Artikel 28         Nieuwe woningen binnen 48 dB-contour wegverkeersla­waai en/of 55 dB-contour spoorweglawaai

A.    In geval van nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling of herbouw van een wo­ning elders op een bouwvlak, mag de woning (inclusief aanbouwen) – ter beperking van ge­luidshinder – niet worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven 48 dB-con­tour wegverkeerslawaai en 55 dB-contour spoorweglawaai.

 

B.    Nieuwe woningen ingevolge planwijziging of vrijstelling mogen in afwijking van het be­paalde in lid A binnen de 48 dB-contour wegverkeerslawaai en de 55 dB-contour spoor­weglawaai worden gebouwd, indien:

1.      uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;

2.      de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden.

 

C.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid A teneinde herbouw van woningen toe te staan binnen de 48 dB-contour wegverkeerslawaai en de 55 dB-contour spoorweglawaai, indien:

1.      uit geluidsberekeningen blijkt dat op die afstand aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan;

2.      de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico vanwege wegen en spoorwegen niet wordt overschreden.

 

Vrijstellingsprocedure

D.    Op de voorbereiding van een besluit tot vrijstelling op grond van lid C is de volgende proce­dure van toepassing:

1.      een verzoek om vrijstelling, overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ligt met bijbehorende stukken 6 weken ter inzage;

2.      burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging bekend:

a.   in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

b.   en verder op de gebruikelijke wijze;

3.      in de bekendmaking staat vermeld dat zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen kunnen worden inge­diend;

4.      tijdens de in sub 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wet­houders zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen indienen over het verzoek om vrijstelling.