Zwartemeer, Eemslandweg 88    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 voorziet in de herbestemming van een horecapand tot een appartementencomplex met vier appartementen en een kleinere horecafunctie en het oprichten van 3 grondgebonden woningen aan de Kamerlingswijk WZ. Om plaats te maken voor de grondgebonden woningen wordt de aanbouw bij het bestaande pand gesloopt. De rest van het bestaande gebouw wordt gerenoveerd.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 ligt op de hoek van de Eemslandweg 88 en Kamerlingswijk WZ.

verplicht

Afbeelding 1: De ligging van het plangebied bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 in de omgeving

verplicht

Afbeelding 2: Indicatie begrenzing plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Zwartemeer' dat vastgesteld is op 29 september 2011. Eveneens zijn het 'Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen' (vastgesteld op 26 april 2018) en het 'Parapluplan Standplaatsen' (vastgesteld op 31 mei 2018) van toepassing.

verplicht

Afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan Zwartemeer

Het perceel Eemslandweg 88 heeft in het bestemmingsplan 'Zwartemeer' de bestemming 'Horeca-3' en de aanduiding 'bouwvlak'. De op de plankaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 3.

Binnen de bestemming 'Horeca-3' mogen geen appartementen voor reguliere bewoning of grondgebonden woningen worden opgericht. Het bestemmingsplan 'Zwartemeer' kent geen binnenplanse wijzigingsbepalingen om de bestemming te wijzigen in de benodigde bestemming.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met een bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek;
  • Bodemonderzoek;
  • Ecologische quickscan;
  • Aerius berekening;
  • Watertoets.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 is vooral het thema wonen van belang.

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, richt zich op een accentverschuiving van kwantiteit naar kwaliteit en differentiatie van woonmilieus: De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te houden met de woonwensen van huidige én toekomstige inwoners. Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op op wervende woonmilieus. Om ervoor te zorgen dat de woningmarkt op orde blijft, is een continue aanpassing aan de veranderende vraag geboden. Dit geldt niet alleen voor de kern van Emmen, maar ook voor de dorpen. Zo ontstaat op termijn een cyclische vernieuwing van de bestaande woongebieden.

2.1.2 Woonbeleid     

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).
  6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

Vanuit het woonbeleid wordt het bouwen in de linten begrensd. Tussen 2018 en 2028 is er ruimte voor de bouw van maximaal 50 woningen. In de beleidsnotitie Bouwen in de linten staat beschreven waar gebouwd mag worden.

De beoogde doelgroep voor de wooneenheden zijn jongeren/starters en/of senioren voor de appartementen en senioren voor de grondgebonden woningen. Dit sluit aan op de Woonvisie 2018-2023.

2.1.3 Beleidsnotitie "Bouwen in de linten"     

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie geeft het onderzoek weer naar de ruimtelijke kaders en criteria die bij de beoordeling van verzoeken tot incidentele woningbouw in de linten moeten worden gehanteerd. In de beleidsnotitie is een balans gezocht tussen het incidenteel toevoegen van woningen enerzijds en het behoud van de waarde en karakteristiek van het landschap anderzijds.

Het doel van de beleidsnotitie Bouwen in de linten is het verkrijgen van een helder ruimtelijk kader voor het toetsen van nieuwe aanvragen voor het bouwen van woningen binnen lintbebouwingen in de gemeente Emmen.

In de beleidsnotitie zijn ruimtelijke criteria verwoord. Bij de ruimtelijke ontwikkeling van de linten dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de kernen, en anderzijds het belang van het landschap.

In de eerste plaats is bepaald wat de begrenzingen van de kernen zijn en wat de linten binnen en buiten de kernen zijn. Als vervolgstap is voor de linten buiten de kernen bepaald welke delen onlosmakelijk met het landschap zijn verbonden en welke delen met de kern zijn verbonden. De linten kunnen worden onderverdeeld in 'landschapsgerelateerde linten', 'dorpsgerelateerde linten' en in 'lint binnen kern'.

verplicht

Afbeelding 4: Uitsnede van kaart benadering lintbebouwing; rood omcirkeld is de locatie

Zowel de Kamerlingsewijk alsook de Eemslandweg vallen onder de beleidsnotitie 'Bouwen in de Linten' dat in 2018 is geactualiseerd. Het perceel is gelegen in een lint aangeduid als 'Lint binnen de kern'. Zwartemeer is een kanaaldorp in de veenkoloniën. Het beleid schrijft voor dat toekomstige bebouwing zich binnen het huidige structuur gaan voegen. De percelen en de bebouwing dient recht op de ontginningsas te worden georiënteerd in een regelmatige verkavelingspatroon. Het patroon wordt fijnmaziger als het bij een kruising met een andere ontginningsas bevindt. In dit specifieke geval bevindt het betreffende perceel op de kruising van de ontginningsassen Van Echtenskanaal en de Kamerlingsewijk. De woningen die worden toegevoegd aan de Kamerlingswijk zijn passend binnen de beleidsnotitie 'Bouwen in de Linten'.

2.1.4 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. Deze visie vervangt de parkeernota van 2010.

De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.5 Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022     

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen betreft een inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden en bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is een beleidsnota geschreven: Erfgoednota Emmen 2017-2022. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota hebben de volgende systematiek gebaseerd op beleidskeuzes. Er is op basis van analyse gekozen voor een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:

  • Beschermen;
  • Herkenbaar houden;
  • Respecteren en rekening mee houden.

De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).

'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:

  • Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde
  • Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Ten slotte is de maatregel 'Respecteren en rekening mee houden' geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.

2.1.6 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld, waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied met waarde welstandsluw.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

Missie

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Kernkwaliteiten

De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd :

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen);
  • noaberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Zorgvuldig Ruimtegebruik

In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

Milieu- en leefomgevingskwaliteit

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing. Structuren van provinciaal belang zijn het veengebied en het meervoudig systeem van kanalen en wijken. Voor randveenontginningen is de ambitie onder andere het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan bebouwing langs de slingerende oost-west georiënteerde wegen.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Het plangebied ligt ook binnen De Hondsrug UNESCO GLOBAL GEOPARK. De Hondsrug is een markant en dominerend onderdeel van het Drents Plateau. Het landschappelijk contrast met het naastgelegen Hunzedal is beeldbepalend. De bijzondere geologie van de Hondsrug is de inspiratie geweest voor het ontwikkelen van een geopark. De Hondsrug is het eerste gebied in Nederland dat is erkend als UNESCO Global Geopark. Dat is een gebied met bijzondere geologische kwaliteiten en, daarmee samenhangende, cultuurhistorische en ecologische waarden.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

Provinciale Staten van Drenthe hebben de Provinciale omgevingsverordening Drenthe vastgesteld. In de omgevingsverordening is het perceel gelegen binnen een gebied aangeduid als 'Bestaand Stedelijk Gebied'. Binnen Bestaand Stedelijk Gebied ligt de verantwoordelijkheid ten aanzien van woningbouw primair bij de gemeente. De verordening geeft verder geen specifieke bepalingen voor percelen met deze aanduiding.

