Buitengebied, Hoogspanningsstation Veenoord    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) en Enexis Netbeheer B.V. (hierna: Enexis) zijn als respectievelijk landelijke netbeheerder van het hoogspanningsnet en regionale netbeheerder van het middenspanningsnet in Noordoost-Nederland verantwoordelijk voor de leveringszekerheid van elektriciteit. Aanpassingen en uitbreidingen van het hoogspanningsnet zijn noodzakelijk. Dit is nodig om de energietransitie mogelijk te maken en het sterk stijgende aanbod van duurzame elektriciteitsproductie, zoals zonne- en windenergie op het netwerk te kunnen aansluiten en te transporteren. Daarnaast is uitbreiding van het hoogspanningsnet noodzakelijk om op termijn te kunnen voldoen aan de verwachte groei van de vraag naar elektriciteit.

TenneT werkt daarom samen met regionale netbeheerders zoals Enexis, aan het versterken van het elektriciteitsnet in Drenthe en Groningen. De versterking van het netwerk vindt onder meer plaats door nieuwe hoogspanningsstations te bouwen en bestaande hoogspanningsstations uit te breiden. De verschillende deelprojecten vallen onder de 'Netversterking Noordoost Nederland' (NNON). De geplande uitbreidingen en nieuwbouw zijn in afbeelding 1.1 schematisch weergegeven.

Zoals te zien in afbeelding 1.1 is een nieuw hoogspanningsstation voorzien in de regio Emmen. De realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation Veenoord-Boerdijk voorziet in de noodzakelijke netversterking in de regio. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is dit bestemmingsplan opgesteld.

Afbeelding 1.1 Geplande uitbreidingen in Noordoost-Nederland van TenneT en Enexis

verplicht

1.2 Toelichting locatiekeuze hoogspanningsstation Veenoord-Boerdijk     

1.2.1 Introductie     

Om capaciteitsknelpunten in het huidige elektriciteitsnet op te lossen en in de toekomst te voorkomen, gaan TenneT en Enexis het hoogspanningsnet in onder andere Drenthe verzwaren. De verzwaring vindt onder meer plaats door nieuwe 380/110kV en 220/110kV hoogspanningsstations te bouwen en bestaande hoogspanningsstations uit te breiden. Ten aanzien van de nieuw te bouwen hoogspanningsstations is door TenneT gekeken naar een goede verdeling en dekking over de gehele provincie, wat onder andere resulteert in de nieuwbouw van een hoogspanningsstation in de omgeving Emmen en Coevorden. Daarnaast realiseert Enexis gelijktijdig op de locatie een 20kV-middenspanningsstation.

Uit de in 2020 uitgevoerde locatiestudie is een voorkeurslocatie gekomen. De voorkeurslocatie waar het om gaat is Veenoord-Boerdijk, ter hoogte van afrit 4 van de A37. In de uitgevoerde locatiestudie zijn in totaal zes locaties onderzocht. Om tot deze locaties te komen, zijn de volgende stappen doorlopen:

  • vaststellen zoekgebied;
  • opstellen belemmeringenkaarten (onder andere archeologie, bodem, natuur, water, externe veiligheid, infrastructuur en ruimtegebruik);
  • analyse te onderzoeken locaties;
  • keuze van de voorkeurslocatie.

Het uitgangspunt is dat het nieuwe hoogspanningsstation wordt aangesloten op de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden. Om de lengte van de benodigde aansluiting te minimaliseren, is gezocht naar een locatie nabij de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden. De optimale net-technische locatie voor een nieuw hoogspanningsstation is in de nabijheid van mast 116. De optimale net-technische locatie van mast 116 komt voort uit:

  • de ontwikkelingen uit de RES: ten westen van Emmen zijn de meeste ontwikkelingen bekend. Mast 116 ligt aan de westzijde van Emmen en is geografisch gunstig gelegen gezien de bekende ontwikkelingen uit de RES;
  • mast 116 is reeds voorzien van opstijgpunten. Dit maakt dat het aansluiten van ondergrondse kabelaansluitingen wordt vereenvoudigd;
  • mast 116 is een afspanmast waarop de geleiders van de bestaande hoogspanningsverbinding zijn afgespannen. De masten tussen afspanmasten betreffen zogeheten steunmasten die de geleiders enkel steunen en geen stabiliteit geven in lengterichting;
  • de lengte van extra ondergrondse 110kV-kabelverbindingen die aangelegd moeten worden om een nieuw hoogspanningsstation te kunnen aansluiten op het bestaande netwerk, is bij mast 116 minimaal.

Bij het begrenzen van het zoekgebied zijn de volgende net-technische voorkeuren gehanteerd:

  • een 2 kilometer-zone rondom de bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden tussen mast 99 en mast 126;
  • mast 99: het gebied ten zuidwesten van mast 99 bevindt zich te ver van de optimale locatie (mast 116);
  • mast 126: ten noordoosten van mast 126 bevindt zich de woonkern van Emmen. Uitgangspunt bij nieuwe assets is altijd om interferentie met woonbebouwing zoveel mogelijk te minimaliseren.

Om de zoeklocaties te definiëren zijn belemmeringenkaarten opgesteld. In de belemmeringenkaarten zijn van de relevante (milieu)waarden de aanwezige belemmeringen weergegeven. Op basis van de belemmeringenkaarten en de net-technische voorkeuren, zijn zes locaties naar voren gekomen, zie afbeelding 1.2. Het gaat om de volgende locaties:

  • locatie 1 - Wachtum: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Coevorden, ten zuiden van de A37 en ten westen van het dorp Wachtum. Deze locatie sluit aan bij het geplande 'zonnepark Wachtum';
  • locatie 2 - Doemsdiek: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Coevorden, ten noorden van de A37 tussen Knooppunt Holsloot en Wachtum;
  • locatie 3 - Holsloot: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Coevorden, ten zuidoosten van en aansluitend aan Knooppunt Holsloot;
  • locatie 4 - Boerdijk: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Emmen, ten noorden van de A37 en bedrijventerrein De Tweeling;
  • locatie 5 - De Tweeling: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Emmen, met bestemming bedrijventerrein. Ligt ten zuiden van de A37 en aansluitend aan het reeds bebouwde deel van bedrijventerrein De Tweeling;
  • locatie 6 - Marokko: Ligging in agrarisch gebied in de gemeente Coevorden, nabij mast 116 en ten zuiden van de Verlengde Hoogeveense Vaart.

Om inzichtelijk te maken hoe de stations grootte zich verhoudt tot de grootte van de zoeklocaties, is op afbeelding 1.2 tevens de stations grootte weergegeven ter referentie (in blauw, cirkel Holsloot). De locatie en vorm van het station op deze afbeelding zijn puur om een indicatie te geven van de stations grootte. De precieze inpassing is inmiddels geoptimaliseerd.

Afbeelding 1.2 Overzichtskaart onderzochte locaties in locatiestudie

verplicht

1.2.2 Samenvatting analyse     

In bijlage XVIII is een toelichting op de methode, het beoordelingskader en een beschrijving van de analyse van de locatiestudie opgenomen. Hieronder volgt per thema een samenvatting van de bevindingen uit de analyse. In tabel 1.1 is de analyse van de onderscheidende thema's samengevat. In bijlage XVIII zijn de volledige tabellen met de beschrijving uit de locatiestudie toegevoegd.

Milieu

Tabel 1.1 laat de beoordeling van de locaties zien op basis van de analyse van de belangrijkste onderscheidende milieuthema's. Locatie De Tweeling scoort op deze onderscheidende thema's (landschap, natuur, archeologie, externe veiligheid en ruimtegebruik) minder negatief dan de andere locaties.

Het hoogspanningsstation wordt aangesloten op het bestaande hoogspanningsnet, om dit mogelijk te maken zijn bovengrondse en ondergrondse verbindingen nodig naar de bestaande stations Bargermeer en Veenoord en het bestaande hoogspannings- en middenspanningsnet. Om de effecten van deze verbindingen inzichtelijk te maken is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd. Aangezien voor de locatie Boerdijk geen aanvullende effecten op het milieu zijn voor de aansluiting op het bestaande net, scoort deze locatie op dit onderdeel het meest positief.

De overige locaties Wachtum, Doemsdiek, Holsloot en Marokko scoren allen op diverse milieuthema's negatiever, zowel voor de locaties op zich als voor de aansluiting op het bestaande net.

Techniek

Vanuit Techniek scoort locatie Boerdijk het beste. Dit komt doordat de locatie nabij de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden is gesitueerd. Hierdoor zijn slechts beperkte aanpassingen nodig aan de bovengrondse hoogspanningsverbinding met bijbehorende hoogspanningsmasten.

Ten behoeve van benodigde middenspanning en strategische ontsluitbaarheid scoort locatie Boerdijk neutraal. Met betrekking tot de bereikbaarheid zijn er mogelijkheden om een tijdelijke afrit aan te leggen (N376), hiermee is het negatieve effect ten aanzien van bereikbaarheid oplosbaar.

De overige vijf locaties scoren over het geheel bekeken negatiever dan locatie Boerdijk.

Tabel 1.1 Samenvatting analyse locatiestudie

verplicht

Omgeving

In interviews met gemeente Emmen, gemeente Coevorden, Provincie Drenthe en Enexis (als betrokken partij voor het 20kV-middenspanningsstation) is gevraagd naar bestaande, toekomstige en gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen in de omgeving van de locaties. Locatie De Tweeling scoort hierop positief, onder andere vanwege de mogelijkheid tot aansluiting bij het huidige bedrijventerrein.

Neutraal scoren de locatie Wachtum (relatief langere lengtes van de benodigde tracés ten opzichte van Bargermeer en Veenoord, maar wel aansluiting met het zonneveld), locatie Boerdijk (ontwikkeling waterstoffabriek biedt zowel kansen als belemmeringen) en locatie Marokko.

Locatie Doemsdiek en locatie Holsloot scoren negatief (door de relatief langere lengtes van de benodigde tracés ten opzichte van Bargermeer en Veenoord).

Kosten

De kosten voor de locatie Boerdijk zijn het laagst van de onderzochte locaties. Geen van de overige alternatieven vallen binnen de categorie positief (<10 % toename), locaties de Tweeling en Marokko scoren neutraal (toename 10 - 25 %) en locaties Wachtum, Doemsdiek en Holsloot scoren negatief (toename > 25 %).

1.2.3 Keuze voorkeurslocatie     

Bij het zoeken naar geschikte locaties voor het koppelpunt voor het nieuwe 380/110kV-hoogspanningsstation is gestreefd naar een locatie die onder of direct naast de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden ligt, zodat er zo min mogelijk nieuwe hoogspanningsverbindingen aangelegd hoeven te worden. Enerzijds om het ruimtebeslag te limiteren, anderzijds om de visuele impact op de omgeving en het landschap te beperken.

Na meerdere overleggen met Enexis, de gemeente Emmen, de gemeente Coevorden en de provincie Drenthe zijn in een bestuurlijk overleg met gemeenten Emmen en Coevorden, d.d. 23 juni 2020, de zes locatieopties en de uitkomst van de locatiestudie besproken. Van de zes locatieopties zijn in het bestuurlijk overleg twee locaties als voorkeurslocatie aangewezen, te weten: De Tweeling en Boerdijk.

De plussen en minnen van beide locaties zijn destijds afgewogen, waarbij is gekozen voor de locatie Boerdijk. De belangrijkste overwegingen hierbij zijn:

  • locatie De Tweeling sluit niet aan bij bestaande en toekomstige (energie-)infrastructuur. Door de gunstige ligging van Boerdijk naast de bestaande verbinding is de aanpassing aan de bovengrondse hoogspanningsverbinding beperkt;
  • locatie Boerdijk heeft relatief weinig woningen in de directe omgeving die ook nog eens op een ruime afstand liggen:

- bij locatie De Tweeling liggen drie woningen op de rand van de door TenneT gehanteerde 40 m strook (om hinder in de aanlegfase te vermijden). Bij locatie Boerdijk bevinden zich binnen dit gebied geen woningen;

- binnen een straal van 200 m bevinden zich bij locatie Boerdijk geen woningen of verblijfobjecten.Locatie De Tweeling heeft meerdere woningen (12 verblijfsfuncties, waarvan zes woonfuncties) en bedrijven die zich binnen 100 m en 200 m van de locatie bevinden. De genoemde afstanden zijn slechts gekozen om een beeld te geven van het aantal objecten rond de onderzochte locaties;

  • de realisatie op de locatie Boerdijk kan uitgevoerd worden tegen de laagste maatschappelijke kosten.

Hoewel de realisatie van het hoogspanningsstation een landschappelijk impact heeft, is een goede landschappelijke inpassing mogelijk.

1.3 Voornemen     

Op basis van het locatieonderzoek en de overleggen met de gemeenten en provincie hebben TenneT en Enexis besloten om in de gemeente Emmen het nieuwe 380/110kV-hoogspanningsstation en 20kV-middenspanningsstation 'Veenoord-Boerdijk' (hierna: hoogspanningsstation) te realiseren. Omdat het nieuwe hoogspanningsstation is voorzien nabij de gemeentegrens Emmen/Coevorden vallen de benodigde nieuwe en aangepaste verbindingen om het nieuwe hoogspanningsstation aan te sluiten op de bestaande hoogspanningsverbinding gedeeltelijk ook binnen de gemeente Coevorden.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkelingen in de gemeente Emmen. Voor de volledigheid worden ook de ontwikkelingen in de gemeente Coevorden in onderstaande opsommingen benoemd

(zie ook afbeelding 1.3).

Ontwikkeling binnen de gemeente Emmen

  • realisatie van een 380/110kV hoogspanningsstation;
  • realisatie nieuw middenspanningsstation Enexis (20kV);
  • realisatie van een toegangsweg naar het nieuwe hoogspannings- en middenspanningsstation vanaf de N376;
  • aanleggen van de landschappelijke inpassing van het nieuwe hoogspannings- en middenspanningsstation conform landschapsplan;
  • aanpassing van de 380kV-lijnverbinding tussen mast 119 en 121 ten behoeve van aansluiting op hoogspanningsstation;
  • reconstructie (verwijderen van 110kV-lijnen tussen de gemeentegrens en mast 121) van de bestaande bovengrondse 110/380kV-lijnverbinding;
  • realisatie nieuwe masten (119B, 120A, 120B en 120C);
  • verwijderen van de bestaande masten 119 en 120 (en verwijderen lijnen tussen deze masten);
  • realisatie van ondergrondse 110kV-kabelverbinding vanaf het nieuwe hoogspanningsstation tot de gemeentegrens (in zuidwestelijke richting, parallel aan de zuidzijde van de A37, richting mast 116);
  • realisatie van ondergrondse 110kV-kabelverbinding tussen het nieuwe hoogspanningsstation tot aan het opstijgpunt bij mast 121;
  • realisatie van opstijgpunt bij mast 121;
  • het gedeeltelijk laten vervallen van de bestaande dubbelbestemming die geldt ter plekke van de huidige 380/110kV-lijnverbinding (maximaal 2 jaar na realisatie hoogspanningsstation);
  • kabelstroken voor de realisatie van de ontsluiting van het middenspanningsnet van de regionale netbeheerder Enexis;
  • laten vervallen van de bestaande dubbelbestemming die een bovengrondse 110kV-lijnverbinding (Veenoord-Hoogeveen) mogelijk maakt. Deze is niet meer in gebruik.

Ontwikkeling binnen de gemeente Coevorden

  • het opstijgpunt bij mast 116 voorzien van een enkelbestemming;
  • realisatie van ondergrondse 110kV-kabelverbinding vanaf de gemeentegrens, parallel en ten zuiden van de A37 tot aan het opstijgpunt bij mast 116;
  • kabelstroken voor de realisatie van de ontsluiting van het middenspanningsnet van de regionale netbeheerder Enexis;
  • reconstructie (verwijderen van 110kV-lijnen tussen mast 116 en gemeentegrens) van de bestaande bovengrondse 380kV-lijnverbinding, inclusief het toepassen van een tijdelijke voorziening (wordt niet opgenomen in bestemmingsplan);
  • realisatie mast 119A ten zuidwesten ter vervanging van huidige mast 119;
  • het gedeeltelijk laten vervallen van de bestaande dubbelbestemming die geldt ter plekke van de huidige 380/110kV-lijnverbinding (maximaal 2 jaar na ingebruikname nieuwe 380kV-lijnverbinding en ondergrondse 110kV-kabelverbinding) vanaf mast 119A tot aan gemeentegrens;
  • aanpassen 380kV-lijnverbinding tussen de nieuwe mast 119A en gemeentegrens;
  • toevoegen dubbelbestemming voor bestaande 380/110kV-lijnverbinding ten noordoosten van mast 121 nabij grens gemeenten Coevorden en Emmen.

Afbeelding 1.3 Verschillende projectonderdelen ten opzichte van de omgeving

verplicht

1.4 Ligging plangebied     

Het project waarvoor voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ligt in de gemeenten Emmen en Coevorden, in het zuidoosten van de provincie Drenthe. Afbeelding 1.3 laat de ligging zien van het project in het westen van de gemeente Emmen. Het project ligt in de buurt van de dorpen Veenoord en Nieuw-Amsterdam. De A37 is een belangrijke verkeersas in oost-westrichting langs het plangebied van knooppunt Hoogeveen naar de Duitse grens. Daarnaast loopt de N376 van Rolde naar Nieuw-Amsterdam in noord-zuidrichting langs de oostzijde van het plangebied.

Het nieuwe hoogspanningsstation wordt gerealiseerd op agrarische percelen ten westen van de N376 en ten noorden van de A37 en bedrijventerrein De Tweeling in Veenoord. De 110kV-kabelverbindingen en de middenspanningsverbinding liggen ten oosten van het nieuwe hoogspanningsstation en ten zuiden van de A37. Het nieuwe hoogspanningsstation is voorzien ten zuiden van de bestaande bovengrondse

380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden ter hoogte van mast 120. Deze verbinding loopt in

noordoost-zuidwestrichting door het gebied.

Het grondgebruik rondom het project is overwegend agrarisch. Uitzondering hierop zijn de bospercelen die gekruist worden door de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding, de A37 die gekruist wordt door de ondergrondse kabelverbinding en de N376 waarop de toegangsweg uitkomt. Voor het gedeelte ten zuiden van de A37 geldt dat hier de ontwikkeling van bedrijventerrein De Tweeling planologisch mogelijk is.

1.5 Huidige planologische regelingen     

In tabel 1.2 zijn de vigerende vastgestelde bestemmingsplannen weergegeven die van toepassing zijn of worden in de gemeente Emmen.

Tabel .2 Vigerende vastgestelde bestemmingsplannen ter plaatse van het plangebied

Naam plan IMRO-code Datum vaststelling Vastgesteld door Bestemmingen/ gebiedsaanduidingen
Nieuw-Amsterdam - Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling NL.IMRO.011413002005069- 1 juni 2011 gemeente Emmen water

verkeersdoeleinden

bedrijfsdoeleinden (4)

dubbelbestemmingen leidingen, hoogspanning
Nieuw-Amsterdam/Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling

(exploitatieplan)
NL.IMRO.0114.2005069-E704 30 juni 2016 gemeente Emmen water

verkeersdoeleinden

bedrijfsdoeleinden (4)

dubbelbestemmingen leidingen, hoogspanning
Buitengebied 2011 NL.IMRO.0114.2009072-0710 30 oktober 2014 gemeente Emmen agrarisch met waarden - kleinschalige veenontginningen

verkeer - Auto(snel)weg

dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 4

dubbelbestemming Leiding - hoogspanningsverbinding 2

dubbelbestemming Leiding - hoogspanningsverbinding 1

gebiedsaanduiding: geluidzone - industrie
Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen NL.IMRO.0114.2017025-P701

26 april 2018 gemeente Emmen niet van toepassing
Parapluplan Standplaatsen NL.IMRO.0114.2017011-P701 31 mei 2018 gemeente Emmen niet van toepassing
Buitengebied Emmen, facetregeling geitenhouderijen NL.IMRO.0114.2020020-B501 16 december 2021 gemeente Emmen niet van toepassing
Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan) NL.IMRO.0114.2020032-B501 28 april 2022 gemeente Emmen dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 4

Het voornemen past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen. Een hoogspanningsstation, met bijbehorende voorzieningen en verbindingen, past niet binnen de overwegend vigerende agrarische bestemming. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld.

1.6 Andere procedure(s) en gerelateerde projecten     

In juni 2022 is het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Emmen 2011, Veegplan Emmen (NL.IMRO.0114.2021075-B501) gepubliceerd. Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet wil de gemeente Emmen het bestemmingsplan Buitengebied 2011 op onderdelen herzien. Het veegplan levert een bijdrage aan het zo goed mogelijk up-to-date zijn van het 'tijdelijke' omgevingsplan 1.0'.

Langs de A37 bestaat het voornemen tot het realiseren van de 'Drentse Zonneroute A37'. Hiervoor is door de provincie Drenthe op 13 april 2022 het inpassingsplan vastgesteld (NL.IMRO.9922.IPDrentseZonnerout-VA01). Dit inpassingsplan levert geen belemmeringen op ten opzichte onderhavige ontwikkeling. De gemeenteraad kan bestemmingsplannen vaststellen zolang deze niet strijdig zijn met het inpassingsplan.

Ten zuiden van de A37 is de gemeente Emmen voornemens bedrijventerrein 'De Tweeling' te ontwikkelen. Het vigerende bestemmingsplan staat reeds de ontwikkeling tot bedrijventerrein toe. De gemeente werkt aan de aanpassing van dit vigerende bestemmingsplan. Er heeft afstemming plaatsgevonden tussen de initiatiefnemers en de gemeente Emmen met betrekking tot de voorgenomen ontwikkelingen en de relatie tussen de bestemmingsplannen.

1.7 Opzet bestemmingsplan     

De toelichting bij voorliggend bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader beschreven dat van toepassing is op de planlocatie. Hoofdstuk 4 onderbouwt de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 en 7 de uitvoerbaarheid respectievelijk de bestemmingsplanprocedure beschreven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied     

In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Allereerst wordt ingegaan op de huidige situatie en vervolgens wordt ingegaan op de planbeschrijving.

2.1 Huidige situatie     

De gronden ter plekke van het plangebied zijn in de huidige situatie voornamelijk in gebruik ten behoeve van agrarische activiteiten. Door het plangebied loopt in de huidige situatie de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Zwolle-Meeden. Aan de westzijde van het plangebied ligt een bosperceel die door de bestaande hoogspanningsverbinding wordt gekruist.

Ten oosten van het plangebied loopt de N376 van Rolde naar Nieuw-Amsterdam in noord-zuidrichting. Langs de N376 staan enkele verspreid liggende woningen en bedrijven. De A37 loopt in oost-westrichting door het plangebied van knooppunt Hoogeveen naar de Duitse grens.

Afbeelding 2.1 toont de huidige situatie en afbeelding 2.2 laat het beeld vanaf de N376 in westelijke richting zien (mast 121 op voorgrond).

Afbeelding 2.1 Huidige situatie met contour nieuwe hoogspanningsstation

verplicht

Afbeelding 2.2 Beeld huidige situatie vanaf N376 in westelijke richting (met mast 121 op voorgrond)

verplicht

2.2 Toekomstige situatie     

Op afbeelding 1.3 is het vlekkenplan van de toekomstige situatie in het plangebied te zien. De verschillende onderdelen van het project in de toekomstige situatie worden hieronder toegelicht:

Hoogspanningsstation

Een hoogspanningsstation is een locatie waar meerdere bovengrondse elektriciteitslijnen en/of ondergrondse elektriciteitskabels bij elkaar komen. Het is een knooppunt in het elektriciteitsnet. Op een hoogspanningsstation wordt bepaald welke bovengrondse elektriciteitslijnen en/of ondergrondse elektriciteitskabels (beide verbindingen genoemd) en netcomponenten (onderdelen als transformatoren, spoelen, filters, vermogen schakelaars, scheider, aarders, meettransformatoren et cetera) met elkaar verbonden worden en welke niet. Ook worden er allerlei metingen verricht, staat er apparatuur die invloed heeft op/zorgt voor de elektrische stabiliteit van het hoogspanningsnetwerk en wordt de spanning, met de aanwezige transformatoren, naar een ander spanningsniveau getransformeerd voor aansluiting met een ander hoogspanningsnet.

