omgeving.

Als uitgangspunt voor de planontwikkeling geldt dat de aanwezige bedrijfsgebouwen worden gesloopt. De bestaande bedrijfswoningen blijven behouden, maar dan als reguliere woningen.

Het stedenbouwkundig plan voor de herontwikkeling van het bedrijfsterrein heeft een eenvoudige hoofdopzet. Overeenkomstig de ontsluiting voor het bedrijf is er op dezelfde plaats een doodlopende toegangsweg vanaf de Oerdijk gesitueerd die het achterliggende terrein ontsluit. De ontsluitingsweg is openbaar toegankelijk en komt in eigendom en beheer bij de gemeente. Aan de weg zijn 6 woningen gepland: vanaf de Oerdijk bevinden zich ten zuiden van de bestaande woonbebouwing aan de Oerdijk twee 2-onder-1-kapwoningen aan de weg en daar ten zuiden van twee vrijstaande woningen op wat grotere kavels. In de twee 2-onder-1-kapwoningen wordt een 'reguliere' woning en een levensloopbestendige woning gerealiseerd. De levensloopbestendige woningen krijgen dan ook op de begane grond een slaapkamer. De 'reguliere' woningen krijgen in plaats van een slaapkamer een garage. De twee vrijstaande woningen vormen een ruimtelijke beëindiging voor het nieuwe buurtje.

Bij de opzet van de verkaveling is rekening gehouden met diverse omgevingsfactoren zoals de oriëntatie van de woningen op de ontsluitingsweg, de bezonningssituatie, het bouwvolume en de benodigde afstand tot de bestaande omliggende bebouwing. Om het dorpse karakter te benadrukken en een passende inpassing naar de directe omgeving te bewerkstelligen, zijn de bouwmassa's van alle woningen beperkt tot één bouwlaag met een kap. Aan de naar de weg gekeerde zijde is ten behoeve van het straatbeeld incidenteel een opgetrokken gevel mogelijk. Om de eenheid van de 6 woningen herkenbaar te maken, zijn de vrijstaande woningen van dezelfde bouwstijl als de 2-onder-1- kapwoningen. Deze planopzet draagt bij aan behoud van de ruimtelijke structuur van zowel het bebouwingslint van de Oerdijk als de zuidelijk aangelegen woonbuurtjes. In figuur 2.2 is een impressie van de nieuwe situatie te zien.

verplicht

Figuur 2.2 Impressie ruimtelijke opzet

Voor de uitwerking van het stedenbouwkundig model dat wordt voorgesteld, gelden de volgende uitgangspunten:

  • Het plan wordt voor autoverkeer ontsloten vanaf de Oerdijk.
  • Het plan omvat 6 grondgebonden, twee levensloopbestendige woningen, twee reguliere woningen in de 2-onder-1-kapwoningen ter weerszijden van de ontsluitingsweg en twee woningen aan het eind van deze weg.
  • De woningen zijn één bouwlaag met een kap, met aan de straatzijde in ondergeschikte mate toepassing van opgetrokken gevels.
  • De nieuwe woningen moeten voldoen aan de beeldkwaliteitscriteria voor 'Stempel stedenbouw' uit de Welstandsnota van Deventer.

2.4 Duurzaamheid en energie     

Duurzaamheid moet in de plannen op gebieds- en gebouwniveau vorm krijgen aan de hand van de volgende thema's.

Gebruik maken van gebiedskenmerken

Een belangrijk duurzaamheidsthema is het waar mogelijk zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande gebiedskenmerken. Niet alleen vanuit cultuurhistorie is dat een goed principe, maar het voorkomt ook dat er (forse) ingrepen zoals veel grondverzet nodig zijn om een gebied geschikt te maken voor een nieuwe functie. Door gebruik te maken en aan te takken op bestaande infrastructuur wordt voorkomen dat er onnodige infrastructuur en verharding moet worden aangelegd.

Water en klimaatadaptieve inrichting

In het kader van duurzaamheid streeft de gemeente Deventer naar een klimaatadaptieve inrichting van woonwijken, buurten en straten. Ten aanzien van de waterhuishouding is het uitgangspunt dat het hemelwater (zowel op private percelen als de openbare ruimte) binnen het plangebied zelf wordt opgevangen en infiltreert in de bodem. Een klimaatadaptieve inrichting gaat niet alleen over het opvangen, bufferen en infiltreren van hemelwater, maar gaat ook over het reduceren van hitte en het voorkomen van droogte. Gemeente Deventer heeft hiervoor diverse instrumenten ter beschikking zoals de WOLK en de Hitte-kaart. Om de toekomstige bewoners te beschermen tegen de gezondheidsrisico's van hittestress en ook de levensloopbestendigheid te verbeteren, is het wenselijk preventief maatregelen te nemen bij de ontwikkeling van het gebied. Een groene inrichting van de omgeving, gevels, daken, tuinen en openbare ruimte reduceert de gevolgen van hitte.

In de huidige situatie is het plangebied volledig verhard of bebouwd. Met de beoogde ontwikkeling worden een zestal tuinen aangelegd, hierdoor neemt de verharding binnen het plangebied af, wat ten goede komt aan de klimaatadaptatie binnen het plangebied.

Energie

Beperken energiegebruik

In het verlengde van het gebruik van duurzame energiebronnen: de warmtevraag van de woning wordt door middel van een zeer goed geïsoleerde woningschil en innovatieve installaties (bijvoorbeeld gelijkstroomnet) beperkt. Daarnaast is het streven om waar mogelijk gebruik te maken van passieve zonne-energie. In de openbare ruimte wordt energiearme (LED)verlichting toegepast.

Opwekken hernieuwbare energie

Het streven is om bij alle woningen energieopwekking door middel van zonnepanelen toe te passen. Om dit mogelijk te maken, zijn de nokrichtingen en dakhellingen van de woningen hier zo goed mogelijk op afgestemd. Warmteopwekking ten behoeve van verwarming en warmwater wordt door een lucht- of grondgekoppelde warmtepomp mogelijk gemaakt.

Flexibiliteit

Flexibiliteit en adaptief vermogen zijn essentieel om de nieuwe woonomgeving toekomstbestendig te maken. De stedenbouwkundige hoofdstructuur en de verkaveling moeten in feite in staat zijn om voortdurend plek te kunnen bieden aan veranderende woonwensen. Maar ook in de beheerfase (bijvoorbeeld na 20 of 30 jaar) moet het mogelijk zijn om aanpassingen in woonwensen op te kunnen vangen. Voor de woningen is flexibiliteit wenselijk zodat de woningen geschikt zijn voor verschillende doelgroepen en aanpasbaar zijn.

Door de variatie van type woningen wordt het mogelijk voor ouderen om langer in hun woning te blijven wonen. Daarnaast zijn de woningen ook geschikt voor (jonge) gezinnen.

Duurzame mobiliteit

Het plangebied krijgt een ontsluiting die op termijn volledig geschikt is voor elektrische auto's.

Duurzaam inrichten en bouwen

In het plan wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor ecologisch verantwoord inrichten en bouwen door het toepassen van duurzame materialen en efficiënt ruimtegebruik. In het stedenbouwkundig plan is dit uitgewerkt door het zo veel mogelijk beperken van de hoeveelheid verharding. Straten worden niet breder gemaakt dan strikt noodzakelijk.

2.5 Verkeersontsluiting en parkeren     

Ontsluiting

Het plangebied wordt via de bestaande in- en uitrit tussen Oerdijk 48 en 50, 52 ontsloten op de Oerdijk. Met de beoogde ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de bestaande inrit. De vormgeving van deze inrit wordt in overleg met de gemeente nader uitgewerkt zodat er een goede aansluiting ontstaat op het profiel van de Oerdijk.

Parkeren

De parkeerbehoefte moet in principe binnen de plangrenzen van de locatie worden opgelost. In de stedenbouwkundige verkenning is hier rekening mee gehouden. Om de benodigde parkeervoorzieningen te kunnen bepalen, worden de geldende normen voor 'wonen' toegepast zoals die zijn aangegeven in het gemeentelijk parkeerbeleid (www.deventer.nl/parkeernormen). De parkeernorm is afhankelijk van het type woningen.

Voor deze locatie zijn de gebiedsnormen voor 'rest bebouwde kom' van toepassing. Dit leidt, uitgaande van de geplande woningtypen in het plan, tot de volgende voorlopige inschatting van de parkeerbehoefte in het plan:

Voor de twee vrijstaande koopwoningen geldt de norm van 2,1 parkeerplaatsen per woning. Voor de 2-onder-1-kapwoningen geldt een norm van twee parkeerplaatsen per woning. Voor vier twee-onder-1-kapwoningen en twee vrijstaande woningen zijn dus 12 parkeerplaatsen nodig.

Conform het parkeerbeleid van de gemeente Deventer zouden deze twaalf parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd moeten worden. Op de gronden rondom de woningen is te weinig ruimte om hierin te voorzien. Daarom zijn er voor de beoogde ontwikkeling maatwerkafspraak gemaakt en wordt er afgeweken van de eis om te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Op basis van de gemaakte maatwerkafspraak worden er 8 parkeerplaatsen gerealiseerd op het eigen terrein van de woningen. In het openbaar gebied (binnen het plangebied) worden nog eens vier parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden dus 12 parkeerplaatsen gerealiseerd en wordt er voldaan aan de parkeerbehoefte van het gebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het voor dit Chw bestemmingsplan relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid     

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  1. De Omgevingsagenda.

Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar regio Deventer onderdeel van uitmaakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.

  1. De NOVI-gebieden.

Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking     

Ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, moeten worden getoetst aan Artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking). Doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig ruimtegebruik. Voor woningbouwlocaties geldt dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Het plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied van Schalkhaar. Het toevoegen van 6 woningen wordt vanwege de relatieve kleinschaligheid (minder dan 11 woningen), door de Raad van State niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Daarom hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.

3.2.3 Deltaplan Ruimtelijke adaptatie (2018)     

Ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, is er landelijk extra inzet nodig om de ruimtelijke inrichting van Nederland tijdig klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Dit Deltaplan moet daaraan bijdragen. De opgaven in het Deltaplan betreffen de thema's wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen. Ruimtelijke adaptatie wordt in het deltaplan opgepakt aan de hand van de onderstaande 7 ambities:

  1. Uitvoeren van een stresstest.
  2. Dialoog voeren met alle gebiedspartners.
  3. Opstellen uitvoeringsagenda.
  4. Koppelmogelijkheden met andere opgaven benutten.
  5. Stimuleren met goede voorbeelden.
  6. Meer gebruik maken van regelgeving.
  7. Beter voorbereid zijn op calamiteiten.

Wateroverlast

Door klimaatverandering en toenemende verharding en bebouwing komt wateroverlast steeds vaker voor, ondanks de investeringen van de afgelopen jaren. In stedelijke gebieden hebben met name de kortdurende, maar hevige buien grote impact. Het riool is niet geschikt om zo veel water in zo'n korte tijd af te voeren. Waterberging op daken en in tuinen, straten en parken is een kosteneffectievere aanpak van wateroverlast door hoosbuien, dan verdere uitbreiding van de riolering. Bewoners en bedrijven zijn op hun eigen terrein in beginsel zelf verantwoordelijk voor het omgaan met regenwater. De bestaande normen voor wateroverlast blijven staan.

Het hemelwater wordt binnen het plangebied zelf opgevangen en infiltreert in de bodem (zie paragraaf 2.4).

Hittestress

Hittestress kan mogelijk op korte termijn al zeer grote gevolgen hebben voor mens en omgeving. Zo ontstaan gezondheidsklachten door hittestress niet alleen door de warmte zelf, maar ook door de combinatie met luchtverontreiniging. Bij kwetsbare groepen kan hittestress tot meer arbeidsuitval, toename van ziektes en vervroegde sterfte leiden. Maar door hoge temperaturen kunnen bijvoorbeeld ook beweegbare bruggen uitzetten en daardoor niet meer sluiten of opengaan.

Door de aanleg van tuinen in deze herontwikkeling neemt het aantal m2 verharding af. Dat maakt deze plek minder gevoelig voor hittestress.