Artikel 2.17 lid 1 van de POV bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

De gemeenteraad heeft op 14 december 2017 de geactualiseerde beleidsnotitie Bouwen in de linten vastgesteld. De beleidsnotitie is een nadere uitwerking van de Woonvisie 2018-2023. Het plan past binnen de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 2.1.2) en het plangebied is gelegen in een bebouwingslint dat aansluit bij bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met artikel 2.17 lid 1 van de POV.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het plangebied.

2.3.2 Besluit ruimtelijke ordening     

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is als motiveringseis opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van

het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In dit plan worden 7 woonruimten toegevoegd. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In deze situatie hoeft toetsing aan de ladder niet plaats te vinden.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat het past binnen het woningbouwbeleid en de beleidsnotitie 'Bouwen in de Linten'.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur     

3.1 Algemene planbeschrijving     

Het plan betreft een herontwikkeling van een bestaand horecapand aan de Eemslandweg 88. Een deel van de huidige bebouwing wordt gerenoveerd en omgebouwd tot een appartementencomplex met vier appartementen en een kleinere horecafunctie.

Aan de Kamerlingswijk WZ vindt nieuwbouw plaats. Hier worden 3 grondgebonden woningen opgericht. Om plaats te maken voor de grondgebonden woningen wordt de aanbouw bij het bestaande pand gesloopt.

Nieuwe situatie

verplicht

Afbeelding 5: nieuwe kavelindeling

Ontwikkeling aan de Eemslandweg 88

Het bestaande hoofdgebouw wordt gerenoveerd en herstelt naar zijn oude luister. Hierbij is de situatie vanaf 1917 uitgangspunt. Deze situatie is goed zichtbaar in afbeelding 6 die genomen is tijdens de mobilisatie voorafgaand de Tweede Wereldoorlog. Als voorbeeld zal de oorspronkelijke dakrand met siermetselwerk hersteld worden.

verplicht

Afbeelding 6: Café Kamerling tijdens de mobilisatie voorafgaand de Tweede Wereldoorlog (1941)

verplicht

Afbeelding 7: Voorgevel van de bouwtekening voor aanpassing en uitbreiding van het bestaande (oorspronkelijke) pand (1917)

In het bestaande hoofdgebouw zal op de straathoek een kleinschalige horeca inrichting komen en twee wooneenheden op de begane grond. Op de verdieping komen ook twee wooneenheden. De doelgroep voor deze wooneenheden zijn respectievelijk senioren en jongeren/starters op de woningmarkt.

verplicht

verplicht`

verplicht

Afbeelding 8, 9 en 10: impressie nieuwe situatie Eemslandsweg 88

Ontwikkeling aan de Kamerlingswijk WZ

De bestaande aanbouw aan de achterzijde van het hoofdgebouw wordt gesloopt. Hier zullen drie grondgebonden woningen gerealiseerd worden. De voorgevels worden teruggerooid zodat de het hoofdgebouw met karakteristiek zijn prominente positie in het straatbeeld behoud. De woningen hebben een sobere en bescheiden uitstraling waarmee ze zich qua vorm en materiaalgebruik mengen met de bestaande lintbebouwing langs de Kamerlingswijk. Achter elke voorgevel bevindt zich een grondgebonden woning die levensloopbestendig is ontworpen. De doelgroep zijn senioren.

verplicht

Afbeelding 11: impressie nieuwe situatie Kamerlingswijk WZ

3.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur     

Zwartemeer is een kanaaldorp binnen het grootschalige veenontginningslandschap. Het huidige gebouw staat op de hoek van twee waterverbindingen die een hoofdstructuur van het dorp zijn. De lintbebouwing aan de Eemslandweg (Verlengde Van Echtenskanaal) vormt met zijn dichte bebouwingsstructuur het huidige centrum van het dorp. De verschijningsvorm van de gebouwen zijn afwisselend en hebben hoofdzakelijk één bouwlaag met een kap haaks op de straat of twee bouwlagen met een platte afwerking. In de lineaire structuur staan de voorgevels in een rooilijn en draagt zorg voor een samenhangend straatbeeld. De huidige straatinrichting is gebaseerd op het verkeerskundig concept 'shared space'. Dit bebouwingsbeeld is typerend voor een hoofdstraat van een veenkoloniaal dorp van dergelijke omvang.

De Kamerlingswijk is uitsluitend aan de westzijde bebouwd, op enkele vrijstaande boerderijen na. De bebouwingslint heeft een lagere dichtheid en kenmerkt zich meer als een woonmilieu. Het afwisselend bebouwingsbeeld bestaat hier hoofdzakelijk uit losse vrijstaande woningen met ieder met één bouwlaag en een kapconstructie met de noklijn haaks op de wijk. De ritmische terugkerende tussenruimte van de bebouwing draagt bij aan de schaal van de parcellering en bebouwing. Achter de bebouwingslint bevinden zich de naoorlogse uitbreidingswijken met een planmatig en fijnmaziger karakter.

Het huidige gebouw aan de Eemslandweg 88 in Zwartemeer is een karakteristiek en, mede maatschappelijk gezien, beeldbepalend gebouw op de kruising van de Verlengde Van Echtenskanaal en de Kamerlingswijk. Sinds 1902 staat dit gebouw die uiteenlopende detailhandel en horeca-functies heeft gehad voor het dorp. Het beoogde centrum van het nieuw te vormen dorp was op de plek waar de St. Anthoniuskerk was gerealiseerd. Het hoofdkanaal kwam uiteindelijk circa 2 km noordelijker te liggen waardoor de nederzettingen van de veenarbeiders hier naar toe uitgebreid en verder uitgegroeid is tot het huidige dorp. Met deze ontwikkeling kwam het gebouw in het midden van de nederzetting te liggen. In 1907 kocht Jan Kamerling en zijn vrouw Jantje Dulman het gebouw en lieten het in 1916 verbouwen met een extra verdieping. Het was een zeer uit één lopende onderneming: een kruidenierswinkel, ijzerwaren, kachels, huishoudelijke artikelen, meubilair en het was een café annex slijterij; dit onder de noemer 'Café Kamerling'. Dit is ook de naamdrager van de Kamerlingswijk.

verplicht verplicht

Afbeelding 12: topografische situatie Zwartemeer (1907, 2020)

Huidige situatie

Momenteel is 'Café De Nachdwacht' een groot café met een achterliggende feestzaal die voorheen werd gebruikt voor o.a. carnaval. Er was ook een snackbar en op de verdieping waren hotelkamers. De huidige inrichting is, op het café na, niet meer in exploitatie. Ook het café staat onder druk. Mede door de slechte bouwkundige staat en aanpassingen aan het gevelbeeld in de tweede helft van de 21e eeuw is het huidige plan ontwikkeld om het hoofdgebouw een nieuw elan te geven. De huidige aanbouwen zullen gesloopt worden vanwege de slechte bouwkundige staat.

