Plannaam: Westelijke Groene Long
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00101-0401
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Vastgesteld

Artikel 6 Bedrijf - 3.1

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - 3.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1) onder de categorieën 1 tot en met 3.1;

  2. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  3. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, bouwwerken ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut, verhardingen en parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bedrijfsgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage van het bouwvlak bedraagt maximaal 60%;

  3. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;

  4. de afstand van de hoofdgebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij door de bebouwingsgrens anders is bepaald;

  5. in afwijking van het bepaalden onder a tot en met d gelden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' de volgende regels:

    1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt maximaal 1 per aanduidingsvlak;

    2. de bedrijfswoning wordt binnen het aanduidingsvlak gebouwd, waarbij het aanduidingsvlak als bouwvlak wordt gezien;

    3. de goothoogte bedraagt maximaal 5 meter;

    4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 9 meter;

    5. de inhoud bedraagt maximaal 750 m3;

    6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de goothoogte en/of bouwhoogte bedraagt maximaal 3.30 m;

  2. per bouwperceel bedraagt de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning maximaal 75 m², met dien verstande dat tenminste 50% van het bestemmingsvlak onbebouwd en onoverdekt blijft;

  3. de afstand van vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot de bedrijfswoning bedraagt maximaal 25 m;

  4. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar de bedrijfswoning nog volgens het bepaalde in artikel 6.2.1 onder e. als hoofdgebouw vergroot kan worden, wordt niet gerekend tot de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt maximaal 6 meter;

  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter.

 

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 onder a. tot de oprichting van bebouwing buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak;

  2. lid 6.2.1 onder c. ten behoeve van een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat;

  3. de vergunning als bedoeld in lid a. en b. kan slechts verleend worden, indien:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

    4. het verlenen van een omgevingsvergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    5. er geen onevenredige aantasting plaats vindt van:

      • de functionele en ruimtelijke structuur;

      • het straat- en bebouwingsbeeld;

      • de verkeersveiligheid;

      • de sociale veiligheid;

      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik binnen deze bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  3. detailhandel, prostitutie en horeca;

 

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 6.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor bedrijven die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), maar in deze bijlage niet staan vermeld.

  2. de vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding gewaarborgd is;

    3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de

    5. aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.