Buitengebied, Buffer zuid    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding en doel     

Voor het behoud en de ontwikkeling van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Bargerveen worden diverse herstelmaatregelen uitgevoerd. Deze herstelmaatregelen zijn nodig om de kernopgaven en instandhoudingsdoelen voor het Bargerveen te realiseren. Eén van de herstelmaatregelen is het plan van de provincie Drenthe om een 500 meter brede bufferzone in te richten aan de zuidzijde van het Natura 2000-gebied Bargerveen: Buffer zuid. Het gaat globaal om het gebied tussen de Kerkenweg en de Duitse grens. Verder zal het waterschap Vechtstromen de waterhuishouding in het herinrichtingsgebied Nieuw-Schoonebeek aanpassen, hiervoor wordt een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure gebracht.

Het pakket aan maatregelen voert de provincie uit in samenwerking met het waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen. De locatie van deze bufferzone (roodomlijnd) is weergegeven in afbeelding 1.1. Door de inrichting vindt een functiewijziging plaats van ongeveer 220 hectare landbouwgrond. De landbouwgronden zijn in het kader van de landrichting aangekocht om de buffer te kunnen realiseren.

verplicht

Afbeelding 1.1 Natura 2000-gebied Bargerveen (groen gemarkeerd) en locatie bufferzone (blauw gemarkeerd)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied     

Het plangebied is gelegen ten zuiden van het Bargerveen. Het betreft een brede zone van ongeveer 500 meter breed (noord-zuid) die grenst aan het Bargerveen. De brede zone loopt vanaf de Kerkenweg in het westen tot aan de Duitse grens in het oosten. De begrenzing van het plangebied ligt aan de zuidzijde van de nieuw aan te leggen Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat. De zuidelijk van de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat aan te leggen nieuwe watergang maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de begrenzing zoals opgenomen in de Omgevingsvisie Drenthe 2018 (zie ook paragraaf 3.3.1).

1.3 Huidige planologische regelingen     

Voor het plangebied gelden in de huidige situatie de volgende bestemmingsplannen:

  • Buitengebied 2011 (vastgesteld 30 oktober 2014);
  • Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan) (vastgesteld 28 april 2022);
  • Buitengebied Emmen, facetregeling geitenhouderijen (vastgesteld 16 december 2021);
  • Parapluplan Standplaatsen (vastgesteld 31 mei 2018);
  • Parapluplan Parkeernormen gemeente Emmen (vastgesteld 26 april 2018).

Het voorliggende bestemmingsplan 'Buitengebied, Buffer zuid' herziet bovenstaande plannen voor zover gelegen binnen de planbegrenzing van dit bestemmingsplan.

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' zijn aan de gronden de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Kleinschalige Veenontginningen' en 'Verkeer - Weg' toegekend. Op een tweetal kleine percelen ligt de bestemming 'Bedrijf - Mijnbouw 2' ten behoeve van de daar aanwezige voormalige oliewinlocaties.

Het merendeel van deze gronden kent een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden. Over het gehele plangebied liggen de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologisch aandachtsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' ten behoeve van de aanleg van boven- en ondergrondse NAM-leidingen.

1.4 Leeswijzer     

In hoofdstuk 2 van de toelichting wordt de huidige situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het beleidskader van de gemeente, het waterschap, de provincie, het Rijk en Europa, uiteengezet. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de doelstelling en uitgangspunten van het bestemmingsplan en de planbeschrijving. Hoofdstuk 5 geeft inhoud aan de verschillende relevante omgevingsaspecten die een rol spelen bij dit plan. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische opzet waarbij de verbeelding en planregels worden besproken. Tot slot volgt in de hoofdstuk 7 een beschrijving van de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan en de resultaten van overleg en tervisielegging.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie     

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van Nieuw-Schoonebeek en ten zuiden van het Natura 2000-gebied Bargerveen. Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit agrarische gronden, die de volledige breedte vanaf de weg Nieuw-Schoonebeek naar Weiteveen (Kerkenweg) tot aan de Duitse grens beslaan. Aan de noordkant sluit het plangebied aan bij het Bargerveen.