Een hoogspanningsstation bestaat op hoofdlijnen uit de onderstaande onderdelen:

  • Centraal Diensten Gebouw (CDG);
  • hoofdrailsysteem;
  • transformatoren;
  • (transformator)velden;
  • transformatorboxen;
  • bliksempieken;
  • olieopvang waterafscheiders (OBA's);
  • hekwerk (inclusief poort);
  • (toegangs-)wegen (inclusief parkeerplaatsen);
  • verharding/bestrating onder installaties;
  • kabelgoten;
  • middenspanningsinstallaties (gebouw);
  • voorzieningen voor de waterhuishouding.

Afbeelding 2.3 Hoogspanningsstation met toegangsweg

verplicht

Hieronder worden verschillende onderdelen uit voorgaande opsomming verder toegelicht.

Transformator

Onderdeel van het hoogspanningsstation zijn de transformatoren. In een transformator wordt de elektrische spanning veranderd zodat netten en verbindingen met verschillende netspanningen (bijvoorbeeld 380kV en 110kV) aan elkaar gekoppeld kunnen worden. Vermogen gaat aan één kant de transformator in en komt er aan de andere kant weer uit waarbij de spanning een vaste, vooraf bepaalde factor hoger of lager is gemaakt. Zonder transformators zou het huidige elektriciteitsnet onmogelijk zijn.

De transformatoren, inclusief noodzakelijke koeling en olieopvang, hebben aan de linker- en rechterzijde een scherfwand. Dit is een soort halfopen betonnen omheining, waarmee enerzijds de omgeving wordt beschermd wanneer de transformator het begeeft (explodeert) en anderzijds de transformator wordt beschermd door andere onderdelen en/of verplaatsende voorwerpen die in de buurt komen. Onder de transformatoren ligt een roostervloer. Op de locatie van het hoogspanningsstation dat in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, worden in de eindsituatie negen transformatoren geplaatst:

  • vijf transformatoren van 77/90 MVA op het 110/20kV-gedeelte (Enexis);
  • vier transformatoren van 370 MVA op het 380/110kV-gedeelte (TenneT).

Velden

Een veld wordt gevormd door aan elkaar gekoppelde primaire componenten en is de schakel tussen de rail, een verbinding, of netcomponent. De rail wordt gevormd door aluminiumbuizen die parallel aan elkaar door het hoogspanningsstation lopen en waarover grote vermogens worden getransporteerd. In een veld zitten veel primaire componenten die elk hun eigen functie hebben. Een verbinding komt het veld binnen op een eerste aansluiting, zoals een afspanportaal of kabeleindsluiting. Daarna is er een aarder en een scheider om de verbinding voor het uitvoeren van werkzaamheden veilig en spanningsloos te maken.

Een aarder is een schakelbare verbinding naar de aarde. Als deze wordt gesloten maakt hij kortsluiting tussen het deel boven de isolator en de aarde. Hiermee wordt aangetoond dat de installatie daar spanningsloos is en kan eventuele restspanning op de primaire installatie (zoiets als statische elektriciteit) wegvloeien naar de aarde. Een scheider is een soort schakelaar waarmee een lijn of andere aansluiting zichtbaar onderbroken kan worden.

Naast de aarder en de scheider is er een vermogensschakelaar in een veld. Een vermogensschakelaar is te vergelijken met een lichtschakelaar in een huis, waarmee de stroom op een deel van het veld kan worden in- en uitgeschakeld. Als laatste zijn er railscheiders. Een railscheider koppelt een veld los óf koppelt deze aan een rail. Met de railscheider kan een keuze worden gemaakt op welk knooppunt de verbinding geschakeld moet worden. Er zijn ook nog meettransformatoren aangesloten en het is mogelijk (afhankelijk van de installatie en aansluiting) dat er extra aarders, extra scheiders of overspanningsafleiders in een veld zijn.

Afhankelijk van waar het veld voor bedoeld is, heeft het een andere naam, zoals lijnveld, kabelveld, transformatorveld, generatorveld of koppelveld.

(Toegangs-)wegen

Het hoogspanningsstation wordt ontsloten via de N376 (Boerdijk). De toegangsweg ligt nabij de op- en afrit van de A37 en een carpoolplaats. Hier is eveneens een rotonde aanwezig. In overleg met de provincie is de locatie van de ontsluiting bepaald. De locatie voor de ontsluiting heeft de voorkeur gekregen, omdat de snelheid van het wegverkeer ter plaatse lager ligt door de aanwezigheid van de rotonde, de op- en afritten en de carpoolplaats. Het verkeer remt hier af of accelereert vanaf de rotonde. Dit zorgt voor lagere snelheden.

Ondergrondse 110kV-kabelverbindingen

Als onderdeel van het bestemmingsplan worden meerdere ondergrondse 110kV-kabelverbindingen gerealiseerd (afbeelding 2.4). Eén van de twee 110kV-kabelverbindingen sluit middels moffen via het opstijgpunt bij mast 121 het hoogspanningsstation aan op het bestaande bovengrondse

110kV-hoogspanningsnet. De andere 110kV-kabelverbinding sluit bij het opstijgpunt bij mast 116

(gemeente Coevorden) het hoogspanningsstation aan op het bestaande bovengrondse 110kV-hoogspanningsnet.

Dit bestemmingsplan ziet toe op de volgende onderdelen van de kabelverbindingen:

  • tussen het nieuwe hoogspanningsstation en de gemeentegrens in zuidwestelijke richting, gedeeltelijk parallel aan én ten zuiden van de A37;
  • tussen het nieuwe hoogspanningsstation en het opstijgpunt bij mast 121.

Omdat deze verbindingen ondergronds worden gerealiseerd kan hier de huidige functie van de gronden grotendeels behouden blijven. Tijdens de aanlegfase zal de huidige gebruiksfunctie van de agrarische gronden tijdelijk worden beperkt. Juridisch-planologisch gelden ten zuiden van de A37 de regelingen ten aanzien van het bestemmingsplan 'Nieuw-Amsterdam - Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling'. Ter plekke van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding (en de middenspanningsverbindingen) krijgen de gronden een groenbestemming. Gedurende de gebruiksfase gelden de bepalingen zoals opgenomen in de planregels van dit plan.

Afbeelding 2.4 Ondergrondse 110kV-kabelverbindingen

verplicht

Bovengrondse 380kV-lijnverbinding

De bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Meeden-Zwolle loopt door het plangebied. De 380kV-lijnverbinding wordt aangepast (afbeelding 2.5). De 110kV-lijnverbinding wordt uit de 380/110kV-lijnverbinding verwijderd. Mast 120 wordt verwijderd en bij mast 121 worden twee opstijgpunten gerealiseerd (zie volgende alinea). In de gemeente Emmen worden vier nieuwe masten (119B, 120A, 120B en 120C) gerealiseerd om het hoogspanningsstation aan te kunnen sluiten op het hoogspanningsnet (middels afspanportalen op het hoogspanningsstation). drie van deze masten staan ten oosten van het nieuwe hoogspanningsstation. Tijdens de aanlegfase zal de functie van de agrarische gronden tijdelijk worden beperkt. Gedurende de gebruiksfase gelden beperkingen ten aanzien van de nieuwe masten die zijn geplaatst en gelden de bepalingen zoals opgenomen in de planregels.

De bestaande 380/110kV-lijnverbinding tussen mast 121 en de gemeentegrens komt maximaal 2 jaar na de ingebruikname van het hoogspanningsstation te vervallen en zal worden verwijderd (groene gedeelte op afbeelding 2.5).

Afbeelding 2.5 Bovengrondse 380kV-lijnverbinding

verplicht

Opstijgpunt mast 121

Ter hoogte van mast 121 worden twee opstijgpunten (hierna: opstijgpunt) gerealiseerd (met een oppervlakte van circa 30 x 30 m), waar de ondergrondse 110kV-kabelverbinding vanaf het nieuwe hoogspanningsstation middels moffen wordt aangesloten op de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Meeden-Zwolle (afbeelding 2.6). De locatie van het opstijgpunt wordt als zodanig bestemd, waardoor het gebruik in de toekomst wijzigt van agrarisch naar 'Bedrijf - Opstijgpunt'. Dit heeft een effect op de huidige agrarische functie, welke niet meer als zodanig kan worden gebruikt.

 

Afbeelding 2.6 Opstijgpunt mast 121

verplicht

Ondergrondse 20kV-middenspanningsverbinding

Vanaf het hoogspanningsstation worden in oostelijke, noordelijke en zuidelijke richting drie kabelstroken bestemd voor de aanleg van ondergrondse middenspanningsverbindingen (zie afbeelding 2.7). De middenspanningskabels worden niet gelijktijdig, maar gefaseerd aangelegd. Met het vastleggen van dit tracé in het bestemmingsplan kan Enexis een ruimtereservering doen in het plangebied en is voor de omgeving duidelijk waar in de toekomst kabelverbindingen worden aangelegd. Omdat deze verbindingen ondergronds worden gerealiseerd kan hier de huidige agrarische gebruiksfunctie van de gronden in de toekomst onder bepaalde voorwaarden grotendeels behouden blijven. Tijdens de aanlegfase zal de functie van de agrarische gronden tijdelijk worden beperkt. Ten zuiden van de A37 wordt de bestemming 'Groen' toegepast. Middels een dubbelbestemming zijn de middenspanningsverbindingen toegestaan.

Afbeelding 2.7 Ondergrondse middenspanningsverbindingen

verplicht

Landschappelijke inpassing

Voor de landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation is een landschapsplan opgesteld op basis van een aantal landschapsateliers waarin omwonenden en de gemeente zijn betrokken (zie bijlage I). De input uit de ateliers is verwerkt in een landschapsplan. Afbeelding 2.8 laat de beoogde inrichting van het hoogspanningsstation zien.

Het landschapsplan maakt onderdeel uit van de regels van dit bestemmingsplan. Om te borgen dat de

inpassing in ieder geval aan de onderdelen van het landschapsplan voldoet, is in de regels van de

enkelbestemming 'Bedrijf - Hoogspanningsstation' een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat binnen twee jaar na ingebruikname van het hoogspanningsstation, moet worden voldaan aan de

voorwaarden uit deze voorwaardelijke verplichting.

Het hoogspanningsstation ligt in de richting van de bestaande verkaveling, de Boerdijk (N376) en het bestaande aangrenzende bosperceel. Met deze ligging van het hoogspanningsstation blijft er rondom voldoende ruimte over voor landschappelijke inpassing aan de noord- en oostzijde.

Het hoogspanningsstation ligt in het landschap van de kleinschalige veenontginningen. Een kleinschalig landschap, maar wel een relatief open landschap. Vooral ter plaatse van het hoogspanningsstation is de smalle en karakteristieke strokenverkaveling nog duidelijk zichtbaar. Het hoogspanningsstation is zo gelegen dat deze mee gaat in de verkavelingsrichting uit de ontginningstijd. Aan de oostzijde komt op 20 m

afstand van het fietspad aan de Boerdijk een grondwal met beplanting. Deze grondwal is 3,6 m hoog in het zuidelijke gedeelte tot aan de bovengrondse verbinding en het noordelijke deel is 2,5 m hoog (onder de bovengrondse verbinding tot aan einde perceel in het noorden). Ter hoogte van de gasleiding wordt de grondwal even onderbroken, hier wordt enkel ondiep-wortelende beplanting toegepast. De grondwal zorgt er voor dat het zicht op het station gedeeltelijk wordt ontnomen en tegelijkertijd refereert deze naar de dijken uit de tijd van de vloeivelden die daar lagen. De grondwal volgt de noord-zuidrichting, net zoals de sloten en kavels op het perceel.

Het zuiden van het perceel, tussen station en de A37, krijgt een andere invulling. De richting van de verkaveling (noordoost) wordt hier doorgezet door stroken beplanting. Vergelijkbaar met de beplanting van de oksel van de op- en afrit van de A37. De bestaande watergang wordt verbreed en krijgt een natuurlijke oever aan de noordkant. De beplantingsstroken zullen hier soms insteken.

Afbeelding 2.8 Landschapsplan

verplicht

Ten westen van de Boerdijk hebben tot in de jaren tachtig de vloeivelden van de in 1909 opgerichte aardappelmeelfabriek gelegen. De grondwal is een verwijzing naar de dijkjes die om deze vloeivelden hebben gelegen.

Ten westen van het perceel is een bosperceel gelegen, dit gebied wordt ook wel 'de Kuilen' genoemd. Hier lagen vroeger de madeveengronden en is later met bos aangeplant. Doordat het hoogspanningsstation tegen de rand van dit bos wordt geplaatst, zal deze visueel meegaan in de massa van het bos. Het noordelijke zandpad van de Boerdijk naar dit bosperceel wordt begeleid door een nieuwe rij bomen, waardoor er meer gelaagdheid ontstaat en ook de vele masten visueel meer wegvallen achter de boomkronen. De rest van het perceel blijft zoveel mogelijk open.

De initiatiefnemers zijn verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de landschappelijke inpassing op hun percelen. Doel van het groenbeheer is om de installaties op- en rondom het nieuwe hoogspanningsstation veilig te stellen en goed eigenaarschap te vertonen richting de omgeving. Mochten omwonenden en/of grondgebruikers in de directe omgeving ontevreden zijn over de wijze waarop het beheer wordt uitgevoerd, dan kan men hier melding van maken bij TenneT.

Als perceeleigenaar heeft TenneT de verplichting om watergangen op haar percelen vrij te houden. Indien onverhoopt het toch voorkomt dat omwonenden en/of grondgebruikers in de directe omgeving overlast ervaren van een watergang die te ver is dichtgegroeid, dan kan hiervan melding worden gedaan direct bij TenneT of via het bevoegd gezag. In dit geval is dat Waterschap Vechtstromen.

Zodra het landschappelijke inpassingsplan definitief is, zal ook een beheerplan worden opgesteld. Daarin zal het beheer nader worden uitgewerkt en vastgelegd. Zo weten de beheerders van het nieuwe hoogspanningsstation hoe, wat en wanneer zij moeten gaan beheren. De beheerwerkzaamheden worden dan meegenomen in de reguliere onderhoudsrondes die TenneT uitvoert op al haar stations-terreinen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

In dit hoofdstuk wordt het voor onderhavig plan relevante ruimtelijk beleid beschreven. Aangegeven wordt wat de relatie is tussen het plan en het beleid en getoetst wordt of het plan in overeenstemming is met het geldende beleid.

3.1 Gemeentelijk beleid     

Het plangebied ligt in de gemeente Emmen. In deze paragraaf wordt daarom het relevante gemeentelijke beleid besproken.

3.1.1 Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef     

Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald.

In de visie wordt onder meer ingegaan op klimaatverandering en duurzame energie. Hierbij wordt benoemd dat energiewinning/-opwekking ruimtelijk gezien meer zichtbaar worden.

Conclusie

Het voornemen is niet strijdig met de Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef. Hoewel de voorgenomen ontwikkeling niet specifiek wordt benoemd, gaat de visie wel in op duurzame energiewinning/-opwekking. Het voornemen voorziet in het transport van de duurzaam opgewekte energie.

3.1.2 Ruimtelijke Waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (vastgesteld september 2011) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011', hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar komen de onderliggende waarden in de kernen ook aanbod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. De bijbehorende rapportage geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden.

De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een intern beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie en monumenten.

Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de ruimtelijke waardenkaart zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet 'opnieuw' vastgesteld, maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

Conclusie

In het landschapsplan is rekening gehouden met de ruimtelijke waarden van het plangebied. Derhalve is er geen strijdigheid met de Ruimtelijke Waardenkaart van de gemeente Emmen uit 2011.

3.1.3 De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap     

In het kader van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' is de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt in het rapport 'De gemeente Emmen in het perspectief landschap'. In dit rapport worden de algemene ruimtelijke en visuele aspecten zoals beschreven in de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt naar een lager (meso) schaalniveau. Het plangebied is gelegen binnen 'Gebied 17 Barger-Erfscheidenveen en omgeving'.

Over het deel van het plangebied waar de ontwikkeling van het hoogspanningsstation plaatsvindt is onder andere het volgende opgenomen:

'Na de aanleg van de hoger gelegen A37 in de periode 1975 – 1985 is het Barger-Erfscheidenveen in visueel opzicht afgeschermd van Nieuw-Amsterdam/Veenoord. Ondanks de aanleg van de A37 heeft het gebied door de aanwezige verkavelingbebouwing- en groenstructuur zijn kleinschalige karakter behouden.'

Conclusie

In het landschapsplan is rekening gehouden met de waarden en structuren in en om het plangebied. Het voornemen is niet strijdig met het gemeentelijke beleid ten aanzien van het perspectief van het landschap.

3.1.4 Cultuurhistorische waardenkaart Emmen     

In 2016 is de Cultuurhistorische waardenkaart Emmen opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart is een instrument dat in werking en uitstraling in de eerste plaats gericht is op het ruimtelijke beleidsveld. Daarnaast draagt het bij aan de meer strategische doelen van de gemeente. 1 van de strategische doelen voor de regio Emmen voor 2030 (commissie Vollebregt 2016) is:

'De regio staat bekend als een aansprekende vestigingsregio met woonkwaliteit in een mooi landschap en een aangename leefomgeving. Dit onderdeel is een cruciale randvoorwaarde voor het aantrekken en vasthouden van (kennisintensieve) bedrijven en talent.'

De regio Emmen heeft met rust, natuur, veiligheid en goede voorzieningen veel te bieden als leefomgeving. Het cultuurhistorisch erfgoed maakt hier onderdeel van uit en biedt volop mogelijkheden de gemeente onder de aandacht te brengen. De cultuurhistorische waardenkaart en de erfgoedwaarden vormen input voor nieuw strategisch beleid voor het aspect woon-en leefomgeving. Hiermee krijgt het erfgoed van Emmen een 'zichtbare' plek in afstemming met andere beleidsvelden.

Het plangebied is gelegen binnen het 'randveenontginningslandschap' (Ermerveen). De waardering op historisch-geografisch gebied is laag tot gemiddeld. Dit komt mede door de ruilverkavelde beekdalen en randveenontginningen.

Conclusie

Op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Emmen kan worden geconcludeerd dat de cultuurhistorische waarde van het plangebied beperkt is. In het landschapsplan is rekening gehouden met de waarden en structuren in en om het plangebied. Het voornemen is niet strijdig met het gemeentelijke beleid ten aanzien van cultuurhistorie.

3.2 Regionaal beleid     

3.2.1 RES 1.0 regio Drenthe     

In de Regionale Energiestrategie (RES) 1.0 van regio Drenthe is de gezamenlijke energiestrategie van alle overheden in de regio Drenthe vastgelegd. In de RES 1.0 is het bod gedaan om in 2030 3,45 TWh elektriciteit op te wekken door windenergie en grootschalige zonne-energie.

De impact van de bijdrage van de RES-regio Drenthe op de energie-infrastructuur is doorgerekend door Enexis, RENDO en TenneT. Met de doorrekening hebben de netbeheerders een indicatie van de netimpact gegeven op:

  • de tijd die het kost om uitbreidingen van het netwerk te realiseren;
  • de ruimtelijke inpassing die nodig is voor nieuwe infrastructuur;
  • de maatschappelijke kosten die worden gemaakt om eventuele knelpunten op te lossen.

De netbeheerders hebben in de RES 1.0 aangegeven dat er stevig moet worden geïnvesteerd om de ambitie van de RES-regio Drenthe te kunnen realiseren. Om knelpunten op te lossen moeten er vier nieuwe hoogspanning- en middenspanningstations (HS/MS-stations) worden gerealiseerd en dienen 15 bestaande stations te worden uitgebreid.

In de RES 1.0 is opgenomen dat onder andere voor het nieuwe hoogspanningsstation Veenoord-Boerdijk de ruimtelijke procedure is gestart om dit hoogspanningsstation te kunnen realiseren. Tevens wordt genoemd dat netuitbreiding door TenneT noodzakelijk om de doelstellingen uit de RES 1.0 te behalen.

Conclusie

De RES 1.0 vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling voorziet in het uitbreiden van de elektriciteitsnetten van TenneT en Enexis en vervult daarmee een essentiële rol in het behalen van de doelstelling voor duurzame elektriciteitsopwekking in de provincie Drenthe.

3.3 Provinciaal beleid     

Het plangebied ligt in de provincie Drenthe. In deze paragraaf wordt daarom het relevante provinciale beleid besproken.

3.3.1 Omgevingsvisie provincie Drenthe     

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 van de provincie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat in op 6 kernkwaliteiten van de provincie die behouden en, indien mogelijk, ontwikkeld dienen te worden, alsmede op 5 verschillende thema's die de ruimtelijke dragers vormen van de provincie Drenthe:

Tabel 3.1 Provinciale belangen per thema

Thema's Kernkwaliteiten
1 sociaaleconomische structuur

2l andbouw

3 natuur

4 klimaatbestendig watersysteem

5 multifunctionele gebieden
1 landschap

2 natuur

3 cultuurhistorie

4 archeologie

5 aardkunde

6 rust

Onder het thema sociaaleconomische structuur wordt onder meer de ambitie voor een energieneutraal Drenthe in 2050 uitgesproken. Om deze doelen te bereiken wordt volop ingezet op energiebesparing en de productie van hernieuwbare energie, met behoud van leveringszekerheid. De ambitie is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening. Energie-infrastructuur (elektriciteitskabels, gasleidingen en hoogspanningsmasten) wordt hierbij gezien als een belangrijk onderdeel. De provincie stimuleert binnen haar verantwoordelijkheid een grotere toepassing van milieuvriendelijke vervoerswijzen en technologieën en ziet hiertoe mogelijkheden in de infrastructuur. Daarnaast stelt de provincie kaders en voert zo nodig regie over de ruimtelijke inpassing van energie-infrastructuur.

Daarnaast is in de Omgevingsvisie het beleid ten aanzien van de provinciale kernkwaliteiten omschreven. Hierbij wordt verwezen naar het Cultuurhistorisch Kompas, waarin het relevante provinciale beleid is weergegeven ten aanzien van cultuurhistorie. In het cultuurhistorisch Kompas Drenthe wordt gewerkt met drie sturingscategorieën:

  1. respecteren;
  2. voorwaarden verbinden;
  3. eisen stellen.

Het plangebied valt binnen de sturingscategorie 'respecteren'. Bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen.

Daarbij gelden de kernkwaliteiten die horen bij het specifieke plangebied (met betrekking tot cultuurhistorie), in dit geval deelgebied 10 'Emmen en haar venen' (zie Cultuurhistorisch Kompas). Voor het gebied als totaal gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • de veelzijdigheid van ruimtelijke inrichting in fasen en in tijd, met structuren van esdorpen, veenontginningen, wegdorpen en naoorlogse planning;
  • de verschillende zones die zich door hun autonome ontwikkeling sterk van elkaar onderscheiden.

In relatie tot de kernkwaliteit landschap geldt dat het plangebied is gelegen binnen een beekdal, esdorpenlandschap en het landschap van de veenkoloniën. In paragraaf 4.12 wordt dit aspect nader toegelicht.

Ten aanzien van de kernkwaliteiten 'aardkundige waarden' en 'archeologie' geldt voor het plangebied een generiek beschermingsniveau. Dit beschermingsniveau richt zich op het algemene uitgangspunt om de aardkundige dan wel archeologische kenmerken en waarden te behouden voor de toekomst. In paragraaf 4.11 wordt dit nader toegelicht.

In artikel 2.7 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat, indien het desbetreffende ruimtelijk plan aantoont dat het niet mogelijk is een of meerdere van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten in het plan met elkaar te verenigen op een manier die aan behoud en ontwikkeling van ieder van die kernkwaliteiten afzonderlijk ten goede komt, door de gemeente kan worden afgeweken van de kernkwaliteiten. Hierbij maakt de gemeente een planologisch zorgvuldige afweging.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling vormt een onderdeel van een reeks netverzwaringen die benodigd zijn om de leveringszekerheid nu en in de toekomst te kunnen garanderen. Het project sluit hiermee goed aan bij de ambitie van de provincie voor energiebesparing en opwek van hernieuwbare energie met behoud van leveringszekerheid. Daarnaast geldt dat de ontwikkeling aansluit bij de landschappelijke structuren in het gebied, zoals de veenontginningen, maar ook bij de bestaande 380/110kV-lijnverbinding en de A37.