Het gebouw heeft geen monumentale status. Alleen de kastanjeboom uit 1910 om de hoek aan de Kamerlingswijk heeft wel de status beschermen omdat het onderdeel is van een waardevolle boomstructuur.

verplicht

Afbeelding 13: Huidige situatie van Café 'De Nachdwacht' (2010)

3.3 Verkeersstructuur     

3.4 Verkeersstructuur

Het plan is gelegen op de hoek van de Eemslandweg 88 en Kamerlingswijk WZ in Zwartemeer. Dit gedeelte van de Eemslandweg en de Kamerlingswijk WZ zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. De doorgaande weg loopt in westelijke richting aan de andere zijde van het Van Echtenskanaal langs de Verlengde van Echtenskanaal noordzijde om via de Zuidervaart Oostzijde te ontsluiten naar de provinciale weg A37. In oostelijke richting steekt de doorgaande weg ter hoogte van de Eemslandweg 88 het Van Echtenskanaal over en loopt via de Eemslandweg naar Duitsland.

3.3.1 Parkeren     

Het algemeen beleid van de Gemeente Emmen is dat er op het eigen perceel een voorziening komt voor het parkeren van motorvoertuigen. In het voorgesteld schetsontwerp wordt aanspraak gemaakt op de bestaande parkeervakken op openbaar, gemeentelijk, terrein van de Kamerlingsewijk. Ook loopt een gedeelte van het fietspad hier op private grond.

Voor deze specifieke ontwikkeling geldt dat in de huidige situatie acht parkeerplaatsen haaks op de Kamerlingsewijk zijn gesitueerd ter plaatse van het huidige horecapand (cafe de Nachdwacht). Deze parkeerplaatsen zijn deels privaat en deels gemeentelijk eigendom. Met de ontwikkelaar is afgesproken om deze bestaande parkeerplaatsen, alsmede het fietspad dat tussen het horecapand en deze parkeerplaatsen loopt, volledig onder gemeentelijk eigendom te brengen. De bestaande (acht) openbare parkeerplaatsen aan de Kamerlingswijk mogen gebruikt worden voor de parkeerbehoefte voor motorvoertuigen voor de toekomstige bewoners van deze ontwikkeling.

3.4 Groenstructuur     

De bomen in het gemeentelijke groen (8 stuks, Spaanse Aak) voor het pand aan de Eemslandweg zijn op de Erfgoedbeleidskaart aangemerkt als waardevolle boomstructuur met status beschermen. Daarnaast heeft de kastanjeboom uit 1910 aan de Kamerlingswijk de status beschermen is onderdeel van een waardevolle boomstructuur.

Zie ook paragraaf 4.1.2.1 voor een afbeelding uit de Erfgoedbeleidskaart.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie en monumenten     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzen zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzen zijn vertaald in een dubbelbestemmingen.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied Zwartemeer, Eemslandweg 88 is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting, hieronder is een uitsnede uit de beleidskaart opgenomen.

verplicht

Afbeelding 14: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting

Gebieden met lage archeologische waarde/verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

4.1.2.1 Cultuurhistorie     

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde. De bijbehorende maatregel is herkenbaar houden.

Op grond van de Erfgoednota Emmen 2017-2022 valt het plangebied binnen de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. Als maatregel is in de Erfgoednota genoemd: herkenbaar houden van de historische en ruimtelijke structuur en samenhang. De gemeentelijke opgave in deze categorie luidt ontwikkelingen zodanig vroegtijdig te begeleiden dat deze aansluiten of inspelen op de cultuurhistorische kwaliteiten. Hiervoor is de Beleidsnotitie 'Bouwen in de Linten' mede voor opgesteld. Ondanks het historisch pand niet een beschermde status heeft, is het wel een beeldbepalend gebouw op deze centrale kruising in het dorp. Ook maatschappelijk had dit gebouw een centrale positie. Echter hebben er in de afgelopen decennia bouwkundige aanpassingen plaatsgevonden die de karakteristieke waarde van het pand hebben verzwakt. Een goed voorbeeld is het huidige platte dak ten opzichte van de historische dakrand met siermetselwerk.

Op de erfgoedsbeleidkaart van de Gemeente Emmen zijn de bomen ter plaatse van de voorgevel en de kastanjeboom aan de zijgevel van het historisch pand aangemerkt als een “waardevolle bomenstructuur”. De bomen dienen te worden beschermd.

verplicht

Afbeelding 15: Uitsnede Erfgoed Beleidskaart

4.1.3 Conclusie     

4.1.3 Conclusie

Op grond van de resultaten van het onderzoek is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt geen dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, dan wel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

4.2.1 Natuurwaarden in het plangebied     

In de omgeving van de planlocatie ligt een Natura 2000 gebied, namelijk Bargerveen op circa twee kilometer ten zuiden van de planlocatie. De planlocatie ligt niet binnen de begrenzing van het NNN. De dichtstbijzijnde gebieden betreft een watergang met natuurlijk oevers op ca. 1.5 kilometer ten westen van de planlocatie. De ingrepen vinden plaats buiten deze provinciaal beschermde gebieden en hebben geen effect op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen.

Om de natuurwaarden te bepalen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd op de locatie Eemslandweg 88 te Zwartemeer te gemeente Emmen (Otte Groenadvies BV, Quickscan flora en fauna Eemslandsweg 88 Zwartemeer (Emmen)). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5

In het onderzoek is een advies en aanbevelingen opgenomen. De belangrijkste punten zijn hieronder in de conclusie opgenomen.

4.2.2 Conclusie     

Fauna

Zoogdieren:

  • Vleermuizen: Wat betreft vaste verblijfplaatsen van vleermuizen is nader onderzoek noodzakelijk. Onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen bestaat uit meerdere bezoeken. De onderzoeken vinden plaats in de perioden 15 mei - 15 juli en 15 augustus - 30 september, waarna mogelijk een ontheffing bij de provincie Drenthe moet worden aangevraagd (Netwerk Groene Bureaus, 2021).

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

4.3 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven), buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.

- Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) bevat veiligheidsnormen voor bedrijven die een risico vormen voor personen die zich buiten het bedrijfsterrein bevinden.

- Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) bevat veiligheidsnormen voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.

- Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) bevat veiligheidsnormen voor het transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats (onbeschermd) aanwezig is.

Voor de PR 10-6 per jaar geldt een grenswaarde. Deze grenswaarde geldt voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Het afwijken van de richtwaarde moet worden gemotiveerd. De ruimtelijke ontwikkeling maakt de realisatie van kwetsbare objecten en een beperkt kwetsbaar object mogelijk. De woningen en appartementen zijn kwetsbare objecten en het horecapand is beperkt kwetsbaar.

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Binnen dit invloedsgebied van een risicobron dient het bevoegd gezag op een juiste wijze de toename en ligging van het groepsrisico te onderbouwen en te verantwoorden. Het bevoegd gezag geeft hierbij aan of het groepsrisico in de betreffende situatie wel of niet aanvaardbaar wordt geacht.

4.3.1 Externe veiligheidssituatie     

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.