Het plangebied wordt volledig ten dienste van het Bargerveen aangelegd. Het vormt daadwerkelijk een buffer tussen het Natura 2000-gebied en de zuidelijk gelegen en te handhaven landbouwgronden. Het gebied maakt onderdeel uit van het NNN-gebied.

De maatregel van de inrichting van de bufferzone ten gunste van het Bargerveen hangt ook samen met aanpassingen in de waterhuishouding in het landbouwgebied dat grotendeels ten zuiden van deze bufferzone is gelegen. Voor dit landbouwgebied wordt separaat een apart bestemmingsplan opgesteld.

In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op het ontstaan van het Bargerveen en daarna tegen welke achtergrond Buffer zuid wordt aangelegd. Hierna wordt kort ingegaan op het huidige gebruik van de buffer zelf.

2.1 Ontstaan Bargerveen     

Het Bargerveen is een restant van het Bourtangerveen, dat ooit circa 160.000 hectare groot was en dat grote delen van Zuidoost-Groningen, Oost-Drenthe en aangrenzende delen van Duitsland omvatte. Het Bourtangerveen is in de loop van de 19de en 20ste eeuw nagenoeg verdwenen door turfwinning en omvorming van moeras tot landbouwgebied.

Het Bargerveen lag in het uiterste oosten van het Nederlandse deel van het Bourtangerveen en werd lange tijd met rust gelaten omdat het zo slecht bereikbaar was. Maar begin 1900 werd toch gestart met de turfwinning in dit gebied en rond de jaren vijftig was het grootste deel van het turf afgegraven. In die tijd kwam er ook meer belangstelling voor de (natuur)waarden in het Bargerveen en in 1968 kocht de Rijksoverheid de eerste 66 hectare van het resterende hoogveengebied aan.

Enkele jaren later verscheen een ambitieus aankoopplan voor het Bargerveen van het toenmalige ministerie van CRM (cultuur, recreatie en maatschappelijk werk). Voornemen was een hoogveenreservaat te stichten met een omvang van circa 4.000 hectare. Na jarenlange discussies met betrokken partijen (gemeenten Emmen en Schoonebeek, het toenmalige waterschap Bargerbeek, de verveningmaatschappijen, de landbouw en de vakbonden), werd de aankoopdoelstelling teruggebracht tot 2.000 hectare. De huidige omvang van het Bargerveen (begrensd als Natura 2000-gebied) is 2.154 hectare.

Het Bargerveen is in mei 1992 door de Nederlandse regering bij de Europese Commissie aangemeld als Vogelrichtlijn gebied en in mei 2013 als Habitatrichtlijngebied. Op 4 juni 2013 heeft de definitieve aanwijzing als Natura 2000-gebied plaatsgevonden.

Het Bargerveen bestaat uit drie gedeelten: het Meerstalblok (circa 500 hectare), het Amsterdamsche Veld (circa 600 hectare) en het Schoonebeeker Veld (circa 900 hectare). Het gehele Bargerveen wordt beheerd door Staatsbosbeheer. De afgelopen decennia zijn veel waterhuishoudkundige maatregelen uitgevoerd om gunstige omstandigheden te creëren voor het weer op gang brengen van de hoogveenvorming.

2.2 Huidig gebruik     

Het plangebied is op dit moment in gebruik als landbouwgebied. Het gebied direct aansluitend op het Bargerveen wordt voornamelijk gebruikt voor de aardappelteelt, ook omdat deze vanaf de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat goed bereikbaar is. Deze gronden kennen in het voorjaar veel wateroverlast, waardoor berijding en bewerking van de gronden pas laat in het seizoen kan plaatsvinden.

Het plangebied kent vrijwel geen andere functies. Langs de rand van het gebied loopt nog de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat, die op enig moment het plangebied doorkruist. Langs de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat loopt een NAM-leiding richting Duitsland.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Gemeentelijk beleid     

3.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef     

De Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is 24 september 2009 vastgesteld. De structuurvisie is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020 (vastgesteld september 2001). De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. Ook dient de structuurvisie om bedrijven, instellingen en andere overheden uit te nodigen tot en te stimuleren om passende, gewenste activiteiten en investeringen te doen die aansluiten op de weergegeven ambities en ruimtelijke mogelijkheden. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid.

