Emmen, Het Waal (14 woningen)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Aan Het Waal in Emmen was tot voor kort een basisschool gevestigd. Door sluiting en sloop van deze school is het terrein braak komende te liggen. Het perceel is door de aanwezigheid van de school bestemd als maatschappelijk in het bestemmingsplan "Emmen, Emmerhout". Er is nu de vraag gesteld of hier woningbouw gerealiseerd mag worden. De woningbouw die hier gerealiseerd wordt komt in de zelfde trand als de 7 clusters die reeds gerealiseerde woningen in dit gebied.

In de planopzet is uitgegaan van de bouw van 2 x 7 grondgebonden woningen met bijbehorende bergingen bestemd voor de verkoop.

De aanvraag is genoteerd onder zaak 147518-2019. De bijbehorende verbeelding met de plancontour heeft het nummer NL.IMRO.0114.Zaak2019147518--V701

verplicht

Figuur 1.1: Indicatie plangebied

verplicht

Figuur 1.2: Globale uitsnede plangebied

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving     

2.1 Vigerende planologische situatie     

Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Emmen, Emmerhout', vastgesteld door de raad op 9 oktober 2012, onherroepelijk geworden op 27 februari 2013. Het plangebied heeft binnen het geldend bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk'.

Een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan is noodzakelijk in verband met afwijkingen ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Dit omdat er woonbebouwing wordt gerealiseerd binnen de bestemming 'Maatschappelijk'.

2.2 Beschrijving van het projectgebied     

2.2.1 Algemeen     

Het projectgebied is een vervolg van het woningbouwprogramma dat in 2006 is gerealiseerd middels een vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 lid 2 WRO waarin een 7-tal clusters mogelijk werd gemaakt voor grondgebonden woningen. De voorgestane woningen bestaan alle uit aaneengesloten woningen, de variatie is gelegen in de hoogte en de afmetingen van de kavels en de daarop te realiseren woningen. Een cluster is een eenheid in het groen, wat inhoudt dat er twee tegenover elkaar gelegen rijwoningen worden gerealiseerd. Dit alles geldt ook voor de te realiseren woningen in dit cluster.

Het clusters bestaan uit twee bouwlagen en zijn plat afgedekt. De bijbehorende bouwwerken bestaan uit één bouwlaag en zijn plat afgedekt.

Kenmerken:

  • Het cluster wordt via 1 aftakking vanaf de weg, Het Waal, ontsloten. De aftakking heeft een helling (overbruggen 0,4 meter clusterhoogte);
  • De aftakking vormt in het cluster een gemeenschappelijke binnenstraat;
  • De binnenstraat wordt vormgegeven als woonhof met een hoogwaardige kwaliteit;
  • Elke woning heeft, grenzend aan de binnenstraat, een eigen tuin (de binnentuin);
  • Hoofdtoegang van de woningen (voordeur) vanaf de binnenstraat via de binnentuin;
  • De buitenste binnentuin en het einde van de binnenstraat wordt begrensd met een bakstenen muur;
  • Elke woning heeft achter in de binnentuin, grenzend aan de binnenstraat, een vrijstaande berging. Deze berging is maximaal 1 bouwlaag hoog;
  • Naast de berging is er een opstelruimte op eigen erf voor tenminste 1 auto;
  • De woningen vormen, net als de reeds bestaande clusters in de omgeving, een architectonische eenheid;
  • Aan de parkzijde (buitenzijde cluster) hebben de woningen het uiterlijk en de uitstraling van een voorkant, dit betekent ook:
    1. geen tuinen aan de parkzijde (alleen een veranda);
    2. geen bijbehorende bouwwerken aan de parkzijde: alleen een kleine pergola conform de al gerealiseerde woningen van de andere clusters;
    3. parkeren en ontsluiting van de woningen niet aan de buitenzijde van het cluster.

De situatietekening en de uiterlijke verschijningsvormen zijn te vinden in .

2.2.2 Parkeren     

Parkeren:

  • per woning wordt één parkeerplaats op eigen erf (binnentuin) gerealiseerd (14 parkeerplaatsen);
  • Haaks parkeren aan Het Waal waarbij de norm is: 0,5 x 14 = 7 parkeerplaatsen;
  • Situering parkeren naast zijgevel woning en zijerfafscheiding.

2.3 Beeldkwaliteit     

2.3.1 Erfafscheidingen     

Rondom de hele buitenzijde van het cluster is een erfafscheiding, vormgegeven door een in hoogte variërende muur.

  • Erfafscheiding vormt de begrenzing van de clusters;
  • Erfafscheiding vormt de verbinding tussen de hoekwoningen en de berging;
  • Erfafscheiding staat in het verlengde van de zijgevel (geen zijtuin);
  • Erfafscheiding wordt in samenhang met de woningen ontworpen (materiaal, kleur etc.);
  • Erfafscheiding varieert in hoogte, afhankelijk van de ligging. Deze wordt alleen onderbroken bij de aftakking vanaf Het Waal;
  • De materialisering van de erfafscheidingen bestaat uit baksteen in de kleur van de woningen zoals uitgevoerd in de reeds gerealiseerde clusters;
  • De hoogte van de muur zuidzijde (ingang binnenterrein) is 2 m (vanuit omgeving);
  • De erfafscheiding noordzijde: zijwand berging is gemetseld in baksteen en onderdeel van de tuinmuur (zie voorbeeld figuur 2.1);
  • De erfafscheiding noordzijde: hoogte muur en einde binnenstraat is 2 m en berging is maximaal 3 m (vanuit omgeving).

verplicht

Figuur 2.1: Visualisering zij-erfafscheiding gerealiseerd cluster

2.3.2 Veranda's     

Veranda:

  • De buitenruimte aan de voorzijde van de woningen grenzend aan het park heeft het karakter van een veranda;
  • De vormgeving garandeert geen uitbreiding naar het openbare gebied (om “landje pik” te voorkomen);
  • De veranda (= begane grond peil cluster) ligt ca. ± 0.4 m hoger dan het maaiveld;
  • Veranda afschermen met een lage gemetselde tuinmuur van ca. 0.5 m (en 0.9 m t.o.v. het park) waarmee de “drempeligheid “wordt ondersteund;
  • De tuinmuur kent geen openingen, is doorlopend;
  • Tuinmuur in samenhang met kleur en materiaal van de woningen ontwerpen;
  • Veranda integraal mee ontwerpen met de woningen;
  • Beschutting van de veranda's integraal mee ontwerpen met de woningen: kleine pergola aan de woning is toegestaan conform pergola gerealiseerde rode cluster (zie voorbeeld figuren 2.2 en 2.3);
  • Privacy tussen de veranda's garanderen en integraal mee ontwerpen;
  • Veranda aan de voorzijde woningen: bijbehorende bouwwerken op de veranda zijn niet toegestaan.

verplicht

Figuur 2.2: Visualisering veranda gerealiseerd cluster

2.3.3 Materiaal- en kleurgebruik     

Materiaal- en kleurgebruik:

  • De woningen (inclusief erfafscheidingen en zijgevel bergingen grenzend aan het openbaar gebied ) zijn uitgevoerd in (ruwe) baksteen;
  • De kleur van de baksteen is donkerrood conform gerealiseerde rode clusters (kleur van C4a en C4b is identiek, zie voorbeeld figuren 2.1 - 2.2);
  • Bijbehorende bouwwerken mogen uitgevoerd worden in hout of eternit.
  • Aan binnenzijde cluster is ook gebruik van hout of eternit toegestaan;
  • Overige kleuren: kozijnen en draaiende delen - wit, staalwerk - grijzen;
  • Eenheid in kleur en materialisering binnen het cluster.

De situatietekening en de uiterlijke verschijningsvormen zijn te vinden in .

Hoofdstuk 3 Beleid     

3.1 Gemeentelijk beleid     

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen, 2020, veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. In de omgeving waarin het voorliggend plan Emmen, Het Waal (14 woningen), NL.IMRO.0114.Zaak2019147518-V701 wordt gerealiseerd is vooral het thema Wonen van belang.

Met voorliggende omgevingsvergunning wordt wonen mogelijk gemaakt in het centrum van de wijk Emmerhout. Ten aanzien van het thema wonen in het centrum wordt in de structuurvisie gestreefd om de kwaliteit van de diverse woonmilieus te behouden dan wel te versterken en te innoveren. Het huidige plan voorziet in een versterking van het stedelijk woonmilieu. Naast de structuurvise moet rekening gehouden worden met de Woonvise van de gemeente. In deze woonvisie wordt aangegeven dat ter vervulling van nieuwe woonbehoeften gekeken moet worden naar inbreiding. De realisatie van deze 2 rijen van 7 woningen voldoet hieraan.

3.1.2 Algemene verklaring van geen bedenkingen     

Om de gevraagde omgevingsvergunning te kunnen verlenen is het noodzakelijk dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeeft (artikel, 2.27 Wabo, jo. artikel, 6,4 Besluit omgevingsrecht).

De Algemene verklaring van geen bedenkingen is vastgesteld op 28 april 2011 en voorziet in de mogelijkheid om één of meerdere woningen te bouwen in het kader van de herstructurering van woonwijken of kernen, voor zover in overeenstemming met een door de raad vastgesteld masterplan of een vastgestelde structuurplan (punt 2 van de Algemene verklaring van geen bedenkingen). Het ingediende bouwplan voldoet aan bovengenoemd punt 2 uit de Algemene verklaring van geen bedenkingen.

3.1.3 Conclusie     

De aanvraag voor de bouw van 14 vrijstaande woningen past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie "Gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef". Door het plan zal het stedelijke woonmilieu in diversiteit versterkt worden.

3.1.4 Masterplan Emmen Centrum 2020     

Ten behoeve van de ontwikkelingen in het centrum is het visiedocument Masterplan Emmen Centrum 2020 (MEC 2020) opgesteld. Dit document geeft richting aan de visie van de gemeente op het centrumgebied van de toekomst. De ontwikkelingsvisie is gebaseerd op drie thema's, namelijk binnenstad, landschap en leisure. De binnenstad omdat meer stedelijkheid het duidelijkst zichtbaar is in de te maken keuzes voor het hart van het stedelijk centrum. Alle samenhangende activiteiten moeten leiden tot een compacte (op loopafstand bereikbare) en aantrekkelijke omgeving. Het landschap staat voor de essen en de bossen. Het idee van open groene stad moet weer leidraad zijn voor de toekomst. Leidraad voor een stad waar de landschappelijke elementen een plek krijgen en waarin openbare gebouwen in een parkachtige omgeving staan. Leisure vormt één van de steunpilaren van de toekomstige economie. Het is een verzamelterm voor zaken die te maken hebben met recreatie en vrije tijd. Het gaat daarbij om een prettige vorm van ontmoeting en beleving waarbij sprake moet zijn van een aangenaam verblijf en een aantrekkelijke openbare ruimte. Dat hierin een samenspel moet ontstaan met het Rensenpark ligt voor de hand.

