Plannaam: Sluitersveld
IMRO-idn: NL.IMRO.0141.BP00014-0601
Type Plan: gemeentelijke overheid/bestemmingsplan
Status: Onherroepelijk

Artikel 5 Gemengd - 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel, met dien verstande dat detailhandel in de vorm van een supermarkt slechts is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt';

  2. dienstverlening;

  3. wonen, al dan niet in combinatie met met een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

  4. een kas ter plaatse van de aanduiding 'kas';

  5. zorgwoning(en) ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning';

  6. kinderopvang ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderopvang';

  7. horeca van categorie 1 en 4 ter plaatse van de aanduiding 'horeca';

  8. horeca van categorie 1 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 1';

  9. horeca van categorie 4 ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 4';

  10. verkeersvoorzieningen ten behoeve van het bestemmingsverkeer;

  11. een openbare onderdoorgang ten behoeve van verkeer ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';

  12. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;

 

met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, verhardingen en groenvoorzieningen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Hoofdgebouwen

Binnen deze bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;

  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen de goothoogte en bouwhoogte niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale bouwhoogte (m)' bedragen de goothoogte en bouwhoogte niet minder en niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' bedragen de bouwhoogte en het bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;

  6. de afstand van vrijstaande gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij door de bebouwingsgrens anders is bepaald;

  7. de afstand van aaneen gebouwde gebouwen tot de niet gemeenschappelijke zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter, tenzij door de bebouwingsgrens anders is bepaald;

  8. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan mogen worden gehandhaafd mits gebouwd met vergunning of in overeenstemming met het hiervoor geldende bestemmingsplan;

  9. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot een hoogte van 5 meter geen bebouwing worden opgericht;

 

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Binnen deze bestemming mogen bijbehorende bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de goothoogte en/of bouwhoogte bedraagt maximaal 3,30 meter;

  2. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk bedraagt maximaal 5 meter, waarbij de goothoogte maximaal 3,30 meter bedraagt;

  3. voor vrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen geldt dat aan één zijde van het hoofdgebouw een strook van minimaal 3 meter tot een zijdelingse perceelsgrens vrij blijft van vergunningplichtige bouwwerken;

  4. voor bestaande vrijstaande en geschakelde hoofdgebouwen, waarbij in afwijking van het bepaalde onder c. binnen 3 meter tot de zijdelingse perceelsgrens gebouwen zijn gebouwd, geldt dat bijbehorende bouwwerken in diezelfde lijn achter het gebouw mogen worden gebouwd;

  5. bijbehorende bouwwerken worden minstens 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd, dan wel minstens de afstand van de bestaande bijbehorende bouwwerken tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw indien deze minder bedraagt;

  6. de gezamenlijke oppervlakte van alle bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak bedraagt maximaal:

    1. 75 m² voor percelen kleiner dan 500 m²;

    2. 100 m² voor percelen groter dan 500 m²;

    3. 125 m² voor percelen groter dan 1000 m².

Met dien verstande dat:

    1. tenminste 50% van het bouwperceel dat buiten het bouwvlak is gelegen onbebouwd en onoverdekt blijft;

    2. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken die op dat gedeelte van het bouwperceel zijn of worden gebouwd, waar het hoofdgebouw nog volgens het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a. als hoofdgebouw vergroot kan worden, niet wordt gerekend tot de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken.

  1. In afwijking van het bepaalde onder c. tot en met f. mogen ter plaatse van de aanduiding 'kas' de gronden worden bebouwd wanneer het gebouw een kas betreft.

  2. in afwijking van het bepaalde onder a. tot en met f. bedragen ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)' de maximale bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat onder bebouwingspercentage in dit geval wordt verstaan het deel van het aanduidingsvlak dat maximaal mag worden bebouwd;

  3. in afwijking van het bepaalde onder f. bedraagt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' het maximum bebouwingspercentage niet meer dan op de verbeelding is aangegeven, met dien verstande dat onder bebouwingspercentage in dit geval wordt verstaan het deel van het aanduidingsvlak dat maximaal mag worden bebouwd.