4.3.1.2 Buisleidingen     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Op circa 208 meter vanaf de rand van het plangebied ligt een hogedruk aardgastransportleiding (A-582) van Gasunie. Deze buisleiding heeft een diameter van 457 mm en heeft een maximale werkdruk van 66,2 bar. Het invloedsgebied van deze hogedruk aardgastransportleiding bedraagt 245 meter en de 100% letaliteitsgrens ligt op 110 meter vanaf de buisleiding.

Het plangebied ligt vrijwel geheel binnen het invloedsgebied van de hogedruk aardgastransportleiding, hetgeen betekent dat de ruimtelijke ontwikkeling aan het Bevb moet worden getoetst. Op grond van het Bevb dient het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar en de ligging van het plangebied ten opzichte van de belemmeringenstrook te worden beoordeeld en het groepsrisico dient te worden verantwoord.

Plaatsgebonden risico 10-6 

Het plaatsgebonden risico bedraagt op 5 meter vanaf de buisleiding minder dan 10-6 per jaar. Het plan voldoet hiermee aan de grens- en richtwaarde van het PR10-6 per jaar.

Belemmeringenstrook 

De belemmeringenstrook bedraagt 5 meter aan weerszijden van de hogedruk aardgastransportleiding. Het plangebied ligt hier ruimschoots buiten en is voor deze situatie niet relevant.

Groepsrisico 

Als een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding plaatsvindt, dient het groepsrisico te worden beoordeeld. Het gaat hier om het inpassen van een appartementencomplex met vier appartementen, een kleinere horecafunctie en 3 grondgebonden woningen aan de rand van het invloedsgebied. Het plangebied ligt buiten de 100% letaliteitszone van de buisleiding, waardoor deze ruimtelijke ontwikkeling geen invloed heeft op de hoogte van het groepsrisico.

Het totale groepsrisico in dit gebied is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Omdat de ruimtelijke ontwikkeling minder dan 10% van de oriëntatiewaarde bedraagt en ook de toename minder 10% is, kan voor deze ruimtelijke ontwikkeling worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit houdt in dat alleen de aspecten zelfredzaamheid en de hulpverlening moeten worden verantwoord.

Ten aanzien van de zelfredzaamheid is het voor de populatie die binnen het plangebied aanwezig is, redelijk goed mogelijk om tijdens een incident bij de hogedruk aardgastransportleiding van de risicobron af te kunnen vluchten. Bij voorkeur wordt een mogelijkheid voor ontvluchting aan de achterzijde van de woningen mogelijk gemaakt. Voor de appartementen wordt voorgesteld om de mogelijkheid voor het kunnen vluchten, richting de Eemslandweg te realiseren.

Binnen het plangebied zijn geen objecten geprojecteerd die bestemd zijn voor personen die niet zelfredzaam zijn. Voor het plangebied wordt ervan uitgegaan dat de aanwezige populatie zelfredzaam is.

De VRD dient in verband met het groepsrisico in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te kunnen brengen over de bereikbaarheid, bestrijdbaarheid van een ramp en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de relevante risicobronnen. De VRD heeft op 29 maart 2022 een advies uitgebracht, onder ander met betrekking tot het groepsrisico.

Verantwoording Groepsrisico

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) én het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) verplicht het bevoegd gezag de externe veiligheid mee te wegen in haar bestemmingsplan. Deze besluiten stellen grenzen aan het risico dat risicobronnen mogen veroorzaken voor hun omgeving (het 'plaatsgebonden risico'). Zo moet er tussen risicovolle bronnen en risicogevoelige objecten een bepaalde afstand blijven om mensen in de omgeving te beschermen. Daarnaast gaan de besluiten in op de kans op een ramp waarbij een groep mensen betrokken is (het 'groepsrisico'). Voor het groepsrisico geldt dat onderbouwing van het risico plaats dient te vinden middels een QRA.

Hieronder is de locatie aangegeven met de rode aanduiding.

verplicht

Afbeelding 16: uitsnede risicokaart

Risicobronnen (RO)

Ten zuidoosten van de locatie is een hogedrukaardgastransportleiding aanwezig, waarvan de 1% letaliteitsgrens deels het plangebied overlapt.

Scenario's

Bij een incident aan deze leiding zijn een lekkage met een eventuele fakkelbrand ten gevolg.

Een lekkage is hoorbaar door een hoge fluittoon en/of opborrelend zand. Daarnaast is ze ruikbaar door de toevoeging van een odorant.

Een Fakkelbrand is zichtbaar en voelbaar door de vlammen respectievelijk warmtestraling.

Beide scenario's zullen pas eindigen als de buisleiding is ingeblokt en "leeg gestroomd" is. Dit kan variëren in tijd, maar dat het uren kan duren is aannemelijk.

Effecten

Een lekkage zal niet beperkend werken op de planontwikkeling, maar een fakkelbrand kan mogelijk consequenties hebben door o.a. de warmtestraling die nog bij de 1% letaliteit optreedt. Deze warmtestraling is ca. 10 KW/m2. Ter vergelijk is het "verbranden" door zonnestraling ca. 1KW/m2. Bij deze warmtestraling zijn derde graads brandwonden en schade aan gebouwen aannemelijk.

Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid 

Mensen binnen zullen beschermt zijn en mensen buiten kunnen vluchten van de bron af zolang men maar gewaarschuwd wordt of de fluittoon herkent als een lekkage danwel een fakkelbrand ziet.

De bron bestrijden zal niet lukken door de hulpdiensten. De leidingbeheerder zal de buisleiding dient in te blokken, waarna de hulpdiensten eventuele omgevingsbranden kunnen bestrijden en slachtoffers hulp kunnen verlenen. Gezien de afstand tot aan de risicobron en de tussenliggende bebouwing zijn hiervoor verder geen te adviseren maatregelen.

Conclusie

Gezien de grote afstand tussen de buisleiding en de locatie en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing, zijn er realistisch gezien geen nader te adviseren maatregelen. De verwachting is dat er nadelige gevolgen kunnen optreden, maar dat is in lijn met zoals de wetgever in haar wetgeving er mee om is gegaan. Opgemerkt nog dat de kans op een incident aan een buisleiding minimaal is.

Het hele advies van de VRD is opgenomen in bijlage 6

4.3.1.3 Route gevaarlijke stoffen     

De rijksweg A37 is in het basisnet opgenomen. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied ter grootte van 355 meter vanaf de weg.

4.3.1.4 Hoogspanningslijnen     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.1.5 Conclusie     

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen die een belemmering vormen met betrekking tot het aspect externe veiligheid voor de uitvoering van het plan.

4.3.2 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Zodra plannen ontwikkeld worden dient de brandweer in een vroeg stadium bij de plannen betrokken te worden om op basis van het beoogde veiligheidsniveau een advies te kunnen uitbrengen op de inrichting en ontwikkeling van het gebied.