3.1.5 Ruimtelijke waardenkaart     

De ruimtelijke waardenkaart belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het buitengebied, hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de in het onderliggenden waarden in de kernen ook aan bod. De ruimtelijke waardenkaart biedt een beleidskader voor landschap en cultuurhistorie en vormt met de beleidsnota “Ruimtelijke Waardenkaart Emmen” de basis of 'onderlegger' voor het ruimtelijk beleid en beheer van de gemeente Emmen. Andere waarden zoals de aardkundige, archeologische, ecologische en hydrologische waarden evenals monumenten worden in dit document beschreven waar zij samenhang vertonen met het cultuurhistorisch gevormde landschap.

De ruimtelijke waardenkaart is een interne beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

Ten aanzien van onderhavige omgevingsvergunning kan gesteld worden dat er geen relevante waarden in het plangebied aanwezig zijn.

3.1.6 Verkeersbeleid     

Op dit moment is van kracht het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) uit 1999. Momenteel wordt dit herzien; in 2013 wordt het verkeersbeleid tot 2020 vastgelegd in de Mobiliteitsvisie. Uitgangspunt van het GVVP en ook de Mobiliteitsvisie is de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. Concreet betekent dit dat in de wijken een 30 km/u-regiem voor auto's geldt, en op de zogenoemde stroomwegen 50 km/u.

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe. De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen. Het beleid is erop gericht het huidige bedieningsniveau te te verbeteren (zowel bus als trein). De concessies met de busvervoerders Qbuzz en Arriva loopt af in december 2017. Arriva heeft per 9 december 2012 de treindienst naar Zwolle van de NS overgenomen; deze concessie loopt tot 2027.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

Tijdens haar vergadering van 2 juni 2010 heeft Provinciale Staten het nieuwe omgevingsbeleid voor de komende tien jaar vastgesteld. Het omgevingsbeleid is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document waarin de voor de provincie vier wettelijke planvormen zijn samengenomen:

  1. de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  2. het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer;
  3. het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  4. het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk- economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. Daarnaast zijn er zaken uitgelicht die van provinciaal belang worden geacht. Deze zijn:

  1. het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, veiligheid, naoberschap, menselijke maat, kleinschaligheid (Drentse schaal);
  2. het behouden en versterken van de biodiversiteit door het realiseren van de Ecologische hoofdstructuur (EHS);
  3. het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid;
  4. het streven naar voldoende, gevarieerde, aantrekkelijke en vitale vestigingsmogelijkheden op regionale bedrijventerreinen en andere stedelijke werklocaties en het bieden van voldoende ontwikkelingsmogelijkheden in het landelijk gebied voor landbouw, recreatie en toerisme en bedrijvigheid;
  5. het ontwikkelen van een adequate strategie voor krimpgebieden, met aandacht voor wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en arbeid;
  6. het maken van bovenlokale afspraken over aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag;
  7. het streven naar steden met een onderscheidende identiteit, gebaseerd op historische of gebiedskenmerken waardoor de stedelijke centra gedifferentieerde blijven;
  8. het ontwikkelen en behouden van robuuste stedelijke netwerken, waardoor de steden samenhangen, samenwerken en complementair zijn;
  9. de kwaliteit en kwantiteit van (grond)water;
  10. het benutten van de mogelijkheden voor duurzame energieopwekking en -distributie en tevens het besparen van energie, het zorgvuldige gebruik van de ondergrond voor de energiewinning, de opslag van CO2, groen gas en aardgas en de energie-infrastructuur;
  11. het creëren van voorwaarden voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit in samenhang met het creëren van betrouwbaarheid van (inter)regionale netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen door de lucht en over weg, spoor en water evenals de verknoping met de (inter)nationale netwerken;
  12. de Ecologische Hoofdstructuur, de verschillende Drentse landschapstypen en de diversiteit in landschaptypen;
  13. het verbinden van stad en land door het verweven van de gebruiksfuncties, landbouw, natuur en water in het landelijk gebied en het benutten van de kernkwaliteiten voor de plattelandseconomie;
  14. sport- en cultuurparticipatie en de infrastructuur die hiervoor nodig is.

Voor al deze zaken geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over gemeentelijke plannen indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt. In het geval van voorliggend omgevingsvergunning is geen sprake van rechtstreekse invloed van de omgevingsvisie.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins. De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). De gemeente moet binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

Voor al genoemde zaken in de omgevingsvisie Drenhte en de POV geldt dat de provincie van mening is dat het ruimtelijke belang het gemeentelijk niveau overstijgt en de provincie hier haar verantwoordelijk voor heeft. De provincie zal dan ook een standpunt innemen over gemeentelijke plannen indien een van de genoemde onderwerpen in het ruimtelijke plan voorkomt. In het geval van voorliggend omgevingsvergunning is cultuurhistorie een punt van aandacht daar Emmerhout is aangewezen als een wijk waarvan de waarden beschermt dan wel bewaakt, versterkt moeten worden.

3.3 Rijksbeleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

Delen van de structuurvisie die de nationale ruimtelijke belangen borgen en die juridische doorwerking behoeven, zijn uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur, de AMvB Ruimte (Barro). Ook is een planmilieueffectrapport (plan-MER) opgesteld.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Het nieuwe Rijkstoezicht in de ruimtelijke ordening richt zich op het toezicht achteraf. Wanneer rijksdoelen en nationale belangen raken aan regionale opgaven, vraagt dit om een heldere taakverdeling en samenwerkingsafspraken tussen de betrokken overheden.

Waar het Barro bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Daarnaast blijft het Rijk opkomen voor zijn directe belangen bij gemeentelijke en provinciale plannen vanuit de rol van weg- en waterbeheerder (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (ministerie van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (het ministerie van EL&I).

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In De Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter, deze zaken hebben beperkte doorwerking/geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

Hoofdstuk 4 Planologische toets     

4.1 Archeologie     

4.1.1 Toetsingskader     

Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen.