3.3.2 Omgevingsverordening provincie Drenthe     

Op 3 oktober 2018 is de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Op 2 juli 2019 heeft een beperkte wijziging van de omgevingsverordening plaatsgevonden. Op 14 april 2021 is een tweede wijziging op de Omgevingsverordening 2018 als ontwerp ter inzage gelegd. Daarnaast is op 14 april 2021 de ontwerp-Omgevingsverordening voor 2022 ter inzage gelegd. Op 29 september 2021 is de Wijziging Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld.

Omgevingsverordening 2018 (inclusief wijzigingen)

Met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vertaalt de provincie haar Omgevingsvisie Drenthe 2018 (vastgesteld op 3 oktober 2018) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Drenthe.

De Omgevingsverordening 2018 bevat twee relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur:

  1. het is verboden met leidingen voor het transport van elektriciteit die worden gekoeld met olie of chemicaliën een grondwaterbeschermingsgebied te doorkruisen;
  2. elektrische en elektronische apparatuur zendt, onbedoeld, radiogolven uit en kan ASTRON systemen storen. Deze soort storing valt in de categorie Elektro-Magnetische Compatibiliteit (EMC). Vanwege genoemd effect is er een veilige minimumafstand nodig tussen radiogolven uitzendende apparatuur en LOFAR. Een ruimtelijk plan dat een gebied bestrijkt dat valt binnen zone I en II van de radiotelescoop of LOFAR, dient te worden voorzien van een advies van ASTRON. Dit geldt eveneens voor ruimtelijke plannen die voorzien in ontwikkelingen binnen een straal van 2 km rondom een LOFAR-buitenstation.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in leidingen die worden gekoeld met olie of chemicaliën, en ligt niet in grondwaterbeschermingsgebied, zone I en II van een radiotelescoop of LOFAR en > 2 km van

LOFAR-buitenstations. Het voornemen voldoet derhalve aan de relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur.

Omgevingsverordening 2022

In de Omgevingsverordening 2022 gelden dezelfde relevante bepalingen met betrekking tot energie-infrastructuur als in de Omgevingsverordening 2018. Deze Omgevingsverordening zal gelijktijdig met de komst van de Omgevingswet in werking treden.

Conclusie

De Omgevingsverordening 2018 en 2022 vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Er wordt rekening gehouden met de regels uit de verordening.

3.3.3 Energietransitie-agenda 2020 - 2023     

In mei 2020 is de energietransitie-agenda 2020 - 2023 vastgesteld door de Provinciale Staten van Drenthe. De agenda laat zien hoe de provincie Drenthe de energietransitie wil versnellen en waar Drenthe wil staan in 2030 en 2050. Drenthe wil in 2030 40 % van het energiegebruik hernieuwbaar produceren en in 2050 energieneutraal zijn. Dit houdt in dat net zoveel hernieuwbare energie wordt geproduceerd als wordt gebruikt om te wonen, leven en werken. In de agenda zijn vijf speerpunten opgenomen:

  1. het speerpunt 'Gebouwde omgeving' stelt centraal dat de energietransitie woonlastenneutraal verloopt. De focus ligt op het ondersteunen van dorps- en wijkinitiatieven met energiecoöperaties, het faciliteren en ondersteunen van gemeenten en de regie op een levendige netwerkorganisatie;
  2. het speerpunt 'Mkb en industrie' focust op het versnellen van de energietransitie via energieadvies en kennisontwikkeling en door het stimuleren van innovatieve projecten en verdienmodellen. Verder investeren we meer in energietoezicht;
  3. het speerpunt 'Hernieuwbare energie' wil met het ontwikkelfonds lokaal eigenaarschap bevorderen en de energiecoöperaties ondersteunen in het voortraject van projecten voor hernieuwbare energie. Dit speerpunt richt zich verder op het faciliteren en ondersteunen van grootschalige hernieuwbare energieproductie;
  4. het speerpunt 'Energiesysteem van Drenthe' richt zich op een adequaat elektriciteitsnet dat de groei van hernieuwbare energie aankan. Wij ondersteunen de ontwikkeling van het Drentse energiesysteem van de toekomst. Daarnaast richt het zich op de mogelijkheden van waterstof als nieuwe energiedrager, onder meer door het ondersteunen van innovaties;
  5. het speerpunt 'Communicatie' richt zich op het bieden van handelingsperspectief: inzicht geven in de mogelijkheden van burgers en ondernemers om bij te dragen aan de energietransitie, bij te dragen aan de doelstellingen van de Energietransitie-agenda en samen te werken met alle belanghebbende partijen.

Het vierde speerpunt 'Energiesysteem van Drenthe' heeft het meeste raakvlak met de ontwikkeling. De provincie richt zich op de volgende drie punten:

  1. adequaat netwerk;
  2. het energiesysteem van de toekomst;
  3. waterstof als nieuwe energiedrager.

De provincie wil voorbereid zijn op de uitdagingen van de toekomst. Zo wordt benoemd dat nieuwe hoogspanningsinfrastructuur en schakelstations nodig zijn.

Conclusie

De energietransitie-agenda 2020 - 2023 van de provincie Drenthe biedt ruimte voor de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van aansluitende elektriciteitsinfrastructuur voor een stabiel en betrouwbaar netwerk, waarmee de doelstellingen van de provincie behaald kunnen worden.

3.4 Rijksbeleid     

3.4.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken

uit de SVIR ten aanzien van de 13 daarin genoemde nationale belangen. Door de nationale

belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan de versnelling

van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

In 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd aan het Barro, waaronder het onderwerp elektriciteitsvoorziening. Wat betreft de elektriciteitsvoorziening zijn bestaande hoogspanningsverbindingen opgenomen. Voor dit onderwerp is bepaald dat deze regels alleen gelden voor hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 220kV. Deze verbindingen worden benoemd in het Barro. Ook de 380kV-lijnverbinding Meeden-Zwolle, die door het plangebied loopt wordt hierin genoemd. Voor deze verbindingen geldt:

  1. een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een hoogspanningsverbinding (als bedoeld in het Barro) bevat het tracé van die hoogspanningsverbinding en laat het gebruik als hoogspanningsverbinding toe;
  2. een bestemmingsplan wijst geen ander tracé van de hoogspanningsverbinding aan;
  3. in afwijking van het tweede lid kan, na schriftelijk advies van de beheerder van het hoogspanningsnet, een ander tracé van de hoogspanningsverbinding worden aangewezen, mits de hoogspanningsverbinding als zodanig in het bestemmingsplan wordt gehandhaafd, het bestemmingsplan het gebruik van dat gewijzigde tracé toelaat en het tracé aansluit op het tracé van de hoogspanningsverbinding in de naastliggende bestemmingsplannen.

Conclusie

Voorliggend plan neemt het bestaande tracé van de gecombineerde bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding Meeden-Zwolle voor een gedeelte over. Alleen tussen de gemeentegrens Emmen-Coevorden en mast 121 vinden kleinschalige aanpassingen van dit tracé plaats. Deze bestemmingsplanwijziging vindt plaats op initiatief van TenneT en Enexis. TenneT is beheerder van het hoogspanningsnet en met schriftelijk advies van TenneT zijn wijzigingen mogelijk aan het hoogspanningstracé. Het project waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld vindt plaats in de gemeenten Emmen en Coevorden. Daarbij wordt erop gelet dat het toekomstige tracé goed aansluit op het bestaande tracé in de geldende bestemmingsplannen. Hiermee voldoet dit bestemmingsplan aan de eisen die in het Barro gesteld worden aan bestemmingsplannen voor hoogspanningsverbindingen van 220kV en hoger.

3.4.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt. Deze regeling staat beschreven in artikel 3.1.6 Bro. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt via een bestemmingsplan, uitwerkings- of wijzigingsplan, of een omgevingsvergunning. Zo bevat een dergelijk plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het plan een ontwikkelingmogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte kan worden voorzien. De laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is in het Bro gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Mede aan de hand van jurisprudentie is duidelijk welke ontwikkelingen al dan niet worden aangemerkt als (nieuwe) stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van een nieuw hoogspanningsstation, ondergrondse 110kV-kabelverbindingen, een aanpassing aan een bestaande bovengrondse 380kV-lijnverbinding, een opstijgpunt (inclusief mofputten) en middenspanningsverbindingen mogelijk. Jurisprudentie heeft aangetoond dat hoogspanningslijnen inclusief koppelpunten en stations, niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden beschouwd. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan daarom achterwege blijven.

3.4.3 Nationale Omgevingsvisie     

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie officieel vastgesteld. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet die naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treedt en die het Rijk verplicht tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. In de NOVI geeft de Rijksoverheid een langetermijnvisie op de ruimtelijke inrichting en de kwaliteit van de leefomgeving in Nederland. De NOVI richt zich op vier prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's;
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitgangspunten in de aanpak van de NOVI zijn het maken van slimme combinaties van functies, de kenmerken en identiteit van het gebied centraal stellen en het niet uitstellen of doorschuiven van beslissingen. De overheid streeft in de NOVI naar een geïntegreerde en gebiedsgerichte aanpak waarin samenwerking tussen overheden onderling en tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers cruciaal is.

De NOVI benoemt 21 nationale belangen en opgaven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Eén van deze belangen is het 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur. Hoogspanningsverbindingen vanaf 110kV behoren tot het landelijk hoogspanningsnet en zijn onderdeel van dit nationale belang.

Daarnaast is goed functionerend mobiliteitssysteem vereist voor het waarborgen en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor het vervoer van personen en goederen via wegen, spoorwegen, luchtruim, zee en vaarwegen. Ononderbroken netwerken voor heel Nederland en in verbinding met het buitenland moeten worden gewaarborgd. Dit belang overstijgt territoriaal het gemeentelijke, regionale en provinciale niveau.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de ambities van de NOVI, omdat het plan op integrale wijze een kwalitatief hoogwaardige bijdrage levert aan het verbeteren van de energie-infrastructuur en energiezekerheid biedt. Daarmee sluit het aan bij het nationale belang 'realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is. Hoewel de A37 wordt gekruist door de ondergrondse 110kV-kabelverbinding en de middenspanningsverbindingen zorgt dit niet voor het onderbreken van het wegennet. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet strijdig met het nationale belang.

3.4.4 Klimaatakkoord     

Op 28 juni 2019 is het Klimaatakkoord gepresenteerd. Het centrale doel is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49 % in 2030 ten opzichte van 1990. Het akkoord is opgesteld door het Klimaatberaad waarin voorzitters van de sectortafels en maatschappelijke organisaties, medeoverheden en niet-gouvernementele organisaties vertegenwoordigd zijn en bevat meer dan 600 afspraken om de doelstellingen te bereiken. Ook de nog lopende afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei zijn integraal opgenomen in het Klimaatakkoord. Inmiddels is het Klimaatakkoord door een breed scala aan bedrijven en (branche)organisaties ondertekend. De afspraken in het Klimaatakkoord zijn opgesplitst in vijf pijlers (zie  ).

Tabel . Pijlers en ambities van het Klimaatakkoord

Pijler Ambitie
gebouwde omgeving 3,4 Mton minder CO2-uitstoten dan in het referentiejaar door toenemend gebruik duurzame warmte en verbeterde isolatie
mobiliteit stimuleren elektrisch personenvervoer; inzetten op duurzame energiedragers; verduurzaming logistiek; verduurzaming personenmobiliteit
industrie 59 % minder CO2-uitstoten dan in 1990 door systeemveranderingen op het gebied van energie en grondstoffengebruik
landbouw en landgebruik 3,5 Mton minder CO2-uitstoten bovenop eerdere afspraken, met name in de veehouderij en glastuinbouw. Overige maatregelen hebben betrekking op veenweidegebieden, landbouwbodems en vollegrondsteelt, bomen, bos en natuur en voedselverspilling, reststromen en biomassa
elektriciteit 84 TWh opwekking van hernieuwbare elektriciteit, onderverdeeld in 49 TWh Wind op zee en 35 TWh hernieuwbaar op land (>15 kW)

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling betreft onder andere het realiseren van een nieuw hoogspanningsstation, (het gedeeltelijk gewijzigd) aanleggen van een bovengrondse 380kV-lijnverbinding, ondergrondse

110kV-kabelverbindingen, een opstijgpunt en kabelstroken voor ondergrondse middenspanningsverbindingen. Deze netaanpassing is nodig om de transportcapaciteit te verhogen en aan de groeiende vraag naar en aanbod van elektriciteit te kunnen voldoen. Dit is het gevolg van een toename in elektriciteitsverbruik en de toegenomen opwekking van duurzame energie. De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied houdt op deze manier verband met in ieder geval drie pijlers. Elektrisch rijden uit de pijler 'Mobiliteit' en duurzame verwarming van woningen uit de pijler 'Gebouwde omgeving' leiden tot extra elektriciteitsverbruik. Verder wordt in de pijler 'Elektriciteit' gesproken over toenemende opwekking van hernieuwbare energie. Dit zal in grote mate decentraal worden ingevoerd op het hoogspanningsnet waardoor op veel plaatsen een grotere transportcapaciteit van het net noodzakelijk is. Dit plan sluit goed aan bij het Klimaatakkoord.

3.4.5 Elektriciteitswet 1998     

De Elektriciteitswet 1998 stelt gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en heeft betrekking op de productie, het transport en de levering van elektriciteit. De mogelijkheden voor opwekking, levering en in- en uitvoer van elektriciteit en voor het gebruik van leidinggebonden elektriciteitswerken zijn hierin opgenomen, met inachtneming van het belang van het betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functioneren van de elektriciteitsvoorziening. Voortkomend uit de Elektriciteitswet is de Netcode vastgesteld, waarin de voorwaarden voor de gedragingen van netbeheerders en afnemers staan.

Rijkscoördinatieregeling

De rijksoverheid kan bij projecten van nationaal belang de besluitvorming coördineren. Projecten op het gebied van energie-infrastructuur die van nationaal belang zijn, worden op grond van de Elektriciteitswet 1998 gecoördineerd door de minister van Economische Zaken en Klimaat. In de rijkscoördinatieregeling (RCR) worden de verschillende besluiten (vergunningen en ontheffingen) die voor een project nodig zijn tegelijkertijd en in onderling overleg genomen. Het gaat naast vergunningen en ontheffingen vaak ook om een rijksinpassingsplan. Voor hoogspanningsprojecten geldt dat projecten die bijdragen aan uitbreidingen en verzwaringen van het landelijk hoogspanningsnet op een spanningsniveau van 220 kilovolt (kV) of hoger onder de RCR vallen. Op het project dat door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de RCR in principe van toepassing. Het Ministerie van EZK heeft (in overleg met de andere betrokken partijen) op 15 april 2021 echter besloten om de RCR buiten toepassing te verklaring.

Conclusie

Op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Netcode is TenneT verantwoordelijk voor een veilig, betrouwbaar en doelmatig hoogspanningsnet in Nederland. Op basis van de Elektriciteitswet 1998 moet Enexis onder andere de door haar beheerde netten in stand houden en aansluitingen aanbieden en realiseren voor degenen die daarom verzoeken. De voorgenomen ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door middel van dit bestemmingsplan voorziet in deze verantwoordelijkheden. De RCR is niet van toepassing op dit project.

3.4.6 Omgevingswet     

Naar verwachting treedt de Omgevingswet (Ow) op 1 juli 2023 in werking. De Omgevingswet betreft een wet die een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht) beoogt, door tientallen op dit moment vigerende wetten en honderden regels te bundelen in 1 nieuwe wet. De wet betekent een aanzienlijke inhoudelijke reductie van regels op het terrein van water, lucht, bodem, natuur, infrastructuur, gebouwen en cultureel erfgoed. Het overgangsrecht in de Invoeringswet Omgevingswet (IOw) en het Invoeringsbesluit Omgevingswet regelt de verhouding tussen nieuwe en bestaande regelgeving. Paragraaf 11.2 van de IOw bevat het overgangsrecht voor de kerninstrumenten van de Ow: de Omgevingsvisie, programma's, het omgevingsplan, de omgevingsverordening en waterschapsverordening, algemene rijksregels, de omgevingsvergunning, het projectbesluit en instructieregels. De uitwerking van het overgangsrecht kan overigens nog wijzigen in de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Omgevingswet.

Procedure

Voor bestemmingsplannen geldt dat het oude recht van toepassing is op bestemmingsplannen waarvan de procedure van de terinzagelegging vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet is gestart. Op dit bestemmingsplan is derhalve de Omgevingswet nog niet van toepassing, omdat de officiële procedure van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan plaatsvindt vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2023. Ook is het overgangsrecht nu zo ingestoken dat alles wat in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen is geregeld in beginsel gewoon geldig blijft na 1 juli 2023 als onderdeel van het omgevingsplan.

Conclusie

Het huidige recht blijft van toepassing op de procedure voor het opstellen van dit bestemmingsplan, omdat het ontwerpbestemmingsplan vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage wordt gelegd. Bij de invoering van de Omgevingswet gaat dit bestemmingsplan over in het omgevingsplan. Hiermee vormt de Omgevingswet geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten     

In het kader van gemeentelijke besluitvorming dient bij een bestemmingsplan door middel van een integrale ruimtelijke benadering nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de consequenties van het plan voor de omgeving en omwonenden. Het bevoegd gezag is namelijk verantwoordelijk voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit gebeurt in het kader van een 'goede ruimtelijke ordening'. Het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is van toepassing voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De effecten op de leefomgeving worden in dit hoofdstuk door middel van de bespreking van diverse omgevingsaspecten in beeld gebracht en afgewogen, en hiermee wordt de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling     

In het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) is in onderdeel C en D van de bijlage (de zogenaamde C- en D-lijst) aangegeven welke activiteiten m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. (kolom 2 in de C- en D-lijst) drempelwaarden opgenomen.

Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage die onder de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetzelfde geldt voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteiten die zowel voorkomen op de C-lijst, onder de drempelwaarde van de C-lijst blijven en niet voorkomen op de D-lijst. Indien dit het geval is zal een toets worden uitgevoerd, die ook wel vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt genoemd.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese Hof over de manier waarop de EU-richtlijn in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd. De essentie van die uitspraak is dat altijd m.e.r. noodzakelijk is als belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten.

De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2 'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn. In bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is daarom bedoeld als waarborg dat in dergelijke gevallen de m.e.r.(-beoordelingsplicht) niet over het hoofd wordt gezien. Het ten onrechte niet doorlopen van een m.e.r. doet immers geen recht aan de bedoeling van m.e.r. en is een risico in de procedure.

De onderdelen waaruit het project bestaat, zijn beschreven in paragraaf 1.3. Het realiseren van een hoogspanningsstation is niet opgenomen in de C- of D-lijst. Hiervoor hoeft derhalve geen vormvrije

m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Ten aanzien van hoogspanningsverbindingen en grondwateronttrekkingen is het volgende opgenomen in de C- en D-lijst, zie hiervoor tabel 4.1.

Tabel 4.1 Categorieën uit het Besluit m.e.r. van toepassing op ontwikkeling

Kolom 1 Kolom 2 Kolom 3 Kolom 4
activiteiten gevallen plannen besluiten
C15.1 de infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem alsmede de wijziging of uitbreiding van bestaande infiltraties en onttrekkingen in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 10 miljoen m³ of meer per jaar de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet en het plan, bedoeld in de artikelen 4.1 en 4.4 van de Waterwet het besluit, bedoeld in de artikelen 6.4 of 6.5, aanhef en onderdeel b, van de Waterwet, dan wel het besluit tot vergunningverlening bedoeld in een verordening van een waterschap
D24.1 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bovengrondse hoogspanningsleiding

in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:

een spanning van 150kV of meer;

en

een lengte van 5 km of meer in een gevoelig gebied
de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en het plan, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet
D24.2 de aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een leiding met:

een spanning van 150kV of meer;

en

een lengte van 5 km of meer in een gevoelig gebied als bedoeld onder a, b of d van punt 1 van onderdeel A van deze bijlage
de structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet het plan, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet of het besluit, bedoeld in artikel 6.5, onderdeel c, van de Waterwet

De bovengrondse hoogspanningsverbinding uit het voornemen blijft onder de drempelwaarden voor categorie D24.1 omdat de lengte van de verbinding circa 1,0 km bedraagt en niet door gevoelig gebied komt. De ondergrondse hoogspanningskabel uit het voornemen blijft onder de drempelwaarden voor categorie D24.2 omdat de spanning lager is dan 150kV en de kabel niet door gevoelig gebied komt. De precieze hoeveelheid te onttrekken grondwater is nog niet bekend, maar gezien de doorlatendheid van het type ondergrond ('fijn zand') wordt geschat dat deze hoeveelheid ruim onder de drempelwaarde van categorie C15.1 zit. Grondwateronttrekking maakt geen onderdeel uit van de D-lijst. Omdat (onderdelen van) het initiatief in de C- en D-lijst genoemd worden, maar op geen van beide lijsten boven de drempelwaarden uitkomen, geldt voor het initiatief een vormvrije m.e.r. beoordelingsplicht. Daarnaast blijkt uit de stikstofdepositieberekening (paragraaf 4.8) dat een passende beoordeling niet nodig is, waardoor er geen rechtstreekse MER-plicht geldt.

Voor dit project is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld, die is opgenomen in bijlage XII. Hierin is geconcludeerd dat het project geen grote negatieve gevolgen heeft voor het milieu. De aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling is aangeboden aan de gemeente (bevoegd gezag). De gemeente heeft besloten dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten zijn en dat een MER niet noodzakelijk is. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit van de gemeente Emmen is opgenomen in bijlage XIX.

4.2 Geluid     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient het aspect geluid beoordeeld te worden. Bij het aspect geluid gaat het om het ruimtelijk mogelijk maken van geluidsbron (zoals wijzigingen aan een weg, spoorweg of industrie) enerzijds, en aan bestemmingen die een zekere mate van rust nodig hebben (zoals woningen, scholen en ziekenhuizen) anderzijds. Ruimtelijke plannen moeten voldoen aan de wet- en regelgeving die is opgenomen in de Wet geluidhinder (Wgh), de Wet milieubeheer (Wm) en onderliggende besluiten en regelingen.

4.2.1 Toetsingskader     

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) die per 1 januari 2007 van kracht is geworden, verplicht gemeenten lokaal geluidsbeleid ten aanzien van de Hogere Waarde procedure op te stellen. De wet geeft handvatten voor het ontwikkelen, opstellen en uitvoeren van lokaal geluidbeleid. De Wgh is van toepassing bij de aanleg en/of wijziging van de volgende geluidsbronnen:

  • gezoneerde bedrijventerreinen;
  • spoorwegen (geen hoofdspoorwegen);
  • wegen (hoofdwegen én 30 km wegen of woonerven).

Ten aanzien van de ontwikkeling van het hoogspanningsstation is de Wgh van toepassing, voor de overige ontwikkelingen in dit plan geldt dat de Wgh niet van toepassing is.

Activiteitenbesluit milieubeheer

Voor inrichtingen (type A en B) in de zin van de Wet milieubeheer (Wm) gelden voor het aspect geluid regels uit het Activiteitenbesluit. Het Activiteitenbesluit bevat standaardwaarden die van toepassing zijn voor de meeste inrichtingen.

Hoogspanningsstations worden gezien als Wm-inrichting (type C) als:

  1. de transformatoren niet in een gesloten gebouw zijn ondergebracht; en
  2. het maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen 200 MVA of meer is.

Het hoogspanningsstation dat mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft een maximaal elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA en de transformatoren bevinden zich niet in een gesloten gebouw. Het hoogspanningsstation wordt daarom gezien als Wm-inrichting (type C). Hiervoor gelden geen standaardwaarden, maar is een omgevingsvergunning milieu noodzakelijk. Geluid afkomstig van de inrichting wordt in deze vergunningprocedure beoordeeld. Hoogspannings- en middenspanningsverbindingen worden niet beschouwd als Wm-inrichting, zijn geen geluidgevoelige functie in de zin van de Wgh en veroorzaken geen geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar deze verbindingen is daarom niet noodzakelijk.

