Gemeente:
Littenseradiel
Plannaam:
Bestemmingsplan Wommels Noordoost
Status:
Vastgesteld

Artikel 6 Wonen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer dan 95 mag bedragen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. voet- en fietspaden;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "water" voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van het aanwezige water;

  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, met dien verstande:

    • dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied" dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;

    • het parkeren ten behoeve van de bestemming voornamelijk op eigen erf dient plaats te vinden.

 

en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:

  1. een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:

    • ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend; of

    • ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw.

 

Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.

 

 

6.2 Bouwregels

 

  1. Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

    1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

    2. de diepte van een hoofdgebouw gerekend vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens mag, in bouwvlakken dieper dan 12 meter, ten hoogste 15 m bedragen;

    3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de in een bouwvlak aangegeven maximale goot- en bouwhoogte bedragen;

    4. de dakhelling mag niet minder dan de in een bouwvlak aangegeven minimale dakhelling bedragen;

    5. de afstand van de niet-aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.

 

  1. Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:

    1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:

      • de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

      • dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan
        50 % wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;

    2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;

    3. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw;

    4. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;

    5. de ruimtelijk ondergeschikte gebouwen worden op ten minste
      3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;

    6. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;

    7. in afwijking van het bepaalde onder 6 mag, voor zover de zijdelingse perceelsgrens niet samenvalt met een bestemmingsgrens, ook op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

    8. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de voor ‘water’ aangeduide gronden dient ten minste 5 m te bedragen.

 

  1. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

    1. de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;

    2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;

    3. de bouwhoogte van masten mag niet meer bedragen dan 8 m;

    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

 

6.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen inachtneming van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.

 

Bij het stellen van een andere eis worden de parkeernormen als genoemd in de publicatie van de CROW gehanteerd.

 

 

6.4 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:

    1. het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;

    2. de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met niet meer dan 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;

    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;

  2. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 3 voor het bouwen met een asymmetrische kap en een goothoogte van ten hoogste 6 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9,5 m voor zover deze goothoogte niet aan de zijde van de overgangen naar het landschap wordt gerealiseerd;

  3. het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 3 en toestaan dat bij een verschil van minder dan 1 m tussen bouwhoogte van hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m kan worden gebouwd, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;

  4. het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.

 

 

6.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.