De ruimtelijke hoofdstructuur in de visie is gebaseerd op de 'lagenbenadering'. Deze benadering gaat uit van een logische opbouw van het landschap in drie lagen:

  • Laag 1: de ondergrond: de natuurlijke basis; water, bodem, landschap en natuur;
  • Laag 2: de netwerklaag: verbindingen; systeem van wegen, kanalen, spoorlijnen en andere verbindingen;
  • Laag 3: de occupatielaag: wonen, werken, recreëren en voorzieningen.

Het Bargerveen en haar omgeving vormt een gedeelte van de eerste laag. Eén van de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in de eerste laag is het versterken van het Bargerveen.

Het Bargerveen is een uniek natuurgebied waar een gedeelte van het oorspronkelijke hoogveenlandschap behouden is. Het Bargerveen kenmerkt zich door onvergraven hoogveen met tamelijk volledige veenprofielen en veenmeertjes. Ook is er uitgestrekte hoogveenvegetatie met zeldzame fauna aanwezig. Het reservaat is vrij van bebouwing en mede daardoor zeer rustig. Vanuit natuur- en cultuurhistorisch perspectief ligt behoud voor de hand.

Het omliggend gebied kent vooral een agrarische functie. De landbouw is over het algemeen gebaat bij een ander waterpeil. Om het contrast in waterpeil te verkleinen zet de structuurvisie in op de realisatie van een ruimtelijke overgangszone. Buffer zuid is zo'n overgangszone.

3.1.2 Ruimtelijke Waardenkaart Emmen     

In het uitvoeringsprogramma horende bij de Structuurvisie gemeente Emmen 2020, Veelzijdigheid troef, is de Ruimtelijke waardenkaart (hierna: RWK) opgenomen. De RWK voorziet in de analyse van het landschap.

De RWK belicht de cultuurhistorische en de landschappelijke waarden van het grondgebied van de gemeente Emmen. Het geeft een beschrijving van het ontstaan van het landschap en stelt de belangrijkste karakteristieken van het landschap vast, geeft de knelpunten aan met betrekking tot hedendaagse ruimtelijke ontwikkelingen en stelt een strategie op voor behoud, versterking en ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie. Het document biedt concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap in relatie tot cultuurhistorie en geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening moet worden gehouden. De RWK hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en fauna, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.

In de Ruimtelijke waardenkaart wordt het landschap van de gemeente Emmen onderverdeeld in een drietal grote eenheden:

  • Het esdorpenlandschap op de zandgronden;
  • Het landschap van de hoogvenen (grootschalige verveningen);
  • Het landschap van de randverveningen (kleinschalige veenontginningen).

Het plangebied is aangeduid als 'landschap van de randverveningen'.

In de RWK wordt over ontwikkelingen in het landschap het volgende gezegd: 'Het landschap van vandaag is het resultaat van een proces van eeuwen en tegelijkertijd het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen. Want ook de komende decennia zal de ontwikkeling van het landschap onverminderd doorgaan. Ontwikkelingen moet men niet willen stoppen. Dat is een strijd die men op voorhand verliest. Ontwikkeling is immers inherent aan een levend landschap. De opgave is ontwikkelingen zodanig te geleiden dat kwaliteiten behouden blijven, knelpunten tot een oplossing worden gebracht, nieuwe kwaliteiten aan het landschap worden toegevoegd en dat alles zodanig dat het landschap 'zijn verhaal' kan blijven vertellen.' Hiermee worden ook de cultuurhistorische kwaliteiten bedoeld.