Met het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg in september 2007 is het verdrag wettelijk verankerd en is de Monumentenwet 1988 herzien. Het belangrijkste doel van deze wet is het behoud van het archeologisch erfgoed ter plekke. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en een afweging te maken. Vroegtijdig onderzoek maakt ruimte voor de overweging om archeologievriendelijke alternatieven toe te passen. Wie dan ondanks de aanwezigheid van archeologische waarden toch de grond in wil, moet archeologisch (voor)onderzoek doen en de kosten daarvan op zich nemen. Ook als het onderzoek uiteindelijk tot een opgraving leidt.

De gemeente Emmen heeft aangegeven dat aan het plangebied een middelhoge archeologische verwachting wordt toegekend. In het vigerende bestemmingsplan is aan het plangebied en de omgeving daarvan de dubbelbestemming „Waarde – Archeologie 3. toegekend. Hiervoor geldt dat het oprichten van bouwwerken van in totaal meer dan 1.000 m2 uitsluitend is toegestaan indien uit archeologisch onderzoek is gebleken wat de archeologische waarden zijn en op welke wijze deze eventueel kunnen worden veiliggesteld.

Gelet hierop is een inventariserend bureau- en veldonderzoek ter plaatse uitgevoerd.

4.1.2 Toetsing plangebied     

Plangebied Het Waal ligt op een lage plek op de Hondsrug. Uit het plangebied en binneneen kwart kilometer omtrek zijn geen archeologische waarden bekend. Op iets grotereafstanden westelijk van het plangebied was bewoning tijdens de bronstijd en de ijzertijd enliggen tientallen prehistorische grafheuvels. Het plangebied is aan het begin van detwintigste eeuw in cultuur gebracht. Omstreeks 1970 werd er een school gebouwd in de tijd waarin de wijk Emmerhout werd aangelegd.

Door het ondiep voorkomen van keileem zullen delen van het plangebied doorgaans nat geweest zijn. Waar het keileem iets dieper lag was het droger. De bodem in het plangebied is matig bewaard gebleven. Het onderzoek heeft geen vondsten opgeleverd.

Archeologisch verwachtingsmodel

Doordat het plangebied op een relatief laag gelegen, nat deel van de Hondsrug ligt, lijkt het geen aantrekkelijke vestigingsplek te zijn geweest tijdens de prehistorie. Als er toch archeologische waarden aanwezig zijn, dan zullen eventuele archeologische materialen uit hun context zijn gehaald en zullen grondsporen zijn aangetast. Daarom kan de archeologische verwachting zoals geformuleerd in Paragraaf 2.5 naar beneden toe worden bijgesteld.

4.1.3 Conclusie     

Aangezien het plangebied tijdens de prehistorie relatief nat lijkt te zijn geweest door het ondiep voorkomen van keileem en aangezien eventuele archeologische resten zullen zijn aangetast door onder andere de bouw van de voormalige school, adviseren wij om geen nader archeologisch onderzoek te ondernemen en het terrein vrij te geven voor de bouw van de veertien woningen.

Het gehele archeologische onderzoek is als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek opgenomen.

4.2 Ecologie     

Volgens nationale en internationale regelgeving is het verplicht vóór een ruimtelijke ingreep onderzoek te doen naar het eventuele voorkomen van beschermde flora en fauna. Dit onderzoek vind plaats in het kader van de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.

4.2.1 Flora- en faunawet     

De Flora- en faunawet is de soortgerichte implementatie van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en bundelt de bepalingen die voorheen in verschillende wetten waren opgenomen. De Flora- en faunawet beschermt in beginsel soorten. Activiteiten waarbij schade wordt gedaan aan beschermde dieren of planten zijn verboden, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het "nee, tenzij"-principe). De wet erkent de intrinsieke waarde van in het wild levende dieren. In de wet is dan ook een zorgplicht opgenomen: iedereen moet 'voldoende zorg' in acht nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten (niet alleen de beschermde) en hun leefomgeving.

4.2.1.1 Toetsing plangebied     

Het plangebied bevat geen groeiplaatsen van zwaarder beschermde plantensoorten of vaste rust- en verblijfplaatsen van zwaarder beschermde diersoorten. In het plangebied is ook slechts marginaal leefgebied voor enkele algemeen voorkomende soorten zoals egel, huisspitsmuis en konijn aanwezig. Dit zijn algemeen beschermde soorten (tabel 1 Ffwet) waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet geldt.

In het plangebied zelf zijn geen potentiële verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Het plangebied is ook niet geschikt als foerageergebied voor vleermuizen.

De bomen rondom het plangebied zijn potentieel geschikt als foerageergebied en vliegroute voor vleermuizen. Deze bomen blijven echter behouden, waardoor effecten op vleermuizen zijn uitgesloten.

Het plangebied bevat echter geen vaste rust- en verblijfplaatsen van de huismus of van andere jaarrond beschermde vogelsoorten. In de bomen rondom het plangebied kunnen algemeen voorkomende zangvogels broeden. Verstoring van broedende vogels dient voorkomen te worden door buiten het broedseizoen te werken en/of voldoende afstand te houden (minimaal 20 meter) tot bomen waarin vogels broeden.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet is niet aan de orde.

4.2.2 Natuurbeschermingswet 1998     

De Natuurbeschermingswet 1998 is per 1 oktober 2005 in werking getreden. Met deze wet beoogt men bescherming van gebieden die nationaal en internationaal van belang zijn. Naast bescherming van natuurmonumenten is ook de bescherming van gebieden die vanuit de Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn aangewezen in deze wet verankerd. Gezamenlijk vormen deze gebieden een Europees netwerk: Natura 2000. In de Natuurbeschermingswet 1998 is bepaald, dat handelingen of projecten die mogelijk schadelijk invloed hebben op beschermde monumenten of Natura 2000-gebieden vergunningsplichtig zijn. Door middel van toetsing wordt bepaald of sprake is van effecten, en zo ja in welke mate dit is.