Droogte

Er is sprake van droogte als er te weinig water van voldoende kwaliteit in de bodem en het watersysteem beschikbaar is. Bij langdurige droogte nemen de gevolgen toe. Denk bijvoorbeeld aan verlies van landbouwproductie, waterkwaliteit- en waterkwantiteitproblemen. Maar droogte blijkt ook bij te dragen aan hitte in de stad. Het is daarom zaak droogte en hittestress in samenhang aan te pakken. De meest effectieve maatregelen om verdroging tegen te gaan, zijn de vermindering van het aandeel ondoorlatende verharding, afkoppeling van regenafvoer van daken en uitbreiding van oppervlaktewater.

Hemelwater wordt opgevangen en infiltreert in de bodem. Hiermee wordt droogte zoveel mogelijk voorkomen (zie paragraaf 2.4).

3.3 Provinciaal en (boven)regionaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel     

De ‘Omgevingsvisie Overijssel 2017 'Beken kleur’' en de ‘Omgevingsverordening Overijssel 2017’ worden elk jaar bijgewerkt. Dit gebeurt in een jaarlijkse actualisatieronde. Het gaat om alle eerder vastgestelde wijzigingen in het beleid die nog moeten worden doorvertaald in de Omgevingsvisie en/of Omgevingsverordening. Ook worden omissies hersteld. Op 13 november 2019 hebben Provinciale Staten de Actualisatie 2018/2019 vastgesteld. Op 1 december 2019 zijn deze aanpassingen van de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening in werking getreden.

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. Het uitvoeringsinstrument dat aan de Omgevingsvisie is gekoppeld, is de 'Omgevingsverordening Overijssel 2017' van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Een bespreking van het Uitvoeringsmodel en de beleidskeuzes van de provincie komt aan de orde in de volgende paragraaf 3.4 (Omgevingsverordening Overijssel).

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel     

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 is op 12 april 2017 vastgesteld door Provinciale Staten en is vanaf 1 mei 2017 van kracht. Het ontwerp van de Actualisatie Omgevingsverordening 2018/2019 is op 13 november 2019 door de Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsverordening is op 1 december 2019 in werking getreden. Het plan is getoetst aan deze actualisatie. De Omgevingsverordening dient als waarborg voor een deel van het beleid dat is neergelegd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsverordening telt daarnaast ook als Milieuverordening, Waterverordening en Verkeersverordening.

Ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit zijn rode draden in de verordening. De sturing daarop is vertaald in generieke regels. Dit betekent dat alle andere onderdelen in de verordening altijd in combinatie met de bepalingen ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid toegepast moeten worden. Het betreft de volgende artikelen uit de verordening:

Artikel 2.1.2: Principe van concentratie. Nieuwe ontwikkelingen, zoals woningbouw, voldoen in eerste instantie aan de lokale behoefte.

Artikel 2.1.3: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Voor nieuwe ontwikkelingen met extra ruimtebeslag in de groene omgeving moet aannemelijk worden gemaakt dat in bestaand bebouwd gebied geen ruimte meer (te maken) is.

Artikel 2.1.4: Toekomstbestendigheid. Als provinciale belangen in het geding zijn, moet aannemelijk gemaakt worden dat permanente nieuwe ontwikkelingen toekomstbestendig zijn.

Artikel 2.1.5: Ruimtelijke kwaliteit. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Daarbij moet het Uitvoeringsmodel worden toegepast dat in de Omgevingsvisie is neergelegd.

Bovenstaande aspecten worden hieronder verder besproken.

Principe van concentratie

Het concentratiebeleid van de provincie Overijssel houdt in dat stedelijke ontwikkelingen (wonen, werken en voorzieningen) zoveel mogelijk geconcentreerd worden in de stedelijke netwerken Twente (Enschede, Hengelo, Almelo, Oldenzaal en Borne), Zwolle-Kampen en Cleantech regio (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Heerde, Lochem, Voorst en Zutphen). Daar mag gebouwd worden voor de (boven)regionale behoefte. De kernen Hardenberg en Steenwijk kunnen bouwen voor de regionale behoefte mits dit past binnen de regionale programmering.

Bovenregionale afstemming

De verplichting tot (boven)regionale afstemming is erop gericht om gemeenten gezamenlijk verantwoordelijkheid te laten nemen voor de regionale programmering van woningbouw, werklocaties en stedelijke voorzieningen. Ook wanneer een gemeente alleen voorziet in haar eigen (lokale) behoefte is onderlinge afstemming gewenst, omdat het aanbod in een gemeente aan woningen, werklocaties en voorzieningen onderdeel uitmaakt van een regionale markt.

Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

De eis van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is erop gericht om onnodig nieuw ruimtebeslag - zowel ondergronds als bovengronds - te voorkomen. De provincie wil het onderscheid tussen het bestaande bebouwde gebied en de onbebouwde groene omgeving scherp houden.

Het voorkomen van onnodig ruimtebeslag begint bij de vraag of er wel een maatschappelijke behoefte is aan de beoogde ontwikkeling. Voor de beantwoording van de vraag naar nut en noodzaak, gelden voor sommige functies op grond van het provinciale beleid specifieke motiveringseisen. Dit geldt in ieder geval voor wonen, de ontwikkeling van bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Vanuit het principe 'inbreiding gaat voor uitbreiding' moeten bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling eerst waar mogelijk locaties benut worden binnen gebieden die al een stedelijke functie hebben, voordat een claim mag worden gelegd op gebieden die nu nog een groene functie hebben.

Het bestaand stedelijk gebied wordt gedefinieerd als de gronden die op basis van geldende bestemmingsplannen benut kunnen worden voor stedelijke functies. Het benutten van mogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied betekent dat niet alleen gekeken moet worden naar onbebouwde terreinen die zich lenen voor bebouwing. Er kan ook ruimte gemaakt worden door sloop, herbestemming en transformatie van de fysieke leefomgeving.

Toekomstbestendigheid

De eis dat gekozen oplossingen voor maatschappelijke opgaven toekomstbestendig moeten zijn, houdt in dat een initiatief de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun behoeften te kunnen voorzien niet in gevaar mag brengen. Initiatieven moeten bijdragen aan een duurzame benadering van ontwikkelingen die voorzien in de behoefte van de huidige generatie, maar die opties openhoudt om ook te voorzien in behoeften van toekomstige generaties. Het gaat dan om een evenwichtige benadering van het welzijn van mensen, economische welvaart en van het beheer van natuurlijke voorraden. Bij toekomstbestendigheid gaat het ook om de effecten van ingrepen op verschillende schaalniveaus (van directe buren tot ver over de grens) en over de vraag of het project over 20 of 30 jaar nog steeds toegevoegde waarde heeft.

Ruimtelijke kwaliteit: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar de ontwikkeling past en hoe de ontwikkeling uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde: 1. Generieke beleidskeuzes (of); 2. Ontwikkelingsperspectieven (waar); 3. Gebiedskenmerken (hoe).

verplicht

1. Of - Generieke beleidskeuzes

Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidskeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. De generieke beleidskeuzes die voor de gehele provincie gelden hebben betrekking op:

  • integraliteit;
  • toekomstbestendigheid;
  • concentratiebeleid;
  • (boven)regionale afstemming;
  • zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.

Gebiedsspecifieke beleidskeuzes

Vanwege zwaarwegende publieke belangen zijn in de omgevingsvisie ook een aantal specifieke gebieden aangewezen waar gebiedsspecifieke beleidskeuzes gelden.

Het plangebied Oerdijk 48, 50 en 52 maakt in dat kader geen deel uit het Natuurnetwerk Nederland (NNN), een Nationaal Landschap of een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en een intrekgebied. Het plangebied ligt wel binnen de 'Boringsvrije zone Salland diep'.

Het plangebied ligt in de 'boringsvrije zone Salland Diep' in het kader van de drinkwatervoorziening. In het plangebied is het met name van belang rekening te houden met de ligging in het diepe watervoerende pakket in Salland. Het diepe waterhoudende pakket in Salland bevat water van een uitstekende kwaliteit. Teveel water uit dit pakket onttrekken, leidt echter tot het optrekken van de zoet/zout grens in de ondergrond. Onttrekkingen uit dit pakket worden alleen toegestaan voor drinkwater en voor industriële toepassingen met hoogwaardige doelen. Met het oog op deze kenmerken kan er alleen sprake zijn van bodemenergiesystemen in het ondiepe pakket (tot 50 m diepte). Hierop is een uitzondering mogelijk voor het installeren van een bodemenergiesysteem, indien op basis van een boring ter plaatse van de voorgenomen activiteit wordt aangetoond dat de slecht doorlatende laag dieper ligt dan 50 meter onder het maaiveld en de activiteit wordt uitgevoerd tot maximaal de diepte waarop de top van de slecht doorlatende laag is aangetroffen. Voor de exacte bepalingen wordt verwezen naar de Omgevingsverordening Overijssel (Omgevingsverordening Overijssel, paragraaf 3.2.3. Boringsvrije zones, artikel 3.2.3.1. en verder).

Op basis van de ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' geldt er een verbod op lozingen en het installeren van een bodemenergiesysteem dieper dan 50 meter onder maaiveld. Daar is in voorliggend plan geen sprake van. De ligging in de 'boringsvrije zone Salland diep' vormt dan ook geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

In het kader van de waterveiligheid maakt het plangebied geen deel uit van een primair watergebied en binnen het plangebied zijn geen essentiële waterlopen gelegen. Het plangebied is wel gedeeltelijk binnen een waterreserveringsgebied gelegen. Het doel van deze regeling is bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast.

Conclusie

Gezien het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de generieke beleidskeuzes van de provincie. In de navolgende stappen wordt nader ingegaan op de wenselijkheid van de woningen op deze locatie en de landschappelijke inpasbaarheid.

2. Waar - Ontwikkelingsperspectieven

De beleidsambities van de provincie zijn verwoord in de ontwikkelingsperspectieven. Voor het plangebied geldt het volgende ontwikkelingsperspectief: 'Woon-en werklocaties binnen stedelijk netwerk'.

Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Het Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52 past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Met dit plan wordt een bestaande bedrijfslocatie getransformeerd naar een nieuwe buurt waar duurzaamheid een belangrijk thema is.

3. Hoe - Gebiedskenmerken

Onder gebiedskenmerken verstaat de provincie de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken de provincie van belang vindt en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

Bij elk gebiedskenmerk worden normerende of richtinggevende uitspraken gedaan. Deze uitspraken moeten, voor zover zij zich daarvoor lenen, worden vertaald in de bestemmingsplanregeling.

De gebiedskenmerken zijn als volgt ingedeeld:

  • de natuurlijke laag;
  • de laag van het cultuurhistorisch landschap;
  • de stedelijke laag;
  • de laag van de beleving.

1. Natuurlijke laag

In de natuurlijke laag heeft het plangebied het kenmerk 'Dekzandvlakte en ruggen'.

De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef in grote delen een reliëfrijk - door de wind gevormd - zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/nat gebied. De bijbehorende ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Vanwege de ligging in het stedelijk gebied zijn de kenmerken van de dekzandvlakte al niet meer herkenbaar. De ontwikkeling van het plangebied heeft geen verdere invloed op deze kenmerken.

2. Laag van het cultuurhistorisch landschap

Het plangebied wordt niet in een cultuurhistorisch landschap aangeduid.

3. Stedelijke laag

Het plangebied wordt in de stedelijke laag aangeduid als woonwijk van 1955 - nu. De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter.

Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. De tijdsgeest van de bouwperiode is af te lezen in de stedenbouwkundige structuur en architectuur. Eén van de bijbehorende ambities voor de stedelijke laag is: een brede waaier aan woon/werk en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur. Het plan voor een duurzame woonbuurt past binnen deze ambitie, omdat de bouw van deze woningen goed aansluit bij het bebouwingskarakter en de tijdsgeest waarin de wijk wordt gerealiseerd.

4. Laag van de beleving

Het plangebied is gelegen in de IJssellinie inundatieveld. De IJssellinie was een militaire verdedigingslinie die tussen 1951 en 1954 langs de IJssel gebouwd werd om Nederland door middel van inundatie (het onder water zetten van land) te beschermen tegen een landinvasie. In de gebiedskenmerken is dit gebied één van de bakens in de tijd en geldt er een cultuurhistorische ambitie. Het creëren van verbindingen en verbanden tussen bestaande bakens die onderdeel van een groter geheel zijn, maar nu verloren of geïsoleerd in het landschap liggen, is een onderdeel van die ambitie. Ook is het mogelijk bakens van deze tijd toe te voegen. Cultuurhistorische waarden dienen behouden te worden door ze bewust in te zetten in gebiedsopgaves. In het plangebied zelf zijn geen cultuurhistorische elementen aanwezig.