Hiervoor zijn de volgende zaken van belang:

  1. Voor het bestrijden van een brand is de brandweer afhankelijk van een goede bluswatervoorziening. Conform de Wet op de Veiligheidsregio's moet een gemeente zorgen voor een openbare bluswatervoorziening. Bij locaties waar geen toereikende openbare bluswatervoorziening kan worden aangelegd, zal de eigenaar moeten zorgen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening in overleg met de brandweer. Vanaf 1 januari 2014 maakt de brandweer gebruik van tankautospuiten en tankwagens, aangevuld met vulpunten voor de tankwagens als primaire bluswatervoorziening. Er hoeven ten behoeve van deze ontwikkeling geen vulpunten bijgeplaatst te worden.
  2. Het plangebied valt binnen de dekking van het Waarschuwingsalarmeringstelsel. Dit is conform de handleiding voor het WAS systeem (HAVOS). Op grond van de Wet op de veiligheidsregio's (okt. 2010) is de Veiligheidsregio Drenthe, in geval van calamiteit, verantwoordelijk voor het waarschuwen en alarmeren van de bevolking door middel van het Waarschuwings- en alarmeringssysteem. Als gevolg van deze taak zijn binnen de gemeente sirenes geplaatst op een zodanige wijze dat een optimale dekking gerealiseerd is binnen de gemeente. Met betrekking tot het Waarschuwings- en Alarmeringssysteem (WAS) is het voornemen van de minister van Veiligheid en Justitie dat deze per 2020 komen te vervallen. In de toekomst wordt bij grote rampen alarm geslagen via onder meer calamiteitenzenders, geluidswagens, NL-Alert en sociale media. Het voordeel van deze communicatiemiddelen is dat ze veel gerichter kunnen worden ingezet.
  3. Het is belangrijk dat in geval van calamiteiten hulpverleningsdiensten direct ter plaatse kunnen komen en zonder beperkingen hulp kunnen verlenen. Om die reden dienen alle objecten in het plangebied via twee onafhankelijke wegen bereikbaar te zijn voor de hulpverleningsdiensten. Het gebied voldoet aan deze vereisten.
  4. Het dekkingsplan van Veiligheidsregio Drenthe is vastgesteld in december 2013. Hierin staat beschreven dat het brandverloop tegenwoordig zo snel verloopt, dat drie zaken zeer belangrijk zijn om slachtoffers te voorkomen: het voorkomen van brand, het ontdekken van brand en het vluchten bij brand. Bij het vluchten bij brand heeft men een eigen verantwoordelijkheid of is men aangewezen op de BHV-organisatie. De brandweer heeft in beginsel als taak het houden van een brandscheiding ter voorkoming van branduitbreiding en het beschermen van (niet-zelfredzame) personen achter die scheiding. Desondanks dat een woning bij een brand als verloren kan worden beschouwd, wordt geadviseerd de brandveiligheidsmaatregelen op elkaar af te stemmen.
  • bouwkundige voorzieningen, bijv. een extra brandwerende scheiding tussen woning en garage;
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders - woningsprinklers;
  • organisatorische voorzieningen, bijv. vluchtplan voor de bewoners;
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen;
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal;
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes.

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor de te bouwen woningen wordt de nodige aandacht aan besteed aan de hierboven benoemde brandveiligheid.

4.4 Milieu     

4.4.1 Vormvrije m.e.r.     

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

In voorliggend bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten zuidoosten van het plangebied aan de Kamerlingswijk OZ ligt een kleinschalig bedrijventerrein.Op het terrein zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. Dit is lichte bedrijvigheid. Het dichtst bij het plangebied staan de bedrijfswoningen aan de Kamerlingswijk OZ. In de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” is voor een categorie 2 bedrijf een richtafstand van 30 meter opgenomen. De richtafstand kan in gemengd gebied met één afstandstap worden verkleind zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Deze omgeving is aan te merken als gemengd gebied en geldt een richtafstand van 10 meter. De dichtsbijzijnde afstand tot de plangrens is circa 50 meter. Het bedrijventerrein vormt geen belemmering voor de te bouwen woningen.

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

4.4.3.1 Bodemonderzoek     

Voor dit bestemmingsplan is een verkennend milieukundig bodemonderzoek gedaan (Sigma Bouw & Milieu, 24 januari 2022, Projectnummer: 21-M10157).

Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend milieukundig bodemonderzoek worden de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet vrij is van bodemverontreiniging. De aangetoonde lichte verontreinigingen met minerale olie en PAK vormen geen belemmering tegen het voorgenomen gebruik en er is geen aanleiding tot het instellen van aanvullend onderzoek.

Op de onderzoekslocatie zijn onder provinciaal toezicht een ondergrondse HBO-tank verwijderd. De situering van deze voormalige ondergrondse brandstoftank op de locatie is niet bekend, ondanks dat het adviesbureau er alles aan heeft gedaan om de locatie te achterhalen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de voormalige ondergrondse brandstoftank op de locatie (wat beschouwd moet worden als potentieel verdachte locatie), is vanwege het ontbreken van informatie omtrent de ligging/situering van deze tank, in dit onderzoek, niet onderzocht.

Met nadruk wordt aangegeven dat op basis van dit onderzoek daardoor geen uitspraak kan worden gedaan omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) alsmede over de aanwezigheid van eventuele mogelijke bodemverontreiniging ter plaatse van de vm. ondergrondse brandstoftank op de locatie.

Eventueel veroorzaakte bodemverontreiniging ter plaatse van de voormalige ondergrondse tank kan daardoor op basis van dit onderzoek niet worden uitgesloten. Indien de situering van de voormalige ondergrondse tank op de locatie op enig moment in de toekomst bekend wordt (bijvoorbeeld tijdens grondwerk), wordt dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) ter plaatse alsnog te worden onderzocht. Indien tijdens de graafwerkzaamheden een bodemverontreiniging met olieproducten wordt aangetroffen dienen graafwerkzaamheden stil te worden gelegd en dient contact opgenomen te worden met de gemeente Emmen. Nadat de gemeente toestemming heeft gegeven mogen graafwerkzaamheden worden hervat.

 Omgevingsvergunning bouw 

In artikel 2.4 van de Regeling omgevingsrecht is bepaald dat bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een bodemonderzoek moet worden gevoegd. Conform artikel 2.1.5 van de Bouwverordening betreft dit een recent (niet ouder dan 5 jaar) milieuhygiënisch bodemonderzoek verricht volgens NEN 5740. Het onderzoek dient te worden verricht ter plaatse van de verblijfsruimten.

Er is geen geval van ernstige bodemverontreiniging in het kader van de Wet bodembescherming bekend op deze locatie, zodat bij deze aanvraag geen sprake is van samenhang met de Wet bodembescherming.

De conclusies van het bodemonderzoek (zie bovenstaand) vormen geen belemmering tegen het verlenen van de Omgevingsvergunning bouw. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Voor het plangebied is mogelijk alleen wegverkeerslawaai relevant. Het plangebied is niet gelegen binnen zones van spoorwegen of industrieterreinen. Daarnaast is het stemgeluid op het terras bij de horeca relevant. Het geluid is onderzocht door Ingenieursbureau Spreen (Akoestisch onderzoek residentie De Nachdwacht Klazienaveen, Rapport: 20211829). Het rapport is opgenomen in bijlage 2

4.4.4.1 Wegverkeerslawaai     

De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Conform de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn de onderstaande wegen hiervan uitgezonderd:

  • Wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • Wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied.

