Artikel 17         Verkeer

Bestemmingsomschrijving

A.    De gronden op de kaart aangewezen voor Verkeer zijn bestemd voor:

1.      wegen, straten, wandel- en fietspaden;

2.      een brugwachtershuisje indien een op de plankaart aangewezen bouwvlak/-perceel voorzien is van de aanduiding brugwachtershuisje;

3.      opslag ten behoeve van beheer en onderhoud, indien een op de plankaart aangewe­zen bouwvlak/-perceel is voorzien van de aanduiding opslag;

4.      een parkeerterrein indien een op de plankaart aangewezen bouwvlak/-perceel voor­zien is van de aanduiding parkeerterrein;

5.      een antennemast ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding anten­nemast;

6.      een carpoolplaats indien een op de plankaart aangewezen bouwvlak/-perceel voor­zien is van de aanduiding carpoolplaats;

7.      cultuurhistorische waarden in de vorm van historische zandpaden en -wegen, indien een op de plankaart aangewezen bouwvlak/-perceel voorzien is van de aandui­ding cultuurhistorische waarden;

        met de daarbij behorende:

8.      nutsvoorzieningen;

9.      groenvoorzieningen;

10.   bruggen, tunnels, dammen en duikers;

11.   overige bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

12.   tuinen.

 

Bouwvoorschriften

B.    Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

1.      gebouwen;

2.      bouwwerken

 

C.    Voor het bouwen gelden de volgende bepalingen:

1.      op de plankaart is aangegeven tot welke oppervlakte het bouwvlak met gebouwen mag worden bebouwd; indien dit niet is aangegeven, mag het gehele bouwvlak wor­den be­bouwd;

2.      voor de voorgevelrooilijn mogen geen gebouwen worden gebouwd;

2.a. gebouwen mogen niet binnen een afstand van 3 m tot de zijerfscheiding worden ge­bouwd;

3.      overigens geldt het volgende:

 

 

max. oppervlak

max. goothoogte

max. bouwhoogte

gebouwen en overkappin­gen

zie plankaart

4,5 m

12 m

bouwwerken

 

 

12 m

ter plaatse van de aandui­ding antennemast

 

 

40 m

 

Vrijstelling van de bouwvoorschriften

Afstanden zijerfscheidingen

C.2.  Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid C sub 2a teneinde de afstand van 3 m te verkleinen, met inachtneming van het volgende:

1.      indien over een lengte van meer dan 2,5 m in de zijerfscheiding wordt gebouwd, dient te worden gewaarborgd dat de op te richten bebouwing geen onnodig nadelige veran­derin­gen teweegbrengt in de bezonningssituatie op de aangrenzende erven of tuinen en in de lichttoetreding van het naastgelegen hoofdgebouw of van de naastgelegen kassen, tenzij:

a.   daardoor de gebruikswaarde van de te bebouwen gronden onevenredig worden ge­schaad;

b.   de goot- of boeibordhoogte van (delen van) gebouwen worden teruggebracht tot min­der dan 2,5 m.

Gebruiksvoorschriften

D.    Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken, strijdig met de gegeven bestemming.

        Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

1.      het gebruik van de gronden en bouwwerken voor prostitutiebedrijven;

2.      het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

3.      het gebruik van de gronden voor de verkoop van motorbrandstoffen;

4.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor de opslag van meer dan 10.000 kg con­sumentenvuurwerk;

5.      het gebruik van gronden en bouwwerken voor geluidshinderlijke inrichtingen en Bevi-inrichtingen.

 

Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

Meest doelmatige gebruik

E.    Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in lid D wanneer toe­passing daarvan het meest doelmatige gebruik onmogelijk maakt. Behalve wanneer er dringende redenen zijn die de beperking van het gebruik wel rechtvaardigen.

 

Aanlegvergunning ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarden

F.     Het is verboden of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethou­ders (aanlegvergunning) de in tabel 1 aangegeven werken of werkzaamheden aan te leggen of uit te voeren ter plaatse van de aanduiding cultuurhistorische waarden.

 

Tabel 1  Aanlegvergunningvereisten

 

ontginnen, ophogen, afgraven, bodemverhogen, egaliseren

A

Verwijderen opgaande beplanting, vellen/rooien

A

aanleg van verharde wandel- en fietspaden en overige verhardingen > 50 m² (niet zijnde ka­velpaden)

A

aanleg van kavelpaden

A

aanbrengen van boven- of ondergrondse transport, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verbandhoudende constructies, installaties of apparatuur

A

verwijderen of veranderen van beeldbepalende verhardingen en daarmee gelijk te stellen historische elementen

A

 

A   Vereiste van aanlegvergunning.

 

Uitzonderingen

G.    Een vergunning als bedoeld in lid C is niet vereist voor:

1.      werken of werkzaamheden die betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;

2.      werken of werkzaamheden die reeds in uitvoering of aanwezig zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;

3.      werken of werkzaamheden die worden aangelegd of uitgevoerd binnen bouwvlakken, met dien verstande dat een aanlegvergunning wel vereist is voor zover de bouwvlak­ken sa­menvallen met de dubbelbestemming Leidingen (artikel 22) en de dubbelbe­stemming Waarde-Archeologie (artikel 23);

4.      werken of werkzaamheden ten behoeve van de realisering van de bestemming Natuur en bouw­mogelijkheden op grond van planwijziging of vrijstelling.

 

Toelaatbaarheid

H.    Een aanlegvergunning als in lid F en tabel 1 bedoeld, wordt verleend indien kan worden aangetoond dat de betrokken waarden niet onevenredig worden geschaad, gelet op:

1.      het belang dat met de ingreep is gediend;

2.      het waterhuishoudkundig belang (kwantitatief en kwalitatief), met het oog op de waterhuis­houdkundige doelstellingen.

 

Strafbepaling

I.      Overtreding van het bepaalde in lid D wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Vrijstellingsprocedure

J.     Op de voorbereiding van een besluit tot vrijstelling op grond van lid C1 en E is de volgende pro­cedure van toepassing:

1.      een verzoek om vrijstelling, overeenkomstig artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, ligt met bijbehorende stukken 6 weken ter inzage;

2.      burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging bekend:

a.   in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid;

b.   en verder op de gebruikelijke wijze;

3.      in de bekendmaking staat vermeld dat zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen kunnen worden inge­diend;

4.      tijdens de in sub 1 genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wet­houders zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen indienen over het verzoek om vrijstelling.