Conclusie

Het plan past binnen de Generieke beleidskeuzes, de Ontwikkelings- en beleidsperspectieven en de Gebiedskenmerken.

3.3.3 Waterbeheerplan Waterschap Drents Overijsselse Delta 2016-2021     

Waterschappen hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het water. Wettelijk vastgelegde taken zijn onder andere:

  • een goede bescherming tegen hoogwater: Overstromingen, wateroverlast of droogte voorkomen of beperken;
  • een goed functionerend regionaal watersysteem: Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte;
  • het zuiveren van afvalwater: In het waterbeheerplan wordt beschreven hoe het waterschap deze taken wil uitvoeren in de periode 2016-2021. Ook worden in het plan de benodigde maatregelen voorgesteld. Het waterbeheerplan geeft vooral de koers aan voor de komende jaren.

Conclusie

In de watertoets wordt ingegaan op de aspecten die genoemd zijn in het Waterbeheerplan, zoals welk overstromingsrisico in het plangebied geldt, en welk (oppervlakte)water in het plangebied aanwezig is. De watertoets is in dit Chw bestemmingsplan verwerkt in de waterparagraaf, zie paragraaf 4.5. Deze watertoets is uitgevoerd in overleg met het waterschap en is daarmee in overeenstemming met het beleid van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurplan Deventer 2025 (2004)     

In het structuurplan Deventer 2025 (april 2004) zijn de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Deventer en de gewenste ontwikkelingsrichting in beeld gebracht. Deventer wil ruimte bieden aan voldoende en kwalitatief goede woningen in de nieuwbouw en het bevorderen van de aantrekkelijkheid en gevarieerdheid van de bestaande wijken.

In Deventer Stad is stedelijke herstructurering, zowel voor wonen als werken (kantoren en overige bedrijvigheid), één van de belangrijkste opgaven, samen met de ontwikkeling van de verschillende inbreidingslocaties. Inbreiding en stedelijke herstructurering worden zoveel mogelijk gekoppeld aan het versterken van de stedelijke groen- en waterstructuur en het verbeteren van de openbare ruimte. De totale woningbouwcapaciteit op inbreidingslocaties is geschat op circa 100-150 woningen per jaar. Veel inbreidingslocaties zijn particuliere locaties waardoor gemeentelijke sturing beperkt is. Toch kan de gemeente belangrijke stedenbouwkundige randvoorwaarden stellen indien er sprake is van een bestemmingsplanherziening.

Daarnaast is het streven om de stedelijke groenstructuur te versterken en te laten aansluiten op de structuur van het landelijk gebied. Om aansluiting te vinden en te houden met het omringende landschap wordt ingezet op het realiseren en versterken van zogenaamde 'groene vingers'. Als tegenhangers van de 'rode vingers', reiken de groene vingers vanuit het omringende landschap tot diep in de stad. Op deze wijze wordt het landschap als het ware de stad ingetrokken.

De kern van het Structuurplan 2025 wordt gevormd door de ontwikkelingsmodellen voor zowel de korte termijn, de middellange als de lange termijn en het integraal ontwikkelingsperspectief voor Deventer Stad.

Een streven is dat woningbouw in Schalkhaar moet passen binnen het aanwezige dorpse karakter. Hierbij groeit Schalkhaar niet aan Deventer vast.

Conclusie

Het plan past binnen het Structuurplan Deventer 2025. Het ontwikkelgebied betreft een inbreidingslocatie waar nieuwe woningen worden gerealiseerd. Dit bevordert de aantrekkelijkheid van de bestaande wijk zonder dat het dorpse karakter verloren gaat .

3.4.2 Omgevingsvisie Deventer     

De Omgevingsvisie Deventer is op 18 december 2019 door de gemeenteraad van Deventer vastgesteld. De afgelopen jaren is er veel veranderd binnen het fysiek ruimtelijke domein, denk aan demografische ontwikkelingen, klimaat en energietransitie en een toenemende en veranderende mobiliteit. Het werken met oude statische structuurplannen wordt verruild door een dynamische Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is een richtinggevend koersdocument binnen de nieuwe Omgevingswet die vanaf 2021 inwerking zal treden. De Omgevingsvisie geldt voor het hele grondgebied van de gemeente.

De Omgevingsvisie van Deventer is in samenwerking met verschillende stakeholders tot stand gekomen en biedt een handelingsperspectief voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente. Daarnaast toont de Omgevingsvisie de ambities en ontwikkelrichtingen op maatschappelijke thema's voor de verschillende deelgebieden binnen de stad, het buitengebied en alle dorpen.

De omgevingsvisie heeft drie kernuitgangspunten:

  • Het noaberschap de inclusiviteit meegeven die we willen: iedereen telt mee, iedereen doet mee.
  • Innovatiever zijn dan ooit tevoren; een slimme, schone economie in leren en werken.
  • Verduurzaming op met name de thema's energie en klimaat.

Daarnaast streeft de gemeente Deventer naar een leefomgeving waar prettig wordt gewoond en die voor toekomstige generaties de moeite waard is. Daarom is zorgen voor duurzaam ruimtegebruik, een klimaatbestendige inrichting van de leefomgeving (voor 2050), een energieneutrale stad (voor 2030) en een circulaire economie van belang.

Deventer wil energieneutraal worden door CO2-reductie, energiebesparing, zuinige en slimme energienetwerken zonder fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame bronnen. Nieuwe woningen moeten bijna energieneutrale woningen (EPC-0) zijn.

In de omgevingsvisie worden landelijke doelen uit de Deltabeslissing ruimtelijke adaptatie ingrepen in de leefomgeving nagestreefd. Dit betekent dat ingrepen in de leefomgeving klimaatbestendig moeten worden uitgevoerd. Met een klimaat-adaptieve inrichting van de stad dient de gemeente Deventer een aantal doelen: de gemeente Deventer bereidt zich voor op pieken in de waterafvoer, voldoet aan de noodzaak tot waterberging, houdt regenwater vast om verdroging te voorkomen en voorkomen/beperken hittestress.

Conclusie

De ontwikkelingen aan de Oerdijk 48, 50 en 52 komen overeen met de ambities uit de omgevingsvisie. Er worden levensloopbestendige woningen gebouwd. In het plan wordt er rekening gehouden met duurzaamheidsaspecten (paragraaf 2.4).

3.4.3 Woonvisie 2018     

De Woonvisie Deventer 2018 'Meer dan geWOON' is op 7 februari 2018 door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente Deventer heeft aan de basis van de Woonvisie de volgende drie centrale ambities geformuleerd:

  • Vitale stad aan de IJssel: werken aan een vitale gemeente met stedelijke voorzieningen, waar mensen goed kunnen wonen, leven en beleven en met voldoende draagkracht voor de sociaal-maatschappelijke opgaven en voorzieningen.
  • Ongedeeld en inclusief: een samenleving zijn waarin iedereen meetelt en mensen omzien naar elkaar, een samenleving waarin generaties met elkaar verbonden zijn. Uitgangspunt is een gemengde bevolkingssamenstelling op wijk- en dorpsniveau met bijpassend gevarieerd woningaanbod.
  • Duurzaam en toekomstbestendig: voorzien in de behoeften van de huidige samenleving, zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit betekent een woningvoorraad die past bij de huidige woonwensen, die voor meerdere generaties geschikt is en die voldoende flexibel is om in te spelen op veranderende woonwensen in de toekomst. Daarbij zijn een duurzame energievoorziening, verduurzaming van woningen en een klimaatbestendige inrichting van de woonomgeving belangrijke opgaven.

De drie centrale ambities zijn uitgewerkt in de vier hoofdopgaven die voor de gehele gemeente gelden: 'betaalbaar, compleet en divers', 'goed wonen in wijken en dorpen', 'duurzaam wonen' en 'vitaliteit en vernieuwing'. Uitgangspunt bij de uitwerking van woningbouwplannen zijn de specifieke opgaven in wijk en dorp en de uitgangspunten van de Woonvisie.

Conclusie 

Het plan past binnen de Woonvisie van gemeente Deventer. Er worden 6 levensloopbestendige woningen gerealiseerd die passen binnen de huidige vraag.

3.4.4 Deventer energieneutraal 2030     

De gemeente Deventer heeft de ambitie geformuleerd om in 2030 klimaatneutraal te zijn. Verduurzaming van woningbouw is daarom een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. De gemeenteraad heeft in juni 2017 met twee moties vastgesteld dat bij alle woningbouwlocaties actief ingezet moet worden op de bouw van duurzame woningen en dat bij nieuwbouw een 'aardgasloos' bouwen wettelijk verplicht is. Ook op gebiedsniveau moeten de principes van duurzaamheid uitgewerkt worden.

3.4.5 Dorpsvisie Schalkhaar 2014     

De dorpsvisie gaat over de toekomst van Schalkhaar: welke ontwikkelingen komen op het dorp af en hoe kan Schalkhaar ook in de toekomst vitaal blijven. De gemeente heeft in gesprekken met bewoners en diverse organisaties naar de ontwikkelingen en de mogelijke gevolgen gekeken. De Dorpsvisie Schalkhaar geeft de richting aan hoe de gemeente wil handelen in het dorp. Tegelijk zien bewoners wat ze van de gemeente kunnen verwachten bij initiatieven waarin de gemeente een rol speelt. In de dorpsvisie is een demografische verkenning voor Deventer in het jaar 2035 opgenomen. Daarnaast zijn maatschappelijke trends beschreven zoals die voor Schalkhaar aan de orde zijn, zoals onder andere vergrijzing en vergroening, welvaartsverschillen en nieuwe sociale cohesie. Verder is als ontwikkeling beschreven dat het aantal winkels, bedrijven en voorzieningen in het dorp eerder zal krimpen dan groeien. Het dorp in de eerste plaats een plek is om te wonen.

Conclusie

De ontwikkeling van 6 woningen past in deze trends van de Dorpsvisie.

3.4.6 Gemeentelijk waterbeleid en regionale samenwerking     

Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2020) en de regionale samenwerking op het gebied van water in de Wateragenda. De Wateragenda is een samenwerkingsstructuur waarbij een aantal thema's centraal staat. Deze thema's zijn uitgewerkt in aandachtspunten. Op deze punten gaan de waterpartners de komende jaren lokaal samenwerken. De thema's zijn:

  • Veilig en klimaatbestendig.
  • Milieu en gezondheid.
  • Beleving, bewustwording en participatie.

Doordat de Wateragenda duidelijke thema's bevat, kunnen de waterpartners efficiënt en effectief samenwerken aan de watertaken.

De gemeente is verantwoordelijk voor een goed stedelijk watersysteem. Volgens de wet begint de zorgplicht bij de perceeleigenaar. De perceeleigenaar moet het hemel- en grondwater op het eigen perceel verwerken. Uitwerking van dit principe is de borging van hemelwaterhergebruik/-infiltratie/-buffering op eigen terrein. De gemeente komt in beeld als dit niet kan.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan is beschreven hoe de gemeente haar watertaken invult en uitvoert. De gemeentelijke watertaken komen voort uit drie zorgplichten:

  • Inzameling en transport van stedelijk afvalwater (Wet Milieubeheer).
  • Verwerking van afvloeiend hemelwater (nieuwe Waterwet).
  • De aanpak en het voorkomen van grondwaterproblemen in bebouwd gebied coördineren (nieuwe Waterwet).

Zorgplicht stedelijk afvalwater: Onder de straat liggen door de hele gemeente honderden kilometers leidingen. Hiervoor zijn putten, straatkolken en honderden pompjes aangelegd. Het hele systeem zorgt er voor dat afvalwater bij de rioolwaterzuivering aan de Roland Holstlaan komt. Hier zorgt het waterschap voor de zuivering. Het gezuiverde water komt daarna in de IJssel. De gemeente is verantwoordelijk voor de aanleg en het onderhoud van de riolering.

Zorgplicht hemelwater: De Waterwet gaat ervan uit dat hemelwater schoon genoeg is om zonder zuiverende voorziening te lozen. De zorgplicht hemelwater legt de verantwoordelijkheid bij de perceeleigenaar om het hemelwater zoveel mogelijk zelf te verwerken. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet zelf het hemelwater kan infiltreren of bergen.