Toetsing vindt plaats in twee fasen:

  • verstorings- en verslechteringstoets (bij mogelijke negatieve, maar géén significant negatieve effecten);
  • passende beoordeling (kans op significant negatieve effecten).

Als uit de verstorings- en verslechteringstoets blijkt, dat sprake is van mogelijk negatieve effecten dient in een aanvullende toetsing een effectbeoordeling plaats te vinden en is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag (de provincie en in sommige situaties LNV) verleent een vergunning onder strikte voorwaarden, waarbij met voldoende mitigerende en compenserende maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen zijn gewaarborgd.

4.2.2.1 Toetsing plangebied     

Het plangebied niet binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten ligt en tevens buiten de begrenzing van de EHS-gebieden ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.

4.2.3 Conclusie     

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van Natura 2000-gebieden of beschermde natuurmonumenten en tevens buiten de begrenzing van de EHS-gebieden ligt. Effecten op dergelijke beschermde gebieden zijn derhalve niet aan de orde.

Tevens kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen herontwikkeling niet leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet. Nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op grond van artikel 75 Flora- en faunawet is niet aan de orde.

4.3 Geluid     

4.3.1 Toetsingskader     

4.3.1.1 Algemeen wettelijk kader     

De normstelling voor geluid in het algemeen is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Deze geeft de normen voor industrielawaai (op een geluidsgezoneerd industrieterrein), wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai. Luchtvaartlawaai is niet in de Wet geluidhinder, maar in de Wet luchtvaart (Wlv) geregeld. Binnen de zones van industrieterreinen, wegen en spoorwegen dient bij het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

De Wet geluidhinder toetst plannen op geluidsbelastingen aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen of aan de rand van de locatie waarbinnen het realiseren van dergelijke bestemmingen mogelijk is. De Wet geluidhinder kent de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare waarde. Indien de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde is realisatie van geluidgevoelige bestemmingen op grond van de Wet geluidhinder zonder meer mogelijk. Het realiseren van geluidsgevoelige bestemmingen met een geluidsbelasting die hoger is dan de maximaal toelaatbare waarde is wettelijk niet toegestaan. Een geluidsbelasting in de bandbreedte van de voorkeursgrenswaarde tot de maximaal toelaatbare waarde is aan restricties gebonden en onder voorwaarden mogelijk.

Aangezien het plangebied niet in de nabijheid van een spoorverbinding en een industrieterrein is gelegen, wordt onderstaand enkel ingegaan op het aspect wegverkeerslawaai.

4.3.1.2 Wegverkeerslawaai     

In de Wet geluidhinder wordt beschreven dat alle wegen een zone hebben, uitgezonderd een aantal situaties waaronder wegen met een snelheid van ten hoogste 30 km/uur. De zone is een gebied waarbinnen, voor een ontwikkeling van een geluidgevoelige bestemming, nader akoestisch onderzoek verplicht is. De breedte van de zone, aan weerszijde van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving: stedelijk of buitenstedelijk.

In de Wet geluidhinder (Wgh) worden eisen gesteld aan de toelaatbare geluidbelasting op de gevels van nog niet geprojecteerde woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen langs een bestaande weg. Overeenkomstig artikel 82, lid 1 van de Wgh is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB, de zogenaamde „voorkeursgrenswaarde.

Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan kunnen burgemeester en wethouders van de gemeente op basis van het Besluit geluidhinder een hogere toelaatbare waarde vaststellen. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde voor een nog niet geprojecteerde woning in stedelijk gebied bedraagt 63 dB. Uitgangspunt voor het vaststellen van een hogere waarde is dat maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting op de gevel, ten gevolge van de weg, tot 48 dB onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

4.3.2 Toetsing plangebied     

Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de Houtweg en de Laan van het Kwekebos. De overige wegen in de omgeving van het plangebied betreffen 30 km/h wegen en hebben van rechtswege geen geluidzone. Gelet hierop, en gelet op de geringe verkeersintensiteiten over deze wegen, worden deze wegen verder niet beschouwd.

In het kader van het recent vastgestelde bestemmingsplan „Emmen, Emmerhout. is er door Ingenieursbureau Spreen in 2010 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit zijn voor de van toepassing zijnde wegen de volgende geluidbelastingen naar voren gekomen:

verplicht

Figuur 4.1: Geluiduitstraling Houtweg, ligging plangebied rood omcirceld (Bron: Akoestisch onderzoek behorende bij bestemmingsplan 'Emmen, Emmerhout')

verplicht

Figuur 4.2: Geluiduitstraling Laan van het Kwekebos, ligging plangebied rood omcirceld (Bron: Akoestisch onderzoek behorende bij bestemmingsplan 'Emmen, Emmerhout')

4.3.3 Conclusie     

Gelet op de berekende geluiduitstralingen van de beide wegen, de afstand van het plangebied tot deze wegen en de aanwezige geluidafschermende bebouwing tussen de wegen en het plangebied, kan worden geconcludeerd dat de voorkeursgrenswaarden ter plaatse van het plangebied niet zullen worden overschreden. Gelet op de relatief geringe geluidbelastingen zal het prognotiseren van de verkeersintensiteiten naar het jaar 2023 geen effect hebben op deze conclusie.

4.4 Luchtkwaliteit     

De Wet luchtkwaliteit heeft als doel om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging tegen te gaan. Anderzijds geeft de wet mogelijkheden voor het creëren van ruimtelijke ontwikkelingen.

