Artikel 9A  Groen

A.    De op de plankaart voor groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoor­zienin­gen;

        met de daarbij behorende:

1.      nutsvoorzieningen;

2.      bermen;

3.      overige beplantingen;

4.      paden;

5.      speelvoorzieningen;

6.      waterlopen en waterpartijen.

 

Bouwvoorschriften

B.    1.    Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

2.    Voor het bouwen van overige bouwwerken geldt de volgende bepaling:

a.   de hoogte van de overige bouwwerken is maximaal 5 m.

 

Gebruiksvoorschriften

C.    Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken, strijdig met de gegeven bestemming.

        Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

1.      het gebruik van de gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven;

2.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

3.      het gebruik van de gronden voor de verkoop van motorbrandstoffen.

 

Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Meest doelmatige gebruik

D.    Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid C wanneer toe­passing daarvan het meest doelmatige gebruik onmogelijk maakt. Behalve wanneer er dringende redenen zijn die de beperking van het gebruik wel rechtvaardigen.

 

Strafbepaling

E.    Overtreding van het bepaalde in lid C wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Vrijstellingsprocedure

F.     Op de voorbereiding van een besluit tot vrijstelling op grond van lid D is de volgende proce­dure van toepassing:

1.      een verzoek om vrijstelling, overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Orde­ning, ligt met bijbehorende stukken 6 weken ter inzage;

2.      burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging bekend:

a.   in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

b.   en verder op de gebruikelijke wijze;

3.      in de bekendmaking staat vermeld dat zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen kunnen worden inge­diend;

4.      tijdens de in sub 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wet­houders zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen indienen over het verzoek om vrijstelling.