Zorgplicht grondwater: Volgens de wetgeving moet de gemeente voor nieuwe situaties structurele grondwaterproblemen voorkomen of beperken, voor zover dit niet onder de verantwoordelijkheid van waterschap of provincie valt. De zorgplicht grondwater benadrukt de verantwoordelijkheid van de perceeleigenaar om maatregelen te nemen die grondwaterproblemen voorkomen. De gemeentelijke zorgplicht begint als de perceeleigenaar niet kan zorgen voor voldoende ontwatering en overtollig grondwater moet afvoeren. De gemeente heeft de leiding als meerdere partijen betrokken zijn bij (dreiging van) een probleem.

Afweging waterbelang bij ruimtelijke ontwikkelingen: Naast de gemeentelijke zorgplichten heeft de gemeente nog een verantwoordelijkheid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is zij verantwoordelijk voor een goede afweging en implementatie van het waterbelang bij nieuwe ruimtelijke plannen. Hiervoor is het instrument van de watertoets ontwikkeld.

Conclusie

In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Dit voorkeursbeleid houdt in dat bij de afvoer van overtollig hemelwater infiltratie in de bodem het uitgangspunt is. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden afgevoerd naar oppervlaktewater.

In paragraaf 4.5 wordt onder andere ingegaan op de aspecten hemelwater en afvalwater.

3.4.7 Omgevingsvisie externe veiligheid (2007)     

Op 30 september 2015 is door de Raad de 'Omgevingsvisie externe veiligheid Deventer 2015' vastgesteld. In die nota is de ambitie vastgelegd wat betreft het veiligheidsniveau wat moet worden nagestreefd per deelgebied in Deventer. Voor het gebied wat dit Chw bestemmingsplan bestrijkt, is in de omgevingsvisie het ambitieniveau 'Woongebieden' vastgelegd. Aan dit ambitieniveau wordt voldaan. Voor woonwijken is vastgelegd dat overschrijding van het plaatsgebonden risico voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet acceptabel is en dat de oriënterende waarde van het groepsrisico niet mag worden overschreden. Binnen dit plangebied wordt aan dit ambitieniveau voldaan.

Conclusie

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer externe veiligheid. Daarom is externe veiligheid niet van toepassing voor het voorliggende plan. In paragraaf 4.3.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.8 Milieu- en duurzaamheidsbeleid Deventer     

Duurzaamheid

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat-en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

De uitvoeringsagenda is de leidraad om in samenspraak met externe partners de doelstelling te realiseren. De sleutel zit in samenwerken, partnerschappen en verbinding leggen met economie, innovatie, arbeidsmarkt, wonen en cultuur. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, zal de gemeente die graag faciliteren, de ruimte geven, daarvoor lobbyen en marketing stimuleren.

De lijst 'Aanbevelingen voor duurzaam bouwen op bestemmingsplanniveau' uit de VNG - publicatie 'Bouwstenen voor een duurzame stedenbouw' is voor duurzaamheid een bruikbare 'Checklist' met maatregelen en aanbevelingen, die mogelijk in een plan toegepast kunnen worden. In het kader van duurzaam bouwen verdient een aantal aspecten bij de ontwikkeling van het woongebied bijzondere aandacht. Voor zover deze aspecten nog niet in het voorgaande zijn beschreven, gaat het om onderstaande aspecten.

Bouwrijp maken

Bij het bouw- en woonrijp maken wordt zo veel mogelijk met een gesloten grondbalans gewerkt. Het toekomstig peil wordt bepaald in samenhang met het nog op te stellen waterhuishoudkundig plan, de vereiste drooglegging, het rioleringsplan en de werkzaamheden in het kader van het bouwrijp maken (vrijkomende grond uit de cunetten en de bouwputten). Uitgangspunt hierbij is zo weinig mogelijk grond en zand aan te voeren. Dit ter beperking van de milieubelasting, die met het transport van grond samenhangt. In de uitwerking van de bestekken voor het bouwrijp maken, wordt dit verwerkt.

Flexibiliteit en levensloop bestendig bouwen

Door toepassing van een woningbouwsystematiek geënt op flexibel en duurzaam bouwen in combinatie met een consumentgericht ontwikkel- en bouwproces, zullen de te realiseren woningen een grote mate van flexibiliteit ten aanzien van mogelijke woonprogramma's bezitten. Door de blijvende flexibiliteit wordt de levensloopbestendigheid van de woningen geoptimaliseerd met een duidelijke toekomstwaarde. De criteria van levensloopbestendigheid worden ingezet bij de uitwerking van de woningen in het plan.

Energie

Energiekosten gaan een steeds belangrijkere rol spelen, voor de ontwikkel- en beheerkosten voor vastgoed. Ook de (toekomstige) huizenbezitters en bedrijven zijn zich hiervan bewust en zullen dit laten meewegen. Het is vanuit de beleidsprioriteit energieneutrale nieuwbouw/gebiedsontwikkeling noodzakelijk inzicht te krijgen in het toekomstig energieverbruik van het te ontwikkelen vastgoed. Dit kan inzichtelijk gemaakt worden met bijvoorbeeld een quickscan. Met dit systeem kan ook in beeld gebracht worden welke duurzaamheidsmaatregelen efficiënt zijn. Om energieneutraliteit te bewerkstelligen kunnen onder andere de volgende maatregelen overwogen worden:

  • zoveel mogelijk gebruik maken van passieve zonne-energie (oriëntatie);
  • overweeg het gebruik van actieve zonne-energie;
  • overweeg het gebruik van collectieve warmtelevering;
  • compacte (woning-)ontwerpen;
  • materiaal toepassingen (vernieuwbare materialen).



Na ontwikkeling kan met dit systeem de nieuwbouw ook gecertificeerd worden met een Europese erkenning. De gemeente wil de ontwikkelende partij graag helpen in dit proces.

In 2015 is de gemeente Deventer gestart met proces rondom de Strategische Raadsagenda Duurzaamheid. In juli 2017 heeft de raad twee moties aangenomen:

  • Deventer aardgasvrije gemeente ('Kom van dat gas af'): Vooruitlopend op de afschaffing van de aansluitingsverplichting per 2018, in kaart te brengen welke locaties (zowel woon- als werklocaties) met nieuwbouw in ontwikkeling komen. Daarbij aan te geven of het inbreidings- of uitbreidingslocaties betreft. Per locatie aan te geven welke warmtevoorziening wordt beoogd. Indien gas; aan te geven of en welk alternatief mogelijk is.
  • Stimuleren duurzame nieuwbouw: Verduurzaming particuliere woningbouw is een speerpunt binnen de duurzaamheidsagenda. Bij alle woningbouwlocaties actief in te zetten op de bouw van duurzame woningen.

In het bestuursakkoord van het college 2018-2022 wordt stevig ingezet op duurzaamheid.

Zaken als energietransitie, circulaire economie, duurzame mobiliteit, klimaatadaptatie en milieu hebben een nadrukkelijke plek gekregen. De gemeente Deventer heeft in 2019 een Energieplan opgesteld. Het energieverbruik van de bedrijven in Deventer is 2 tot 3 keer hoger dan dat van de huishoudens. Voor het energieplan gaat de gemeente Deventer in gesprek met het georganiseerde bedrijfsleven om tot concrete afspraken te komen.

Het Energieplan wordt samen met de belangrijkste stakeholders in het bedrijfsleven en hun vertegenwoordigers opgesteld. De gemeente Deventer gaat met de grootste energiegebruikers in gesprek om een convenant af te sluiten dat ambitieuzer is dan de landelijk geldende wettelijke voorschriften. Dit soort afspraken of 'energiedeals' zijn bij voorkeur ondersteunend aan de ambities van de Deventer ondernemers rond thema's als 'Deventer Duurzame Maakstad' en 'circulaire economie'.

De sleutel om de ambities te verwezenlijken zit in samenwerken. Als burgers en bedrijven initiatieven nemen, wil de gemeente dit faciliteren. Waar nodig neemt de gemeente ook zelf het initiatief of schept de juiste voorwaarden.

Landelijk Klimaatakkoord

Het Klimaatakkoord is in juni 2020 vastgesteld in de Tweede Kamer. Het centrale doel van het Klimaatakkoord, het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen, raakt aan het leven van alledag. De transitie is in de eerste plaats een maatschappelijke transitie. Burgers en bedrijven staan voor een reeks beslissingen die van invloed zijn op hoe we wonen, ons verplaatsen, wat we eten, de producten die we kopen en hoe we ons geld verdienen. Het zijn niet altijd gemakkelijke keuzen, waarbij burgers en bedrijven bovendien op elkaar en op de overheid zijn aangewezen. Een bundeling van daadkracht, investeringen, kennis en kunde is hiervoor nodig.

Contouren energieplan 

In april 2019 zijn de contouren van het energieplan behandeld in de gemeenteraad. In het najaar 2019 volgt een concretere uitwerking. De contouren van het Energieplan Deventer geven aan dat het energieplan geen dichtgetimmerd plan, maar een vertrekpunt is waarbij we leren door samen stappen te zetten. Het energieplan heeft als ondertitel 'leren door te doen' meegekregen. Veel van deze stappen in dit meerjarig proces moeten nog ontdekt en ontwikkeld worden. Er is ruimte nodig voor innovatie en participatie zodat keuzes en maatschappelijke acceptatie van de gemaakte keuzes logisch, financierbaar en blijvend zullen zijn.

Het energieplan beschrijft ook de opgave van opwek van duurzame elektriciteit en de opgave van verwarmen zonder aardgas.

Uitgangspunten Zonneparken Deventer

Vooruitlopend op het nog op te stellen energieplan voor de gehele gemeente Deventer zijn de 'uitgangspunten Zonneparken Deventer' vastgesteld door gemeenteraad op 27 maart 2019. Deze uitgangspunten dienen als kader voor zonneparken in het buitengebied van de gemeente Deventer.

Bij de afweging of ergens een zonnepark kan komen, maken we een integrale afweging van de belangen van klimaat, mens, dier en landschap. Een zonnepark heeft in de gemeente niet alleen waarde voor duurzame energieopwekking, maar ook een ruimtelijke, ecologische en maatschappelijke meerwaarde. Een initiatief heeft aantoonbaar lokaal draagvlak waarbij de omgeving kan meeprofiteren van de opbrengsten van het zonnepark.

Klimaatadaptieplan

De gemeente Deventer werkt aan een klimaatadaptatieplan. Het klimaatadaptatieplan geeft inzicht in opgaven, ambitie en aanpak voor een klimaatadaptief Deventer en kwam tot stand op basis van input uit rapporten, bijeenkomsten en gesprekken met stakeholders. De kernboodschap voor klimaatadaptatie is: 'Deventer handelt vanaf 2021 klimaatadaptief. Dit moet worden behaald door samen met bewoners en partijen maatregelen te nemen die de kans op overstromingen minimaliseren en de nadelige gevolgen van extreme hitte, droogte en hevige regenval beperken. Daarbij wordt nadrukkelijk gezocht naar kansen die bijdragen aan een prettige en gezonde leefomgeving'.

Conclusie

In het Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52 wordt rekening gehouden met de duurzaamheidsambities van de gemeente Deventer. In paragraaf 2.4 wordt beschreven hoe deze duurzaamheidsambitie wordt nagestreefd.

3.4.9 Werkwijze ecologie (2013)     

In december 2013 heeft de raad de 'Werkwijze voor beleid en uitvoering van de ecologie in Deventer' vastgesteld. Hierin is beschreven dat Deventer rijk is aan soorten, vanwege de landschappelijke overgang van natte uiterwaarden bij de IJssel naar de droge dekzandruggen in het oosten. Deze soortenrijkdom bevindt zich zowel in het buitengebied als in het stedelijk gebied. Daarbij zijn enkele gebieden aangemerkt als Natura 2000-gebied of Natuurnetwerk Nederland (voormalige EHS), maar ook daarbuiten bevinden zich lanen, oud bos, weteringen, oude rivierarmen, et cetera. Het beleid is erop gericht om de bestaande waarden te beschermen en zo mogelijk te verbeteren. Geconstateerd is dat de trends van co-creatie en schaalverkleining aanknopingspunten bevatten om het beleid ten uitvoering te brengen.

De gemeente neemt al initiatief of verleent medewerking aan verbetering door herinrichting of beheer, ontplooit soortgerichte activiteiten, faciliteert vrijwilligers van groene organisaties, heeft een Adviesraad Natuur en Milieu ingesteld, hanteert criteria voor de natuurtoets, houdt inzicht in de aangetroffen soorten door het bijhouden van een eigen databank en verzorgt educatie (via MEC De Ulebelt).

