Gemeente:
Littenseradiel
Plannaam:
Bestemmingsplan Wommels Noordoost
Status:
Vastgesteld

Regels

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleidende regels

 

 

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

  1. het plan:

het bestemmingsplan Wommels Noordoost van de gemeente Littenseradiel;

 

  1. het bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0140.BPWommelsNO-0401 met de bijbehorende regels;

 

  1. aan-huis-gebonden beroep:

een beroep, dat in of bij een woning met behoud van de woonfunctie en daaraan ondergeschikt is, kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten op juridisch, medisch, paramedisch, verzorgend, therapeutisch, administratief, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen gebied;

 

  1. aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels worden gesteld ten aanzien van gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

  1. aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

  1. bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

  1. bestaand:

    1. bestaand bouwwerk:

      • een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

    2. bestaand gebruik:

      • het gebruik dat bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het betreffende gebruiksverbod;

 

  1. bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

  1. bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

  1. bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;

 

  1. bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

  1. bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

  1. bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

 

  1. bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

  1. bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

  1. detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

  1. gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

  1. gevellijn:

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrens;

 

  1. hoofdgebouw:

een gebouw, dat zowel functioneel als qua maatvoering bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming;

 

  1. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbijbehorende bebouwing worden uitgeoefend, en aan de woonfunctie ondergeschikt is;

 

  1. peil:

    1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:

20 cm boven de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

    1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:

de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

    1. indien in of op het water wordt gebouwd:

het ter plaatse geldende streefpeil.

 

  1. ruimtelijk ondergeschikt:

zowel architectonisch als qua afmeting ondergeschikt;

 

  1. ruimtelijk ondergeschikt gebouw:

een gebouw of onderdeel van een gebouw dat ruimtelijk gezien ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

  1. seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  1. streefpeil:

het niveau van het oppervlaktewater ten opzichte van N.A.P. dat door de waterbeheerder wordt nagestreefd en is vastgelegd in een door Provinciale Staten vastgelegd peilbesluit;

 

  1. watergang:

een geul bestemd voor de opvang en aan- en afvoer van water;

 

  1. woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

 

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

  1. de oppervlakte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

  1. afstanden:

afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

 

 

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "water" voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van het aanwezige wateroppervlak;

  4. voet- en fietspaden, ter plaatse van de aanduiding "pad";

  5. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, met dien verstande dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied" dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende gronden;

  6. nutsvoorzieningen.

 

 

3.2 Bouwregels

 

  1. Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende regel:

    • met uitzondering van 1 gebouw ten behoeve van nutsvoorzieningen, met een maximale inhoud van 30 m³, mogen er geen gebouwen worden gebouwd.

 

  1. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regels:

    • de bouwhoogte van walbeschoeiingen bedraagt ten hoogste 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil;

    • de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 1 m, met dien verstande dat van bruggen de bouwhoogte ten hoogste 1,6 m en van speelvoorzieningen de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen.

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met ten hoogste 2 rijstroken met een functie voor het doorgaande verkeer en de ontsluiting van de aanliggende gronden, met de daarbij horende bouwwerken geen gebouwen zijnde;

  2. bermen;

  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "water" voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van het aanwezige water.

 

Met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen.

 

 

4.2 Bouwregels

 

  1. Ten aanzien van gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

  1. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 8,5 m mag bedragen.

 

 

Artikel 5 Water

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • watergangen en oeverstroken;

  • waterstaatkundige kunstwerken.

 

 

5.2 Bouwregels

 

  1. Ten aanzien van gebouwen geldt de volgende regel:

    • er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

  1. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

    • de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 1 m, in afwijking van het gestelde in artikel 2, gemeten vanaf 0,52 -N.A.P. (boezempeil).

 

 

Artikel 6 Wonen

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer dan 95 mag bedragen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. nutsvoorzieningen;

  4. voet- en fietspaden;

  5. speelvoorzieningen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met dien verstande dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "water" voor ten minste 75% van de oppervlakte is gericht op de realisatie en behoud van het aanwezige water;

  7. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, met dien verstande:

    • dat de inrichting van de gronden ter plaatse van de aanduiding "verblijfsgebied" dient te zijn afgestemd op de ontsluiting van de aangrenzende percelen;

    • het parkeren ten behoeve van de bestemming voornamelijk op eigen erf dient plaats te vinden.

 

en tevens, in combinatie met de woonfunctie, voor:

  1. een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, met dien verstande dat:

    • ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 30 m², daarvoor wordt aangewend; of

    • ten hoogste 30 m² van een aan of bij het hoofdgebouw gebouwd ruimtelijk ondergeschikt gebouw.

 

Detailhandel of opslag van goederen op het erf ten behoeve van een aan-huis-gebonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, is niet in de bestemming begrepen.

 

 

6.2 Bouwregels

 

  1. Ten aanzien van de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

    1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

    2. de diepte van een hoofdgebouw gerekend vanaf de naar de weg gekeerde bouwgrens mag, in bouwvlakken dieper dan 12 meter, ten hoogste 15 m bedragen;

    3. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de in een bouwvlak aangegeven maximale goot- en bouwhoogte bedragen;

    4. de dakhelling mag niet minder dan de in een bouwvlak aangegeven minimale dakhelling bedragen;

    5. de afstand van de niet-aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 3 m.