 

4.2.2 Resultaten     

Aanlegfase

Voor de aanleg van het hoogspanningsstation, de (reconstructie van de) bovengrondse

380kV-lijnverbinding, de 110kV-kabelverbindingen, het opstijgpunt en de middenspanningsverbindingen vinden de nodige werkzaamheden plaats. Deze werkzaamheden en het hierbij in te zetten materieel veroorzaken een bepaalde geluidsbelasting op de omgeving. De meeste geluidbelasting wordt veroorzaakt door de aanleg van het hoogspanningsstation.

Omdat de dichtstbijzijnde woning (Boerdijk 66) op circa 360 m afstand ten oosten ligt van het hoogspanningsstation (exclusief toegangsweg) zijn deze effecten beperkt. De werkzaamheden vinden (grotendeels) overdag plaats, waardoor hinder 's nachts tot een minimum beperkt zal zijn. De woning aan de Boerdijk 66 ligt op circa 90 m van de toegangsweg, nabij de op- en afrit van de A37. In de overige richtingen bevinden de woningen zich op een afstand van tenminste 490 m tot het hoogspanningsstation. De effecten treden alleen op tijdens de aanlegfase. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door bijvoorbeeld vrachtverkeer, bemaling, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties. Voor bouwen zijn regels voor deze tijdelijke situaties opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (artikel 8.3) en voor overige activiteiten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) (artikel 4:6). Tijdens de aanlegwerkzaamheden dient aan deze regels voldaan te worden. Hierdoor is er geen sprake van onaanvaardbare milieu- of omgevingseffecten voor het thema geluid in de aanlegfase.

Gebruiksfase

In de gebruiksfase is er een aantal onderdelen van het hoogspanningsstation dat geluid produceert en mogelijk overlast voor de omgeving kan veroorzaken:

  • vijf transformatoren van 77/90 MVA;
  • vier transformatoren van 370 MVA;
  • noodstroomaggregaat (NSA) in het centraal dienstgebouw;
  • 31 vermogensschakelaars (12 schakelaars 380kV en 19 schakelaars 110kV).

In opdracht van TenneT is een onderzoek verricht naar de in de omgeving optredende geluidsniveaus ten gevolge van het voorgenomen hoogspanningsstation. Uit het onderzoek (zie bijlage II) blijkt dat ter plaatse van de dichtstbij gelegen woningen voldaan kan worden aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder. Dit geldt zowel voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus als de maximale geluidniveaus (enkel veroorzaakt door het schakelen met vermogensschakelaars). Gelet op voornoemde punten kan worden gesteld dat sprake is van een toelaatbare en toepasbare situatie.

Het voorgenomen hoogspanningsstation is deels gelegen binnen de geluidszone van industrieterrein 'De Tweeling', maar maakt geen onderdeel uit van het industrieterrein. Omdat het in de toekomst opgestelde elektrische vermogen op het hoogspanningsstation meer dan 200 MVA bedraagt dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. Afbeelding 4.1 laat de toekomstige geluidzone voor het hoogspanningsstation zien. Binnen de geluidzone bevinden zich geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen. Het vaststellen van de voorgestelde geluidzone kent derhalve geen bezwaren van geluidstechnische aard.

Afbeelding 4.1 Geluidzone rond hoogspanningsstation

verplicht

Laagfrequent geluid

Hoogspanningsstations (transformatoren) produceren laagfrequent geluid. Laagfrequent geluid is geluid

met een frequentie beneden de 125 Hz. De genoemde installaties bezitten relatief veel geluidenergie bij 100 Hz en hogere harmonischen daarvan (200 Hz en volgende veelvouden van 100 Hz). Dit houdt direct verband met de netfrequentie van 50 Hz. De bijdrage van 50 Hz aan het totale geluidniveau in dB(A) is over het algemeen niet relevant. Dit geldt ook voor de frequenties buiten de 100 Hz en hogere harmonischen.

In het kader van laagfrequent geluid zijn voor hoogspanningsstations derhalve alleen de geluidniveaus bij 100 Hz van belang. Deze frequentie vormt het overgangsgebied tussen laagfrequent geluid en 'normaal geluid'. Daardoor worden de laagfrequente geluidniveaus bij hoogspanningsstations al beperkt door de normstelling in dB(A) (hoge geluidniveaus bij 100 Hz zullen al snel leiden tot een overschrijding van de norm in dB(A)).

Voor de beoordeling van laagfrequent geluid bestaat nog geen wettelijke grondslag. In bijzondere gevallen kan bij klachten en bezorgdheid over laagfrequent geluid aansluiting worden gezocht bij de Vercammen-curve. De Vercammen-curve is een richtlijn voor laagfrequent geluid op basis van (geobjectiveerde) hinder. Dit is echter geen wettelijke norm.

De Vercammencurve sluit aan bij de binnen woningen op grond van de Wet geluidhinder toelaatbare geluidniveaus. In nagenoeg alle situaties waarin de Vercammencurve wordt gehanteerd, wordt uitgegaan van de curve behorend bij een toelaatbaar binnen niveau van 25 dB(A). Uit jurisprudentie volgt dat dit een geaccepteerde methode is om de hinder vanwege laagfrequent geluid te beoordelen.

In dit geval worden bij 100 Hz geluidniveaus verwacht van 39 dB (lineaire waarden; overeenkomend met ten hoogste 25 dB(A)). Op basis van de berekeningen wordt verwacht dat bij 100 Hz geluidniveaus kunnen optreden van ten hoogste 33 à 42 dB (lineaire waarden; overeenkomend met ten hoogste 14 à 23 dB(A)). Het betreft hier de op de gevels van de woningen invallende geluidniveaus.

Op grond van het onderzoek wordt gesteld dat ten gevolge van het project binnen woningen niet of nauwelijks sprake zal zijn van laagfrequent geluid. De zogenaamde Vercammencurve zal niet worden overschreden.

4.2.3 Conclusie     

Voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot grote nadelige gevolgen met betrekking tot geluid. Gedurende de aanlegfase kan tijdelijk sprake zijn van overlast door bouwlawaai. Bij de voorbereiding van de uitvoering door de te selecteren aannemer zal aandacht zijn voor de maximaal toegestane geluidsbelasting, waardoor geen onevenredige geluidsoverlast zal optreden.

Voor de gebruiksfase geldt dat ter plaatse van de dichtstbij gelegen woningen voldaan kan worden aan de redelijkerwijs te stellen criteria op grond van de Wet milieubeheer en de Wet geluidhinder met betrekking tot de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidniveaus, waardoor sprake is van een toelaatbare en toepasbare situatie. Daarnaast geldt dat binnen de woningen niet of nauwelijks sprake is van laagfrequent geluid. De Vercammencurve wordt niet overschreden.

Voor de voorgenomen ontwikkeling dient een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder vastgesteld te worden. Het vaststellen van een dergelijke zone is mogelijk zonder daarbij op bezwaren van geluidstechnische aard te stuiten. De geluidszone wordt in de regels van het bestemmingsplan opgenomen als gebiedsaanduiding.

De ondergrondse 110kV-kabelverbindingen, bovengrondse 380kV-lijnverbinding en ondergrondse middenspanningsverbindingen zijn niet geluidsgevoelig en veroorzaken geen geluidhinder. Daarom is geen akoestisch onderzoek noodzakelijk ten aanzien van deze onderdelen van voorliggend plan.

Gelet op voornoemde punten is er geen sprake van grote nadelige gevolgen met betrekking tot het thema geluid.

4.3 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering.

Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies (zoals wonen en recreëren) anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het zoveel mogelijk beperken of voorkomen van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven zodat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen verrichten.

4.3.1 Toetsingskader     

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In de publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting.

De publicatie geeft voor vele bedrijfstakken en installaties aan:

  • welke milieuonderwerpen een rol kunnen spelen;
  • welke gemiddelde afstanden tot de woonbebouwing 'passend' zijn.

In de handreiking is een lijst opgenomen die inzichtelijk maakt welke milieuaspecten van belang zijn en in welke milieucategorie een bedrijf ingedeeld zou kunnen worden. Het instrument heeft een integrale benadering. Per bedrijf is in beeld gebracht welke richtafstand aan de orde is voor de aspecten geluid, geur, stof en externe veiligheid. De milieucategorie wordt bepaald op de maatgevende (grootste) afstand. De VNG-publicatie is daarmee een onmisbaar hulpmiddel in de bestemmingsplanpraktijk.

De richtafstanden zijn afhankelijk van het omgevings- en gebiedstype. Het project dat mogelijk wordt gemaakt met deze bestemmingsplanwijziging ligt in een 'gemengd gebied'1. Gemengde gebieden betreffen onder andere gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen, gebieden met matige tot sterke functiemenging en gebieden met lintbebouwing in het buitengebied, met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden met een stap worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit, tot aan de gevel van nieuwe of bestaande gevoelige functies, gelegen buiten betreffend perceel.

4.3.2 Resultaten     

Een hoogspanningsstation is in de handreiking opgenomen onder 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen'. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën op basis van het aantal MVA van de transformatoren. Op het hoogspanningsstation worden in totaal negen transformatoren geplaatst. Het gaat om vijf transformatoren van 77/90 MVA en vier transformatoren van 370 MVA.

Omdat het totale transformatorvermogen van het hoogspanningsstation > 1.000 MVA is, valt het hoogspanningsstation in milieucategorie 5.1. Hiervoor zijn richtafstanden opgenomen voor geluid (500 m) en gevaar (50 m). Het betreft een openluchtinstallatie.

Wel worden gebouwen neergezet voor de bediening en komen er om de transformatoren heen scherfwanden te staan. Het gebied kan worden gekarakteriseerd als gemengd gebied, gelet op onder andere de ligging langs de N376 (Boerdijk) en A37 (hoofdinfrastructuur). Omdat de locatie van het hoogspanningsstation onder 'gemengd gebied' valt, kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap worden verminderd. Op basis van de VNG-publicatie betekent dit dat voor geluid een richtafstand kan worden aangehouden van 300 m en voor gevaar 30 m.

De dichtstbijzijnde woning (Boerdijk 66) bevindt zich op circa 360 m van het hoogspanningsstation. Daarmee valt de woning buiten de richtafstanden voor geluid en gevaar. Vanuit het kader van een goede ruimtelijke ordening is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 4.2). Uit dit onderzoek blijkt dat het voornemen niet leidt tot een overschrijding van de wettelijk vastgestelde geluidsniveaus. Het hoogspanningsstation is zelf niet milieuhindergevoelig.

Ondergrondse hoog- en middenspanningsverbindingen, bovengrondse hoogspanningslijnen en opstijgpunten vallen niet onder de functies die milieuhinder veroorzaken en zijn daarom niet opgenomen in de handreiking. Daarnaast zijn hoog- en middenspanningsverbindingen, bovengrondse hoogspanningslijnen en opstijgpunten niet milieuhindergevoelig.

Eventueel in de omgeving aanwezig zijnde milieuhinder veroorzakende bedrijven of functies vormen enerzijds geen belemmering voor de realisatie van de benodigde verbindingen en de ontwikkeling van deze bedrijven of functies wordt anderzijds niet belemmerd door de benodigde verbindingen.

4.3.3 Conclusie     

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmeringen ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.4 Trillingen     

4.4.1 Toetsingskader     

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen dient het aspect trillingen beoordeeld te worden. Trillingen bewegen zich door de bodem en gebouwconstructies. De effecten als gevolg van trillingen kunnen zijn schade aan gebouwen en hinderbeleving. Naast hinder voor mensen kunnen de effecten van trillingen ook zijn schade of verstoring van trillingsgevoelige apparatuur. In tegenstelling tot de Wet geluidhinder bij geluid, bestaat in Nederland nog geen wettelijk kader voor trillingen. De beoordeling van trillingen vindt daarom zijn grondslag in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening. Hierin is de zorg voor een goede ruimtelijke ordening voorgeschreven. Daarvoor is het nodig om mogelijke trillinghinder in kaart te brengen en deze te betrekken in de beoordeling. De Stichting Bouw Research (hierna: SBR) meet- en beoordelingsrichtlijn is in Nederland de meest gebruikte richtlijn voor het meten en beoordelen van trillingen.

4.4.2 Resultaten     

De voorgenomen ontwikkeling produceert tijdens de gebruiksfase geen noemenswaardige trillingen. Tijdens de aanlegfase vinden echter aanlegwerkzaamheden plaats (onder andere tijdelijke heiwerkzaamheden) die trillingen in de bodem kunnen veroorzaken. De bodem in en rondom het projectgebied bestaat voornamelijk uit zandgronden. Dit zijn weinig trillingsgevoelige grondsoorten. In de regel wordt voor dit soort gronden nader onderzoek aanbevolen voor woningen of andere trillingsgevoelige objecten binnen 100 m van de trillingsbron. Op meer dan 250 m van de trillingsbron zijn voor zandgronden de effecten van trillingen verwaarloosbaar. Gezien de afstand van het werkterrein (exclusief toegangsweg) tot de dichtstbijzijnde woning (Ermerveen 1, circa 280 m van mast 121) is de verwachting dat trillingen op deze afstand geen negatief effect hebben. Voor bedrijven geldt een richtafstand van circa 20 - 30 m van de trillingsbron voor trillinghinder. De minimale afstand tussen bestaande bedrijven en trillingsbronnen voor de werkzaamheden bedraagt ongeveer 700 m. Derhalve worden ook hiervoor geen noemenswaardige negatieve effecten verwacht.

4.4.3 Conclusie     

Het aspect trillingen vormt, gelet op de afstand van de trillingsbron tot trilling gevoelige objecten, geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.5 Luchtkwaliteit     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen.

Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritieke stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten.

4.5.1 Toetsingskader     

Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geeft aan wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Het bevoegde bestuursorgaan moet dan aannemelijk maken, dat het project aan 1 of een combinatie van de volgende voorwaarden voldoet:

  • een project is opgenomen in, of past binnen, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen;
  • een project draagt alleen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.

De Wet milieubeheer (Wm) geeft grenswaarden voor de concentraties van onder andere stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient getoetst te worden of de ontwikkeling ervoor zorgt dat grenswaarden worden overschreden. Deze grenswaarden liggen voor zowel NO2 als PM10 op een jaargemiddelde van 40 microgram/m3.

Om te kunnen beoordelen of de grenswaarden gesteld in de Wm worden overschreden, moeten de achtergrondconcentraties (wat zijn de concentraties zonder de ontwikkeling) en de verwachte bijdrage van het project (hoeveel komt er qua concentraties bij) worden onderzocht.

4.5.2 Resultaten     

Het bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor een nieuw hoogspanningsstation, opstijgpunt, ondergrondse 110kV-kabelverbindingen, 380kV-lijnverbinding en middenspanningsverbindingen.

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die leiden tot een substantiële toename van verkeer (periodiek onderhoud en reparaties zorgen voor enkele beperkte vervoersbewegingen). De werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van bovengenoemde onderdelen genereren tijdelijk extra verkeer. Vanwege het tijdelijke karakter van de werkzaamheden kan op voorhand geconcludeerd worden dat de grenswaarden voor de relevante componenten ook in de aanlegfase niet overschreden worden.

Emissies in de gebruiksfase zijn verwaarloosbaar. Het hoogspanningsstation wordt elektrisch verwarmd en heeft bij regulier gebruik geen stookinstallaties of productieprocessen waarbij emissies vrijkomen. Het hoogspanningsstation bevat wel een diesel noodstroomaggregaat (NSA). Dit NSA wordt periodiek getest en ingezet bij calamiteiten. Vanwege de aard en omvang van het NSA gaat het hierbij slechts om een tijdelijke en geringe verslechtering van de luchtkwaliteit. De ontwikkeling leidt ook niet tot een significante toename van verkeer (enkel voor periodiek onderhoud en reparaties).

In het plangebied liggen de huidige concentraties van NO2, PM10 en PM2,5 ruim onder de wettelijke grenswaarden zoals vastgesteld in de Wet milieubeheer (zie tabel 4.2). Het project beïnvloedt niet in betekenende mate de luchtkwaliteit omdat de uitstoot in zowel de aanleg- als de gebruiksfase gering en tijdelijk is en de huidige achtergrondwaarden in het projectgebied ruim onder de grenswaarden liggen.

Tabel . Wettelijke luchtkwaliteitsgrenswaarden(bron: www.atlasvoordeleefomgeving.nl)

Stof Luchtkwaliteit 2020 (ìg/m3) Luchtkwaliteitsgrenswaarden jaargemiddelde (µg/m3)
fijnstof fractie PM2.5 7 25
fijnstof fractie PM10 14 40
stikstofdioxide (NO2) 11 40

Op het aspect stikstof wordt in paragraaf 4.8 (natuur) nader ingegaan. Hieruit blijkt dat er vanuit dit aspect geen belemmeringen te verwachten zijn ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Daarnaast is gekeken naar de bijdrage van het extra verkeer. Hiervoor is gebruik gemaakt van de NIBM-tool (niet-in-betekende-mate). Bij een weekdaggemiddelde van 740 voertuigbewegingen wordt de grens voor NIBM in NO2 in ìg/m3 niet overschreden (zie afbeelding 4.2). Aangezien dit aantal dermate hoog is en niet realistisch is om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren, kan worden gesteld dat de ontwikkeling niet-in-betekende-mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Afbeelding 4.2 NIBM-tool

verplicht

Zwavelhexafluoride (SF6)

Binnen het hoogspanningsstation wordt SF6 gebruikt als isolatiemiddel. SF6 is een broeikasgas dat wordt gebruikt als isolatiegas en blusmedium in vermogensschakelaars. Het SF6 wordt toegepast in de vermogensschakelaars (onderdeel van de transformatorvelden om de verbindingen in en uit te kunnen schakelen). Momenteel is er geen technisch betrouwbaar alternatief voor het gebruik van SF6 als vlamdovend medium in circuitonderbrekers, welke geschikt zijn voor spanningen van 220kV en hoger. Voor stroomonderbrekers geschikt voor spanningen van 110/150kV zijn andere brandblusmiddelen zoals olie en lucht technisch mogelijk, deze worden echter vanwege hun relatieve dure ontwerp- en onderhoudsbehoeften, niet langer aangeboden door de belangrijkste fabrikanten. Verschillende fabrikanten zijn begonnen met het ontwikkelen van 110/150kV stroomonderbrekerbasis op vacuümonderbreking-technologie. De ontwikkelingen dekken echter nog niet de specificaties die vereist zijn voor algemeen gebruik in het elektriciteitsnet van TenneT. Er moet nog worden geconcludeerd of TenneT het gebruik van SF6 in stroomonderbrekers niet kan weglaten op de middellange termijn.



Waar schakelinstallaties met SF6 worden toegepast zal altijd sprake zijn van enige SF6 lekkage naar de buitenlucht, bijvoorbeeld als gevolg van installeren, uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, fabricagefouten of veroudering van de installatie. Vanzelfsprekend tracht men om SF6-verlies tijdens het gebruik van de installaties zo laag mogelijk te houden (richtlijn is 0,5 % per jaar).



Op Europees niveau is besloten dat de elektriciteitssector nog wel (zij het onder aangescherpte regels) gebruik kan maken van SF6. Voor een aantal andere sectoren is het gebruik inmiddels verboden. In Nederland wordt de toepassing van SF6 strikt gemonitord, zodat de overheid kan nagaan of de markt zich daadwerkelijk inspant om de toepassing van SF6 zoveel mogelijk te beperken. In het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen streeft TenneT naar minimalisatie van de SF6 lekkage.

4.5.3 Conclusie     

Het plan heeft geen wezenlijke blijvende verkeersaantrekkende werking. Daarnaast stoten de bovengrondse 380kV-lijnverbinding, de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen, het opstijgpunt en de middenspanningsverbindingen geen vervuilende stoffen uit. Het hoogspanningsstation kan in de gebruiksfase een tijdelijke en geringe verslechtering van de luchtkwaliteit veroorzaken door het inschakelen van het noodstroomaggregaat. Eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit is lokaal en van tijdelijke aard. Het plan draagt niet in een betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid     

Het transport, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door de mogelijkheid dat bij een ongeval gevaarlijke lading vrij kan komen. De discipline externe veiligheid houdt zich bezig met het beheersen van de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van gevaarlijke stoffen bevinden.

Het Nederlandse externe veiligheidsbeleid is gericht op de bescherming van individuen die zich bevinden in beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten. Deze twee soorten (kwetsbare) objecten worden ook wel de risico-ontvangers genoemd. In het kader van het vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan moet worden getoetst of het realiseren van het plan een onacceptabel extern veiligheidsrisico oplevert. Bij de toetsing moet gekeken worden naar twee soorten risico's, plaatsgebonden risico en groepsrisico.

In deze paragraaf wordt eerst het toetsingskader beschreven met de daarbij behorende definities van het plaatsgebonden en groepsrisico. Daarna komen de risicobronnen die zich in het gebied bevinden aan de orde en is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving.

4.6.1 Toetsingskader     

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en gaat om het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen:

  • stationaire bronnen, zoals een fabriek of een LPG-vulpunt;
  • mobiele bronnen, zoals transport van gevaarlijke stoffen over wegen en door leidingen.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon, die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-5 

(1 op 100.000) en een contour waarbinnen deze kans 10-6 (1 op 1.000.000) bedraagt. Binnen deze contour mogen in ieder geval geen kwetsbare objecten (onder andere scholen, gebouwen waar zich veel mensen bevinden en gebouwen waar zich minder zelfredzame personen kunnen bevinden) aanwezig zijn of geprojecteerd worden.

Het groepsrisico is de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Voor de contour van het groepsrisico geldt in ieder geval dat het niet wenselijk is om hier kwetsbare bestemmingen toe te staan. Het streven moet zijn om het aantal personen binnen het invloed gebied onder de oriëntatiewaarde en waar mogelijk zo laag mogelijk te houden.

4.6.2 Resultaten     

Het nieuwe hoogspanningsstation, het opstijgpunt, de bovengrondse 380kV-lijnverbinding, de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen en de middenspanningsverbindingen vallen niet onder de werkingssfeer van wet- en regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het betreffen geen risicovolle inrichtingen en geen (beperkt) kwetsbare objecten. Derhalve is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.

De ontwikkelingen zorgen verder niet voor een toename van de kans op een incident bij risicobronnen (plaatsgebonden risico en groepsrisico) of een toename van de effecten van een mogelijk incident. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Aan de noordoostzijde van het nieuwe hoogspanningsstation ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Het nieuwe hoogspanningsstation ligt binnen het invloedsgebied van deze hogedruk aardgastransportleiding, maar is voor externe veiligheid verder niet relevant. Het nieuwe hoogspanningsstation is namelijk geen verblijfsobject voor personen, waardoor het groepsrisico niet hoeft te worden verantwoord. Wel dient er voldaan te worden aan de NEN 3654 'wederzijdse beïnvloeding van buisleidingen en hoogspanningssystemen'. Dit onderdeel wordt door TenneT en Enexis afgestemd met de leidingbeheerder.

4.6.3 Conclusie     

Gezien het feit dat het bestemmingsplan geen externe veiligheidsrisico's met zich meebrengt voor gevoelige functies in de nabijheid van het plangebied en het feit dat het bestemmingsplan niet voorziet in de mogelijkheid tot realisatie van nieuwe kwetsbare objecten in de nabijheid van risicovolle bronnen of transportroutes vormt het thema externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

4.7 Magneetvelden     

4.7.1 Toetsingskader     

Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspannings-verbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid.

Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden zoals die bij hoogspanningsverbindingen voorkomen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microTesla (µT) wordt afgeraden (Europese Richtlijn 1999/519/EC). Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd en in bestaande situaties nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT op voor publiek toegankelijke plaatsen wordt deze nergens overschreden. De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbinding.

Bovengrondse hoogspanningsverbindingen

Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies (Ministerie van VROM, d.d. 3 oktober 2005, verduidelijking d.d. 4 november 2008) uitgebracht voor bovengrondse hoogspannings-verbinding waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 µT. Dit komt erop neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 µT te plaatsen.

Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 µT conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.

Hoogspanningsstations en ondergrondse hoogspanningsverbindingen

Bovenbeschreven beleidsadvies (0,4 µT) geldt alleen voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor ondergrondse hoogspanningsverbindingen en hoogspanningsstations geldt een geadviseerde blootstellingslimiet van 100 µT conform Aanbeveling 1999/519/EG van de Europese Unie. De Nederlandse Rijksoverheid heeft deze geadviseerde blootstellingslimiet overgenomen. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze blootstellingslimiet volgens het RIVM nergens overschreden (zie ook https://www.rivm.nl/hoogspanningslijnen/magneetveldenhttps://www.rivm.nl/hoogspanningslijnen/magneetvelden).

In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (voorheen VROM) in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het hoogspanningsnet (zoals opstijgpunten).

4.7.2 Resultaten     

Bestaande en toekomstige bovengrondse hoogspanningsverbinding

Voor de bestaande bovengrondse 380/110kV-lijnverbinding geldt een indicatieve magneetveldzone van

2 x 110 m aan weerszijden van het hart van de hoogspanningsverbinding

(bron: https://geodata.rivm.nl/netkaart.htmlhttps://geodata.rivm.nl/netkaart.html). Deze indicatieve magneetveldzone is bedoeld als eerste toets of er gevoelige bestemmingen zijn die dermate dicht bij de hoogspanningslijn zijn gelegen dat deze blootgesteld zouden kunnen worden aan een jaargemiddelde magneetveldsterkte hoger dan 0,4 µT. Dit zou het geval kunnen zijn als er gevoelige bestemmingen binnen de indicatieve magneetveldzone liggen.

Nieuwe bovengrondse 380kV-lijnverbindingen worden gerealiseerd om het hoogspanningsstation aan te sluiten op de bestaande 380/110kV-lijnverbinding (tussen mast 119A en het hoogspanningsstation, en tussen mast 121 en het hoogspanningsstation). De bovengrondse 110kV-lijnverbinding wordt uit de masten verwijderd. De huidige conceptberekeningen tonen aan dat er wel woningen binnen de magneetveldcontour liggen, maar dat er geen nieuwe woningen aan worden toegevoegd. Het beleid TenneT is er daarnaast op gericht om te voorkomen dat er bij wijzigingen aan het hoogspanningsnet nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldcontour komen te vallen.

Ondergrondse 110kV-kabelverbindingen en hoogspanningsstation

Om ongerustheid over magneetvelden bij bewoners te voorkomen heeft TenneT in het verleden bij diverse hoogspanningsstations en ondergrondse kabelverbindingen onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat de contour van 0,4 microtesla (jaargemiddeld) voor ondergrondse kabelverbindingen op minder dan 25 m uit het hart van de kabel ligt. Voor hoogspanningsstations geldt dat deze contour op minder dan 40 m van het hek van een hoogspanningsstation (en opstijgpunten) ligt.

De dichtstbijzijnde woningen (Boerdijk 68 en Ermerveen 1) liggen op ruim 250 m van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding. Het hoogspanningsstation ligt op circa 350 m van de dichtstbijzijnde woning (Boerdijk 66). Het is dus ten aanzien van de ondergrondse 110kV-kabelverbinding en het hoogspanningsstation uitgesloten dat woningen worden blootgesteld aan magneetveldsterkten hoger dan 0,4 µT.

4.7.3 Conclusie     

Op basis van bovenstaande analyse is het uitgesloten dat er als gevolg van de bestaande en toekomstige 380kV-lijnverbinding, het hoogspanningsstation en de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen gevoelige bestemmingen worden blootgesteld aan magneetveldsterkten hoger dan 0,4 µT. Hiermee wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees niveau en het voorzorgsbeleid zoals vastgelegd in het beleidsadvies van het ministerie van VROM uit 2005. Daarmee vormt het aspect magneetvelden geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkelingen.

4.8 Natuur     

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het ontwerp vanuit het oogpunt van natuur.

4.8.1 Toetsingskader     

De Wet natuurbescherming regelt op hoofdlijnen drie zaken:

  1. bescherming van planten- en diersoorten;
  2. bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
  3. bescherming van bos en houtopstanden.

Soortenbescherming

Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wet natuurbescherming onderscheid in drie categorieën:

  • vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
  • habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit bijlage IV van de Habitatrichtlijn, bijlage I en II van het Verdrag van Bern en bijlage II van het Verdrag van Bonn;
  • andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.

Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1- 4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5). De categorie 'andere soorten' gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. De overige soorten uit deze bijlage worden om ecologische redenen beschermd. Hiermee wordt door Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen.

Gebiedsbescherming

Natura 2000

De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Ten aanzien van gebiedsbescherming geldt dat de Wet natuurbescherming de bescherming van Natura 2000-gebieden regelt. Het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden blijft nagenoeg gelijk aan de bepalingen uit de voormalige Natuurbeschermingswet 1998. Voor beschermde natuurmonumenten geldt echter dat de beschermingsstatus van deze gebieden in de nieuwe wet is komen te vervallen. Toetsing aan (oude doelen van) beschermde natuurmonumenten is derhalve vanaf het moment van inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming niet meer noodzakelijk.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland, de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een

aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden

worden door ecologische verbindingszones.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming is van toepassing bij het kappen van 1 of meer bomen in een houtopstand buiten de bebouwde kom met een oppervlakte van meer dan 10 are (0,1 hectare) of rijbeplanting van meer dan 20 bomen.

Voor het kappen van houtopstanden die vallen onder de Wet natuurbescherming bestaat een meldingsplicht bij het bevoegd gezag. Vaak zijn de Gedeputeerde Staten van de provincie het bevoegd gezag voor kapmeldingen van houtopstanden. In dit geval is het bevoegd gezag de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), omdat het over de kap van een houtopstand gaat voor aanleg, uitbreiding en inrichting van hoogspanningsverbindingen met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.

Naast de meldingsplicht is ook een herplantplicht opgenomen in de Wet natuurbescherming. Dit betekent dat de te kappen houtopstand binnen 3 jaar na het uitvoeren van de werkzaamheden herplant moet worden. Het is soms mogelijk om de gekapte houtopstand op een andere locatie te herplanten, dit wordt compensatie genoemd. Dit is alleen mogelijk als er, onder andere, geen afbreuk wordt gedaan aan bijzondere natuur- of landschapswaarden, de herbeplanting plaatsvindt op ten minste dezelfde kwaliteit grond en wanneer de herbeplanting ten minste een gelijke oppervlakte heeft als de gevelde houtopstand.

4.8.2 Resultaten     

Soortenbescherming

Om de consequenties van de Wet natuurbescherming, onderdeel beschermde soorten, voor de voorgenomen ontwikkeling in beeld te brengen is een QuickScan uitgevoerd (zie bijlage III). Op basis van de QuickScan is gesteld dat het voorkomen van enkele soorten aan de hand van de terreinkenmerken en het voorkomen van beschermde soorten in de omgeving niet op voorhand is uit te sluiten. Het gaat hierbij om de volgende soorten en functies:

  • eekhoorn (verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • steenmarter (verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • boommarter (verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • das (verblijfplaatsen (gedeeltelijk aangetoond) en foerageergebied);
  • grote bosmuis (verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • veldspitsmuis (verblijfplaatsen en foerageergebied);
  • vleermuizen (verblijfplaatsen in bomen, foerageergebied en vliegroutes);
  • nesten en/of functionele leefomgeving jaarrond beschermde vogelsoorten (nesten van buizerd, wespendief, havik, sperwer, boomvalk, slechtvalk, ransuil en ooievaar);
  • poelkikker (voortplantingswater en landhabitat).

Door het uitvoeren van soortgericht onderzoek en/of een aanvullend veldbezoek kan worden bepaald of bovengenoemde soorten en functies aanwezig zijn in het plangebied. Afhankelijk van de uitkomst van deze (aanvullende) onderzoeken kan een ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig zijn. Daarnaast kunnen maatregelen getroffen worden om effecten op bepaalde soorten te voorkomen, zoals een (periodieke) broedvogelcontrole in de periode maart-augustus voor het bouwrijp maken van het werkterrein of het nemen van maatregelen aangaande verlichting om effecten op vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het plangebied te voorkomen. De benodigde aanvullende onderzoeken zijn uitgevoerd en de aanbevelingen die hieruit volgen worden opgevolgd.

Dassenburcht

Ten aanzien van de mogelijke aanwezigheid van dassen is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage IV).

De dassenburcht binnen het plangebied is een actief belopen burchtgedeelte met negen pijpen, waarvan twee belopen zijn en twee intensief worden belopen. De geschatte fysieke afmetingen van de dassenburcht zijn circa 100 bij 45 m (zie afbeelding 4.3).

Dassenburchten zijn wettelijk beschermd. In artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming wordt bepaald dat de vaste voorplanting- en verblijfsplaats van beschermde dieren (onder andere de das), niet beschadigd mag worden. Dit betekent dat de ecologische functionaliteit van de dassenburcht tijdens de werkzaamheden en na het realiseren van de plannen behouden moet blijven. Alle functies die noodzakelijk zijn om een dassenburcht duurzaam ecologisch te kunnen laten voorbestaan, moeten dus behouden blijven, of als dat niet kan, worden gecompenseerd of gemitigeerd.

De belangrijkste voorwaarden in verband met de geplande werkzaamheden zijn:

  1. zorgen voor voldoende rust op en rond de burcht. Overdag (vanaf 07.00 uur) geen incidentele verstorende activiteiten binnen 50 m van de burcht, 's nachts (vanaf 19.00 uur) binnen 200 m geen incidenteel verstorende activiteiten;
  2. zorgen voor de aanwezigheid van voldoende dekking op de burcht;
  3. zorgen voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van gevarieerd voedselaanbod (jaarrond);
  4. zorgen voor uitwisselingsmogelijkheden met nabijgelegen dassenfamilies.

De adviezen, zoals benoemd in het onderzoek, worden opgevolgd. Door het verleggen van het tracé van de 380kV-lijnverbinding om de dassenburcht heen (50 m afstand), het verbeteren van een veilige route voor de dassen naar het noorden, het aanbieden van een alternatief in de vorm van een kunstburcht en het naleven van alle genoemde voorzorgsmaatregelen zal de aantasting van de ecologische functionaliteit zoveel mogelijk voorkomen worden. Daarmee wordt een overtreding voorkomen van art 3.10 van de Wet natuurbescherming en tegemoetgekomen aan de voorzorg bepalingen van art 1.11 van de Wet natuurbescherming. In dit kader zal een ontheffing worden aangevraagd op de Wet natuurbescherming.

Afbeelding 4.3 Overzicht van de bevindingen van het veldonderzoek

verplicht

Grote bosmuis en veldspitsmuis

De aanwezigheid van de grote bosmuis en veldspitsmuis kon op basis van de QuickScan niet worden uitgesloten. Daarom is aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage V).

In het plangebied zijn beschermde functies aanwezig van grote bosmuis. In alle bosschages in het plangebied zijn grote bosmuizen aangetroffen. Indien er sprake is van het verwijderen van bosschages om te komen tot realisatie, wordt mogelijk een gedeelte van het leefgebied van grote bosmuis inclusief voortplantings- en rustplaatsen vernield. Wanneer het plan definitief is vastgesteld kan bepaald worden in welke mate de beoogde ontwikkeling effect heeft op de lokale populatie grote bosmuis. Aangaande het eventueel vernielen van leefgebied van grote bosmuis dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming, artikel 3.10, lid 1b en lid 1a aangevraagd te worden.

De veldspitsmuis is niet aanwezig in het plangebied. Hierdoor zijn negatieve effecten door de beoogde ontwikkeling op veldspitsmuis uitgesloten.

Inventarisatie nesten en boomholtes

In januari 2022 heeft een aanvullende inventarisatie plaatsgevonden (bijlage XIV) om de eventuele aanwezigheid van nesten van jaarrond beschermde vogels en eekhoorns vast te stellen. Daarnaast zijn de locaties waar bomen worden gekapt geïnventariseerd op boomholtes die geschikt zijn voor boommarter, eekhoorn en vleermuizen. De resultaten van de aanvullende inventarisatie laten zich als volgt samenvatten:

  • in totaal zijn er zes nesten aangetroffen die geschikt zijn als jaarrond beschermd vogelnest. Vijf nesten bevinden zich in bomen, één nest is in een hoogspanningsmast aangetroffen. Vanwege de geringe grootte van de nesten zijn wespendief, havik en ooievaar uitgesloten;
  • eekhoornnesten zijn niet aangetroffen;
  • de aangetroffen boomholtes kunnen gebruikt worden door boommarter, eekhoorn en vleermuizen, omdat een gedeelte is ingerot en hierdoor voldoende ruimte aanwezig is voor eventuele verblijfplaatsen.

Ten aanzien van nesten dient aanvullend onderzoek plaats te vinden voor buizerd, sperwer, boomvalk, slechtvalk en ransuil. Voor boommarter en vleermuizen dient eveneens nader onderzoek plaats te vinden.

Aanvullend soortgericht onderzoek

In 2022 heeft TAUW het aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd om de functie van het plangebied voor de hierboven benoemde beschermde soorten te bepalen. Het onderzoek is opgenomen in bijlage XXII.

De conclusies zijn hieronder opgenomen:

  • er zijn beschermde functies aangetroffen van boommarter, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, buizerd, boomvalk en slechtvalk. Negatieve effecten op boommarter, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, boomvalk en slechtvalk kunnen niet worden uitgesloten. Afhankelijk van de uitvoeringsplanning kunnen ook negatieve effecten optreden op buizerd;
  • bunzing is ook aangetroffen in het plangebied, echter is deze soort onder de beleidsregels van de RVO vrijgesteld bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij RVO dient een ontheffing van de Wet natuurbescherming aangevraagd te worden. Voor een ontheffingsaanvraag is het noodzakelijk een activiteitenplan op te stellen. Hierin staat alle informatie over het voornemen, de onderzoeksresultaten en effecten op populaties. Een belangrijk onderdeel zijn de maatregelen die genomen moeten worden om effecten op beschermde soorten te mitigeren en te compenseren. Daarnaast is het noodzakelijk het wettelijk belang aan te tonen van het voornemen. Ook moet aangetoond worden dat er geen reële alternatieven zijn om hetzelfde te bereiken, die gunstiger uitpakken voor de betreffende soorten.

Draadslachtoffers

Er is onderzoek uitgevoerd om de kans op extra draadslachtoffers te beoordelen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen (bijlage XV). Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat:

  • er geen negatieve effecten zijn te verwachten ten aanzien van vleermuizen;
  • er geen significant negatieve effecten zijn te verwachten ten aanzien van Vogelrichtlijngebieden en vogels.

Flora

Door de voedselrijke situatie in het plangebied en de bospercelen (getuige het voorkomen in groten getale van braam en brandnetel) is de aanwezigheid van overige beschermde flora uitgesloten. Negatieve effecten op beschermde flora zijn uitgesloten.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebied

Binnen het plangebied zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig. Binnen de invloedssfeer van het project komen wel Natura 2000-gebieden voor (zie afbeelding 4.4). Het gaat hierbij om de volgende gebieden:

  • Bargerveen op circa 11,5 km afstand;
  • Mantingerzand, op circa 15,0 km afstand.

Vanwege de afstand tot deze Natura 2000-gebieden leidt de voorgenomen ontwikkeling niet tot verstoring van deze gebieden. Wel kunnen de effecten van stikstofuitstoot tot in die Natura 2000-gebieden reiken. De bijdrage aan de stikstofdepositie van het project hoogspanningsstation Veenoord-Boerdijk is berekend voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase (bijlage VI) met het rekeninstrument AERIUS Calculator (versie 2021.1). AERIUS Calculator berekent voor de beoogde situatie een maximale stikstofdepositiebijdrage op omliggende Natura 2000-gebieden van 0,00 mol/ha/jaar.

De toename van stikstofdepositie als gevolg van het projecteffect is met 0,00 mol/ha/jaar in omliggende Natura 2000-gebieden uitgesloten. Stikstofdepositie vormt daarmee geen knelpunt en negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. De effecten als gevolg van stikstofdepositie hoeven daarmee niet nader beschouwd te worden en het uitvoeren van een ecologische voortoets is niet noodzakelijk. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming vereist.

Afbeelding 4.4 Voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van Natura 2000-gebieden met globale aanduiding plangebied (rode contour)

verplicht

NNN-gebied

Als de voorgenomen ontwikkeling binnen de grens van het NNN ligt dan is er mogelijk sprake van effecten op het NNN als gevolg van ruimtebeslag en/of verstoring. In dit geval ligt de voorgenomen ontwikkeling echter op circa 700 m van NNN-gebied en derhalve worden geen negatieve effecten op NNN-gebieden verwacht.

Houtopstanden

In januari 2022 is door TAUW een bomeninventarisatie uitgevoerd (bijlage XVII). De te vellen houtopstand van circa 4,5 ha ligt buiten de bebouwde kom, en verspreid over de gemeente Emmen en de gemeente Coevorden. In dit geval is het bevoegd gezag de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO), omdat het over de kap van een houtopstand gaat voor aanleg, uitbreiding en inrichting van een TenneT hoogspanningsstation van tenminste 220kV. De effecten worden daarom voor de gemeenten samen beschouwd, maar ook afzonderlijk wordt getoetst aan de beleidsregels per gemeente.

In de gemeente Emmen is in beginsel geen kapmelding nodig voor het kappen van bomen. De gemeente Emmen hanteert de volgende beleidsregels voor het kappen van bomen:

Geen kapmelding nodig, tenzij:

  • het gemeentelijke grond betreft;
  • het een monumentale boom betreft.

De lijst met monumentale bomen in de gemeente Emmen is geraadpleegd en hieruit blijkt dat er geen monumentale bomen aanwezig zijn in het plangebied. Omdat de percelen van de bosschages in het plangebied geen gemeentelijke grond betreffen en er geen monumentale bomen aanwezig zijn is er geen kapmelding nodig bij de gemeente Emmen.

Afbeelding 4.5 geeft de vlakken waar gekapt gaat worden weer op kaart. De te kappen bomen binnen deze vlakken dienen gecompenseerd te worden. Naast de meldingsplicht is ook een herplantplicht van toepassing. Dit betekent dat de te kappen houtopstand binnen 3 jaar na het uitvoeren van de werkzaamheden herplant moet worden. Het is soms mogelijk om de gekapte houtopstand op een andere locatie te herplanten, dit wordt compensatie genoemd.

Afbeelding 4.5 Geïnventariseerde vlakken weergegeven op kaart

verplicht

4.8.3 Conclusie     

Uit de uitgevoerde ecologische onderzoeken blijkt dat het voorkomen van enkele beschermde soorten en functies in het plangebied niet op voorhand is uit te sluiten. Er zijn geen beschermde flora-soorten aanwezig. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan worden geconcludeerd dat het nemen van mitigerende maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk zijn (project van dwingende redenen van groot openbaar belang). RVO is het bevoegd gezag in het kader van de ontheffing voor de Wet natuurbescherming en zal beoordelen of de voorgestelde mitigerende maatregelen voldoende zijn voor het verlenen van de ontheffing. Daarnaast is RVO het bevoegd gezag om te borgen dat de mitigerende maatregelen worden uitgevoerd.

De uitgevoerde stikstofdepositieberekening onderbouwt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

 

Vanwege de ruime afstand tot NNN-gebieden (circa 700 m) en Natura 2000-gebieden (circa 11,5 km) vindt geen verstoring van deze gebieden plaats. Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkelingen.

4.9 Water     

De voorgenomen ontwikkeling kan effecten hebben op de waterhuishoudkundige situatie, zowel

kwantitatief als kwalitatief. In Nederland is daarom de watertoets een verplicht onderdeel van elke

ruimtelijke ontwikkeling. De watertoets is een procesinstrument waarbij de waterbeheerders in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorgenomen ontwikkeling, zodat verschillende aspecten van 'water' een goede plaats krijgen in de planvorming.

In de waterparagraaf worden de effecten van het ontwerp op deze verschillende aspecten omschreven, zoals waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, beheer en onderhoud en het effect op grondwaterpeilen.

4.9.1 Toetsingskader     

De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht geworden voor bestemmingsplannen. Omdat het beleid van het waterschap niet rechtstreeks doorwerkt in het bestemmingsplan is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaald dat de gemeente vooroverleg met onder andere het waterschap moet voeren (artikel 3.1.1 Bro). Daarnaast staat ook expliciet beschreven dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de waterhuishouding (artikel 3.1.6 b Bro).

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Hieronder staat een overzicht van de voor het plangebied relevante wet- en regelgevingen en nota's.

Waterschapsbeleid Vechtstromen

Het plangebied van het bestemmingsplan valt onder het beheer van het Waterschap Vechtstromen. In de Watervisie 2050 van het waterschap worden drie belangrijke wateropgaven genoemd. Dit zijn de toenemende droogte en overlast als gevolg van klimaatverandering, de waterkwaliteit die onder druk staat en de transitie naar een duurzame ontwikkeling.

In het waterbeheerplan voor de periode 2016 -2021 is door het waterschap op hoofdlijnen vastgelegd hoe wordt omgegaan de ambities, de ontwikkelingen en opgaven om te zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, voor een goed functionerend regionaal watersysteem en voor het zuiveren van afvalwater. Momenteel wordt het nieuwe waterbeheerprogramma 2022 - 2027 voorbereid.

Provinciaal beleid

Regionaal Waterprogramma

Het Regionaal Waterprogramma 2022 - 2027 van de provincie Drenthe is vastgesteld op 15 december 2021. De provincie geeft in het Regionaal Waterprogramma op hoofdlijnen aan wat de provincie doet voor een klimaatbestendig watersysteem en een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Bovendien geeft het programma aan waar de provincie een kaderstellende rol heeft voor het waterbeheer door de waterschappen.

Het Regionaal Waterprogramma is een zogenaamd verplicht programma onder de nieuwe Omgevingswet en hiermee voldoet de provincie aan Europese richtlijnen zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW).

In de Omgevingsvisie (2018) heeft de provincie haar ambitie voor een duurzaam en veerkrachtig watersysteem met een goede waterkwaliteit geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • een zo groot mogelijke voorraad zoet grondwater van een goede kwaliteit, beschikbaar voor mens, landbouw en natuur en daarbij een duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening;
  • een robuust watersysteem, dat zodanig is ingericht dat de risico's op wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven;
  • een goede kwaliteit van het oppervlaktewater, gebaseerd op de normen van de KRW;
  • een zodanige kwaliteit van het grondwater dat het zonder ingrijpende en kostbare zuivering geschikt is voor de bereiding van drinkwater.

Omgevingsverordening

In de Omgevingsverordening van de provincie Drenthe haar regels opgenomen voor de fysieke leefomgeving. 1 van de hoofdstukken in de omgevingsverordening (artikel 2.34) heeft betrekking op het thema water. De provincie streeft naar een robuust watersysteem dat voldoende schoon grond- en oppervlaktewater biedt voor waterafhankelijke functies. Het watersysteem moet in staat zijn om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen, waardoor wateroverlast en watertekort tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Ook moet het watersysteem voldoen aan de kwaliteitseisen die voortvloeien uit de Europese Kaderrichtlijn water (KRW). Onderdelen van ons waterbeleid lenen zich voor dit hoofdstuk van deze verordening. Het gaat dan om bescherming van de beekdalen ('Nee tenzij beleid'), het afdwingen van bescherming voor waterbergingsgebieden en bescherming van grondwaterwinningsgebieden.

Nationaal beleid

Nationaal Waterplan (NWP2)

Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016 - 2021, met een vooruitblik richting 2050. Dit plan is vastgesteld op 14 december 2015. Er wordt ingezet op het robuust en toekomstgericht inrichten van het Nederlandsewatersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlasten droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Er wordt gestreefd naar een integrale benadering waarin wateropgaven zoveel mogelijk in samenhang met andere thema's worden ontwikkeld. Het Nationaal Waterplan gaat uit van een sterke relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en ruimtelijke adaptatie. Water staat nooit los van de omgeving. Het raakt aan andere belangen. Er wordt gestreefd naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Hiervoor wordt de strategie inpassing, rivierverruiming, meekoppelen, integrale uitwerking en slimme combinaties toegepast. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Waterwet

Op 29 januari 2009 is de Waterwet vastgesteld. Deze wet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in 1 vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.