Ecologische inbreng bij ontwikkelingen is vooraf verplicht in de vorm van een dialoog, waarbij nadrukkelijk gebruik wordt gemaakt van de kennis die aanwezig is bij diverse groeperingen en binnen de gemeente (natuurambassadeurs). Bovendien wordt jaarlijks een schouw gemaakt om de stand van de ecologische waarden te monitoren. De strategie gaat uit van het stellen van prioriteiten voor enkele soorten als 'ambassadeur'. Zo zijn de Das, de Gierzwaluw, Huismus en Muurplant als soortenambassadeur benoemd, net als de Gevlekte Rietorchis. Tot slot is er een lijst opgenomen van 20 tinten groen, waarin de ontplooiingskansen staan benoemd bij de ontwikkeling en het beheer in de gemeente.

De werkwijze ecologie streeft naar natuurinclusief bouwen. In dit Chw bestemmingsplan is dit uitgewerkt door middel van een puntenlijst Natuurinclusief bouwen van de gemeente Deventer. Deze puntenlijst is onderdeel van de planregels (bijlage 2 van bij de regels).

3.4.10 Groenbeleidsplan (2007)     

Het groenbeleidsplan (april 2007) geeft richtlijnen voor de inrichting en het beheer van openbaar groen, inclusief bomen en waterpartijen. De gemeente Deventer ligt op de grens van het rivierenlandschap van de IJssel en het Sallandse dekzandlandschap. Deze ligging zorgt voor een enorme biodiversiteit. Allerlei dieren en (zeldzame) planten vinden hun weg in en om de stad. Het Groenbeleidsplan zorgt ervoor dat deze kenmerken en haar biodiversiteit behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.

Om in de komende jaren verantwoorde keuzes te kunnen maken, is in het groenbeleidsplan een visie op het groen (wat willen we bereiken) verwoord en zijn concrete ambities gedefinieerd.

De groenvisie is: 'De gemeente Deventer streeft naar een gevarieerd aanbod van betekenisvol en aantrekkelijk groen. Ze doet dit door in te spelen op de verschillen in ligging, omvang, functie, historische betekenis en gebruikswensen. Dit leidt tot omgevingsbewust ontwerpen en vervolgens tot ontwerpbewust beheren'.

De ambities uit het Groenbeleidsplan zijn:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor de toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • inspringen op nieuwe stedelijke ontwikkelingen;
  • een handleiding bieden voor de praktische invoering van de groenvisie in de praktijk.

Het Groenbeleidsplan van de gemeente Deventer geeft aan dat minimaal 75 m2 toegankelijk, openbaar groen per woning aanwezig moet zijn. Het streven is dat elke inwoner binnen 300 meter vanaf zijn woning groen van recreatieve betekenis kan bereiken. Op minder dan 300 meter afstand van het plangebied ligt het park Braband.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het Chw bestemmingsplan voldoende ruimte biedt aan de realisatie van de doelstellingen in het Groenbeleidsplan.

3.4.11 Bomenbeleidsplan (2007 - 2017)     

Het speerpunt van het bomenbeleid is het inzetten op een duurzame bomenstructuur. Dit door het uitvoeren van kwaliteitsbeheer van de bestaande bomenstructuur en het inrichten van optimale groeiplaatsen voor nieuwe bomenstructuren. De juiste boom op de juiste plaats is hierbij van groot belang. Voor het in stand houden van de karakteristieke lanen wordt laanboomverjonging toegepast.

De ruimtelijke kwaliteiten van de bomenstructuur zijn in het groenbeleidsplan op hoofdlijnen aangegeven. In het bomenbeleidsplan is deze ruimtelijke ambitie concreet uitgewerkt en toegespitst op bomen in de hoofdstructuur, woon- en werkgebieden, op bijzondere plaatsen in de stad en in het buitengebied.

Het tweede belangrijke speerpunt van het bomenbeleid is het behouden, beschermen en zorgvuldig beheren van Monumentale bomen. Deze bomen zijn geïnventariseerd. Het betreft zowel gemeentelijke als particuliere bomen. De bomen zijn opgenomen op de lijst Bijzonder Beschermwaardige Bomen.

3.4.12 Beleidsnota Beroep en bedrijf aan huis (2007)     

De beleidsnota 'Beroep en Bedrijf' aan huis biedt duidelijkheid over wanneer het wel en wanneer het niet mogelijk is een bedrijf of beroep aan huis te hebben. Het uitoefenen van beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten thuis kan een positieve uitstraling hebben op de woonomgeving; het kan de wijk of buurt verlevendigen. In sommige gevallen kan het echter ook ongewenste situaties met zich meebrengen. Zo kan een bepaalde activiteit bijvoorbeeld een ongewenste verkeersaantrekkende werking hebben of voor anderen overlast met zich mee brengen. Onderstaande criteria zijn ter voorkoming van deze ongewenste situaties.

Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan indien:

  • het ondergeschikt is aan de woonfunctie: maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning mag worden gebruikt tot een maximum van 50 m2;
  • er mag geen onevenredige hinder en overlast worden veroorzaakt;
  • de persoon die de activiteit uitoefent, moet tevens bewoner van het huis zijn;
  • er mag geen horeca, detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  • uitsluitend categorie 1 bedrijven (volgens VNG-brochure 'bedrijf en milieuzonering') zijn toegestaan;
  • er mag geen duidelijk waarneembare nadelige invloed zijn op de verkeerssituatie.

In afwijking van het verbod op horeca mag binnen de woonbestemming onder bepaalde voorwaarden wel een Bed & Breakfast voorziening worden gerealiseerd. Naast bovenstaande criteria geldt dat er sprake moet zijn van een toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid waarbij het zelfstandig functioneren als wooneenheid dient te worden uitgesloten, het authentieke uiterlijke of de verschijningsvorm van de woningen dient te worden gehandhaafd. Het maximaal aantal bedden ten dienste van de toeristisch-recreatieve overnachtingsmogelijkheid is maximaal 4.

Conclusie

In het plan Oerdijk 48 is sprake van een woonbestemming die gebruik maakt van de mogelijkheid om een beroep of bedrijf aan huis of een bed & breakfast te hebben. Dit Chw bestemmingsplan sluit hiermee aan op het beleid uit bovengenoemde nota.

3.4.13 Welstandsnota gemeente Deventer (2012)     

Bij de toetsing van omgevingsvergunningen voor het bouwen moet rekening worden gehouden met hetgeen is bepaald in de Welstandsnota Deventer.

Het plangebied valt in de welstandsnota binnen de gebiedscriteria voor 'Lintbebouwing' en 'Stempel stedenbouw'. Het grootste deel van het plangebied waar de bouw van woningen wordt voorgesteld, valt binnen het gebied waar de criteria voor 'Stempel stedenbouw' gelden.

De criteria voor 'Stempel stedenbouw' zijn onder andere:

  • Met representatieve zijde naar de weg.
  • Eenvoudige hoofdvorm.
  • Seriematige bebouwing: kapvorm en nokrichting identiek aan bouwblok.
  • Geen blinde gevels langs straten of openbare ruimte.
  • Hoofdentree in de voor- of zijkant.
  • Herhaling van de gevelindeling.

Voor de beoogde woningbouw is het mogelijk om de bouwplannen binnen deze gebiedscriteria te ontwikkelen.

verplicht

Figuur 3.1 Uitsnede Welstandsnota gemeente Deventer 2012

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden     

4.1 Grondgebruik, bodemgesteldheid en geomorfologie     

4.1.1 Bodem     

Door de initiatiefnemer is in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Door middel van het uit te voeren bodemonderzoek wordt inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in de ondergrond overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming wonen van het terrein, is de conclusie dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Deze conclusie geldt enkel voor het onderzochte buitenterrein. Wel wordt geadviseerd om een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uit te voeren. Dit omdat de in het opgeboorde materiaal asbest bevat. Tevens wordt geadviseerd om (eventueel na de sloop) ook onderzoek te verrichten ter plaatse van de bebouwing.

Omdat het plangebied groot en deels nog bebouwd is, is het uitvoeren van een goed bodem- en asbestonderzoek niet mogelijk. Daarom is in overleg met de omgevingsdienst Overijssel besloten dit onderzoek uit te voeren voor en na de sloopwerkzaamheden. Dit onderzoek moet in ieder geval zijn uitgevoerd en goedgekeurd voor dat de nieuwe woningen worden gerealiseerd. Om dit te borgen is in de planregels, artikel 5.3 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

4.2 Archeologie/cultuurhistorie en monumenten     

4.2.1 Archeologie     

Wettelijk kader 

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor het archeologiebeleid van de gemeente Deventer. Dit archeologiebeleid is op 28 januari 2015 door de raad vastgesteld in de vorm van een beleidskaart en een onderbouwing. Het archeologiebeleid wordt zo nodig tussentijds geactualiseerd om de door het bevoegd gezag in een selectiebesluit vrijgegeven gebieden op de beleidskaart op te nemen.

De archeologische beleidskaart vormt de basis voor de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie’, zoals die in het bestemmingsplan zijn gehanteerd. In het bestemmingsplangebied gelden de beleidswaarden ‘0, 1, 2, 3 en 4’.

De beleidswaarden zijn vertaald in de regels van dit bestemmingsplan. In het Chw bestemmingsplan zijn dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie - 2’, en ‘Waarde - Archeologie - 4’ opgenomen voor de gebieden die op de beleidskaart een beleidswaarde 2 of hoger kennen.

verplicht

Figuur 4.1 Uitsnede geldende bestemmingplan met Archeologische verwachting

Het plangebied heeft gedeeltelijk een dubbelbestemming archeologie. Voor het noordelijke deel van het plangebied geldt Waarde - Archeologie - 4. Dit betekent een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 200 m2 en dieper dan 0,5 meter. In dit deel van het plangebied worden geen ingrepen voorgesteld. In dit deel staan (bedrijfs)woningen. Deze woningen blijven met de beoogde ontwikkeling behouden. Archeologisch onderzoek is in dit deel van het plangebied niet noodzakelijk.

In de zuidwesthoek van het plangebied geldt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2. Dit betekent een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 0,5 m.

In dit deel van het plangebied komen drie woningen. Met de realisatie van deze drie woningen wordt dieper gegraven dan 0,5 meter. Het grondoppervlak van de drie woningen is circa 100 m2 per woning. Daarmee blijft de ontwikkeling ruim onder de grens van 1.000 m2. Archeologisch onderzoek is in dit deel van het plangebied niet noodzakelijk.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.2.2 Cultuurhistorie     

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied komen geen cultuurhistorische elementen voor. Vanuit cultuurhistorie bestaat er geen belemmering voor dit Chw bestemmingsplan.

4.2.3 Rijks- en Gemeentelijke monumenten     

Binnen het plangebied zijn geen Rijks- en gemeentelijke monumenten aanwezig

4.3 Milieu-aspecten     

Het bestemmingsplan is getoetst voor wat betreft de uitvoerbaarheid. Ten behoeve van dit Chw bestemmingsplan zijn de volgende milieukundige aspecten van belang, te weten:

  • bedrijven en milieuzonering;
  • geluid;
  • bodemkwaliteit;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • ecologie;
  • duurzaamheid.

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Met dit bestemmingsplan worden milieugevoelige functie toegevoegd, namelijk woningen. Gezien de ligging in het centrumgebied van Schalkhaar, kan het gebied getypeerd worden als gemengd gebied. Hierdoor kan de richtafstand conform de VNG-publicatie een trede lager worden bijgesteld.

Het westelijk aangrenzende perceel (Oerdijk 44-46) heeft een bedrijfsbestemming. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' vallen deze bedrijven in milieucategorie 1 met een grootse afstand van 10 meter. Aangezien het plangebied in een gemengd gebied ligt, kan voor het aspect geluid gerekend worden met een grootste afstand van 0 meter. Concluderend kan worden dat het plan geen belemmering geeft voor de bedrijfsvoering van de meest nabijgelegen bedrijven.

Daarnaast wordt met dit bestemmingsplan planologische mogelijk om de bedrijfsfunctie te verwijderen. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat van de woningen in de omgeving verbeterd wordt. De woningen ondervinden namelijk geen hinder meer van dit bedrijf.

4.3.2 Geluid     

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB en een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Voor spoorwegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 55 dB en een maximale ontheffingswaarde van 68 dB.