 

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van reclame- en lichtmasten bedraagt maximaal 6 meter;

  2. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt maximaal 8 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte voor (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 meter bedraagt.

 

5.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:

    1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

    2. de verkeersveiligheid;

    3. de milieusituatie;

    4. de sociale veiligheid;

    5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

  2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

    1. ter voorkoming van een onevenredige verkeers- en parkeeroverlast;

    2. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;

    3. ter voorkoming van het plaatsen van een reclamebord/naambord groter dan 0,5 m².

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1 Afwijken met betrekking tot hoofdgebouwen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder f. en g. tot een vermindering van de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrenzen.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

    4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

5.4.2 Afwijken met betrekking tot bijbehorende bouwwerken

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.2:

    1. onder a. en toestaan dat een kap op aangebouwde bijbehorende bouwwerken wordt geplaatst, mits de aangebouwde bijbehorende bouwwerken ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw, met dien verstande dat:

      1. de bouwhoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 6,60 meter bedraagt, waarbij de nok van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk minimaal 2 meter onder de nok van het hoofdgebouw blijft;

      2. de goothoogte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk maximaal 3,30 meter bedraagt, waarbij deze goothoogte niet meer bedraagt dan de goothoogte van het hoofdgebouw.

    2. onder e. voor de vermindering van de voorgeschreven afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw tot 1 meter;

    3. onder e. en toestaan dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken die voor de voorgevel van het hoofdgebouw én in het bouwvlak zijn gelegen, voor de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden uitgebreid, mits binnen het bouwvlak wordt gebouwd.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

    4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

5.4.3 Afwijken met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.3 en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerken geen gebouw zijnde maximaal 3 meter bedraagt.

  2. De vergunning als bedoeld in lid a. kan slechts verleend worden, indien:

    1. de afwijking noodzakelijk is uit oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;

    2. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;

    3. de verkeersveiligheid, brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijdig gewaarborgd is;

    4. het verlenen van de vergunning uit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is;

    5. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;

    6. geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied.

 

5.5 Specifieke gebruiksregels

  1. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van zelfstandige bewoning;

    2. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen daarvan en het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

    3. het opslaan of opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen op de onbebouwde gronden, voor zover dit geen onderdeel uitmaakt van de bedrijfsactiviteiten;

  2. Kantoren zijn slechts toegestaan, wanneer er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte volgens de vigerende parkeerkencijfers van het landelijke kennisinstituut CROW en er geparkeerd wordt op eigen terrein of op daarvoor gereserveerde parkeerruimte buiten de rijbaan.

  3. Het gebruik van ruimten van de woning en/of de vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voorzover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    1. de woonfunctie blijft behouden;

    2. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken dient beperkt te blijven tot een ruimte (of ruimten) met een maximum totale bruto-vloeroppervlakte van 25% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning en de vrijstaande bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;

    3. het ondergeschikte medegebruik van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken mag niet bestaan uit detailhandel (met uitzondering van kapsalons) en/of horeca en/of kinderopvang en/of prostitutie;

    4. er dient een directe relatie te bestaan tussen het aan huis verbonden (en uit te oefenen) beroep en de (hoofd)bewoner(s) van de woning;

    5. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag (naar verwachting) geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren of afbreuk doen aan de beleving van de woonomgeving;

    6. de uitoefening van het aan huis verbonden beroep mag er niet toe leiden dat er (naar verwachting) een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat;

    7. de bebouwingskarakteristiek van de straat en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;

    8. er wordt geen blijvende onevenredige afbreuk gedaan aan de stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied;

    9. er mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

 

5.6 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.5 onder a. indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

 

5.7 Wijzigingsbevoegdheid

  1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat:

    1. de aanduiding 'kas' wordt verwijderd;

    2. de aanduiding 'horeca van categorie 1' wordt verwijderd;

    3. de aanduiding 'horeca van categorie 4' wordt verwijderd.

  2. Burgemeester en wethouders wijzigen het plan zoals genoemd onder a. enkel indien van de mogelijkheden welke gegeven zijn door de aanduiding op het betreffende perceel geen gebruik meer wordt gemaakt.