De woningen/appartementen betreffen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Omdat de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zones van Kamerlingswijk Westzijde, Eemslandweg en de Verlengde van Echtenskanaal Noordzijde zijn gelegen, dient een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar de geluidsbelasting ten gevolge van deze geluidsbronnen.

De Kamerlingswijk Westzijde en de 50 km/h wegvakken van de Eemslandweg en het Van Echtenskanaal NZ betreffen binnenstedelijke wegen met twee rijstroken met een zone van 200 meter. Het bouwplan is binnen de zones van deze wegen gelegen. Op de overige wegvakken van de Eemslandweg en het Van Echtenskanaal NZ geldt een rijsnelheid van 30 km/h. Aangezien deze wegen van rechtswege geen zone hebben hoeven de optredende geluidsbelastingen niet te worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Deze wegvakken zijn wel betrokken bij de beoordeling van het de gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeerslawaai.

Er kan voldaan worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB (incl. aftrek art. 110g Wgh) en er hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld. Volgens het Bouwbesluit geldt geen verhoogde

eis met betrekking tot de geluidwering van de gevels. Er is echter wel sprake van een gecumuleerde

geluidsbelasting ten gevolge van meerdere wegen. Om te voorkomen dat de optredende binnenniveaus tot onwenselijke situaties kunnen leiden, ter plaatse van de noord- en oostgevels van de appartementen en woningen geadviseerd geen standaard ventilatieroosters toe te passen maar susroosters.

4.4.4.2 Stemgeluid terras koffiehuis     

In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de optredende geluidsbelastingen ten gevolge van hetstemgeluid inzichtelijk gemaakt. Bij de toetsing is aangesloten bij de systematiek van de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Wat betreft het stemgeluid op het terras van het koffiehuis kan niet voldaan worden aan de streefwaarde volgens stap 2 van de VNG-publicatie, maar er kan wel voldaan worden aan de streefwaarde van stap 3.

Koffiehuis

Het koffiehuis is alleen geopend in de dagperiode (07.00-19.00 uur). In het koffiehuis wordt alleen achtergrondmuziek met een muziekgeluidsniveau van ten hoogste 70 dB(A) geproduceerd. De geluidsbelasting ten gevolge van het muziekgeluid is daarmee akoestisch niet relevant. In het kader van goede ruimtelijke ordening is het stemgeluid vanaf het terras voor het koffiehuis onderzocht.

Het terras van het koffiehuis is onoverdekt en is gelegen aan een openbare. Het terras is niet omsloten door bebouwing. Het terras is daarom niet aan te merken als een binnenterrein. De geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit zijn daarom niet van toepassing op het stemgeluid van personen op dit terras.

In het kader van goede ruimtelijke ordening zijn de optredende geluidsbelastingen ten gevolge van het stemgeluid wel inzichtelijk gemaakt. Bij de toetsing is aangesloten bij de systematiek van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering".

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten hoogste 55 dB(A) in de dagperiode bedraagt. Hiermee wordt niet voldaan aan de streefwaarden volgens stap 2 van de VNG-publicatie.

Gelet op de beperkte ruimte kan de geluidsbelasting redelijkerwijs niet worden gereduceerd tot de streefwaarden conform stap 2 door het verplaatsen en/of laten vervallen van enkele tafels. Het plaatsen van geluidschermen is in deze situatie geen optie. Daarnaast vindt het alleen in de dagperiode plaats en vindt de overschrijding van stap 2 slechts op de noordgevel plaats. Op de oost- en westgevel wordt voldaan aan de streefwaarde van stap 2.

Er kan wel voldaan worden aan de streefwaarden conform stap 3 van de VNG-publicatie. Vrijstelling is mogelijk met dien verstande dat het bevoegd gezag motiveert waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht.

Uit het onderzoek blijkt dat er redelijkerwijs geen doelmatige maatregelen zijn te treffen om de geluidsbelasting te reduceren. Aangezien wel voldaan kan worden aan de streefwaarde van 55 dB(A) kan deze optredende geluidsbelasting gemotiveerd acceptabel worden geacht. Hierbij is het wel van belang dat het binnenniveau niet meer bedraagt dan 35 dB(A) in de dagperiode. Hieraan kan bij een standaard geluidwering van 20 dB volgens het Bouwbesluit al worden voldaan.Het maximaal geluidsniveau ten gevolge van het stemgeluid bedraagt ten hoogste LAmax = 67 dB(A) in de dagperiode. Hiermee kan worden voldaan aan de streefwaarden van LAmax = 70 dB(A) in de dagperiode volgens stap 2 van de VNG-publicatie.

4.4.5 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

NIBM-grens voor woningbouwlocaties (voorschrift 3A.2 Regeling NIBM):

3% criterium:

= 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg

= 3.000 woningen (netto) bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling

Hier worden 7 woningen toegevoegd. Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.5 Waterparagraaf     

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

In deze waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem voor het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden en of speciale functies voor het plangebied gelden.

4.5.1 Waterbeleid     

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn waterveiligheid, klimaatbestendigheid omgeving en ruimte voor waterberging. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

4.5.1.1 Watersysteem     

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

4.5.1.2 Afvalwaterketen     

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

4.5.2 Wateraspecten plangebied     

Bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.

4.5.2.1 Grondgebruik     

Ingevolge het waterplan van de gemeente Emmen is het plangebied aangemerkt als stedelijk bebouwd gebied.

4.5.2.2 Bodemopbouw en hoogteligging     

Ingevolge de bodemkaart bij het waterplan van de gemeente Emmen is de bodem van het plangebied veen. Volgens de hoogtekaart (AHN) liggen de gronden op 16-18 meter NAP.

4.5.2.3 Grondwater     

In de afbeelding hieronder is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven.

verplicht

Afbeelding 17 Overzicht Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG) (bron: Geoportaal provincie Drenthe).

4.5.3 Waterhuishouding     

4.5.3.1 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel in het plangebied is uitgevoerd als een gemengd rioolstelsel.

4.5.3.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

4.5.4 Wateradvies waterschap     

De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding.

Via het online instrument www.dewatertoets.nl is de zogeheten watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen en dat er sprake is van de zogeheten ‘normale procedure’.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding     

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.



Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan zijn diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Gemengd     

Artikel 3: Gemengd

De voor Gemengd aangewezen gronden dienen minimaal te bestaan uit een combinatie van twee gelijkwaardige functies van de in de SVBP 2012 opgesomd hoofdgroepen van bestemmingen.

5.3.2.2 Tuin     

Artikel 4: Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. zie bestemmingsomschrijving in de regels. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen, andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen maximaal 1m hoog zijn op basis van het bestemmingsplan.

5.3.2.3 Verkeer     

Artikel 5: Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten, parkeervoorzieningen en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen.