Het plangebied is gelegen aan de Oerdijk, te hoogte van het plangebied is dit een 30 km/uur weg. In het kader van de Wgh, is deze weg niet onderzoeksplichtig. Uit figuur 4.2 blijkt dat de ontwikkeling van woningen geen hinder ondervindt vanwege wegverkeerslawaai het plangebied ligt namelijk in een zone van 45-50 dB.

verplicht

Figuur 4.2 Geluidsbelasting (bron: Atlas Leefomgeving)

4.3.3 Bodem     

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Met de beoogde ontwikkeling vindt een functiewijziging plaats. Daarom is in 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Door middel van het uit te voeren bodemonderzoek wordt inzicht verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de bovengrond en in de ondergrond overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden uit de Wet bodembescherming zijn aangetoond. Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming wonen van het terrein, is de conclusie dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit niet te verwachten zijn.

De resultaten van het onderzoek (bijlage 1) vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein. Deze conclusie geldt enkel voor het onderzochte buitenterrein. Wel wordt geadviseerd om een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest uit te voeren. Dit omdat de in het opgeboorde materiaal asbest bevat. Tevens wordt geadviseerd om (eventueel na de sloop) ook onderzoek te verrichten ter plaatse van de bebouwing.

4.3.4 Luchtkwaliteit     

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het Besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Hierbij geldt: Bijlage 3A van de Regeling NIBM geeft aan, in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is. NIBM-grens woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2):

  • 1.500 woningen (netto) bij minimaal één ontsluitingsweg;
  • 3.000 woningen (netto) bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM, kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Situatie plangebied

Gelet op de aard en omvang van dit project, zes woningen, kan worden aangenomen dat voorliggend project 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging.

4.3.5 Externe veiligheid     

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Voor het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Voor (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Gezien de ligging van het plangebied buiten invloedsgebieden van relevante objecten en/of risicovolle vervoersassen op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Btev), de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is externe veiligheid voor dit plan geen aandachtspunt (figuur 4.3).

verplicht

Figuur 4.3 Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

4.3.6 Ecologie     

4.3.6.1 Wet Natuurbescherming     

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten negatieve significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moeten worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Overijssel

In de provincie Overijssel wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van een aantal soorten genoemd in bijlage 7.4.I bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bosmuis, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, haas, hermelijn, huisspitsmuis, konijn, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Ten aanzien van bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en meerkikker geldt dat tevens vrijstelling wordt verleend in het belang van de bescherming van wilde flora of fauna, of in het belang van de instandhouding van de natuurlijke habitats.

De provincie Overijssel heeft een gewijzigde Omgevingsverordening vastgesteld per 1 december 2020 waardoor de kleine marter, egel en ondergrondse woelmuis niet langer algemeen zijn vrijgesteld.

Onderzoek

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In het plangebied of de directe omgeving zijn geen beschermde landschapselementen aanwezig. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 5 km en tot het dichtstbijzijnde NNN-gebied bedraagt 171 meter. Ondanks de korte afstand op een NNN-gebied kan gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling, verstoring en verandering van dit NNN-gebeid worden uitgesloten.

4.3.6.2 Stikstofdepositie     

In relatie tot stikstof, zijn de potentiële effecten van onderhavig plan hoofdzakelijk het gevolg van tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. De exploitatiefase is voor dit plan niet relevant omdat dezelfde soort functie mogelijk worden gemaakt als het huidige bestemmingsplan. Daarnaast worden de panden duurzaam verbouwd. Het nieuwe gedeelte wordt gasloos gebouwd. De historische panden worden verduurzaamd, waardoor er in vergelijking met de huidige situatie een afname in uitstoot van stikstofemissie ontstaat. Hierdoor kan voor de exploitatiefase worden uitgesloten dat er negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.

Voor de aanlegfase is dit op voorhand niet uit te sluiten. Daarom is voor de aanlegfase een stikstofonderzoek met een AERIUS-berekening uitgevoerd, zie hiervoor bijlage 3 bij de toelichting. Uit dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat ook tijdens aanlegfase en gebruikfase geen negatieve effecten op deze gebieden ontstaan.

Daarop hoeft voor dit project op dit punt geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de van de Vogelrichtlijn.

Voor de beoogde ontwikkeling heeft in maart 2019 een quickscan flora en fauna plaatsgevonden. Uit dit veldbezoek kwam naar voren dat er geen belemmeringen zijn aangaande de Wet natuurbescherming, mits de zorgplicht wordt nageleefd. Op verzoek van de gemeente diende met name de afwezigheid van vleermuizen beter onderbouwd te worden. In dat kader heeft EcoTierra-ecologisch adviesbureau het plangebied op 16 mei 2019 bezocht. Het onderzoeksrapport is opgenomen in Bijlage 2 van deze toelichting.

De conclusie van dat bezoek was dat er een nader onderzoek naar vleermuizen en gierzwaluw moest plaatsvinden en dat er tijdens die onderzoeken gelet moest worden op steenmarter. Er zijn tijdens dat onderzoek, uitgevoerd in het broedseizoen van de huismus, geen exemplaren of nesten van deze soort aangetroffen. Nader onderzoek naar huismus werd derhalve niet noodzakelijk geacht.

Het onderzoek heeft een zomer- en paarverblijf van de gewone dwergvleermuis en een zomerverblijf van de gewone grootoorvleermuis vastgesteld. Er zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van gierzwaluwen en/of steenmarters aangetroffen

Op basis van de nadere onderzoeken kan worden geconcludeerd dat er procedurele gevolgen zijn aangaande het project.

  • Er dient een ontheffing Wet natuurbescherming te worden aangevraagd voor de gewone dwergvleermuis en de gewone grootoorvleermuis.
  • Er dienen onder andere mitigerende maatregelen te worden genomen en een projectplan en werkprotocol te worden opgesteld.
  • Voor gierzwaluw en steenmarter wordt een ontheffing Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht omdat er geen overtreding van de verbodsbepalingen wordt verwacht.
  • De zorgplicht is altijd van toepassing.

4.3.7 Duurzaamheid     

Duurzaamheidthema's zoals energie- en waterbesparing, aandacht voor langzaam verkeer en groenvoorzieningen, zuinig grondstoffengebruik, efficiënt ruimtegebruik en duurzaam bouwen, zullen met name bij nieuwbouwplannen en herinrichting een belangrijke plaats toegekend krijgen.

Ontwikkeling van duurzaamheid past in de ontwikkeling die het duurzaamheidsdenken nu ook landelijk doormaakt en waarbij ook steeds meer de eisen als negatieve prikkel omgezet worden in een positieve benadering in de vorm van wijzen op de kwaliteit van het gebouw, op (woon-)comfort, het binnenmilieu in het algemeen, op gezond wonen en leven. In het Milieubeleidsplan 2003-2008 presenteert de gemeente Deventer haar ambitie op het gebied van duurzaam bouwen en energiebeleid.

In juni 2009 is de Visie Duurzaam Deventer bestuurlijk vastgesteld. De gemeentelijke ambitie is dat Deventer in 2030 klimaat- en energieneutraal is. Om deze ambitie te realiseren is voor de periode 2011-2014 door de gemeenteraad de Uitvoeringsagenda Duurzaamheid 'Op weg naar een duurzaam evenwicht' vastgesteld. Deze periode is verlengd tot 2018. In april 2016 heeft de raad de doelstelling energieneutraal 2030 herbevestigd en besloten dat tot 2018 de uitvoeringsagenda duurzame energie het kader is. De beleidsprioriteit duurzame mobiliteit is aan 8 beleidsprioriteiten toegevoegd. De focus ligt naast duurzame mobiliteit, ook op verduurzaming bestaande woningbouw en verduurzaming bedrijven en kantoren. Daarnaast zijn er beleidsprioriteiten over energieneutrale nieuwbouw en gebiedsontwikkeling, partnerschappen, duurzame energiebronnen (zon, wind en biomassa) en de eigen bedrijfsvoering.

Een uitgangspunt is dat de nieuwbouw wordt uitgevoerd als Zeer Energiezuinige Nieuwbouw (ZEN). Vanuit de ambities uit het collegeakkoord 2018-2022 worden in de memo andere thema's beschreven. Met de verdere uitwerking van dit plan wordt hier rekening mee gehouden.

4.4 Leidingen en kabels     

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In en rondom het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden bij de uitvoering van dit plan. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

4.5 Waterhuishouding     

4.5.1 Inleiding     

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Het resultaat van de watertoets geeft aan dat de 'korte procedure' van toepassing is voor dit bestemmingsplan. Het totale verhard oppervlak neemt namelijk beperkt af. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in het waterbeheerplan 2016-2021. Het resultaat van de watertoets is opgenomen als Bijlage 4. Nader onderzoek naar het aspect water is niet noodzakelijk.

4.5.2 Grondwater     

Conform het gemeentelijk rioleringsplan wordt een infiltratievoorziening aangebracht. Door infiltratievoorzieningen toe te passen, kan het hemelwater in deze situaties worden opgevangen en infiltreren in de bodem, richting het grondwater.

Het plangebied ligt in een boringsvrije zone voor drinkwaterwinning. In drinkwaterwinningsgebieden is het beleid gericht op het verminderen van de risico's op de verontreiniging van diepe grondwaterlagen. De regels omtrent de bescherming van deze grondwaterlagen is vastgelegd in de omgevingsverordening van de provincie Overijssel. Uit de verordening komt naar voren dat het verboden is dieper dan 50 meter onder maaiveld binnen een inrichting een lozing uit te voeren of een koelwater of bodemenergiesysteem tot stand te brengen. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats die een negatief effect vormen voor de boringsvrije zone.

4.5.3 Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater     

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het landelijk beleid dat het afstromend hemelwater ter plaatse in het milieu moet worden gebracht, dat wil zeggen lozen in de bodem (infiltratie) of in het oppervlaktewater. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te het infiltreren in de bodem. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) of infiltratiekratten een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op oppervlaktewater. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct worden afgevoerd naar oppervlaktewater. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.

4.6 Verkeer en parkeren     

4.6.1 Verkeersstructuur     

Het plangebied is gelegen aan de Oerdijk in Schalkhaar. Deze weg is een 30 km/u weg. De ontsluiting van het plangebied is in oostelijke en westelijke richting via de Oerdijk.

4.6.2 Parkeren     

De parkeerbehoefte moet binnen de plangrenzen van de locatie worden opgelost. Om de benodigde parkeervoorzieningen te kunnen bepalen, worden de geldende normen voor 'wonen' toegepast zoals die zijn aangegeven in het gemeentelijk parkeerbeleid (www.deventer.nl/parkeernormen). De parkeernorm is afhankelijk van het type woningen.

Voor deze locatie zijn de gebiedsnormen voor 'rest bebouwde kom' van toepassing. Dit leidt, uitgaande van de geplande woningtypen in het plan, tot de volgende voorlopige inschatting van de parkeerbehoefte in het plan:

  • Voor de twee vrijstaande koopwoningen geldt de norm van 2,1 parkeerplaatsen per woning.
  • Voor de 2-onder-1-kapwoningen geldt een norm van twee parkeerplaatsen per woning.

In totaal worden er 12 parkeerplaatsen in het plangebied gerealiseerd.

4.7 Milieueffectrapportage     

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt, moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen 6 weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

 

Van een vorm-vrije m.e.r.-beoordeling kan worden afgezien als er géén sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van artikel D.11.2 (kolom 1) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

De beoogde ontwikkeling bestaat de transformatie van een bedrijfslocatie in het stedelijk gebied van Schalkhaar naar 6 woningen. Gesteld kan worden dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Planopzet en juridische aspecten     

5.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de plansystematiek. Allereerst wordt de overgang van het analoge, 'papieren' bestemmingsplan naar een digitaal bestemmingsplan behandeld. Vervolgens wordt de standaardisering van de bestemmingsplannen toegelicht. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in paragraaf 5.4 aandacht gegeven aan de handhaving van de bestemmingsplanregels.

5.2 RO Standaarden 2012     

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd dat planologische visies, plannen, besluiten, verordeningen en algemene maatregelen van bestuur digitaal vervaardigd en op elektronische wijze beschikbaar gesteld moeten worden. Om dit mogelijk te maken, zijn de RO standaarden ontwikkeld.

De SVBP2012 (standaarden) bevatten de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van het bestemmingsplan, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. De SVBP2012 geeft daartoe normen voor de opbouw van de regels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan.

