Artikel 22         Leidingen (dubbelbestemming)

Bestemmingsomschrijving

A.    De gronden op de kaart aangewezen voor Leidingen zijn mede bestemd voor:

1.      binnen een afstand van 15 m van de medebestemming "bovengrondse hoogspan­nings­leiding": een bovengrondse hoogspanningsleiding, 110 kV;

2.      binnen een afstand van 5 m van de medebestemming "waterleiding": een watertrans­port­leiding;

3.      binnen een afstand van 4 m van de medebestemming "aardgasleiding I": een gas­trans­portleiding, met een diameter van 4" en een druk van 40 bar;

4.      binnen een afstand van 4 m van de medebestemming "aardgasleiding II": een gas­transportleiding, met een diameter van 6" en een druk van 40 bar;

5.      binnen een afstand van 4 m van de medebestemming "aardgasleiding III": een gas­transportleiding, met een diameter van 8" en een druk van 40 bar;

6.      binnen een afstand van 5 m van de medebestemming "(nat)gasleiding I": een (nat)­gasleiding I met een diameter van 4" en een druk van 95 bar;

7.      binnen een afstand van 5 m van de medebestemming "(nat)gasleiding II": een (nat)­gasleiding II met een diameter van 8" en een druk van 85 bar;

8.      binnen een afstand van 5 m van de medebestemming "(nat)gasleiding III": een (nat)­gasleiding III met een diameter van 8" en een druk van 95 bar.

 

Bouwvoorschriften

B.    Op deze gronden mogen ten dienste van de in lid A bedoelde bestemming uitsluitend ge­bou­wen worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 2,5 m, alsmede bouwwer­ken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bouwhoogte van hoogspanningsmasten niet meer dan 25 m mag bedragen.

 

C.    Ten dienste van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, met inachtne­ming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid.

 

Vrijstellingsbevoegdheid

D.    Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid C met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)voorschriften. Vrij­stelling wordt verleend indien de belangen van de leiding(en) niet onevenredig wordt geschaad.

 

Aanlegvoorschriften

E.    Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leidingen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

1.      het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;

2.      het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egalise­ren, afgraven of ophogen;

3.      het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

4.      het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of ander wijze indrijven van voorwer­pen;

5.      diepploegen;

6.      het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangege­ven, en daarmee verband houdende constructies;

7.      het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds be­staande watergangen.

 


F.     Het verbod als bedoeld in lid E is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

1.   normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;

2.   reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

3.   reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.

 

G.    De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid E zijn slechts toelaatbaar voor zover het lei­dingbelang hierdoor niet onevenredig wordt benadeeld.

 

Adviesprocedure

H.    Alvorens omtrent het verlenen van vrijstelling of aanlegvergunning te beslissen, winnen bur­gemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder(s) van de leiding(en).

 

Strafbepaling

I.      Overtreding van het bepaalde in lid E wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van arti­kel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Vrijstellingsprocedure

J.     Op de voorbereiding van een besluit tot vrijstelling op grond van lid D is de volgende proce­dure van toepassing:

1.      een verzoek om vrijstelling, overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ligt met bijbehorende stukken 6 weken ter inzage;

2.      burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging bekend:

a.   in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

b.   en verder op de gebruikelijke wijze;

3.      in de bekendmaking staat vermeld dat schriftelijk zienswijzen kunnen worden inge­diend;

4.      tijdens de in sub 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wet­houders schriftelijk zienswijzen indienen over het verzoek om vrijstelling.