Voor het plangebied, dat onder de kleinschalige veenontginningen valt, is dit samengevat te vertalen in de volgende beleidsuitgangspunten:

  • Behoud van archeologische waarden.
  • Behoud van de cultuurhistorisch waardevolle structuren van kanalen/wijken.
  • Behoud van openheid, ruimte en zichtlijnen.
  • Behoud van waardevolle veengebieden.
  • Behoud van de verscheidenheid aan details (zoals bebouwing).
  • Versterken van de leesbaarheid van het gelaagde landschap.
  • Versterken van de kwaliteit van de 'achterkant' van bebouwingslinten grenzend aan het buitengebied.
  • Versterken van de herkenbaarheid van veenstromen.

3.1.3 De gemeente Emmen in het perspectief van het landschap     

In het bestemmingsplan Buitengebied is de Ruimtelijke Waardenkaart verder uitgewerkt in het rapport “de Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap”. In dit rapport worden de algemene ruimtelijke en visuele aspecten verder uitgewerkt naar een lager (meso) schaalniveau (zie Bijlage 2 bij de regels).

In het bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de lagenbenadering die in de Structuurvisie wordt gehanteerd. De onderste lagen van landschap, natuur en bodem zijn in de Structuurvisie bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden in de netwerk- en occupatie laag. Landschap is ook in de Structuurvisie de onderlegger voor het ruimtelijke, economische beleid. Het bestemmingsplan kiest landschap als randvoorwaarde voor ontwikkelingsmogelijkheden van de aanwezige functies. Begrip en inzicht in de landschappelijke opbouw kan als inspiratiebron werken bij landschappelijke ingrepen. Het rapport “De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" biedt een handvat voor het uitwerken van nieuwe ontwikkelingen.

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de kleinschalige veenontginningen. Het wordt gerekend tot het gebied Schoonebeek en omgeving. In dit gebied liggen de oudste (bij Schoonebeek), jongere (bij Nieuw Schoonebeek) en jongste (bij Weiteveen) kleinschalige veenontginningen dicht bij elkaar. Het is vooral de optelsom van de nog herkenbare cultuurhistorische karakteristieken die dit gebied zo bijzonder maakt. De gaafheid van de landschappelijke en ruimtelijke karakteristieken van Schoonebeek/Weiteveen worden als (zeer) hoog beoordeeld, de elementen zijn goed tot zeer goed aanwezig.

3.1.4 Cultuurhistorische waardenkaart Emmen     

De Cultuurhistorische waardenkaart Emmen is op 17 november 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Emmen. Binnen deze waardenkaart wordt over het Bargerveen en directe omgeving het volgende aangegeven:

"Het veenkoloniale landschap van Emmen is rijk aan veenrestanten; gebieden die uiteindelijk niet in cultuur zijn gebracht. Oosterbos, Berkenrode en het Bargerveen zijn hiervan voorbeelden. Het Bargerveen is het laatste overgebleven gedeelte van formaat, dat deel uitmaakte van het Bourtangerveen. Het Bargerveen bestaat uit drie delen; in het noorden het Meerstalblok, in het midden het Amsterdamscheveld en in het zuiden het Schoonebeekerveld".

Bij een Cultuurhistorische Waardenkaart is in principe alles van waarde, maar niet alles is even waardevol. Binnen het veenkoloniale landschap hebben de kanalen, wijken, wegen en grenspalen een zeer hoge historisch-geografische eindwaardering.

3.1.5 Conclusie gemeentelijk beleid     

Het realiseren van de buffer draagt bij aan het behouden en versterken van het Bargerveen. De buffer vormt de zuidelijke ruimtelijke overgangszone tussen natuur en landbouw. Er wordt zorg gedragen voor behoud van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden. Met het aanleggen van de buffer wordt invulling gegeven aan het geformuleerde gemeentelijk beleid.