Daarnaast kent de Waterwet voor projecten zoals dijkversterkingen het projectplan dat een beschrijving geeft van het werk en de wijze waarop het zal worden uitgevoerd.

Bestuursakkoord Water

Het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen (UvW) en de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) sloten in 2011 het Bestuursakkoord Water (BAW). Daarin is afgesproken om de doelmatigheid van het waterbeheer te vergroten. Minder bestuurlijke drukte, heldere verantwoordelijkheden, slim en kosteneffectief samenwerken staat centraal in deze afspraken, die lopen tot 2021. Op 31 oktober 2018 hebben de waterpartners aanvullende afspraken gemaakt op het Bestuursakkoord Water. Dit omdat nieuwe opgaven vragen om nieuwe afspraken. Het addendum bevat nieuwe en hernieuwde afspraken over de volgende onderwerpen.

  1. de kansen van de informatiesamenleving;
  2. de risico's van digitale dreigingen;
  3. het succes van regionale samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven;
  4. implementatie van de Omgevingswet in de waterketen.

Doel van het Bestuursakkoord Water is te blijven zorgen voor:

  1. veiligheid tegen overstromingen;
  2. een goede kwaliteit water;
  3. voldoende zoet water.

Europees beleid

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Kaderrichtlijn Water (KRW) is een Europese richtlijn die alle lidstaten verplicht te zorgen voor schoon grond- en oppervlaktewater. De KRW geeft bijvoorbeeld aan welke planten en vissen in het water behoren voor te komen, wat het zuurstofgehalte daarbij moet zijn en hoeveel voedingsstoffen een bepaald type water maximaal mag bevatten voor een gezond waterleven. De provincie legt de doelen voor het oppervlaktewater vast.

4.9.2 Resultaten     

Om bij de aanleg/verzwaring van het hoogspanningsstation rekening te houden met de waterhuishoudkundige belangen is een watertoets uitgevoerd. Deze is toegevoegd als bijlage VII.

Bij de aanleg van hoogspanningsstations vindt TenneT het belangrijk dat het hoogspanningsstation zo min mogelijk effect heeft op de omgeving, dus ook op de waterhuishouding. Daarom worden er allerlei middelen toegepast om effecten hierop zo veel mogelijk te beperken. Binnen het hoogspanningsstation wordt riolering aangebracht, onder meer ten behoeve van het afvoeren van het afvalwater vanuit het CDG

(centraal dienstengebouw) afkomstig van het toilet met wastafel, de uitstortgootsteen en een pantry.

Verder zijn de volgende onderdelen relevant in relatie tot de ontwikkelingen (zie voor nadere toelichting de watertoets zoals toegevoegd in bijlage VII).

Waterveiligheid

Het hoogspanningsstation wordt toekomstbestendig gebouwd en opgehoogd. Hierdoor komt het hoogspanningsstation zelf niet onder water te staan bij hevige regenval en stroomt water af via de watergangen rondom de stations.

Vanaf de transformatorhuisjes wordt hemelwater geloosd vanuit een opvangbak onder de transformatoren.

Het geloosde water moet voldoen aan de eisen zoals opgesteld in het Activiteitenbesluit. Elke transformator wordt op een olie-waterscheider aangesloten. Het scheidingsprincipe van de olie-waterscheider werkt op het verschil in dichtheid en heeft een eigen opslagput. Het schone, afgescheiden water uit deze put wordt leeggepompt naar open water.

Watercompensatie

Verharding

Door het aanbrengen van verharding, of aanpassingen aan het watersysteem, kan wateroverlast ontstaan bij piekbuien. Voor de aanleg van het hoogspanningsstation worden verhardingen aangelegd. Deze verhardingen moeten worden gecompenseerd met waterberging in oppervlaktewater.

In totaal wordt 57.519 m2 verharding toegevoegd. Dat betekent dat 5.752 m3 water geborgen moet worden binnen het plangebied. De berging in nieuw gecreëerd wateroppervlak mag gerekend worden als 1 m waterschijf boven op het nieuwe water. Dat is omgerekend minimaal 5.752 m2 aan waterberging. In het landschappelijk inpassingsplan is rekening gehouden met de watercompensatie door meerdere watergangen te creëren en een oppervlaktewaterpartij met natuurvriendelijke oevers te creëren aan de zuidkant van het station.

In de watergang ten zuiden van het station is een oppervlak van circa 6.575 m2 ten behoeve van watercompensatie gerealiseerd. Deze waterberging voldoet dus aan de minimale waterberging die vereist is als gevolg van de toename in verhardingen

Dempen watergangen

Voor de ontwikkeling van het plan worden geen hoofdwatergangen gedempt. Op de stationslocatie liggen enkele kleine watergangen die niet staan aangegeven op de leggerkaart. Deze watergangen worden gedempt in verband met de plaatsing en ophoging van het hoogspanningsstation. Het gaat hier om

een totale lengte van circa 590 m. In het inpassingsplan worden de gedempte watergangen verlegd rondom het hoogspanningsstation om directe afwatering van het hoogspanningsstation te garanderen.

Door het omleggen van de watergangen wordt een totaal 610 m aan nieuwe watergangen aangelegd met een vergelijkbaar profiel als de gedempte watergangen. Hierdoor wordt de werking van het systeem niet aangetast en wordt de lengte van de watergangen vergroot.

Waterafvoer

In overleg met het waterschap is besloten om de afwatering van het hoogspanningsstation plaats te laten vinden via het lagere peilvak via de afvoersloot parallel aan de snelweg. De capaciteit en doorstroming van deze watergangen is beter dan de watergang ten noorden van het projectgebied. De watergangen kunnen voldoende water afvoeren bij piekbuien naar zowel het zuidelijke als het noordelijke peilgebied.

Kabels en leidingen

In het plangebied worden kabels en leidingen aangelegd die van invloed kunnen zijn op waterbelangen. In de uitvoering van dit bestemmingsplan vinden enkele gestuurde boringen plaats die kruisen of binnen de beschermingszone van hoofdwatergangen liggen. Vanwege deze kruisingen zijn de gestuurde boringen meldingsplichtig en dienen ten minste veertien dagen voor aanvang gemeld te worden met daarin de volgende informatie:

  • hoeveel spanning er op de kabel komt te staan;
  • het aantal meters dat de kabel uit de insteek wordt aangelegd en;
  • als het een gestuurde boring is, het aantal meters dat de kabel onder de vaste bodem van het oppervlaktewaterlichaam wordt aangelegd.

Grondwater en onttrekking

Voor de realisatie van het hoogspanningsstation en de aanleg van de ondergrondse kabelverbindingen dient bronbemaling toegepast te worden om de werkzaamheden in de bodem te kunnen uitvoeren. Hiervoor is een watervergunning nodig voor het tijdelijk onttrekken van grondwater. Het bemalingsadvies is toegevoegd als bijlage XVI.

Onderhoudsplicht

De watergangen worden onderhouden door TenneT, afgezien van de hoofdwatergangen zoals aangegeven in de Legger. Deze hoofdwatergangen worden onderhouden door het Waterschap Vechtstromen.

4.9.3 Conclusie     

Uit de uitgevoerde watertoets volgt dat het voornemen zonder zwaarwegende belemmeringen kan worden uitgevoerd. De in de watertoets benoemde adviezen worden opgevolgd en de benodigde vergunningen worden aangevraagd. De watercompensatie is vastgelegd in het landschapsplan, welke is opgenomen als bijlage I.

4.10 Bodem     

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Met andere woorden: is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de beoogde bestemming(en)/functie(s)?

Is er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, levert dit gezondheidsrisico's, ecologische risico's of verspreidingsrisico's op en kan er tijdig iets aan gedaan worden? Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand-still-beginsel.

4.10.1 Toetsingskader     

In de Wet bodembescherming (Wbb) is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd.

De wet is van toepassing op bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, zoals stedelijke uitleggebieden, stedelijke herstructurering of herontwikkelingsopgaven, waarbij het gebruikelijk is om in de toelichting nader in te gaan op eventuele verontreinigingssituaties op basis van een bodemonderzoek. In beginsel dient een bestemmingsplan minimaal vergezeld te worden van een verkennend bodemonderzoek, conform de NEN 5740, dat niet ouder is dan 5 jaar.

4.10.2 Resultaten     

Historisch vooronderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is allereerst een historisch vooronderzoek (water)bodem uitgevoerd (zie bijlage VIII). Hierbij is het plangebied opgedeeld in verschillende gebieden. Dit historisch vooronderzoek is uitgevoerd voor zowel de land- als waterbodem. Op basis van dit onderzoek zijn een aantal locaties binnen het plangebied als verdacht aangemerkt. Zo zijn onder andere een aantal asbestverdachte gebieden aangemerkt waarvoor nader onderzoek gedaan dient te worden, en zijn gebieden aangemerkt als verdacht op PFAS in de toplaag waarnaar nader onderzoek moet worden gedaan. In dit onderzoek wordt advies gegeven over de benodigde onderzoeksstrategieën voor een verkennend (water)bodemonderzoek. Dit onderzoek moet verder inzicht geven in de aanwezige verontreiniging. Op basis van dit onderzoek worden in overleg met bevoegd gezag passende maatregelen genomen conform wet- en regelgeving om met eventuele verontreiniging om te gaan.

Verkennend bodemonderzoek

Op basis van de resultaten van het historisch vooronderzoek is vervolgens een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740), een verkennend bodemonderzoek naar asbest (NEN 5707), een verkennend onderzoek asbest en puin (NEN5897), een onderzoek naar de aard en samenstelling van dempingsmateriaal en een verkennend waterbodemonderzoek uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling (zie bijlage IX). Hierbij is de grond tevens geanalyseerd op de aanwezigheid van PFAS.

De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:

  • de gemeten gehalten aan PFAS bevinden zich onder de achtergrondwaarde. Er is geen noodzaak tot aanvullend onderzoek;
  • in het grondwater van peilbuis 535 is een matig verhoogde concentratie aan nikkel gemeten. Dit betreft een verhoogde achtergrondconcentratie die te relateren is aan het gebruik als landbouwgrond. Verder maximaal licht verhoogde gehalten gemeten in de bodem. Er is geen noodzaak tot aanvullend onderzoek;
  • ter plaatse van graafgat 578 is een gehalte aan asbest gemeten boven de 50 mg/kg d.s. Nader asbestonderzoek is noodzakelijk om het exacte gehalte aan asbest vast te stellen;
  • in het grondwater van peilbuis 651 is een matig verhoogde concentratie aan barium gemeten. Dit betreft een verhoogde achtergrondconcentratie die te relateren is aan het gebruik als landbouwgrond.

De exacte ligging van de peilbuizen en graafgaten is opgenomen in bijlage IX.

Daarnaast is in een later stadium voor de deelgebieden C, en voor dammen, slootdempingen en watergangen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage XXIII. Hierin is de exacte ligging van de onderzochte gebieden weergegeven. Uit het onderzoek blijkt dat er geen reden is voor vervolgonderzoek in de onderzochte deelgebieden.

4.10.3 Conclusie     

Op basis van het historisch vooronderzoek zijn een aantal locaties als verdacht aangemerkt. Deze locaties zijn verder onderzocht in het verkennend (water)bodemonderzoek inclusief asbest. Uit dit onderzoek blijkt dat één locatie verdacht is op asbest (deelgebied D2). Hiervoor is een nader asbestonderzoek benodigd zodat in overleg met bevoegd gezag passende maatregelen genomen kunnen worden. Dit zal conform de geldende wet- en regelgeving worden uitgevoerd. De resultaten worden verwerkt in het definitieve bestemmingsplan. Daarnaast is het plangebied verdacht op PFAS-houdende grond. De gemeten gehalten aan PFAS bevinden zich onder de achtergrondwaarde. Er is geen noodzaak tot aanvullend onderzoek. Eventuele vrijkomende grond kan worden afgevoerd naar een erkend verwerker of volgens de daarvoor geldende regels worden hergebruikt. Dit staat de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkelingen op grond van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Archeologie     

Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan dient inzicht te zijn verkregen in bekende en te verwachten archeologische waarden in het plangebied en omgeving, en wat de aard en omvang van de voorgenomen werkzaamheden zijn en of deze een bedreiging vormen voor het bodemarchief. Indien dit het geval is, wordt geadviseerd op welke wijze hiermee in het vervolgtraject van de plannen rekening dient te worden gehouden.

4.11.1 Toetsingskader     

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Erfgoedwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2022 een overgangsregeling opgenomen.

De Erfgoedwet regelt onder andere de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem. Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd als er sprake is van een hoge trefkans of als het plangebied niet is gekarteerd.

4.11.2 Resultaten     

Vooronderzoek

Voor het plangebied is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (bijlage X) om een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen en adviezen te geven hoe met de verwachte archeologische waarden dient te worden omgegaan.

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Emmen hebben onderdelen van het projectgebied een hoge tot middelhoge archeologische verwachtingswaarde. In het bestemmingsplan (Buitengebied 2011) hebben deze zones de 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Ten zuiden van de A37 liggen tevens gebieden met een hoge of middelhoge verwachtingswaarde. Deze gebieden hebben echter in het daar geldende bestemmingsplan (Nieuw-Amsterdam-Veenoord, Bedrijventerrein De Tweeling) geen dubbelbestemming archeologie gekregen. Volgens de beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen is hier echter ook

'Waarde -Archeologie 4' van toepassing. Volgens de beleidsregels is bij grondwerkzaamheden binnen zones met 'Waarde -Archeologie 4' archeologisch onderzoek verplicht, tenzij de omvang van het onderzoeksgebied kleiner is dan 1.000 m2 en de verstoringsdiepte minder dan 0,3 m-mv.

Tot slot overlapt het plangebied met archeologische beekdalen die onderdeel zijn van het provinciale archeologiebeleid. De provincie stuurt hier op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek, conform de gangbare, in de beroepsgroep geldende kwaliteitseisen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

Afbeelding 4.6 Gespecificeerde archeologische verwachtingenkaart

verplicht

Op basis van bovengenoemd archeologisch beleid en gebiedskenmerken is in het vooronderzoek archeologie een gespecificeerde archeologische verwachting gedefinieerd voor het projectgebied

(zie afbeelding 4.6). Hieruit blijkt dat in het projectgebied waardevolle archeologische resten aanwezig kunnen zijn, die bedreigd worden door de voorgenomen bodemingrepen. Voor deze gebieden wordt een verdiepend veldonderzoek uitgevoerd op basis van het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) om de archeologische verwachting te toetsen. Op basis hiervan kan een goed onderbouwd advies worden gegeven over de omgang met eventueel aanwezig archeologische waarden. Waar nodig kunnen op basis van dit onderzoek mitigerende maatregelen of maatregelen ter behoud van de archeologische resten worden genomen.

Inventariserend veldonderzoek

Voor het plangebied is een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd (zie bijlage XI). De extensieve oppervlaktekartering in dit onderzoek heeft geen archeologische vondsten opgeleverd. De aanwezigheid van vindplaatsen met een lage vondstdichtheid, een kleine omvang of alleen een sporenniveau ter plaatse van de hoger gelegen zones kan niet worden uitgesloten maar de kans op een waardevolle archeologische vindplaats is klein. Daarom wordt geadviseerd om het resterende deel van het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is altijd mogelijk dat tijdens grondwerkzaamheden onverwacht archeologische vondsten aan het licht komen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van de grondwerkzaamheden te wijzen op de plicht zogenoemde toevalsvondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 en 5.11 van de Erfgoedwet. Deze melding dient behalve bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) tevens plaats te vinden bij de gemeenten Emmen.

Voor de werkzaamheden ter plaatse van de beekdalen wordt een extensieve begeleiding geadviseerd

(geel omlijnde gebieden in afbeelding 4.7). Dit houdt in dat bij het aantreffen van eventuele toevalsvondsten deze dienen te worden gemeld. Deze extensieve begeleiding zal ook van toepassing zijn ter plekke van de nieuwe mast 119B (ten westen van het nieuwe hoogspanningsstation), omdat hier werkzaamheden plaats zullen vinden. Dit deel van het plangebied is in het onderzoek echter niet onderzocht. De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE). Dit is vastgelegd in de planregels behorende bij dit plan.

Afbeelding 4.7 Gebieden waarvoor extensieve begeleiding wordt geadviseerd

verplicht

4.11.3 Conclusie     

Op basis van het archeologisch vooronderzoek zijn gebieden bepaald met een (hoge) archeologische waarde. Voor graafwerkzaamheden in deze gebieden is archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd om een advies te kunnen vormen over de omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden. Uit dit onderzoek blijkt dat de kans op archeologische vindplaatsen als laag kan worden ingeschat. Voor de werkzaamheden ter plaatse van de beekdalen wordt een extensieve begeleiding geadviseerd. Hiervoor dient voorafgaand aan het veldwerk een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE) te worden opgesteld. De voorgenomen ontwikkeling kan daarmee uitgevoerd worden zonder zwaarwegende maatregelen. Een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie wordt opgenomen voor de gebieden die geel omlijnd zijn op afbeelding 4.7. Daarnaast zal ter plekke van mast 119B een dubbelbestemming worden opgenomen. Hiermee wordt geborgd dat eventuele archeologisch waarden beschermd worden. Vanuit de extensieve begeleiding volgt de verplichting tot het opstellen van een PvE. Voor de overige delen van dit bestemmingsplan blijven de vigerende dubbelbestemmingen met betrekking tot archeologie gelden, waarbij voor de uitvoering van dit bestemmingsplan geen onderzoeksverplichting geldt ten aanzien van deze archeologische dubbelbestemmingen. Dit is geborgd in de bestemmingsplanregels.

4.12 Landschap en cultuurhistorie     

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het verplicht om in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de manier waarop er rekening is gehouden met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden (gebouwd erfgoed, cultuurlandschap en archeologie). Hierbij gaat het om zowel beschermde objecten en structuren, als niet beschermde objecten als structuren. Daarnaast dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening in de planvorming rekening te worden gehouden met het aspect landschap. Hierbij gaat het om kenmerkende ruimtelijke patronen/structuren, karakteristieke beplantingsvormen en gebruikte soorten, de ruimtelijke opbouw van bebouwing in een gebied en natuurwaarden in de omgeving.

4.12.1 Toetsingskader     

De bescherming van archeologisch en cultureel erfgoed in Nederland is vastgelegd in de Erfgoedwet, die op 1 juli 2016 in werking is getreden. De Erfgoedwet is in de plaats gekomen van zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. Onderdelen van de Monumentenwet, die van toepassing waren op de fysieke leefomgeving gaan naar de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is daartoe in de Erfgoedwet voor de periode 2016 - 2023 een overgangsregeling opgenomen.

Het uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden. Dit houdt in dat bescherming moet worden geboden aan de aanwezige Rijksmonumenten, provinciale en gemeentelijke monumenten. Met als doel cultuurhistorische belangen te laten meewegen in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Daarmee zijn gemeenten verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (CHK)

In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe kernkwaliteiten benoemd, die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het gaat om archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur. Een ruimtelijk plan kan in principe geen nieuwe activiteiten toestaan die kernkwaliteiten significant aantasten.

Wat 'significant' (een term uit artikel 2.6 lid 4 Omgevingsverordening) is, wordt bepaald door de contouren die de Omgevingsvisie voor de omgang met kernkwaliteiten stelt. Een ontwikkeling leidt dus niet tot significante aantasting, wanneer rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten conform de Omgevingsvisie en uitwerkingen als het Cultuurhistorisch Kompas.

Twee doelstellingen staan centraal in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe:

  • herkenbaar houden van de cultuurhistorie;
  • versterken van de ruimtelijke identiteit. Dit doet de provincie door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van partners.

Als kernkwaliteiten worden de thema's en gebieden aangewezen zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaarten voor de kernkwaliteiten archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap (en de beschermingszone radioastronomie en landbouwgebied), waarbij voor Kernkwaliteit landschap geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de Omgevingsvisie omschreven.

Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:

  • wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
  • maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Het plangebied is gelegen binnen deelgebied 10 'Emmen en haar venen - planmatige ontwikkeling'. Bepalend voor dit deelgebied is de stad Emmen als naoorlogse groeikern op de rand van de Hondsrug met een omringend veengebied. In dit deelgebied wil de provincie specifiek sturen op:

  • het behouden van de kenmerkende stedenbouwkundige concepten van de naoorlogse wijken van Emmen als representanten van opeenvolgende fasen in het denken over wonen en de stad;
  • bij nieuwe ontwikkelingen van Emmen consequent vasthouden aan het wijkontwerp als totaalbeeld en als uitdrukking van een vernieuwend denkbeeld over de wijze van wonen;
  • het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing;
  • het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug;
  • het herkenbaar houden van de lintstructuur van de randveenontginningen met een variatie aan bebouwing langs de slingerende oost-west georiënteerde wegen.

Cultuurhistorische waardenkaart Emmen en de Erfgoednota 2017 - 2022

In 2016 is de Cultuurhistorische waardenkaart Emmen opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart is een instrument dat in werking en uitstraling in de eerste plaats gericht is op het ruimtelijke beleidsveld. Het plangebied is gelegen binnen het 'randveenontginningslandschap' (Ermerveen). De waardering op historisch-geografisch gebied is laag tot gemiddeld. Dit komt mede door de ruilverkavelde beekdalen en randveenontginningen. Uit de kaart behorende bij de Erfgoednota 2017 - 2022 blijkt dat er in het plangebied geen structuren of objecten aanwezig zijn die behoren tot het erfgoed van de gemeente Emmen.

4.12.2 Resultaten     

In het plangebied liggen geen Rijks-, provinciale of gemeentelijke monumenten en is geen sprake van beschermde stads- of dorpsgezichten.

Voor aardkundige waarden geldt een generieke bescherming vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het plangebied is (gedeeltelijk) gelegen binnen de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS), aangewezen in de provinciale Omgevingsverordening. De CHS verbindt alle elementen, structuren en gebieden die in hun onderlinge samenhang van provinciaal belang worden geacht. Voor dit gebied staan twee provinciale doelstellingen centraal:

  • herkenbaar houden van de cultuurhistorie;
  • versterken van de ruimtelijke identiteit.

Initiatiefnemers hebben hier onder andere 'de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen'.

Voor het plangebied geldt dat dit is gelegen binnen de begrenzing van:

  • esdorpenlandschap;
  • beekdal;
  • veenkoloniën.

Het plangebied ter plekke van het beoogde hoogspanningsstation heeft de bestemming 'agrarisch met waarden - kleinschalige veenontginningen'. De gronden zijn onder andere bestemd zijn voor 'behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden'.

In het landschapsplan staat omschreven hoe de ontwikkeling van het nieuwe hoogspanningsstation aansluit bij de bovengenoemde landschappen en bijbehorende kernkwaliteiten (bijlage I). Het gedeelte ten zuiden van de A37 krijgt onder andere een groenbestemming. Deze groenbestemming is onderdeel van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein 'De Tweeling'.

4.12.3 Conclusie     

Het plan voorziet niet in de wijziging of wezenlijke aantasting van beeldbepalende of belangrijke (cultuurhistorische) landschapselementen. Door middel van het landschapsplan wordt ervoor gezorgd dat de voorgenomen ontwikkeling aansluit bij de structuur, elementen en kenmerken van het landschap en deze waar mogelijk versterkt. Daarom vormen de aspecten landschap en cultuurhistorie geen belemmering voor dit plan.

4.13 Kabels en leidingen     

De ongestoorde ligging van planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dient te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen en verbindingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.13.1 Toetsingskader     

De leidingen en verbindingen zijn te verdelen in drie typen:

  1. buisleidingen met een externe veiligheidszone;
  2. bovengrondse hoogspanningslijnen;
  3. overige leidingen.

De eerste twee type leidingen zijn in ieder geval planologisch relevant. Voor de overige leidingen bepalen bevoegd gezag en leidingbeheerders of deze planologisch relevant zijn.