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Grote projecten zoals bedrijventerreinen of infrastructuur dragen juist wel bij 'in betekende mate' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het begrip 'in betekende mate' doelt op een bepaalde norm van fijn stof en stikstofdioxide welke bij overschrijding een negatief effect hebben op de luchtkwaliteit.

Eveneens een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

In de Wet Milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat bij het voorbereiden van ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, de luchtkwaliteit moet worden betrokken in de afwegingen. In de Wet Milieubeheer zijn grenswaarden opgenomen welke het niveau aangeven van de buitenluchtkwaliteit dat op een bepaald moment zoveel mogelijk moet zijn bereikt of in stand moet worden gehouden.

Om te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarin grenswaarden worden overschreden of bestaande overschrijdingen toenemen, moet bij het opstellen van ruimtelijke plannen getoetst worden aan de grenswaarden. Een eventuele toename of overschrijding van deze waarden kan als consequentie hebben dat bepaalde nieuwe ontwikkelingen niet mogelijk zijn.

In het Besluit en de Regeling "niet in betekenende mate" is exact bepaald in welke gevallen een project niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee formuleringen onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarde. De categorie is zodanig bepaald dat in het geval van de kwantitatief benoemde ontwikkelingen de effect op luchtkwaliteit blijft onder de verhoging van 3% van de concentratie van de schadelijke stoffen. Deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1500 woningen of een kantooroppervlak van 100.000 m2 (langs één ontsluitingweg).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een omgevingsvergunning uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

4.4.1 Toetsing plangebied     

Aangezien er in het plangebied slechts 14 wooneenheden worden toegevoegd, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.4.2 Conclusie     

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet significant bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en hiermee voldoet aan de regeling 'niet in betekenende mate'.

4.5 Bedrijven en milieuzonering     

Er bevinden zich geen bedrijven binnen het plangebied. Ook worden er door de bouw van de beoogde woningbouw geen bedrijven in hun bedrijfsmogelijkheden beperkt.

4.6 Vormvrije MER     

4.6.1 Toetsingskader     

In hoeverre een ruimtelijke procedure m.e.r.(beoordelings)plichtig is, moet worden bepaald aan de hand van het Besluit Milieu-Effectrapportage 1994. In dat besluit zijn de gronden weergegeven op basis waarvan een plicht tot het opstellen van een planMER, besluitMER en/of m.e.r.beoordeling ontstaat. Hieronder is weergegeven op basis van welke gronden uit het Besluit Milieu-Effectrapportage 1994 een mer(beoordelings)plicht voor het bestemmingsplan/ruimtelijke procedure ontstaat of kan ontstaan.

  1. De uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 

Uitbreiding/wijziging terrein meer dan 75 hectare (bruto) bedraagt. Volgens bijlage D van het Besluit Milieu-Effectrapportage 1994 (nummer 11.3) is het bestemmingsplan dan m.e.r.-beoordelingsplichtig;

  1. De toegestane activiteiten

De toegestane activiteiten in het bestemmingsplan die m.e.r. .-(beoordelings)plichtig zijn;

  1. De gevolgen op de nabijgelegen Natura-2000 gebieden

In het geval belangrijke negatieve effecten op de Natura-2000 gebieden niet zijn uit te sluiten dient een plan MER te worden gemaakt. Om het concrete effect van de toegelaten mogelijkheden in het bestemmingsplan op de Natura-2000 gebieden te bepalen, dient een zogenoemde voortoets te worden verricht.

Het Besluit Milieu-Effectrapportage is per 1 april 2011 gewijzigd waardoor ook voor ontwikkelingen die beneden de drempelwaarden liggen, bezien dient te worden of een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. De d lijst besluit MER is als toegevoegd.

4.6.2 Toetsing plangebied     

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 14 woningen. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of een Beschermd natuurmonument. Het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied is het Natura 2000-gebied (in aanwijzing) Bargerveen op een afstand van ruim 12 km van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde natuurbeschermingswetgebied, de ligging van het stedelijk gebied van Emmen ertussen en de beperkte effectafstand van de ingreep, kunnen (significant) negatieve effecten op natuurlijke habitats en/of soorten waarvoor natuurbeschermingswetgebieden zijn aangewezen op voorhand worden uitgesloten.

4.6.3 Conclusie     

Gelet op de beoogde functie (wonen) ter plaatse van het plangebied, de geringe omvang van de voorgenomen ontwikkeling en de ligging in een stedelijke omgeving op grote afstand van een Natura-2000 gebied, kan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op het milieu uitgesloten zijn. Het opstellen van een planMER, een besluitMER of een nadere m.e.r-beoordeling is dan ook niet noodzakelijk.

4.7 Bodemkwaliteit     

Het wettelijk kader voor het bodembeleid is in de Wet bodembescherming vastgelegd. Sinds 1986 is deze Wbb in werking getreden en in 2006 belangrijk gewijzigd. Onder andere door nieuwe algemene regels voor eenvoudige saneringen om beter aan te sluiten bij de maatschappelijke dynamiek.

In de Circulaire staat de uitwerking van het saneringscriterium centraal. De Circulaire gaat ook in op de uitwerking van de saneringsdoelstelling zoals die is opgenomen in de gewijzigde tekst van artikel 38 van de Wet bodembescherming en de wijze waarop de ernst en spoedeisendheid van een geval van bodemverontreiniging wordt vastgesteld.

Het saneringscriterium dient er toe om vast te stellen of de sanering van een geval van ernstige verontreiniging met spoed moet worden aangepakt. Er is sprake van een ernstige bodemverontreiniging als meer dan 25 m3 grond of 100 m3 grondwater sterk verontreinigd is. Wanneer sprake is van spoed, is het nemen van maatregelen verplicht. Wanneer sanering niet met spoed hoeft plaats te vinden kan voor de aanpak van de verontreiniging worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Deze saneringen vinden plaats op initiatief van de eigenaar of andere belanghebbende met het oog op gewenst gebruik van de bodem. Uiteindelijk moet het resultaat van de sanering zijn dat de locatie geschikt is voor het (toekomstig) gebruik.