De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. In de digitale verbeelding wordt alle relevante bestemmingsplaninformatie in een interactieve raadpleegomgeving getoond. Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. Dit betekent dat bestemmingsplannen alleen in digitale vorm rechtskracht kunnen krijgen. De papieren versie betreft slechts een verbeelding van de digitale versie. Dit bestemmingsplan is daarom digitaal en IMRO-gecodeerd opgesteld, zodat het is voorbereid om digitaal te worden vastgesteld en gepubliceerd.

In onderhavig geval is sprake van een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte in het kader van artikel 7c van het Besluit Uitvoering Crisis- en Herstelwet. Hierdoor kan worden afgeweken van de standaarden. In hoofdstuk 1.4 is hier nader op ingegaan.

5.3 Planopzet     

5.3.1 Algemeen     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en planregels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen juridische betekenis, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De planregels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

De indeling van het plan is als volgt:

Hoofdstuk 1 Inleidende regels:

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen. Hierin zijn twee artikelen opgenomen: Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten. Deze regels dienen ter verduidelijking van de in de andere regels opgenomen begrippen en op welke manier gemeten dient te worden.

Hoofdstuk 2 Functieregels:

Hoofdstuk 2 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot de toegelaten functies, oftewel, waar mag je de locatie voor gebruiken. Per op de verbeelding aangegeven functie bevat dit hoofdstuk planregels, welke specifiek voor die functie gelden. In dit hoofdstuk zijn artikel 3 Verkeer en artikel 4 Wonen opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bouwregels:

Hoofdstuk 3 bevat de planregels in verband met de bepalingen met betrekking tot het bouwen. De bouwregels geven een antwoord op de vraag wat op de locatie gebouwd mag worden met bijbehorende maatvoering. Het betreft Bouwregel-16 en Bouwregel-26, genummerd als 5 en 6.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen:

Hoofdstuk 4 bevat dubbelbestemmingen. De in dit plan opgenomen dubbelbestemming overlappen de functieregels en bouwregels en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de functie- en bouwregels en de dubbelbestemmingen. De dubbelbestemmingen hoeven het gehele plangebied niet te bedekken. Met de dubbelbestemming wordt een zone op de verbeelding aangegeven waar beperkingen gelden voor bijvoorbeeld het gebruik of de bouwmogelijkheden. Het gaat hierbij om de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 5 Algemene regels:

Hoofdstuk 5 bevat de algemene regels. Hierbij gaat het om planregels die op nagenoeg het hele plangebied betrekking hebben en die vooral om praktische redenen zijn ondergebracht in dit hoofdstuk, alsmede een aantal specifieke planregels. Het gaat om de algemene bouwregels, gebruiksregels, afwijkingsregels en wijzigingsregels en de anti-dubbeltelregel.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels:

Tenslotte bevat hoofdstuk 6 de overgangs- en slotregels. Deze planregels bevatten het overgangsrecht en de titel.

5.4 Handhaving     

Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid.

  1. Voldoende kenbaarheid van het plan

Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd.

  1. Voldoende draagvlak voor het beleid en de regeling in het plan

De inhoud van het bestemmingsplan kan slechts gehandhaafd worden, indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund worden door de gebruikers van het plangebied. Mogelijk kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk.

  1. Realistische en inzichtelijke regeling

Een juridische regeling dient inzichtelijk en realistisch te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de regels goed controleerbaar zijn. De planregels moeten niet meer regelen dan noodzakelijk is.

  1. Actief handhavingsbeleid

Er moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de planregels niet worden nageleefd, met name als dit negatieve gevolgen heeft voor de veiligheid en/of de (volks)gezondheid.

Voornoemde onderwerpen zijn als uitgangspunt opgenomen en als richtlijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

6.1 Inleiding     

In artikel 3.1.6 lid 1, aanhef en onder f van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is. Allereerst wordt in paragraaf 6.2 ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Vervolgens wordt in de paragrafen 6.3 en 6.4 ingegaan op de 'maatschappelijke uitvoerbaarheid'.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Door middel van een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden de kosten verhaald. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.



Grondexploitatie

Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatie regeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een (anterieure) overeenkomst gesloten. Hier zijn onder andere het verhalen van eventuele planschade- en het verhalen van de kosten met betrekking tot het opstellen van het Chw bestemmingsplan in geregeld.

Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.

6.3 Resultaten inspraak     

6.4 Resultaten vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen met betrokken waterschappen en diensten van Rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

6.5 Zienswijzen     

Het ontwerp bestemmingsplan heeft in de periode van 8 april 2021 tot en met 19 mei 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze inzageperiode is er één zienswijze tegen het plan ingediend.

Deze zienswijze is in de reactienota samengevat en beantwoord. De reactienota is opgenomen in bijlage 5. De zienswijze heeft niet geleid tot het aanpassen van het Chw Bestemmingsplan, voorliggend bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

het Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52   met identificatienummer NL.IMRO.0150.Chw007-VG01 van de gemeente Deventer;

1.2 Bestemmingsplan     

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanbouw     

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 Bebouwingspercentage     

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van de nader in de planregels omschreven gronden aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.8 Bed and Breakfast-voorziening     

een aan de woonfunctie ondergeschikte toeristisch-recreatieve voorziening, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt. Hieronder wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur;

1.9 Beroep of bedrijf aan huis     

een beroep of bedrijf dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm     

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en dakvorm van een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan;

1.11 Bestaand gebruik     

gebruik van grond(en) en (een) bouwwerk(en) zoals dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaat of rechtens mag bestaan, waarbij het voorgaande niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

1.12 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde toegelaten functie;

1.14 Bevoegd gezag     

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.15 Bijgebouw     

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in zowel functioneel als architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw;

1.16 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten

1.19 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Bouwwijze     

de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, waarbij:

  1. onder aaneengebouwd wordt verstaan een hoofdgebouw, dat deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen en/of andere functies, waarvan het hoofdgebouw aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;
  2. onder twee-aaneen wordt verstaan een hoofdgebouw, dat deel uitmaakt van een blok van maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen (twee-onder-één-kap);
  3. onder vrijstaand wordt verstaan een hoofdgebouw, waarvan het hoofdgebouw niet aan een op een aangrenzend bouwperceel gelegen gebouw is aangebouwd;

1.23 Brutovloeroppervlakte (bvo)     

de gezamenlijke vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

Tot de bvo van een gebouw worden gerekend de oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en leidingschacht op elk vloerniveau. De oppervlakte van een vrijstaande uitwendige kolom, indien deze groter is dan 0,5 m2.

De oppervlakte van buitenruimten zoals loggia's, balkons, niet gesloten galerijen, dakterrassen en dergelijke worden niet tot de bvo van een gebouw gerekend.

1.24 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk;

1.25 Duurzame energie     

vormen van hernieuwbare energie die verkregen worden uit andere dan fossiele brandstoffen (zoals aardgas). Hieronder wordt onder andere begrepen energie die uit wind, stromend water, zonnestraling en aardwarmte wordt verkregen, maar ook energie die vrijkomt bij verwerking van afval (vooral verbranding) of biomassa. Het gaat om energie waarbij, door het gebruik ervan, het leefmilieu en de mogelijkheden voor toekomstige generaties niet worden benadeeld;

1.26 Duurzame energievoorziening     

een voorziening die het mogelijk maakt om een gebouw te voorzien van duurzame energie;

1.27 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.28 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegelaten functie van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegelaten functie het belangrijkst is;

1.30 Kap     

een dak met een nok en een zekere helling;

1.31 Overkapping     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.32 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.33 Peil     

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter hoogte van die hoofdingang, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
  3. voor een bouwwerk drijvend op het water: de waterspiegel;
  4. voor een bouwwerk in of over het water, geen drijvend bouwwerk zijnde: de hoogte van het terrein ter plaatse van het punt dat het meest nabij ligt aan waar het water grenst aan het vasteland;

1.34 Uitbouw     

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw onderscheiden kan worden van, maar een functionele eenheid vormt met het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.35 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.36 Weg     

weg als bedoeld in artikel 1, eerste artikel onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.37 Wet ruimtelijke ordening     

Wet van 1 juli 2008 (Stb. 2006, 566) houdende vaststelling van nieuwe planregels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;

1.38 Woning/wooneenheid     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van personen;

1.39 Zorgwoning     

een woning voor de huisvesting van bepaalde categorieën van de bevolking, zoals ouderen, jongeren, of mensen met een beperking, waarbij de mate en de vorm van de geboden zorg en ondersteuning aan de bewoners dusdanig is dat niet langer gesproken kan worden van zelfstandige bewoning, maar die gezien de maatschappelijke ontwikkelingen en hun geringe ruimtelijke impact wel aanvaardbaar zijn in de woonomgeving.

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:     

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 De diepte van een aan- of uitbouw:     

de diepte van een aan- of uitbouw wordt loodrecht vanaf de gevel van het hoofdgebouw, waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, gemeten.

2.4 De dakhelling:     

de helling van het dakvlak, gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.

2.5 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.8 De hoogte van een windturbine     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Functieregels     

Artikel 3 Verkeer     

3.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Verkeer is toegelaten:

  1. wegen en (woon)straten, met daarbij behorende bruggen, viaducten, tunnels, hellingen, taluds en soortgelijke voorzieningen;
  2. voet- en fietspaden, verhardingen;
  3. verblijfsvoorzieningen, waaronder pleinen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  6. speelvoorzieningen, waaronder begrepen (jeugd- en jongeren)ontmoetingsplaatsen;
  7. waterlopen en waterpartijen, met de daarbij behorende bruggen, steigers, dammen, duikers, kades, taluds, beschoeiingen, faunapassages e.d.;
  8. voorzieningen ten behoeve van waterberging, bijv. wadi's;
  9. nutsvoorzieningen, waaronder ook begrepen voorzieningen ten behoeve (de opwekking) van duurzame energie;
  10. kunstwerken;
  11. kunstobjecten;

met de daarbijbehorende voorzieningen.

Artikel 4 Wonen     

4.1 Toegelaten functies     

Ter plaatse van de functie Wonen is toegelaten:

  1. het wonen, in niet gestapelde vorm;
    1. al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis conform het gestelde in artikel 11.3 en kleinschalige kinderopvang conform het gestelde in artikel 11.4;
  2. zorgwoningen, uitsluitend indien omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in artikel 4.2.1;

met dien verstande dat:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenheden niet meer mag bedragen dan is aangeduid;

met de daarbij behorende voorzieningen.

4.2 Afwijken van de toegelaten functies     

4.2.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  • artikel 4.1 en worden toegestaan dat gronden worden gebruikt ten behoeve van zorgwoningen.
4.2.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.

Hoofdstuk 3 Bouwregels     

Artikel 5 Bouwregel-16     

5.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-16' gelden de volgende regels:

5.1.1 Algemeen     
  1. Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan 60% bedragen;
  2. De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m2 bedragen.
5.1.2 Aanvullende bouwregels hoofdgebouwen     
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in de voorgevel-bouwgrens te worden gebouwd;
  3. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen en de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' anders is aangeduid;
  4. het hoofdgebouw dient te worden afgedekt met ten minste 2 hellende dakvlakken, waarvan de helling niet minder dan 20° en niet meer dan 60° mag bedragen;
  5. in afwijking van het bepaalde in sub c mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - afwijkende goothoogte' de goothoogte aan de voorzijde van het hoofdgebouw worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel met een maximale breedte van 2 meter;
5.1.3 Aanvullende bouwregels aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen     
  1. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de goothoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 3,5 m, of 0,50 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, bedragen;
  3. de bouwhoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat deze ten minste 1,5 m is gelegen onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  4. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  6. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen tot de onbebouwde zijdelingse bouwperceelgrens mag:
    1. op bouwpercelen met een oppervlakte tot 300 m2, 0 m bedragen;
    2. op bouwpercelen met een oppervlakte vanaf 300 m2 niet minder dan 1 m bedragen.
5.1.4 Aanvullende bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' en/of ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  2. de bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer dan 3 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2 m bedragen.