5.3.2.4 Wonen     

Artikel 6: Wonen - Aaneengebouwd

Bij Wonen - Aaneengebouwd gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen). In enkele gevallen vallen dubbele woningen onder de bestemming Wonen, aaneengesloten gelet op de overeenkomsten met nabijgelegen aaneengesloten woningen.

Voor Wonen - Aaneengebouwd aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 8: Algemene bouwregels

In artikel zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Artikel 9: Algemene gebruiksregels

Bij de formulering van de gebruiksbepalingen is een algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit maakt het noodzakelijk dat de bestemmingsomschrijving voldoende duidelijk is.

Artikel 10: Algemene afwijkingsregels

De afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. De afwijkingen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels afwijking kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer afwijking kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

In het vooroverleg is aan de orde geweest dat het pand in de huidige situatie aan het verpauperen is. Het pand heeft geen monumentale status, maar heeft wel betekenis voor de kern Zwartemeer. De initiatiefnemer wil iets van de oude luister terugbrengen. Daarnaast wil men een deel van de horeca behouden, hetgeen belangrijk wordt geacht voor Zwartemeer. De appartementen en grondgebonden woningen worden gebouwd voor de doelgroepen jongeren/starters en senioren. Dit is passend binnen het beleid van de gemeente. Bovenstaande heeft geleid tot medewerking aan het plan.

Het college heeft het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners. Het plan is verzonden aan de Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen, de Gasunie, de RUD, de VRD en EOP Dorpsraad Zwartemeer. De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

In het ontwerpbestemmingsplan zijn de reacties uit het vooroverleg verwerkt (zie hier boven bij 6.1.1.). Van 4 mei tot en met 14 juni 2022 heeft het ontwerpbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88' met bijbehorende stukken terinzage gelegen. Het ontwerpbestemmingsplan kon digitaal bekeken worden via www.ruimtelijkeplannen.nl. Ook konden op afspraak de stukken bekeken worden bij het Klant Contact Centrum op het gemeentehuis, Raadhuisplein 1 te Emmen. De Provincie Drenthe, waterschap Vechtstromen en EOP Dorpsraad Zwartemeer, hebben een afschrift van de publicatie van de ter inzage legging ontvangen.

Tegen het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van de legesverordening. Voor dit plan zijn door de gemeente geen aanvullende kosten voor onderzoek begroot en gemaakt.

De vaststelling van een exploitatieplan is zodoende niet nodig, aangezien het kostenverhaal nu anderszins verzekerd is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML- bestand NL.IMRO.0114.2021045-B701 met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

het, met behoud van de woonfunctie, gebruik van een gedeelte van een woning of een daarbij behorend bijgebouw voor het verrichten van werkzaamheden van dienstverlenende en/of ambachtelijke aard met als doel daaruit hoofd- of neveninkomsten te betrekken of het zelfstandig en onder eigen naam uitoefenen van een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon. De ruimtelijke uitwerking of uitstraling van het aan huisgebonden bedrijf of beroep moet met de woonfunctie in overeenstemming zijn.

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererf:     

gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het (hoofd)gebouw is gelegen;

1.7 Achtererfscheiding     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen. Het bevoegd gezag bepaalt welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.10 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.11 Archeologisch attentiegebied:     

een gebied waar zich in en of de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegere samenlevingen kunnen bevinden;

1.12 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.14 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.15 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.16 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.17 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.18 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.19 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.20 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.21 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.22 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.24 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelgrens:     

een grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.29 Dakopbouw:     

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal 20% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.30 Detailhandel:     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden of verhuren van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.31 Dienstverlenend beroep:     

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.32 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.33 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag die rechtstreeks ontsloten kan worden vanaf het aansluitend terrein;

1.34 Eerste verdieping     

tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.35 Erf:     

het binnen de (woon)bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.36 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.37 Garagebox/autobox:     

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.38 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 Geluidswerende voorzieningen:     

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.40 Gemengde doeleinden:     

een combinatie van minimaal twee gelijkwaardige functies, zoals in dit bestemmingsplan opgenomen hoofdgroepen van bestemmingen;

1.41 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.42 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.43 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.44 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.45 Hoofdgebouw:     

gebouw dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.46 Horeca:     

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.47 Horeca-1:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.48 Horeca-2:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.49 Horeca-3:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, met uitzondering van discotheken en nachtclubs;

1.50 Horeca-4:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormen, zoals discotheken, alsmede horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en kleine etenswaren voor gebruik ter plaatse;

1.51 Horeca-5:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden of dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;

1.52 Kantoor:     

beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte(n) die door hun indeling en aard bestemd zijn om overwegend gebruikt te worden voor het verrichten van administratieve werkzaamheden en dienstverlening

1.53 Maatschappelijke voorzieningen:     

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, uitvaart, bibliotheken, openbare dienstverlening, culturele voorzieningen, verenigingsleven, gevangeniswezen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor sport en sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.54 Medische voorzieningen:     

voorzieningen voor medische hulpverlening en medische hulpmiddelen, zoals een huisartsenpost, medische groepspraktijk, tandartsenpraktijk, fysiotherapie, apotheek, kruisgebouw, GGD, dierenartsenpraktijk, geestelijke hulpverlening of hiermee gelijk te stellen gebied door een daarvoor specifiek opgeleid persoon;

1.55 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.56 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.57 Perceelgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.58 Serre:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.59 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.60 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.61 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.62 Woning aaneengebouwd (rijwoning):     

een grondgebonden woning die met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij staat;

1.63 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.64 Wooneenheid:     

afzonderlijk bewoonbaar gedeelte van een voor wonen (mede) bestemd gebouw; e;

1.65 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.66 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, het bevoegd gezag bepaalt welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 De bebouwingspercentage:     

een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;
  2. dienstverlening;
  3. kantoor;
  4. maatschappelijke doeleinden;
  5. wonen;
  6. horeca-3 op de begane grond, ter plaatse van de 'Specifieke functieaanduiding - horeca-3';

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. kunstwerken en waterwerken;
  4. sport- en speelgelegenheden;
  5. toegangswegen, in- en uitritten;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht;
  3. per bouwvlak is het maximale bebouwingspercentage 60%, dan wel indien een hoger bebouwingspercentage aanwezig is, het bestaande bebouwingspercentage;
  4. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen en indien de erfscheiding in een (schouw)sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  5. de maximale bouw- en goothoogte bedragen de bestaande bouw- en goothoogte tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', in welk geval de goot- en bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  6. de dakhelling van een gebouw dient minimaal 30° te bedragen danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is;
  7. de diepte van een hoofdgebouw mag vanaf de gevellijn maximaal de bestaande diepte bedragen.
3.2.2 Woning     

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. het aantal woningen binnen de bestemming Gemengd bedraagt maximaal het aantal wooneenheden aangegeven door de aanduiding 'Maximum aantal wooneenheden';
  2. de voorgevel van een woning dient in de gevellijn te worden gebouwd;
  3. de afstand van een woning tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen en indien de erfscheiding in een (schouw)sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  4. de maximale bouw- en goothoogte bedragen de bestaande bouw- en goothoogte tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', in welk geval de goot- en bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  5. de dakhelling van een woning dient minimaal 30° te bedragen danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
3.2.3 Bijgebouwen bij woning     