Vrijwel alle gebruiksvormen kennen in meerdere of mindere mate interactie met de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Daarmee is het aspect bodemkwaliteit ook van invloed op de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat het aspect bodemkwaliteit voor vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen die met ruimtelijke plannen mogelijk worden gemaakt relevant is en daarom onderzocht, beoordeeld en beschreven moet worden. De mate waarin beoordeling van de bodemkwaliteit aan de orde is, is met name afhankelijk van aard en omvang van de functiewijziging.

De aanwezigheid van bodemverontreiniging kan gevolgen hebben voor het gebruik van de locatie. Niet alleen kan dit betekenen dat op het perceel gebruiksbeperkingen liggen. Ook kan het zo zijn dat de bodemverontreiniging de bestemming/functiewijziging van de locatie in de weg staat. Het nemen van saneringsmaatregelen of het verwijderen van de bodemverontreiniging kan deze belemmering weer opheffen. De saneringsinspanning is afhankelijk van het toekomstige gebruik van het perceel.

Binnen de gemeente Emmen wordt op vele manieren grond hergebruikt en toegepast. Al het hergebruik en toepassen van grond dient te worden gemeld bij de gemeente Emmen. Het uitgangspunt hierbij is dat bij de melding een milieuhygiënische verklaring wordt overlegd om te bepalen wat de kwaliteit van de grond is. Om grondverzet makkelijker te maken zonder milieuhygiënische verklaring heeft de gemeente Emmen hiervoor in februari 2007, op basis van de Vrijstellingsregeling grondverzet, een bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart vastgesteld met een geldigheid van 5 jaar.

Grond afkomstig van een locatie, welke als niet verdacht wordt beschouwd van bodemverontreiniging, kan op basis van de bodemkwaliteitskaart worden hergebruikt of toegepast. Dit geldt alleen voor grond binnen de gemeente Emmen. Indien men grond van buiten de gemeentegrens wil toepassen dan dient bij de grond bodemkwaliteitsgegevens op basis van een AP-04 onderzoek aanwezig te zijn.

4.7.1 Toetsing plangebied     

Door Sigma Bouw & Milieu is een verkennend bodemonderzoek d.d. 13 november 2019 uitgevoerd conform de NEN 5740. Hieruit zijn de volgende resultaten en conclusies naar voren gekomen:

Zintuiglijke waarnemingen

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal plaatselijk baksteensporen waargenomen.

Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).

Grond

bovengrond (0,0-0,5 m-mv)

Bovengrondmengmonster MM1 bevat een verhoogd gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s, som 10) t.o.v. de achtergrondwaarde.

Het verhoogd gemeten gehalte polycyclische aromatische koolwaterstoffen in het bovengrondmengmonster MM1 overschrijdt de tussenwaarde (criteria voor nader onderzoek) en de bodemindexwaarde (>0,5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Bovengrondmengmonster MM2 bevat een verhoogd gehalte PCB’s (som 7) t.o.v. de achtergrondwaarde. Het verhoogd gemeten gehalte PCB’s (som 7) in het bovengrondmengmonster MM2 overschrijdt de tussenwaarde (criteria voor nader onderzoek) en de bodemindexwaarde (>0,5) niet en geeft daardoor geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

ondergrond (1,0-2,0 m-mv)

Ondergrondmengmonster MM3 bevat geen van de onderzochte stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.

Grondwater

Het grondwater t.p.v. het onderzoeksgebied bevindt zich op een diepte van meer dan 5 m-mv en is derhalve conform NEN-5740 niet onderzocht.

4.7.2 Conclusie     

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.

Gegeven de in het bodemonderzoek beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw.

Het gehele bodemonderzoek is als Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek opgenomen.

4.8 Externe veiligheid     

De externe veiligheid is bij het onhavige plan (de bouw van 14 woningen) niet in het geding.

4.9 Woningbehoefteonderzoek     

Inleiding 

De ontwikkeling van het plan is aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarmee is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking van toepassing en moet omgevingsvergunning worden voorzien van een onderbouwing.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen als procesvereise in het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 3.1.6 lid 2.De ladder is een instrument dat beoogt een zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren. Binnen de kaders van het Bro wordt de realisatie van de 14 woningen beschouwd als een nieuwe stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent dat er een beperkte laddertoets uitgevoerd moet worden, die uitsluitend ingaat op de behoefte van deze ontwikkeling.

Plan Het Waal (14 woningen)

Met het plan wordt een nieuwe invulling gegeven aan de, door sloop van de school 'De Kubus', leeggekomen locatie. Het plan kent een prijsstelling die aansluit bij de prijsopbouw in Emmerhout. Met het plan wordt in de eerste plaats ingespeeld op de woningbehoefte die hier aanwezig is.

Relatie met gemeentelijke woonvisie

Het plan sluit aan op de door de gemeente Emmen gewenste ontwikkeling op het gebied van wonen en ruimtelijke kwaliteit. Het plan draagt bij aan de realisatie van een gevarieerd woningaanbod en speelt in op vraag voor langere termijn. De vraag wordt in sterke mate bepaald door de vergrijzing. In ruimtelijk opzicht draagt het plan in grote mate bij aan de kwaliteit van het centrum van de wijk Emmerhout door het opvullen van een lege plek met de functie wonen en het herstellen van het ruimtelijk weefsel.

