direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Veldkamp-Tichelkamp, herziening Leemweg-Steenbakkersweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0147.BpVThz002-vg01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven en bedrijfsactiviteiten, voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende 'Bijlage: Lijst van bedrijfsactiviteiten' en met uitzondering van inrichtingen aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit Milieubeheer;
  • b. productiegebonden detailhandel, met dien verstande dat maximaal 10% van het bedrijfsvloeroppervlak (bvo) met een maximum van 150 m² hiervoor in gebruik mag zijn;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' voor één bedrijfswoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-bedrijfswoning' voor drie bedrijfswoningen;
  • e. parkeervoorzieningen op eigen terrein;

met de daarbij behorende:

  • f. verhardingen;
  • g. groenvoorzieningen en tuinen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofd- en bijgebouwen

Voor het bouwen van hoofd- en bijgebouwen, gelden de aanduidingen en de volgende regels:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;
  • c. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • d. het vlak met de aanduiding 'bijgebouwen' mag maximaal voor 50% worden bebouwd;
  • e. de minimaal aan te houden afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens bedraagt 2,5 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' mag de goothoogte van hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet meer bedragen dan aangegeven;
  • g. de maximale bouwhoogte van de hoofdgebouwen bedraagt de in sub f bedoelde maximale goothoogte, vermeerderd met 4,5 meter;
  • h. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden in aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 de volgende regels:

  • a. een nieuw op te richten bedrijfswoning dient aan of in het bedrijfsgebouw te worden gerealiseerd en mag niet als vrijstaand gebouw worden opgericht;
  • b. de gebouwen dienen vanaf de maximale toegestane goothoogte (kniklijn) te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 60°, met dien verstande dat:
    • 1. tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van 60° (de envelop) ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer dan 60° en rechtopstaande gevelconstructies, waaronder ook topgevels zijn toegestaan;
    • 2. overschrijding van de (denkbeeldige) 60° lijn is toegestaan voor dakkapellen, schoorstenen en andere uitstekende bouwdelen van ondergeschikte betekenis.
  • c. bouwdelen van ondergeschikte betekenis aan de voorgevel mogen niet meer dan tweederde van de breedte van het dakvlak beslaan.
3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden in aanvulling op het bepaalde in 3.2.1 de volgende regels:

  • a. de maximale goothoogte van bijgebouwen mag ten hoogste 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van een met het hoofdgebouw verbonden bijgebouw ten hoogste
    • 1. 3 meter of;
    • 2. de hoogte van de eerste bouwlaag of;
    • 3. de hoogte van het verlengde van de dakhelling van het hoofdgebouw;

mag bedragen:

  • b. de maximale toegestane bouwhoogte bedraagt 5,5 meter;
  • c. het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m².
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. voor de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 meter bedraagt;
  • b. achter de voorgevelrooilijn mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de maximale hoogte van een vlaggenmast 5 meter bedraagt;
  • c. de hoogte van een vrijstaand reclameobject mag binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - onbebouwd' niet meer bedragen dan 2,25 meter;
  • d. aan de gevel van een gebouw is op de eerste bouwlaag een reclameobject toegestaan met een maximale oppervlakte van 1 m² per 10 meter gevellengte.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • e. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. seksinrichtingen;
  • b. woningen, met uitzondering van het bepaalde in 3.1 sub c en d;
  • c. open opslag- of bergplaats van gebruikte, afgedankte c.q. aan de oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen en/of stoffen en/of materialen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. zelfstandige horeca.
3.5 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in 3.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf, vermeld in categorie 3.1 van de lijst van bedrijfsactiviteiten (lijst van bedrijfsactiviteiten), dan wel voor de vestiging van een bedrijf dat niet in de categorieën 1 en 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten is vermeld met dien verstande dat:

  • a. het bedrijf binnen en buiten het plangebied naar aard en invloed op de omgeving en verschijningsvorm geen onevenredige milieubelasting mag opleveren;
  • b. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluidhinder, geurproductie, stofuitworp, trillinghinder, gevaar, straling, visuele hinder, verontreiniging van lucht, bodem en grondwater.