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan 75 m²;
  2. de afstand tussen aanbouwen en een zijdelingse perceelsgrens is minimaal 3,00 meter;
  3. de hoogte van een aanbouw op een afstand van 3,50 m vanaf een zijdelingse perceelsgrens is maximaal 3 meter;
  4. vrijstaande bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de 'specifieke functieaanduiding - bijgebouwen' worden opgericht;
  5. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen;
  6. vrijstaande bijgebouwen zijn plat afgedekt;
  7. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.
3.2.4 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen;
  2. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/of langs het gedeelte van een zijerf dat loopt vanaf de openbare weg tot 1 meter achter de gevellijn mag maximaal 2 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen;
  5. luifels aan gebouwen mogen maximaal 1.5 meter uitsteken.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 3.2.1 onder a in die zin dat het hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de oppervlakte aan bebouwing niet wordt vermeerderd;
  2. het bepaalde in lid 3.2.3 onder a in die zin dat maximaal 30 m² aan extra bijgebouwen mogen worden gebouwd voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  3. lid 3.2.3 onder a en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1meter achter de voorgevel van de bedrijfswoning dient te worden opgericht;
  4. lid 3.2.3 onder a en toestaan dat de totale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bij een woning maximaal 100 m² mag bedragen, mits:
  1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;
  2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  3. het perceel groter is dan 1000 m².
  1. lid 3.2.3 onder c en toestaan dat bijgebouwen vanaf de voorgevel van de woning mogen worden opgericht;
  2. lid 3.2.4 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag bedragen.
3.4.2 Beperking     

Het verlenen van de in lid 3.4.1 onder a genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een woning voor bewoning.

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 9 van toepassing.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuin;

en mede bestemd voor:

  1. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder a en toestaan dat erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda’s mogen worden gebouwd, waarbij
    1. de overschrijding van de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van erkers, afdaken, entreeportalen en veranda’s maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;
    3. de erker ten hoogste 1 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens mag worden gebouwd;
    4. de erker over maximaal 70% van de voorgevel mag worden gebouwd.
4.3.2 Beperking     

Het verlenen van de in artikel 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer- Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. erven en pleinen
  3. toegangswegen;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.
  2. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 1 meter bedragen.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 5.2.1 in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1,5 meter mag meter bedragen.
5.4.2 Beperking     

Het verlenen van de in artikel 5.4.1 onder a genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

Artikel 6 Wonen - Aaneengebouwd     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - Aaneengebouwd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aaneengebouwde woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen, in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een aaneengebouwde woning worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming 'Wonen- Aaneengebouwd' bedraagt maximaal het aantal wooneenheden aangegeven door de aanduiding 'Maximum aantal wooneenheden';
  3. hoofdgebouwen dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. de afstand van een niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen en indien de erfscheiding in een (schouw)sloot is gelegen dienen gebouwen op minimaal 5 meter afstand vanaf de insteek van de sloot te worden opgericht , tenzij de bestaande afstand kleiner is, tenzij de bestaande afstand kleiner is, in welk geval de bestaande afstand als minimum geldt;
  5. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht ;
  6. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  7. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  8. de goot- en bouwhoogte van een (hoofd)gebouw bedragen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte tenzij het gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', in welk geval de goot- en bouwhoogte van het (hoofd)gebouw niet meer bedragen dan is aangegeven;
  9. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° en mag maximaal 60° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
6.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 35m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  3. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  4. aangebouwde bijgebouwen mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  6. vrijstaande bijgebouwen zijn plat afgedekt;
  7. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.
6.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  2. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

6.4.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
    2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
    3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;
  2. lid 6.2.1 onder e in die zin dat maximaal 50% van de gronden voor de voorgevel mag worden bebouwd mits:
    1. bij de eerste oplevering van het hoofdgebouw een bijgebouw voor de voorgevel gerealiseerd is;
    2. de bebouwing ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving, repeteerbaar en/ of repeterend;
  3. lid 6.2.1 onder h in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  4. lid 6.2.1 onder h in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  5. lid 6.2.2 onder a en b in die zin dat anders dan onder lid 6.2.2 onder a en b is genoemd een bijgebouw (niet zijnde een vrijstaand bijgebouw) 1.5 keer groter mag zijn dan het hoofdgebouw indien de oppervlakte van een hoofdgebouw kleiner of 50 m² bedraagt;
  6. lid 6.2.2 onder b in die zin dat maximaal 30 m² aan extra gebouwen mogen worden opgericht voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) uitsluitend op grond van - en vertoon van een medische indicatie;
  7. lid 6.2.2 onder b en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden opgericht;
  8. lid 6.2.2 onder b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw maximaal 50m² mag bedragen, mits;
    1. de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;
    2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  9. lid 6.2.2 onder c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn worden gebouwd;
  10. lid 6.2.3 onder a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot;
  11. lid 6.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag meter bedragen.
6.4.2 Beperking     

Het verlenen van de in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is verder het bepaalde in artikel 9 van toepassing.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels     

6.6.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. artikel 6.5 onder b in die zin dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.
6.6.2 Beperking     

Het verlenen van de in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunningen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

6.7 Wijzigingsbevoegdheid     

6.7.1 Bevoegdheid     

Burgermeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan wijzigen door:

  1. het bouwen of uitbreiden van de woning met geluidsgevoelige ruimtes buiten het bouwvlak toe te staan mits de geluidbelasting van de geluidgevoelige gebouwen en of ruimtes niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
6.7.2 Beperkingen     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen te worden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels     

8.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 9 Algemene gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone;
  2. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  3. het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  4. het opslaan van gebruiksklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan;
  5. het storten, opslaan, opgeslagen houden of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  6. geluidszoneringplichtige inrichtingen, zoals bedoeld in het Inrichting- en vergunningenbesluit milieubeheer;
  7. het gebruik van bouwwerken welke zijn opgericht na een verleende omgevingsvergunning voor andere doeleinden dan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels     

10.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor:

  1. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  3. geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. het in geringe mate, doch maximaal 5.00 meter afwijken van een bestemmingsgrens, van het profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bebouwde oppervlakken (bouwpercelen), voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  5. de bestemmingsbepalingen in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  6. het binnen de bestemming in geringe mate verschuiven (maximaal 2 meter) van het bouwvlak;
  7. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  8. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25.00 meter met dien verstande dat:
    1. als het gaat om antennes naar het oordeel van het bevoegd gezag te noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.
  9. het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers, balkons, luifels en bordessen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
    2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3 meter zal bedragen.

10.2 Beperking     

Het verlenen van de in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 11 Overgangsrecht     

11.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

11.3 Uitzondering overgangsrecht gebruik     

Het bepaalde in artikel 11.2 geldt niet voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik.

11.4 Hardheidsclausule     

Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 11.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

 

Artikel 12 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zwartemeer, Eemslandweg 88.

Behorend bij het besluit van ..................................