 

  1. Ten aanzien van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen gelden de volgende regels:

    1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt per hoofdgebouw ten hoogste 100 m², met dien verstande dat:

      • de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

      • dit er niet toe leidt dat het bouwperceel voor meer dan
        50 % wordt bebouwd met dien verstande dat hierbij niet de oppervlakte van het hoofdgebouw wordt meegerekend;

    2. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;

    3. de bouwhoogte van aangebouwde ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 7 m, mits dit 1 m lager is dan het hoofdgebouw;

    4. de bouwhoogte van vrijstaande ruimtelijk ondergeschikte gebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;

    5. de ruimtelijk ondergeschikte gebouwen worden op ten minste
      3 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw gebouwd, met dien verstande dat bij gebouwen met twee naar de weg gekeerde gevels ten opzichte van één van de gevellijnen op minder dan 3 m mag worden gebouwd;

    6. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt ten minste 1 m;

    7. in afwijking van het bepaalde onder 6 mag, voor zover de zijdelingse perceelsgrens niet samenvalt met een bestemmingsgrens, ook op de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;

    8. de afstand van een ruimtelijk ondergeschikt gebouw tot de voor ‘water’ aangeduide gronden dient ten minste 5 m te bedragen.

 

  1. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

    1. de bouwhoogte van walbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 0,5 m boven het ter plaatse geldende streefpeil en uitsluitend bij bouwpercelen aan het water;

    2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m, dan wel 2 m mits gebouwd ten minste 1 m achter (het verlengde van) de gevellijn;

    3. de bouwhoogte van masten mag niet meer bedragen dan 8 m;

    4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

 

6.3 Nadere eisen

 

Burgemeester en Wethouders kunnen inachtneming van de verkeerssituatie en de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats, het aantal en de situering van parkeervoorzieningen ten behoeve van de bestemming.

 

Bij het stellen van een andere eis worden de parkeernormen als genoemd in de publicatie van de CROW gehanteerd.

 

 

6.4 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  1. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 1 voor het bouwen buiten het bouwvlak, mits:

    1. het een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw betreft;

    2. de oppervlakte van het bestaande hoofdgebouw met niet meer dan 30 m² wordt vergroot en dit er niet toe leidt dat meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd;

    3. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt;

  2. het bepaalde in lid 6.2, sub a, onder 3 voor het bouwen met een asymmetrische kap en een goothoogte van ten hoogste 6 m en een bouwhoogte van ten hoogste 9,5 m voor zover deze goothoogte niet aan de zijde van de overgangen naar het landschap wordt gerealiseerd;

  3. het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 3 en toestaan dat bij een verschil van minder dan 1 m tussen bouwhoogte van hoofdgebouw en aangebouwd bijgebouw tot een bouwhoogte van ten hoogste 7 m kan worden gebouwd, mits dit noodzakelijk is om de dakhelling van het ruimtelijk ondergeschikt gebouw overeen te laten komen met de dakhelling van het hoofdgebouw;

  4. het bepaalde in lid 6.2, sub b, onder 5 en toestaan dat een ruimtelijk ondergeschikt gebouw op minder dan 3 m of voor de gevellijn van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits er een herkenbaar onderscheid blijft bestaan tussen het hoofdgebouw en het ruimtelijk ondergeschikte gebouw en deze ruimtelijk ondergeschikte gebouwen het straatbeeld niet domineren.

 

 

6.5 Ontheffing van de gebruiksregels

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat ten hoogste 15 m² van een hoofdgebouw of de daarbij behorende ruimtelijk ondergeschikte gebouwen, wordt aangewend voor detailhandel samenhangend met een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit.

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat meer dan 30 m² van het hoofdgebouw wordt aangewend voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, wanneer dit er toe leidt dat het betreffende pand rendabel gemaakt kan worden middels de voorgenomen bedrijvigheid, met dien verstande dat de regel dat ten hoogste 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit mag worden aangewend, onverkort van toepassing blijft.

 

 

 

HOOFDSTUK 3 Algemene regels

 

 
 

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en gebouwen ten behoeve van seksinrichtingen;

  • het gebruiken of laten gebruiken van ruimtelijk ondergeschikte gebouwen ten behoeve van zelfstandige bewoning.

 

 

Artikel 9 Algemene ontheffingsregels

 

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

    1. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;

    2. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

    3. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, kiosken, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

      • de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³;

      • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 15 m bedraagt.

 

  1. De onder a genoemde ontheffingen worden uitsluitend verleend in incidentele gevallen waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • het straat- en bebouwingsbeeld.

 

 

Artikel 10 Algemene procedureregels

 

10.1 Procedureregels ontheffingsregels en nadere eisen

 

  1. Een ontwerpbesluit tot ontheffing en nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.

 

  1. Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.

 

  1. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor belanghebbenden.

 

  1. Gedurende de onder a genoemde termijn kan een belanghebbende bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerp-besluit.

 

 

 

HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 11 Overgangsrecht

 

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

 

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

 

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

 

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

11.2 Overgangsrecht gebruik

 

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

 

  1. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

 

  1. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

 

  1. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

 

 

 

Artikel 12 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

“Regels van het bestemmingsplan Wommels Noordoost”.

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 1 maart 2010.

 

 

 

De voorzitter,

 

 

 

 

De raadsgriffier,