5.2 Voorwaardelijke verplichting natuurinclusief bouwen     

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 5.1.2 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. er wordt natuurinclusief gebouwd. Hiervan is sprake als voldoende punten worden behaald door de uitvoering van maatregelen uit Bijlage 2 Natuurinclusief bouwen Natuurinclusief bouwen Oerdijk 48, 50 en 52;
    1. van voldoende punten is sprake als per deelgebied minimaal 10 punten worden behaald;
  2. uit een inrichtings/uitvoeringsplan blijkt welke maatregelen worden gerealiseerd;
  3. uiterlijk binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen, moeten de maatregelen voor het natuurinclusief bouwen uit het inrichtings/uitvoeringsplan zijn gerealiseerd;
  4. de onder c bedoelde maatregelen moeten duurzaam in stand worden gehouden;
  5. het onder b bedoelde inrichtings/uitvoeringsplan wordt aangeleverd bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor de bouw van de gebouwen en dienen door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd.'

5.3 Voorwaardelijke verplichting bodemonderzoek     

Het bouwen van gebouwen volgens het bepaalde in 5.1.2 is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. een bodemonderzoek is verricht naar eventuele bodemverontreinigingen met asbest conform de NEN 5707. Dit bodemonderzoek wordt uitgevoerd voor dat de sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd;
  2. een bodemonderzoek conform de NEN 5740 is uitgevoerd ter plaatse van de woonbestemming binnen het plangebied.

5.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging     

Het gebruik van een woning is slechts toegestaan als 20 mm waterinfiltratie, gerekend over het totale oppervlak van het perceel (dakoppervlak en verhardingen) op het eigen perceel wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

5.5 Afwijken van de bouwregels     

5.5.1 Bevoegdheid     

Bij een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in:

  1. artikel 5.1.2 onder c en toestaan dat de goothoogte aan de achterzijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd met ten hoogste 2 m ten behoeve van de realisering van een dakopbouw en/of dakkapel;
  2. artikel 5.1.2 onder e en toestaan dat het hoofdgebouw wordt afgedekt met een andere dakvorm.
  3. artikel 5.1.2. onder b en toestaan dat de voorgevel van een hoofdgebouw achter de voorgevelbouwgrens wordt gebouwd.
  4. artikel 5.1.3 onder a en toestaan dat een erker of ander ondergeschikt bouwdeel zoals entreepartij of balkon buiten het bouwvlak en/of de aanduiding 'bijgebouwen' mag worden gebouwd, mits:
    1. de diepte niet meer dan 1,5 m bedraagt;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,5 m of 0,5 m boven de vloer van de eerste verdieping van de woning, bedraagt;
    3. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt;
    4. de breedte niet meer dan 60% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt;
    5. de afstand tot de openbare ruimte niet minder dan 2,5 m bedraagt.
  5. artikel 5.1.3 onder f 2 en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens mag worden verkleind tot 0 m;
  6. artikel 5.1.4 onder a en toestaan dat een overkapping en/of carport mag worden gebouwd op ten minste 1 m achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 15 m2 bedraagt;
5.5.2 Toepassingsvoorwaarden     

De in het vorige lid genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de milieusituatie;
  5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  6. de parkeersituatie;
  7. de sociale veiligheid.
  8. tevens dienen bij het plan de aspecten hittestress en klimaatadaptatie in voldoende mate te zijn betrokken.

Artikel 6 Bouwregel-26     

 

6.1 Bouwregels     

Ter plaatse van de 'Bouwregel-26' gelden de volgende regels:

6.1.1 Gebouwen     
  1. Uitsluitend gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen mogen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
    2. de oppervlakte per gebouw mag niet meer dan 15 m2 bedragen.
6.1.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     
  1. de bouwhoogte van geluidwerende voorzieningen mogen niet meer dan 7 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mogen niet meer dan 6 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen mogen niet meer dan 2 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 m bedragen;
  5. de oppervlakte van een speelvoorziening mag niet meer dan 15 m2 bedragen.

Hoofdstuk 4 Dubbelbestemmingen     

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 2     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Archeologisch rapport     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 5, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 1000 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
7.2.2 Koppelen voorschriften     

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 7.1, en
  2. over een oppervlakte groter dan 1000 m2;

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

7.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
7.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.3.1 is verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.

7.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 7.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - 4     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar toegelaten functie(s), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische verwachtingswaarden.

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Vaststelling archeologische waarde     

Onverminderd de andere op deze locatie voorkomende bouwregels, zoals opgenomen in hoofdstuk 3, 4 en 5, is de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of bouwwerken:

  1. met een oppervlakte groter dan 200 m2;
  2. waarbij benodigde grondingrepen, zoals graafwerkzaamheden en heiwerkzaamheden, dieper zijn dan 0,5 m onder maaiveld, en
  3. die worden gebouwd op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1,

verplicht een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. het bouwen uitsluitend betrekking heeft op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, of
  2. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat.
8.2.2 Koppelen voorschriften archeologisch rapport     

Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.
8.2.3 Visuele waarneming (oppervlakte tussen 100 en 200 m2)     

Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt, kan aan de omgevingsvergunning de voorwaarde worden verbonden dat gelegenheid moet worden geboden voor een archeologische waarneming tijdens de uitvoering van de werkzaamheden.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  1. op en/of in de gronden als bedoeld in artikel 8.1;
  2. over een oppervlakte groter dan 200 m2;

de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  2. het verlagen van de bodem of het afgraven van gronden;
  3. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen;
  4. het aanbrengen van beplanting die dieper wortelt dan 0,50 m;
  5. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  7. het graven of anderszins aanbrengen van watergangen en waterpartijen;
  8. het uitvoeren van sloopwerkzaamheden met een bodemverstorende werking.

voor zover deze werken of werkzaamheden bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,50 m onder maaiveld tot gevolg hebben.

8.3.2 Uitzonderingen vergunningplicht     

Het in artikel 8.3.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en/of het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  3. indien op basis van door een deskundige uitgevoerd bureauonderzoek of inventariserend veldonderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische monumenten of waarden aanwezig zijn;
  4. die noodzakelijk zijn met het oog op het realiseren van een bouwwerk, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend;
  5. waarmee is begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan indien daarvoor geen vergunning vereist was;
  6. waarmee op grond van een omgevingsvergunning of ontgrondingvergunning is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding worden van het plan.
8.3.3 Archeologisch rapport     

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.3.1 is verplicht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:

  1. de archeologische waarde van het terrein naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen al voldoende vaststaat;
  2. de werkzaamheden plaatsvinden over een oppervlakte groter dan 100m2 maar kleiner dan 200 m2.
8.3.4 Toepassingsvoorwaarden     

De in artikel 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden.

8.3.5 Koppelen voorschriften     
  1. Indien de ingreep meer dan 100m2 maar minder dan 200m2 bedraagt, kan aan de vergunning het voorschrift worden verbonden tot het bieden van gelegenheid voor een archeologische waarneming tijdens de werkzaamheden.
  2. Indien uit het in artikel 8.3.3 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen een of meerdere van de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten of archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1, onder h, van de Monumentenwet 1988;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemmingsvlakken van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' naar ligging te verschuiven of naar omvang te vergroten of te verkleinen en in voorkomend geval uit het plan te verwijderen, indien als gevolg van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van gronden al dan niet behoudenswaardig zijn, niet langer aanwezig zijn of juist wel aanwezig blijken te zijn.

Hoofdstuk 5 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Bestaande afstanden en maten     

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand van bouwwerken, die rechtens tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in of krachtens het bepaalde in Hoofdstuk 3 Bouwregels van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal voorgeschreven respectievelijk maximaal toegestaan.

10.2 Bestaande stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen bestemde woningen rechtens gebouwd zijn, mogen deze in stand blijven, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Bestaand gebruik stoepen, opgangen, loopbruggen, trappen, balkons, galerijen     

  1. In die gevallen dat bestaande (semi-)particuliere stoepen en opgangen rechtens gebruikt mogen worden ten behoeve van de aansluitende functies, mag dit gebruik voortgezet worden.
  2. In die gevallen dat bestaande loopbruggen tussen gebouwen, trappen, balkons, galerijen en dergelijke bouwonderdelen ten behoeve van de tot Wonen bestemde woningen rechtens gebruikt mogen worden, mag dit gebruik voortgezet worden.

11.2 Strijdig gebruik     

  1. Er is sprake van strijdig gebruik indien gronden en bouwwerken anders worden gebruikt dan bepaald in de ter plaatse toegelaten functie(s).
  2. Tot een strijdig gebruik, strijdig met de toegelaten functie(s), wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstof;
    3. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de toegelaten functie(s) gerichte beheer van de gronden;
    4. het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van bewoning.

11.3 Beroep of bedrijf aan huis     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  2. alleen beroepen of bedrijven zijn toegestaan die in de van deze planregels deel uitmakende Staat van bedrijfs- en beroepsactiviteiten aan huis zijn aangeduid als milieucategorie 1, of beroepen en bedrijven die gezien de gevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs met deze bedrijven kunnen worden gelijkgesteld;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben;
  4. maximaal 35% van de vloeroppervlakte van de woning (met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen), tot ten hoogste (en in totaal) 50 m2 mag worden gebruikt voor het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  5. er mag geen detailhandel of groothandel plaatsvinden;
  6. er mag geen horeca plaatsvinden, waarbij in afwijking hiervan een Bed and Breakfast-voorziening mag worden gerealiseerd mits:
    1. de toeristisch recreatieve overnachtingsmogelijkheid niet als zelfstandige wooneenheid functioneert (de realisatie van een aparte kookgelegenheid is niet toegelaten);
    2. het authentieke uiterlijk of de verschijningsvorm van de woning wordt gehandhaafd;
    3. het maximaal aantal bedden ten dienste van de Bed and Breakfast-voorziening niet meer dan 4 bedraagt.
  7. er mag geen seksinrichting worden opgericht;
  8. het beroep of bedrijf dient door een bewoner van de woning te worden uitgeoefend.

11.4 Kleinschalige kinderopvang     

11.4.1 Gebruiksregels     

Gebruik van ruimten binnen een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen) ten behoeve van kleinschalige kinderopvang wordt overeenkomstig de toegelaten functie(s) aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. het maximaal aantal kinderen dat gelijktijdig mag worden opgevangen is 6;
  2. het gebruik dient qua aard, milieubelasting en uitstraling te passen in een woonomgeving;
  3. het gebruik mag geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en geen nadelige toename van de parkeerbehoefte hebben.
11.4.2 Toepassingsbereik     

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op een woning (i.c. hoofdgebouw, aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen), die geheel of gedeeltelijk ligt binnen:

  1. een beschermingszone van een hoofdtransportaardgasleiding;
  2. een veiligheidszone van een lpg-vulpunt;
  3. een veiligheidszone van een munitieopslag;
  4. een straal van 160 meter vanaf gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - risicobron';
  5. een jaargemiddelde magneetveld langs hoogspanningslijnen hoger dan 0,4 microtesla (µT).

11.5 Voorwaardelijke verplichting parkeren auto's en fietsen, laden en lossen     

11.5.1 Gebruiksregels     
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een parkeerbehoefte, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in parkeergelegenheid voor auto's en fietsen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013'.
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen of gebruiken van gronden, zoals toegestaan op grond van de onderliggende ruimtelijke plannen, waarbij sprake is van een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt niet eerder verleend dan nadat in voldoende mate is voorzien in ruimte voor het laden en lossen van goederen, overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota parkeernormen 2013'.
  3. Als de onder a bedoelde beleidsregels en de 'Nota parkeernormen' worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.5.2 Afwijken van de gebruiksregels     
  1. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning en overeenkomstig de Beleidsregels parkeren bestemmingsplannen Deventer (2015) afwijken van het bepaalde in artikel 11.5.1 onder a en b inzake de eis dat in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen en ruimte voor laden en lossen moet worden voorzien, mits in dat geval sprake is van een integrale afweging en daarmee een ander, zwaarder wegend belang wordt gediend en dit niet leidt tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de openbare ruimte.
  2. Als de onder a bedoelde beleidsregels of nota wordt gewijzigd, dan wordt met die wijziging rekening gehouden.
11.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien overeenkomstig de 'Beleidsregels Parkeren bestemmingsplannen Deventer' (2015) en de 'Nota Parkeernormen 2013' van de gemeente Deventer.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

12.1 Algemene afwijkingsregels     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de functie- en/of bouwregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de functie- en/of bouwregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk 6 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

13.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
13.1.2 Bevoegdheid     

Het bevoegd gezag kan eenmalig, in afwijking van het bepaalde in artikel 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering     

Artikel 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik     

13.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Verbod verandering gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Verbod hervatting strijdig gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 13.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering     

Artikel 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als 'Regels van het 'Chw bestemmingsplan Oerdijk 48, 50, 52'.