Voorbeelden van planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen en goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

TenneT en Enexis, initiatiefnemers van het voornemen waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beschouwen haar ondergrondse kabels als planologisch relevant. Gezien het groot maatschappelijk belang van de kabels en omdat er grote problemen ontstaan als de kabels niet meer werken of niet gerealiseerd kunnen worden, is het wenselijk/noodzakelijk deze in het bestemmingsplan op te nemen.

4.13.2 Wettelijke grondslag     

Voor elk van de drie typen leidingen en verbindingen is het wettelijk gezien anders geregeld:

  1. voor buisleidingen geldt een wettelijke verplichting. Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang;
  2. voor bovengrondse hoogspanningsleidingen geldt een advies van het Rijk. Hoe omgegaan moet worden met bovengrondse hoogspanningslijnen bij ruimtelijke plannen heeft het rijk aangegeven in haar 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' uit 2005 met kenmerk SAS/2005183118;
  3. voor de overige leidingen is niet wettelijk vastgelegd of deze planologisch relevant zijn. Gewone nutsleidingen zijn meestal niet relevant. Maar voor sommige leidingen is het toch wenselijk deze in het bestemmingsplan op te nemen. Bijvoorbeeld omdat ze van groot maatschappelijk belang zijn en er grote problemen ontstaan als de leiding niet meer werkt. TenneT beschouwt bijvoorbeeld alle ondergrondse hoogspanningskabels als planologisch relevant (dit wordt ondersteund door de Elektriciteitswet en de bepalingen in het NOVI). Ook Enexis Netbeheer beschouwt de ondergrondse 20kV-middenspanningsverbinding die deel uitmaakt van dit plan als planologisch relevant.

4.13.3 Resultaten     

TenneT en Enexis dragen er zorg voor dat voor de realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation, het opstijgpunt, de ondergrondse 110kV-kabelverbinding, de bovengrondse 380kV-lijnverbinding en de middenspanningsverbindingen tijdig met relevante kabel- en leidingbeheerders wordt afgestemd over de uit te voeren werkzaamheden in het plangebied. De bestaande kabels en leidingen onder en nabij het plangebied worden daarbij tijdig geïnventariseerd. Ten behoeve van het project wordt hierover tijdig afgestemd met de verantwoordelijke netbeheerders. De kabels en leidingen worden waar mogelijk gekruist door middel van een open ontgraving en waar nodig door middel van een persing of gestuurde boring. Alvorens de aanleg plaatsvindt wordt een KLIC-melding gedaan.

In het plangebied ligt een planologisch vastgelegde aardgastransportleiding. Aangezien voorliggend bestemmingsplan komt te gelden in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen is het niet noodzakelijk om bestaande planologisch relevante kabels en leidingen op te nemen in voorliggend bestemmingsplan. De ondergrondse 110kV-kabelverbinding, de bovengrondse 380kV-lijnverbinding en de middenspanningsverbindingen gelden in aanvulling op de onderliggende bestemmingsplannen. Daarbij blijft de huidige planologische regeling van deze kabels en leidingen behouden, met als aanvulling dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van de hoog- of middenspanningsverbindingen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt mogelijk gemaakt.

4.13.4 Conclusie     

De voorgenomen ontwikkeling kruist meerdere kabels- en leidingen. Hierover heeft afstemming plaatsgevonden met relevante kabel- en leidingbeheerders. TenneT neemt daarnaast passende tijdelijke maatregelen ten behoeve van het functioneren van de eigen verbindingen tijdens de aanlegfase. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor de realisatie van het plan. Daarnaast worden door middel van voorliggend plan zowel de nieuwe ondergrondse 110kV-kabelverbindingen van TenneT als de middenspanningsverbindingen van Enexis planologisch beschermd. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

4.14 Ontplofbare oorlogsresten     

In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het plangebied en de gevolgen hiervan op voorgenomen ontwikkeling.

4.14.1 Toetsingskader     

Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland ontplofbare oorlogsresten (verder OO genoemd) achtergebleven. Deze OO vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden dient de aanwezigheid van deze OO uitgesloten te worden of dienen eventuele OO verwijderd te worden.

4.14.2 Resultaten     

Voor het plangebied is een bureauonderzoek ontplofbare oorlogsresten (OO) uitgevoerd om vast te stellen of in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er mogelijk OO in de bodem zijn achtergebleven (zie bijlage XIII). Voor het bureauonderzoek zijn onder andere literatuur, gemeentelijke en provinciale archieven, Nederlands Instituut Militaire Historie, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, Explosieven Opruimingsdienst en luchtfoto's geraadpleegd.

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het plangebied niet verdacht is op OO. Wel hebben er in de directe omgeving diverse oorlogshandelingen plaatsgevonden. Er zijn echter geen aanwijzingen dat deze oorlogshandelingen hebben geleid tot achtergebleven OO in het gebied.

4.14.3 Conclusie     

Op basis van het bureauonderzoek OO kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet verdacht is op OO. Derhalve kunnen de voorgenomen ontwikkelingen regulier, zonder vervolgstappen op het gebied van OO worden gerealiseerd. Het aspect OO vormt geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de algemene opzet van de planregels en een toelichting op de regels (onder andere bestemmingsregels).

5.1 Algemeen     

5.1.1 Wat is een bestemmingsplan?     

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder, et cetera) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren;
  2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (de overgangsbepalingen zijn hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning tot bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken' (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).

Een bestemmingsplan regelt:

  1. het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen).

En een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  1. het bebouwen van de gronden;
  2. het verrichten van werken (aanleggen).

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van ruimtelijk beleid.

5.1.2 Over bestemmen en aanduiden     

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de regels zijn opgenomen. De toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen met behulp van een aanduiding nader worden ingevuld. Een aanduiding is een teken op de verbeelding. Dat teken kan bestaan uit een lijn, een figuur of een lettercode et cetera. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels     

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken:

  1. inleidende regels. In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2);
  2. bestemmingsregels. In dit 2e hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn, dan worden deze ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels en gebruiksregels opgenomen die specifieker ingaan op bijvoorbeeld de bouwhoogte, situering van gebouwen en de toegestane functies. Aansluitend worden afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels opgenomen. In een enkel geval worden ruimere mogelijkheden geboden door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsplanbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld;
  3. algemene regels. In de laatste tweehoofdstukken zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Deze bepalingen hebben betrekking op het gehele plan. Het betreffen achtereenvolgens algemene regels, zoals een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels;
  4. overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

5.2 Dit bestemmingsplan     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. Een toelichting op de bestemmingen is hierna opgenomen.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De

toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

De regels in dit bestemmingsplan zijn opgezet aan de hand van hetgeen hierboven is beschreven.

Tevens is aangesloten bij de meest actuele landelijke standaarden voor de regels en de verbeelding, te

weten de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en IMRO2012

(Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012). Qua inhoud en opzet is aangesloten bij recente en vergelijkbare bestemmingsplannen van de gemeente.

5.3 Toelichting op de regels     

5.3.1 Inleidende regels     

Begrippen die in de regels worden gebruikt en die uitleg behoeven, worden in het eerste artikel van het bestemmingsplan uitgelegd. Vervolgens bevat het tweede artikel technische regelingen om onder andere oppervlaktes, hoogtes, dieptes en breedtes te kunnen bepalen.

5.3.2 Bestemmingsregels     

De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen (indien aanwezig);
  • afwijken van de bouwregels (indien aanwezig);
  • specifieke gebruiksregels (indien aanwezig);
  • afwijken van de gebruiksregels (indien aanwezig);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien aanwezig);
  • wijzigingsbevoegdheid (indien aanwezig).

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijkings- en wijzigingsregels geven het bevoegd gezag bevoegdheden om onder voorwaarden af te wijken van een regel of onder voorwaarden het plan te wijzigen.

Enkelbestemmingen

Bedrijf - Hoogspanningsstation

Binnen de bestemming 'Bedrijf - Hoogspanningsstation' wordt een hoogspanningsstation en toegangsweg mogelijk gemaakt. Voor gebouwen op deze gronden geldt dat ze een maximale bouwhoogte mogen hebben van 10 m. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 3 m, voor hoogspanningsmasten 55 m (alleen ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1'), voor bliksempieken 30 m en voor overige bouwwerken bedraagt de maximale bouwhoogte 20 m. Alle gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Een uitzondering daarop vormen erf- en terreinafscheidingen. Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die regelt dat binnen twee jaar na ingebruikname van het hoogspanningsstation het landschapsplan dient te worden uitgevoerd.

Bedrijf - Opstijgpunt

Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Opstijgpunt' wordt de enkelbestemming toegevoegd. Deze bestemming is gelegd op de gronden die de overgang markeren van de bovengrondse 110 kV-lijnverbinding naar de ondergrondse 110 kV-kabelverbinding. Tevens is hier en bovengrondse 380/110 kV-hoogspanningsverbinding toegestaan. Binnen deze bestemming zijn gebouwen toegestaan met een hoogte van maximaal 3 m en een oppervlakte van maximaal 15 m2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een hoogte van maximaal 62 m.

Groen

Gronden binnen de bestemming 'Groen' mogen worden gebruikt voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, fiets- en voetpaden en nutsvoorzieningen. Daarnaast is de aanleg van ondergrondse hoog- en middenspanningsverbindingen mogelijk, ter plaatse van de specifieke dubbelbestemming.

Dubbelbestemmingen

Naast de bestemmingen kent het bestemmingsplan ook dubbelbestemmingen. Een dubbelbestemming omvat een eigen stelsel van regels voor bouwen en gebruik voor het behoud en de bescherming van de in de dubbelbestemming aangegeven waarden.

Leiding - Hoogspanning

Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van ondergrondse 110kV-kabelverbindingen mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. De bijbehorende belemmeringsstrook is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de ondergrondse 110kV-hoogspanningsverbinding. Dat ruimtebeslag wordt bij ondergrondse kabelverbindingen gevormd door de buitenste kabel plus een beschermingszone. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen, onder andere om veilig (onderhouds)werkzaamheden uit te kunnen voeren en ongestoord functioneren van de kabel te kunnen garanderen.

Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een bovengrondse 380kV-lijnverbinding mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen. Ook binnen deze dubbelbestemming is een belemmeringsstrook opgenomen, die is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbinding. Voor de bouw van masten geldt een maximale bouwhoogte van 62 m. Voor overige bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 3 m.

Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 1

De dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding te vervallen 1' is gelegd op de gronden waar de bestaande hoogspanningsverbinding voorlopig behouden blijft, maar op termijn verwijderd wordt na het realiseren van de ondergrondse 110kV-kabelverbindingen en de nieuwe 380kV-lijnverbinding. De onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' ten behoeve van een bovengrondse 380/110kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemming 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710, komt te vervallen vanaf 2 jaar nadat het nieuwe hoogspanningsstation in gebruik is genomen. Binnen 2 jaar na het volledig in bedrijf nemen van het hoogspanningsstation dient de te vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen te zijn en dient te zijn begonnen met de verwijdering van deze verbinding. Dit om de beperkingen die gelden op deze gronden niet langer in stand te laten dan noodzakelijk is voor de realisatie van het project. Tot het moment van het vervallen van de bestemming blijft de dubbelbestemming 'Leiding -Hoogspanningsverbinding 1' ten behoeve van een bovengrondse 380kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710 in werking.

Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 2

De dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 2' is gelegd op de gronden waar de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' ten behoeve van een bovengrondse 110kV-lijnverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710 geldt. De dubbelbestemming zorgt er voor dat de gronden na vaststelling van dit bestemmingsplan niet meer gebruikt kunnen worden ten behoeve van een bovengrondse 110kV-lijnverbinding. Tot het moment van het vervallen van de bestemming blijft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' ten behoeve van een bovengrondse 110kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemming 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710 in werking.

Leiding - Middenspanning

Deze dubbelbestemming maakt de realisatie van een ondergrondse middenspanningsnet mogelijk. Daarnaast zorgt deze dubbelbestemming ervoor dat deze, na aanleg, wordt beschermd. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouw- en aanlegregels opgenomen.

Waarde - Archeologie

Deze dubbelbestemming waarborgt dat er extensieve begeleiding plaatsvindt bij de graafwerkzaamheden voor de gebieden waar deze bestemming aan is toegekend. De exacte invulling van de werkzaamheden dient voorafgaand aan het veldwerk te worden vastgelegd in een door de bevoegde overheid goed te keuren Programma van Eisen (PvE).

5.3.3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied van het bestemmingsplan. Hieronder worden de algemene regels van dit bestemmingsplan toegelicht.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn de algemene gebruiksregels opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Algemene aanduidingsregels

In dit artikel worden de regels gesteld over gebiedsaanduidingen. Dit is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor naast de bestemmingen specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt. In dit bestemmingsplan komt één gebiedsaanduiding voor:

  • de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'. Middels deze gebiedsaanduiding wordt aan het hoogspanningsstation een maximum geluidruimte toegekend die niet mag worden overschreden.

Overige regels

In de overige regels is de verhouding geregeld tussen dit bestemmingsplan en de onderliggende vigerende bestemmingsplannen en beheersverordeningen. Ter plaatse van de enkelbestemmingen in dit bestemmingsplan komen de enkelbestemmingen uit de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen te vervallen. Ter plaatse van de dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan prevaleren de dubbelbestemmingen en blijven de onderliggende bestemmingen op basis van de vigerende bestemmingsplannen dan wel beheersverordeningen van kracht voor zover zij niet strijdig zijn met de in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen. Dit geldt niet in relatie tot de bestaande dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Deze prevaleert ten aanzien van de in dit plan opgenomen dubbelbestemmingen, met dien verstande dat de aanleg, het beheer en het onderhoud van de hoog- of middenspanningsverbindingen zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt mogelijk gemaakt. Wel dient vooraf schriftelijk toestemming te worden verkregen bij de leidingbeheerder van de gasleiding.

5.3.4 Overgangs- en slotregels     

Conform het Bro (artikel 3.2.1 en 3.2.2) zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Hierin is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid     

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid van het plan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden.

6.1.1 Belanghebbende overheden     

De belanghebbende overheden zijn in ieder geval de bevoegde gezagen gemeente Emmen en gemeente Coevorden. Zij zijn bestuurlijk akkoord en participeren in dit project. Ook zijn de provincie Drenthe en het Waterschap Vechtstromen in het kader van vergunningverlening bij de ontwikkeling betrokken.

Op het project dat door het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is de RCR niet van toepassing omdat het Ministerie van EZK op 15 april 2021 heeft besloten om de Rijkscoördinatieregeling niet toe te passen. De Rijksoverheid is dus geen bevoegd gezag voor deze ontwikkeling.

6.1.2 Participatie omwonenden en grondeigenaren     

Tot slot zijn de omwonenden en grondeigenaren in en rondom het plangebied belanghebbend. Deze zijn tijdens het proces betrokken door middel van een werkgroep landschappelijke inpassing.

Werkgroep landschappelijke inpassing

Het op te richten hoogspanningsstation wordt landschappelijk ingepast. Via de werkgroep landschappelijke inpassing hebben omwonenden inspraak in deze landschappelijke inpassing en wordt gezamenlijk een selectie gemaakt van passende, duurzame en gedragen maatregelen die het hoogspanningsstation de gewenste inpassing geven in het landschap.

De werkgroep is samengesteld uit omwonenden, vertegenwoordigers van TenneT en Enexis, vertegenwoordigers van de gemeente Emmen en specialisten van het advies- en ingenieursbureau Movares. De werkgroepoverleggen hebben in verband met COVID-19 online plaatsgevonden. Er zijn meerdere werkgroepoverleggen geweest, waarin zorgen, wensen en ideeën zijn opgehaald, inpassingsvarianten zijn ontwikkeld en de concept-inpassing zijn besproken.

De (tussentijdse) resultaten van de werkgroep zijn onder andere gepresenteerd en besproken bij:

  • interne TenneT projectteam;
  • overleg tussen TenneT en Enexis netbeheer;
  • omgevings- en communicatieoverleg (TenneT, Enexis, gemeente Emmen, gemeente Coevorden, provincie Drenthe);
  • in overleg tussen TenneT en waterschap Vechtstromen.

6.1.3 Communicatie     

Bij het project worden omwonenden en belanghebbenden via diverse kanalen geïnformeerd en betrokken, waaronder via informatieavonden en de projectwebsite. Op de projectwebsite wordt ingegaan op het project, de beoogde planning en het laatste nieuws. Ook zijn er antwoorden op veelgestelde vragen te vinden. Daarnaast vinden 1-op-1 gesprekken plaats met eigenaren en bewoners met wie specifieke zaken af te stemmen zijn. Ten tijde van de bekendmaking van het ontwerpbestemmingsplan is dit breed aangekondigd.

6.2 Economische uitvoerbaarheid     

6.2.1 Kosten     

De kosten van het gehele project, inclusief procedure, zijn volledig voor rekening van de initiatiefnemers, TenneT en Enexis. TenneT en Enexis zijn zowel financieel als organisatorisch verantwoordelijk voor de aanleg en het beheer van het hoogspanningsstation, de ondergrondse 110kV-kabelverbinding, de bovengrondse 380kV-lijnverbinding en de kabelstroken voor middenspanningsverbindingen. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de Elektriciteitswet 1998, waarin TenneT is aangewezen als netbeheerder van het hoogspanningsnet van Nederland. Dit betekent dat TenneT verantwoordelijk is voor de aanleg en het beheer van het transportnet, het transporteren van elektriciteit en het borgen van de energiebalans (het evenwicht tussen vraag en aanbod). Een van de diensten waarvoor TenneT verantwoordelijk is omvat het onderhouden, beheren en investeren in het hoogspanningsnetwerk (110kV, 150kV, 220kV en 380kV) in Nederland. In dat kader stelt TenneT financiële middelen beschikbaar voor uitvoering van dit bestemmingsplan.

TenneT voert vrijwel uitsluitend gereguleerde taken uit. De kaders waarbinnen deze activiteiten uitgevoerd worden, zijn vastgelegd in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Omdat TenneT zowel in Nederland als in een aantal regio's in Duitsland een monopolie heeft als netbeheerder, worden de kerntaken gereguleerd door onafhankelijke toezichthouders, namelijk de Nederlandse Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Duitse Bundesnetzagentur (BNetzA). Het is hun taak om de belangen van consumenten, bedrijven en netbeheerders af te wegen tegen de doelstellingen van betaalbaarheid, leveringszekerheid en duurzaamheid.

6.2.2 Zakelijk recht     

TenneT

Voor de aanleg, de instandhouding en het beheer en onderhoud van de 380kV-lijnverbinding en ondergrondse 110kV-kabelverbindingen moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk recht strook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg, instandhouding, beheer, onderhoud en goed functioneren. Daarbij is tevens rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook is TenneT voornemens een zakelijk recht overeenkomst (ZRO) (inclusief gebruiksovereenkomst) af te sluiten met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen.

Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten: vermogensschade op het moment van afsluiten van de ZRO; inkomensschade; bijkomende schade op het moment van afsluiten van de ZRO en schade die op het moment van afsluiten van de ZRO onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade).

De grondeigenaren zijn geïnformeerd door TenneT over het voornemen het kabeltracé planologisch te verankeren in het voorliggende plan. Met de grondeigenaren wordt een ZRO gesloten. Voor de te amoveren 380kV-lijnverbinding wordt de bestaande ZRO beëindigd.

Enexis

Voor het leggen, hebben, aanbrengen, gebruiken, vervangen, instandhouden, inspecteren, verwijderen en het ter vervanging verleggen of verplaatsen van één of meer elektriciteitskabels ten behoeve van de ondergrondse 10/20kV-kabelverbinding is het voor Enexis noodzakelijk te allen tijde over een strook grond te kunnen beschikken en werkzaamheden te mogen uitvoeren ter plaatse van de middenspanningsverbindingen nabij en rondom haar middenspanningsstation.

Enexis is voornemens om met de betrokken grondeigenaren/erfpachters een zakelijk recht overeenkomst te sluiten om ten behoeve van Enexis een opstalrecht te vestigen als bedoeld in artikel 5:101 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, alsmede het vestigen van een erfdienstbaarheid van overpad als bedoeld in artikel 5:70 e.v. van het Burgerlijk Wetboek ten behoeve van het werk van Enexis (als heersend erf en ten laste van het erf van de eigenaar als dienend erf). In deze overeenkomst met bijbehorende Algemene Voorwaarden worden de rechten en plichten (onder andere het verlenen van rechten aan derden, beperkingen ten aanzien van de belaste strook, schade et cetera) vastgelegd. Na ondertekening van de zakelijk recht overeenkomst door alle partijen wordt deze vastgelegd in een notariële akte die ingeschreven wordt in de openbare registers van het Kadaster.

Met pachters, gebruikers en huurders van de percelen grond waarop Enexis werkzaamheden wil gaan verrichten wordt een kennisnemingsovereenkomst gesloten waarin staat dat de grondgebruiker de afspraken die zijn vastgelegd in de zakelijk recht overeenkomst en de Algemene Voorwaarden respecteert.

6.2.3 Grondexploitatie     

Op grond van artikel 6.12 Wro, lid 1 (afdeling 6.4 grondexploitatie) stelt de gemeenteraad bij de vaststelling van (onder meer) een bestemmingsplan een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen, indien het kostenverhaal niet op een andere wijze is verzekerd. Aangezien de kosten voor realisatie van het nieuwe hoogspanningsstation, het opstijgpunt, de ondergrondse 110kV-kabelverbinding, de bovengrondse 380kV-lijnverbinding en de kabelstroken voor middenspanningsverbindingen volledig bij TenneT en Enexis liggen hoeft er geen grondexploitatieplan te worden opgesteld.

6.2.4 Planschade     

Door wijzigingen van de planologische bestemming en de bijbehorende regels, kan er voor belanghebbenden (eigenaren, overige zakelijke gerechtigden en persoonlijk gerechtigden) in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding of het koppelpunt schade ontstaan. Deze schade wordt planschade genoemd. De grondslag voor de tegemoetkoming in planschade wordt gevormd door afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Tegemoetkoming is aan de orde indien schade ontstaat in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak door een wijziging van het planologisch regime, die leidt tot een planologisch nadeel voor een belanghebbende.

Overigens leidt niet ieder planologisch nadeel tot (voor vergoeding in aanmerking komende) schade. Een tegemoetkoming wordt toegekend voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet voldoende anderszins verzekerd is. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde bij de vestiging van zakelijke rechten en de verwerving van objecten. In deze gevallen is sprake van een volledige schadeloosstelling (zie paragraaf 7.2.2), dus inclusief een tegemoetkoming in planschade. De planschade is op die manier anderszins verzekerd. De kosten voor de planschades worden door TenneT en Enexis vergoed. Met de gemeenten wordt door TenneT en Enexis een planschadeovereenkomst gesloten.

Met de gemeente Emmen is een samenwerkingsovereenkomst gesloten en zijn er afspraken gemaakt ten aanzien van de plankosten.

6.3 Handhaafbaarheid     

Het bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor controle en handhaving van de regels in het bestemmingsplan ligt bij de gemeente. Het handhavingsbeleid van de gemeente Emmen vormt de basis van de handhaving binnen de gemeentelijke grenzen. Handhaving kan worden omschreven als elke handeling die erop gericht is de naleving van regelgeving te bevorderen of een overtreding te beëindigen. Het doel van handhaving is om de bescherming van mens en omgeving te waarborgen tegen ongewenste activiteiten en overlast.

In het kader van het bestemmingsplan heeft regelgeving met name betrekking op de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Bij overtreding van deze regels kan gedacht worden aan bouwen zonder vergunning, bouwen in afwijking van een verleende vergunning en het gebruik van gronden en opstallen in strijd met de gebruiksregels van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning.

Uitvoering van bestemmingsplannen dient strikt te worden toegepast en gehandhaafd, omdat met het bestemmingsplan het waarborgen en verbeteren van het leefmilieu kan worden aangestuurd. Een recent bestemmingsplan met duidelijke en hanteerbare regels maakt handhaving eenvoudiger. Wat hierbij wel noodzakelijk is zijn eenduidige en eenvoudige bestemmingsplanbepalingen die goed werkbaar zijn. De doeleindenomschrijving is daarbij belangrijk. Een duidelijke uitleg in de toelichting van het bestemmingsplan van de voorkomende bestemmingen kan verwarring en interpretatieverschillen voorkomen.