Verplichting laddertoets in verband met nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het plan moet aangemerkt worden als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een omgevingsvergunning een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. Omdat het een binnenstedelijke ontwikkeling betreft hoeft alleen de woningbehoefte onderbouwd te worden.

Plan in relatie tot kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte

Wij bieden de meeste ruimte voor groei van de woningvoorraad in de kern Emmen. Onze prioriteit ligt bij het centrum en de wijk Delftlanden. Nieuwbouw in het centrum van Emmen moet leiden tot meer variatie in het woningaanbod daar. Het centrum biedt niet alleen kansen voor senioren, maar ook voor jonge(re) huishoudens. Wij leggen daarom het accent op de bouw van grondgebonden stadswoningen. Ook Delftlanden krijgt onze aandacht, maar met aanmerkelijk minder woningen dan oorspronkelijk gepland. Wij hebben dit vastgelegd in de Strucuurvisie Delftlanden 2.0. Belangrijk is dat Delftlanden fraai wordt afgerond. Wij voorkomen daarbij concurrentie met onze inbreidingslocaties. Daarom bieden wij in Delftlanden ruimte voor woningen die minder goed uit de verf komen op inbreidingslocaties, bijvoorbeeld vrijstaande woningen en collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).

De beoogde nieuwbouw sluit goed aan op de kwalitatieve behoefte. Het gaat om grondgebonden rijwoningen. Dit is het segment waar de meeste behoefte aan is op (middel)lange termijn in dit gebied.

4.10 Waterhuishouding     

4.10.1 Toetsingskader     

Op grond van het bepaalde in de Bro dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen waarin de wijze, waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie wordt beschreven. In deze waterparagraaf, het resultaat van de watertoets, wordt ingegaan op bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water.

4.10.2 Toetsing plangebied     

Het plangebied is gelegen binnen het beheergebied van het Waterschap Vechtstromen. Dit waterschap heeft het watertoetsproces vorm gegeven middels de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). Op 25 oktober 2019 is dit proces doorlopen. Hierbij is ervan uitgegaan dat enkel de wijzigingen ten opzichte van de planologische mogelijkheden welke op grond van het vigerende bestemmingsplan aan het plangebied zijn toegekend, getoetst moeten worden. Deze wijzigingen betreffen een afname van het verhard oppervlak i.v.m. de gesloopte school en schoolplein en een toename van het aantal wooneenheden van in totaal 14.

Onderstaand wordt het resultaat van de doorlopen procedure weergegeven.

Watertoets

In kader van de wet op ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Op grond van artikel 12 uit het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie.

Relevant beleid

Het beleid van het Waterschap Vechtstromen staat beschreven in het Waterbeheersplan 201-2021. De bestemming en de grootte van het plan zijn van invloed op de waterhuishouding. Een bouwplan moet voldoen aan de criteria die Waterschap Vechtstromen stelt aan kleine plannen en daarmee in overeenstemming is met het voorkeursbeleid. Daarnaast is de Keur van waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Dit plan betreft geen algehele herziening van het bestemmingsplan en maakt geen deel uit van een groter plan dat in ontwikkeling is.

Invloed plan op de waterhuishouding

Binnen het plangebied worden meer dan 10 wooneenheden gerealiseerd en de toename verhard oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 vierkante meter. In en rondom het plangebied is

geen sprake van wateroverlast en/of grondwateroverlast. Wateroverlast en schade in gebouwen wordt voorkomen door, bij het bouwplan, een vloerpeil te hanteren dat tenminste van 30 centimeter boven de weg ligt.

Het plan bevindt zich niet binnen een gebied dat op de kaart is aangemerkt als beekdal, hydrologische aandachtsgebied en/of kwetsbaar water.

De ontwateringsdiepte, de afstand tussen de onderkant begane grondvloer en de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand), bedraagt minimaal 70 centimeter. De kans op structureel grondwateroverlast in de kruipruimte neemt toe bij afwijkende maatvoering.

Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Voor ruimtes beneden het maaiveld (kelders en parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Binnen het plan worden geen bedrijfsmatige activiteiten verricht die de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater nadelig beïnvloeden. Hemelwater (HWA) en afvalwater (DWA) wordt via een gescheiden stelsel afgevoerd. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende (bouw-)materialen.

Voorkeursbeleid hemel- en afvalwater

Bij de afvoer van overtollig hemelwater is het bovengronds afkoppelen en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's geniet daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool (IT-riool) een optie. Als infiltratie niet mogelijk is, kan hemelwater via een bodempassage worden geloosd op het oppervlaktewater.

De aanvrager heeft waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan Het Waal te Emmen door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording heeft er toe geleid dat de Normale procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen.

Waterschap Vechtstromen heeft tegen het voorliggende plan geen bezwaar en geeft een positief wateradvies.

4.10.3 Conclusie     

De bestaande hoofdafvoerriool loopt onder het middenpad van het cluster. Er zal een regenwaterriool in het achterpad naast het bestaande riool worden gelegd omdat het bestaande riool een gemengd stelsel is. De woningen dienen dus naar het achterpad het vuilwater en regenwater aan te sluiten.

Gelet op het doorlopen watertoetsproces kan worden geconcludeerd dat er in het plangebied geen waterhuishoudkundige problemen zijn welke van nadelige invloed zijn op de planontwikkeling. Tevens kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de waterhuishoudkundige situatie. Het plan voldoet aan het waterbeleid van het Waterschap Vechtstromen. Het resultaat en de samenvatting van de digitale watertoets is als Bijlage 3 Watertoets bijgevoegd.

4.11 Economische uitvoerbaarheid     

De planologische procedure en de bouw van de woningen worden gefinancierd door initaitiefnemer. De gronden zijn tevens in hun eigendom.