Artikel 22      Waarde - Archeologie

Bestemmingsomschrijving

A.             De gronden op de kaart aangewezen voor waarde - archeologie zijn mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

 

Bouwvoorschriften

B.             Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid A bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken die geen gebouw zijn, worden gebouwd die voor archeologisch onderzoek noodzakelijk zijn.

 

C.             Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met in­achtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)voorschriften - uitslui­tend worden gebouwd, indien:

1.    de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeolo­gische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wet­houders in voldoende mate is vastgesteld;

2.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouw­vergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactivi­teiten door een archeologische deskundige.

 

D.             Het bepaalde in dit lid onder C.1 en C.2 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrek­king heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:

1.    vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de opper­vlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;

2.    een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 ;

3.    een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerk­zaamheden kan worden geplaatst.

 

Aanlegvoorschriften

E.             Het is verboden op of in de gronden met de bestemming waarde - archeologie zonder of in afwijking van een schriftelijke aanlegvergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.    het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of hoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ont­ginnen, opho­gen en aanleggen van drainage;

2.    het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwer­pen;

3.    het verlagen of verhogen van het waterpeil;

4.    het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;

5.    het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daar­mee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

 

F.             Het verbod van E is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:

1.    noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij lid B, C en D in acht is genomen;

2.    een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 ;

3.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan

4.    ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

 

G.            De werken en werkzaamheden, zoals in lid E bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:

1.    de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeolo­gische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethou­ders in voldoende mate is vastgesteld;

2.    de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanleg­vergunning re­gels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactivi­teiten door een archeolo­gische deskundige.

 

Strafbepaling

H.             Overtreding van het bepaalde in lid E wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.