Hoofdstuk 7 Procedure     

7.1 Inleiding     

In dit hoofdstuk wordt de procedure van het plan beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op de ontwerpfase, de vaststellingsfase en de beroepsfase van het plan.

7.2 Ontwerpfase     

7.2.1 Vooroverleg     

Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat het gemeentebestuur bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten

en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk (waaronder Rijkswaterstaat), die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Voor dit (bestuurlijk) vooroverleg heeft de gemeente Emmen het voorontwerp-bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld aan de provincie Drenthe, de gemeente Coevorden, de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V., Enexis, Milieufederatie Drenthe, Land- en tuinbouworganisatie-Noord, Kamer van Koophandel Noord Nederland, Staatsbosbeheer, EOP Plaatselijk Belang Nieuw-Amsterdam/Veenoord, de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD), Veiligheidsdienst Regio Drenthe (VRD), Gasunie, Buurtvereniging EOP Loeksham/Ermerveen, Waterschap Vechtstromen en TenneT. De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan (de reactienota vooroverleg is opgenomen in bijlage XX). Met de ter inzage van het ontwerpbestemmingsplan is de formele procedure gestart.

7.2.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 5 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon eenieder zienswijzen indienen op het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn negen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ontvangen. In bijlage XXI is de Nota van beantwoording zienswijzen opgenomen. Hierin zijn de zienswijzen opgenomen en is aangegeven hoe hiermee in het bestemmingsplan is omgegaan.

7.3 Vaststellingsfase     

Ambtshalve aanpassingen ontwerpbestemmingsplan

Er is geen aanleiding tot grote wijzigingen vanwege de binnengekomen zienswijzen, zoals ook blijkt uit de Nota van beantwoording zienswijzen. Op enkele punten is de toelichting van het bestemmingsplan verduidelijkt en zijn onderzoeken aangevuld.

Daarnaast zijn ambtshalve enkele aanpassingen in de plantoelichting doorgevoerd. Hieronder zijn de aanpassingen in de toelichting beschreven.

Voor het ontwerpbestemmingsplan waren nog niet alle onderzoeken voor het gehele plangebied gereed. Voor het definitieve bestemmingsplan is het volgende onderzoek toegevoegd:

  • soortgericht onderzoek als bijlage XXII.

Daarnaast zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd in de toelichting, regels en het bestemmingsplan:

  • de verwachte datum inwerkingtreding Omgevingswet is aangepast naar 1 juli 2023;
  • ter verduidelijking is in paragraaf 2.2 (toekomstige situatie) de keuze voor de locatie van de toegangsweg gemotiveerd;
  • in paragraaf 4.7 (magneetvelden) is verduidelijkt dat de ontwikkeling niet zorgt voor extra gevoelige functies binnen de (reeds) aanwezige magneetvelden, zijn de afstanden tot woningen aangescherpt en is opgenomen om welke woningen het gaat;
  • in paragraaf 4.8 (natuur) zijn de conclusies ten aanzien van het aanvullend soortgericht onderzoek toegevoegd en is in de conclusie verduidelijkt dat de RVO het bevoegd gezag is om te beoordelen of de voorgestelde mitigerende maatregelen voldoende zijn;
  • in paragraaf 4.9 (water) zijn enkele tekstuele wijzigingen aangebracht om de leesbaarheid te vergroten;
  • de resultaten van het bodemonderzoek voor de deelgebieden C zijn toegevoegd in paragraaf 4.10 (bodem). Daarnaast is het onderzoek als bijlage XXIII opgenomen;
  • ter plekke van de nieuwe mast 119B is de dubbelbestemming met betrekking tot archeologie toegevoegd aan de plankaart. De locatie is in het archeologische onderzoek niet onderzocht. Middels de dubbelbestemming is geborgd dat extensieve begeleiding plaats zal vinden, mits eventueel uit te voeren onderzoek uitwijst dat extensieve begeleiding niet benodigd is. Dit is tekstueel gewijzigd in paragraaf 4.11 (archeologie);
  • in hoofdstuk 7 is de procedure aangepast naar aanleiding van het afronden van de ontwerpfase. In de beroepsfase is opgenomen dat het bestemmingsplan onherroepelijk is na vaststelling, mits geen beroep wordt aangetekend bij de Raad van State. Als bijlage XXI is de Nota van beantwoording zienswijzen opgenomen;
  • in de regels is onder artikel 4.1 (Bedrijf - Opstijgpunt) onder lid b opgenomen dat de gronden eveneens bestemd zijn voor een bovengrondse 380/110kV-hoogspanningsverbinding;
  • bijlage XVI - Bemalingsadvies tekstueel aangepast naar aanleiding van een aanpassing van het berekende debiet en waterbezwaar.
  • bijlage XVIII (beschrijving analyse locatiekeuze) is tekstueel aangepast naar aanleiding van ontwikkelingen ten aanzien van de netcapaciteit. In hoofdstuk 1 van de toelichting heeft dit eveneens geleid tot enkele tekstuele aanpassingen.

De bovengenoemde gewijzigde en aanvullende onderzoeken zijn bijgevoegd bij dit bestemmingsplan en de resultaten hiervan zijn waar relevant beschreven in de toelichting.

7.4 Beroepsfase     

Het vaststellingsbesluit wordt samen met het vastgestelde bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan beroep worden ingediend bij de Raad van State tegen het definitieve bestemmingsplan. Wanneer geen beroep wordt ingesteld, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn (zes weken) onherroepelijk. Het bestemmingsplan treedt in werking op de dag dat de beroepstermijn is afgelopen en er geen schorsingsverzoek (voorlopige voorziening) is ingediend. Bij een eventueel ingesteld beroep is het bestemmingsplan onherroepelijk als er door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak is gedaan over het ingestelde beroep.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan     

Het bestemmingsplan Buitengebied, Hoogspanningsstation Veenoord met identificatienummer IMRO-code NL.IMRO.0114.2021035-B701 van de gemeente Emmen.

1.2 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Afspanportaal     

Een portaal welke geplaatst kan worden tussen de laatste hoogspanningsmast van een lijn en de onderdelen op een station of een opstijgpunt.

1.5 Belemmeringenstrook     

Een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van een hoogspanningsverbinding of middenspanningsnet die dient om de veiligheid, de bereikbaarheid en het ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding of het middenspanningsnet te kunnen garanderen.

1.6 Bestaand     

  1. het bestaand gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming.

1.7 Bliksempiek     

Een constructie die voorkomt dat onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem.

1.8 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.9 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.10 Extensieve archeologische begeleiding:     

Regelmatige archeologische inspectie van de gegraven vlakken bij werken en/of werkzaamheden.

1.11 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.12 Geluidbelasting in dB(A)     

De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats.

1.13 Geluidzone     

Een op grond van de artikelen 40 en 52 van de Wet geluidhinder in het bestemmingsplan vastgelegd gebied rond een hoogspanningsstation waarbuiten de geluidbelasting ten gevolge van dat hoogspanningsstation niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) met toeslag van 5 dB voor tonaal geluid.

1.14 Hoogspanningsstation     

Een bouwwerk waar hoogspanningsverbindingen op elkaar worden aangesloten, waar een middenspanningsnet wordt gekoppeld aan hoogspanningsverbindingen en waar elektrische energie wordt getransporteerd, verdeeld en getransformeerd.

1.15 Hoogspanningsverbinding     

Ondergrondse of bovengrondse leidingen met een spanningsniveau van 110 kV of hoger, inclusief bijbehorende masten, mantelbuizen en bijbehorende voorzieningen en datakabels.

1.16 Maaiveld     

De hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of afgewerkte terrein.

1.17 Mantelbuis     

Een buis (omhulsel) die dient ter bescherming van één of meerdere kabels behorende tot een hoogspanningsverbinding of middenspanningsnet.

1.18 Middenspanningsnet     

Ee8n netwerk van ondergrondse kabels met een spanningsniveau van minimaal 10 kV en maximaal 20 kV die aansluiten op een transformatorstation en in beheer zijn bij een regionale netbeheerder, inclusief de bij de kabels behorende mantelbuizen en bijbehorende voorzieningen en datakabels.

1.19 Mofput     

Een put met een verbindingsgreep ter bescherming van de kabeluiteinden-, aftakkingen en/of verbindingen.

1.20 Nutsvoorzieningen     

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.21 Opstijgpunt     

Een plek waar een ondergrondse hoogspanningsverbinding boven de grond komt en naar een bovengrondse hoogspanningsverbinding wordt geleid.

1.22 Overkluizing     

Een constructie waarmee kabels en leidingen worden beschermd tegen de (extra) belasting op de grond, zoals tegels en asfalt.

1.23 Peil     

  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.24 Railsysteem     

Een systeem bestaande uit 1, 2 of 3 sets van parallelle geleiders op ondersteuningen als onderdeel van een hoogspanningsstation waarover grote elektrische vermogens kunnen worden getransporteerd en verdeeld over de verschillende aansluitingen (waaronder lijnvelden).

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De oppervlakte van een bouwwerk     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Ondergrondse bouwwerken die meer dan 1 m buiten het buitenwerk van het bovengronds gelegen gebouw worden gerealiseerd tellen mee in de oppervlakteregeling voor bebouwing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bedrijf - Hoogspanningsstation     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Hoogspanningsstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. een hoogspanningsstation voor het transporteren, verdelen en transformeren van elektrische energie met de daarbij behorende voorzieningen;
  2. voorzieningen ten behoeve van een aansluiting op een hoogspanningsnet en middenspanningsnet;
  3. hoogspannings- en middenspanningskabels en leidingen, railsystemen, mofputten en bijbehorende (aansluit)voorzieningen;
  4. landschappelijke inpassing van het hoogspanningsstation conform het als bijlage I bij dit plan opgenomen landschapsplan;

met de daarbij behorende:

  1. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. erven en terreinen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. (toegangs-)wegen, paden en verhardingen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  3. de bouwhoogte van afspanportalen en bliksempieken mag niet meer bedragen dan 30 m;
  4. de bouwhoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 55 m, uitsluitend ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1';
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 20 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

3.3.1 Voorwaardelijke verplichting     

De landschappelijke inpassing dient uiterlijk twee jaar na het in bedrijf nemen van het hoogspanningsstation te zijn gerealiseerd en dient in stand te worden gehouden.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

In afwijking van het bepaalde in lid 3.3 kan gemotiveerd worden afgeweken van het landschapsplan dat is opgenomen in bijlage I bij deze regels, indien:

  1. blijkt dat niet alle maatregelen uit het landschapsplan op alle punten uitvoerbaar zijn er een minimaal gelijk te stellen maatregel wordt getroffen om te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. door bevoegd gezag hiertoe schriftelijke toestemming is verleend.

Artikel 4 Bedrijf - Opstijgpunt     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Bedrijf - Opstijgpunt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. installaties ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse 110kV-hoogspanningsverbinding;
  2. een bovengrondse 380/110kV-hoogspanningsverbinding;

met de daarbij behorende:

  1. (hoogspannings)kabels en leidingen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. mofputten;
  4. erven en terreinen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  9. wegen, paden en verhardingen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 m;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 62 m.

4.3 Specifieke gebruiksregels     

4.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
  2. het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

Artikel 5 Groen     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. bermen en beplanting;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. nutsvoorzieningen en mofputten;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.3.1 Vergunningplicht     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. diepploegen;
  5. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
5.3.2 Uitzonderingen     

De in lid 5.3.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en werkzaamheden:

  1. die verband houden met de bouw en landschappelijke inpassing van het in artikel 3 bedoelde hoogspanningsstation;
  2. die de aanleg, het beheer en de instandhouding betreffen van ondergrondse hoogspannings- en middenspanningsverbindingen, als bedoeld in dit bestemmingsplan;
  3. die reeds in uitvoering zijn op het moment van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  4. die het normale onderhoud tot doel hebben.
5.3.3 Voorwaarden     

Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de vergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 6 Leiding - Hoogspanning     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanning' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het beheer en de instandhouding van een ondergrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding, met de daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook;
  2. voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals glasvezel, kabels, (buis)leidingen, overkluizingen, mantelbuizen en mofputten.

6.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 3 m ten dienste van de in lid 6.1 bedoelde bestemming worden gebouwd;
  2. de maximale oppervlakte van bebouwing m ten dienste van de in lid 6.1 bedoelde bestemming bedraagt 25 m² per gebouw;
  3. behoudens het gestelde onder a zijn op of in de in dit artikel bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  4. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

6.3 Afwijken van de bouwregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2 onder b en c en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de 110 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4 en worden toegestaan dat permanente opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de 110 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat;
  3. in de afweging omtrent verlening van afwijking in ieder geval rekening wordt gehouden met belangen uit agrarische bedrijfsvoering, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.6.1 Verbod     

In het belang van de hoogspanningsverbinding als bedoeld in lid 6.1 is het, behoudens het bepaalde in lid 6.6.2, verboden op en in de in lid 6.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;
  4. diepploegen;
  5. het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  6. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  8. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
6.6.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 6.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. verband houden met de aanleg van de desbetreffende ondergrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 6.1 en de daarbij horende voorzieningen;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 6.1, en de belemmeringenstrook;
  3. betrekking hebben op de aanleg van de bovengrondse hoogspanningsverbinding zoals bedoeld in artikel 7;
  4. betrekking hebben op de aanleg van het ondergrondse middenspanningsnet zoals bedoeld in artikel 10;
  5. die verband houden met de bouw en landschappelijke inpassing van het in artikel 3 bedoelde hoogspanningsstation;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
6.6.3 Toelaatbaarheid     

De vergunning als bedoeld in lid 6.6.1 wordt slechts verleend indien:

  1. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de 110 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' bestemde gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het beheer en de instandhouding van een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding;
  2. een belemmeringenstrook.

met de daarbij behorende:

  1. voorzieningen ten behoeve van de bestemming, zoals (veiligheids)voorzieningen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de in lid 7.1 bedoelde bestemming die voldoen aan de volgende criteria:
    1. de bouwhoogte van een hoogspanningsmast mag niet meer bedragen dan 62 m;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 m;
  2. ten behoeve van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

7.3 Afwijken van de bouwregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 onder b en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

7.4 Specifieke gebruiksregels     

7.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruiken van bouwwerken als drager van reclame-uitingen;
  2. het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.4.1 en worden toegestaan dat permanente opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

7.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.6.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten dieper dan 0,5 m onder maaiveld anders dan normaal spit- en ploegwerk voor zover dit geen diepploegen dieper dan 1 m onder maaiveld is;
  5. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  7. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
7.6.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 7.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. verband houden met de aanleg van de desbetreffende bovengrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 7.1 en de daarbij horende voorzieningen;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van de hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in lid 7.1, en de belemmeringenstrook als ook het normaal onderhoud en beheer hetgeen krachtens de onderliggende bestemmingen is toegestaan;
  3. betrekking hebben op de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding zoals bedoeld in artikel 6;
  4. betrekking hebben op de aanleg van het ondergrondse middenspanningsnet zoals bedoeld in artikel 10;
  5. die verband houden met de bouw en landschappelijke inpassing van het in artikel 3 bedoelde hoogspanningsstation;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
7.6.3 Toelaatbaarheid     

De vergunning als bedoeld in lid 7.6.1 wordt slechts verleend indien:

  1. isgen uit oogpunt van doelmati aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de hoogspanningsverbinding;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van de bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding is gebleken dat hierte g leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 1     

Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 1' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' ten behoeve van een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemming 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710, te vervallen vanaf twee jaar nadat het hoogspanningsstation, zoals bedoeld in artikel 3 van dit plan, in gebruik is genomen. Binnen twee jaar na het volledig in bedrijf nemen van het hoogspanningsstation dient de te vervallen hoogspanningsverbinding uit bedrijf genomen te zijn en dient te zijn begonnen met de verwijdering van deze verbinding.

Tot het moment van het vervallen van de bestemming blijft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1' ten behoeve van een bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingplan 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710 in werking.

Artikel 9 Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 2     

Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding te vervallen 2' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' ten behoeve van een bovengrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710, te vervallen nadat dit bestemmingsplan is vastgesteld.

Tot het moment van het vervallen van de bestemming blijft de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2' ten behoeve van een bovengrondse 110 kV-hoogspanningsverbinding met bijbehorende voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingplan 'Buitengebied 2011' met IMRO-code NL.IMRO.0114.2009072-0710 in werking.

Artikel 10 Leiding - Middenspanning     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Middenspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor een ondergronds middenspanningsnet alsmede voor de hierbij behorende belemmeringenstrook, mofputten en voorzieningen ten behoeve van de bestemming.

10.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in de in dit artikel bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 2 m ten dienste van de in lid 10.1 bedoelde bestemming worden gebouwd;
  2. behoudens het gestelde onder a zijn op of in de in dit artikel bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken toegestaan, met uitzondering van bestaande (vergunde) gebouwen en bouwwerken;
  3. indien bestaande gebouwen en/of bouwwerken worden vervangen, vernieuwd of veranderd is dit toegestaan indien de oppervlakte en hoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2 onder b en c en worden toegestaan dat wordt gebouwd overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van het betrokken middenspanningsnet niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van het middenspanningsnet is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

10.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.4 en worden toegestaan dat permanente opslag plaatsvindt van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen overeenkomstig de andere aan de gronden toegekende bestemming(en), mits:

  1. de belangen en de veiligheid van het betrokken middenspanningsnet niet worden geschaad;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van het middenspanningsnet is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

10.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

10.6.1 Verbod     

In het belang van het middenspanningsnet als bedoeld in lid 10.1 is het, behoudens het bepaalde in lid 10.6.2, verboden op en in de in lid 10.1 bedoelde gronden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting en bomen, alsmede het rooien van beplantingen en bomen;
  2. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  3. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen dieper dan 0,5 m onder maaiveld;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten dieper dan 0,5 m onder maaiveld anders dan normaal spit- en ploegwerk voor zover dit geen diepploegen dieper dan 1 m onder maaiveld is;
  5. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen, alsmede het verhogen of verlagen van het waterpeil;
  7. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies.
10.6.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in lid 10.6.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  1. verband houden met de aanleg van het desbetreffende middenspanningsnet, zoals bedoeld in lid 10.1 en de daarbij behorende voorzieningen;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer van het middenspanningsnet, zoals bedoeld in lid 10.1, en de belemmeringenstrook;
  3. betrekking hebben op de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding zoals bedoeld in artikel 6;
  4. betrekking hebben op de aanleg van de bovengrondse hoogspanningsverbinding zoals bedoeld in artikel 7;
  5. die verband houden met de bouw en landschappelijke inpassing van het in artikel 3 bedoelde hoogspanningsstation;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van inwerkingtreding van dit plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  7. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
10.6.3 Toelaatbaarheid     

De vergunning als bedoeld in lid 10.5.1 wordt slechts verleend indien:

  1. is aangetoond dat de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van het middenspanningsnet;
  2. uit vooraf ingewonnen advies bij de betreffende leidingbeheerder van het middenspanningsnet is gebleken dat hiertegen uit oogpunt van doelmatig leidingbeheer geen bezwaar bestaat.

Artikel 11 Waarde - Archeologie     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de archeologische waarden in het gebied.

11.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. bij een verstoring die dieper gaat dan 15 cm dient de aanvrager de bouwwerkzaamheden onder extensieve archeologische begeleiding uit te voeren en een door het bevoegd gezag goed te keuren Programma van Eisen op te stellen.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

11.3.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren die de archeologische waarden verstoren, indien bij het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de verstoring van de gronden dieper gaat dan 15 cm:

  1. het verwijderen van de bovenste bodemlaag/bodemlagen (afgraven);
  2. het verwijderen van een of meer bodemlagen en het daarna weer opbrengen van grond, bestaand uit de oorspronkelijke toplaag en/ of grond van elders (vergraven);
  3. het vermengen, keren van (alle) lagen in het bodemprofiel met een diepte van minimaal 15 cm (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld) ten behoeve van agrarisch gebruik (diepploegen- en woelen);
  4. het verwijderen van het microreliëf in de toplaag (egaliseren);
  5. het diep in de grond indrijven van heipalen of andere voorwerpen;
  6. het aanbrengen van leidingen en daarna weer terugbrengen van de grond, bestaande uit de oorspronkelijke toplaag en/of grond van elders;
  7. het aanbrengen van drainagebuizen in de grond;
  8. het bemalen van een of meerdere percelen (aanbrengen onderbemaling);
  9. het aanleggen van sloten of greppels, verbreden en/of uitdiepen van bestaande sloten of greppels;
  10. het aanplanten van gewassen of jonge bomen (ten behoeve van boomkwekerij of sierteelt).
11.3.2 Uitzonderingen     

Het in artikel 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. onder extensieve archeologische begeleiding plaatsvinden.
11.3.3 Toelaatbaarheid     

Een in artikel 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door de werken en/of werkzaamheden of door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de archeologische waarden van deze gronden, zoals omschreven in de bestemmingsomschrijving van onderhavige bestemming, niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels     

13.1 Strijdig gebruik     

Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  1. het niet na graafwerkzaamheden bij de aanleg, het beheer en het onderhoud van de ondergrondse hoogspanningsverbinding en het middenspanningsnet zoveel als redelijkerwijs mogelijk in de oorspronkelijke staat terugbrengen van de aardkundige en ecologische waarden en verkavelingspatronen.

Artikel 14 Algemene aanduidingsregels     

14.1 Geluidzone - industrie     

14.1.1 Algemeen     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte voor een hoogspanningsstation.

14.1.2 Bouwregels     
  1. voor het bouwen geldt dat geen nieuwe bouwwerken mogen worden gebouwd ten behoeve van geluidsgevoelige functies, met uitzondering van: ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd.
14.1.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze gebiedsaanduiding wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object;
  2. de nieuwvestiging van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen.
14.1.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de aanduiding wijzigen in die zin dat de zone wordt aangepast indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

Artikel 15 Overige regels     

15.1 Van toepassing verklaring     

Voor zover in dit plan aan gronden geen enkelbestemming is toegekend, blijven de volgende bestemmingsplannen van toepassing met inachtneming van de aanvullingen die in dit plan voor de gronden zijn opgenomen:

Plan IMRO Bevoegd gezag
Nieuw-Amsterdam-Veenoord, Bedrijventerrein de Tweeling NL.IMRO.011413002005069- gemeente Emmen
Buitengebied 2011 NL.IMRO.0114.2009072-0710 gemeente Emmen
Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen NL.IMRO.0114.2017025-P701 gemeente Emmen
Parapluplan Standplaatsen NL.IMRO.0114.2017011-P701 gemeente Emmen
Buitengebied Emmen, facetregeling geitenhouderijen NL.IMRO.0114.2020020-B501 gemeente Emmen
Emmen, Archeologie NL.IMRO.0114.2020032-B501 gemeente Emmen
15.1.1 Werking wettelijke regelingen     

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.2 Voorrangsregels     

15.2.1 Voorrang dubbelbestemming     

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een enkelbestemming en een dubbelbestemming, gaat het belang van de dubbelbestemming voor.

15.2.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen     

Voor zover op gronden meerdere dubbelbestemmingen zoals bedoeld in de artikelen 6, 7 en 10 gelden, wordt, voor zover de voor die dubbelbestemmingen geldende regels ten aanzien van bebouwing of gebruik niet met elkaar verenigbaar zijn, in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:

  1. Leiding – Hoogspanningsverbinding 1;
  2. Leiding - Hoogspanning;
  3. Leiding - Middenspanning.
15.2.3 Verhouding met onderliggende bestemmingsplannen     

Voor zover de dubbelbestemmingen 'Leiding - Hoogspanning', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 1', 'Leiding - Middenspanning' en 'Waarde - Archeologie', als bedoeld in artikel 6, 7, 10 en 11 van dit plan samenvallen met de bestemmingen die gelden volgens de onderliggende bestemmingsplannen, gaan de dubbelbestemmingen van dit plan voor, waarbij geldt dat deze dubbelbestemmingen ten opzichte van de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding - Gas' van ondergeschikte betekenis zijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 16 Overgangsrecht     

16.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %;
  3. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Hoogspanningsstation Veenoord.

Bijlagen bij de regels