Artikel 21      Leidingen

Bestemmingsomschrijving

A.

De gronden op de kaart aangewezen voor leidingen zijn mede bestemd voor:

1.

binnen een afstand van 5 m van de aanduiding leiding-gas: een natgasleiding, met een diameter van 8” en een druk van 85 en 95 bar;

2.

binnen een afstand van 5 m van de aanduiding leiding-water: een watertrans­portleiding.

 

Bouwvoorschriften

B.

Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid A bedoelde bestemming uitsluitend ge­bouwen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bouwhoogte van hoogspanningsmas­ten niet meer dan 25 m mag bedragen.

 

C.

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met in­achtne­ming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften, uit­sluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, ver­nieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

Vrijstellingsbevoegdheid

D.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voor­schriften. Vrij­stelling wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet oneven­redig wordt ge­schaad.

 

Aanlegvoorschriften

E.

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemmingen zoals genoemd in lid A zon­der of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethou­ders (aanleg­vergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaam­heden uit te voeren:

 

1.

het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

 

2.

het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egali­seren, afgraven of ophogen;

 

3.

het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

 

4.

het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwer­pen;

 

5.

diepploegen;

 

6.

het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving aange­ge­ven, en daarmee verband houdende constructies;

 

7.

het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds be­staande watergangen.

 

F.

Het verbod als bedoeld in E is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

 

1.

normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

 

2.

reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

 

3.

reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

G.

De werken of werkzaamheden als bedoeld in F zijn slechts toelaatbaar voorzover het lei­ding­belang hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

 

Strafbepaling

H.

Overtreding van het bepaalde in lid E wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van arti­kel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Adviesprocedure

I.

Alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling of aanlegvergunning te beslissen, winnen bur­gemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de lei­ding(en).