Plannaam: Zuidentree
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00046-0401
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Vastgesteld

Artikel 9 Gemengd - 3

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven zoals genoemd in de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) in de categorie 1 en 2;

  2. (groot)handel zoals genoemd in de bij deze regels als bijlage behorende Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) in de categorie 1 tot en 2;

  3. handel in volumineuze voertuigen als auto's, caravans en motorfietsen, reparatie en servicebedrijven voor deze voertuigen en de handel in auto- en motorfietsonderdelen en dergelijke;

  4. dienstverlening;

  5. kantoren;

  6. een uitvaartcentrum ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum';

  7. een bedrijfswoning op de bovengelegen verdiepingen ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum';

  8. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  9. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  10. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water.

 

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

Met dien verstande dat:

  1. de voorgeschreven afstanden zoals genoemd in de bij deze regels behorende bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) in acht worden genomen.

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  3. overige risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. zelfstandige kantoren, indien het bebouwingspercentage dit toelaat, per bouwperceel een maximum vloeroppervlakte mogen hebben van 1.500 m² waarbij de vestiging van een kantoor niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en milieutechnische ruimte van de aangrenzende gronden;

  5. In afwijking van het bepaalde onder n. kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m² slechts zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'kantoren';

  6. In afwijking van het bepaalde onder o. kantoren met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 1.500 m² niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied' zonder dat burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning hiervoor toestemming hebben verleend;

 

Van het bepaalde onder a. tot en met f. zijn uitgezonderd:

  1. bedrijven die voorkomen in de bij deze regels behorende Bijlage 2, Staat van
    geluidsdominante inrichtingen;

  2. risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan;

  3. overige risicovolle inrichtingen die niet zijn genoemd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen de plaatsgebonden 10-6 veiligheidszone van de eigen perceelsgrenzen niet overschrijden;

  4. detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde en/of geproduceerde goederen als ondergeschikte nevenactiviteit, de detailhandel zoals genoemd onder c. en de detailhandel zoals deze bestaat op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan en die tevens bij vergunning is toegestaan;

  5. horeca;

  6. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen.

 

 

 

 

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. het bebouwingspercentage bedraagt niet meer dan 70%;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet minder en niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  5. de afstand van de gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij door de bouwgrens anders is bepaald;

  6. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' gelden de volgende regels:

    1. het aantal bedrijfswoningen bedraagt maximaal 1 per functieaanduidingsvlak;

    2. de bedrijfswoning wordt binnen het bouwvlak gebouwd, waarbij het functieaanduidingsvlak als bouwvlak wordt gezien;

    3. de goothoogte bedraagt maximaal 6 meter;

    4. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;

    5. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 600 m3;

    6. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

  7. ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum' gelden met betrekking tot de bedrijfswoning de volgende regels:

    1. de bedrijfswoning is gelegen op de bovengelegen verdieping(en);

    2. de totale vloeroppervlakte van de verdiepingen bedraagt maximaal 230 m².

  8. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan.

 

9.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte en/of bouwhoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;

  2. per bouwperceel bedraagt de oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak maximaal 75 m², met dien verstande dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft;

  3. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de bedrijfswoning bedraagt 50 m²;

  4. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog volgens het bepaalde in artikel 9.2.1 onder a. als hoofdgebouw vergroot kan worden, wordt niet gerekend tot de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

 

9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze

bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van verlichting bedraagt maximaal 10 meter;

b. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

c. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt maximaal 6 meter;

d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter.

 

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;

  2. de verkeersveiligheid;

  3. de milieusituatie;

  4. de sociale veiligheid;

  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

9.4 Afwijken van de bouwregels

 

9.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2.1:

    1. onder c. en d. tot een verlaging danwel verhoging van de minimale en maximale bouwhoogte met ten hoogste 3 meter;

    2. onder e. tot een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen, mits hier uit oogpunt van brandbeheersing en brandbestrijding geen bezwaar bestaat.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

    4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

9.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    1. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

    2. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

    3. horeca;

    4. de opslag en verkoop van motorbrandstoffen,

  3. Kantoren zijn slechts toegestaan, wanneer er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte volgens de vigerende parkeerkencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW en er geparkeerd wordt op eigen terrein en/of op daarvoor gereserveerde parkeerruimte buiten de rijbaan.

 

9.6 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.5 ten behoeve van:

    1. bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) maar in deze bijlage niet staan vermeld, met uitzondering van bedrijven die zijn opgenomen in bijlage 2, Staat van geluidsdominante inrichtingen;

    2. de vestiging van een bedrijf/bedrijvigheid behorende tot de naast hoger gelegen categorie als toegestaan volgens de verbeelding welke naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd de categorieën 1 tot en met 3.1 van de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);

    3. de vestiging c.q. uitoefening van een risicovolle inrichting, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, met dien verstande dat de toepasselijke grenswaarden en richtwaarden voor het risico en de risicoafstanden ten aanzien van (geprojecteerde) kwetsbare objecten in acht worden genomen.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    2. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

    3. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    4. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    5. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

 

9.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in de zin dat:

    1. de aanduiding 'bedrijfswoning' wordt verwijderd;

    2. de mogelijkheid voor een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'uitvaartcentrum' wordt verwijderd.

  2. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals bedoeld onder a. slechts indien van de mogelijkheid welke gegeven is door de aanduiding 'bedrijfswoning' op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.