3.2 Waterschapsbeleid     

Waterbeheerprogramma Waterschap Vechtstromen 2022-2027

Het vigerende beleid van Waterschap Vechtstromen is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027. Het Waterbeheerplan heeft een integraal en strategisch karakter. De belangrijkste punten uit het beleid kunnen als volgt worden samengevat:

  • De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) die ook onderdeel is van het nationale en provinciale waterbeleid, vormt voor de waterschappen een leidend beginsel. Dit betekent bijvoorbeeld dat het waterschap zich met concrete maatregelen gaat inzetten om te voldoen aan de KRW-doelstellingen voor waterkwaliteit.
  • Om wateroverlast in de toekomst te voorkomen, wordt met het ontwerpen en aanpassen van watersystemen rekening gehouden met huidige klimaatscenario's. Het realiseren van voldoende bergend vermogen in een watersysteem is daarbij een voorwaarde. Het einddoel daarbij is een robuust en klimaatbestendig watersysteem.
  • Veiligheid vormt een speerpunt, waarbij het functioneren van de primaire en regionale waterkeringen centraal staat.
  • Ruimtelijke ordening en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en daarop ligt de focus bij nieuwe gebiedsontwikkelingen en verbetering van bestaande watersystemen in de stedelijke omgeving. Via het watertoets proces denkt het waterschap vroegtijdig mee over de rol van het water in de ruimtelijke ontwikkeling.

In het Waterbeheerprogramma van het Waterschap zijn in grote lijnen de acties beschreven die het waterschap in de periode 2022 - 2027 wil uitvoeren. Er wordt ook een doorkijk voor de langere termijn gegeven.

De Waterwet kent een beleidsvormende rol toe aan de provincies. Voor Vechtstromen is het provinciale beleid beschreven in de omgevingsplannen van de provincies Drenthe en Overijssel. De provinciale plannen zijn kaderstellend voor het waterbeheerplan van de waterschappen. In de provinciale verordeningen zijn eisen gesteld aan de voorbereiding, opzet en vaststelling van de waterbeheerplannen.

In het Waterbeheerprogramma is onder andere opgenomen dat de noodzakelijke maatregelen voor het GGOR Bargerveen 2008 via een uitgebreid gebiedsproces zijn vastgesteld. Aangegeven is dat er bestuurlijke overeenstemming is over de voorgestelde maatregelen. In 2021 is het GGOR geactualiseerd en opgenomen in het Projectplan watersysteem Nieuw Schoonebeek. Hiervoor worden gelijktijdig met onderhavig plan de openbare procedures gevolgd waarna uitvoering van de maatregelen volgt.

Het Natura 2000-gebied Bargerveen grenst direct aan Duitsland.

Op het aspect water wordt verder ingegaan in paragraaf 5.2.

3.3 Provinciaal beleid     

3.3.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De omgevingsvisie van de provincie Drenthe beschrijft de visie van de provincie op verschillende onderwerpen zoals ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur. De Omgevingsvisie Drenthe functioneert daarmee als ruimtelijke structuurvisie (Wet ruimtelijke ordening), milieubeleidsplan (Wet milieubeheer), Provinciaal verkeers- en vervoersplan (Planwet verkeer en vervoer) en het regionaal waterplan (Waterwet). De hoofddoelstelling van het omgevingsbeleid is: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten van de provincie".

De kernkwaliteiten die de Drentse ruimtelijke identiteit inhoud geven zijn de zes Drentse landschapstypen, de cultuurhistorische deelgebieden, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. In de Omgevingsvisie zijn de kernkwaliteiten van deze aspecten beschreven. De Omgevingsvisie Drenthe streeft naar een robuuste ontwikkeling van de ruimtelijke dragers: de sociaal-economische structuur en het landbouw-, water- en natuursysteem. Dat wil zeggen dat de ruimtelijke dragers weinig gevoelig zijn voor verstoringen als gevolg van nieuwe ontwikkelingen.

De meest relevante kernkwaliteiten zijn:

  • Landschappelijke kwaliteit: Drenthe heeft een eigen kenmerkende ruimtelijke kwaliteit, een grote mate van variatie. Het gaat om het behoud en herstel van historische waarden en het behoud van de eigen identiteit van de Drentse samenleving. In die zin dient het landschap als grondslag voor het omgevingsbeleid;
  • Natuur: de provincie streeft naar behoud en versterken van de biodiversiteit. Aan deze ambitie wordt invulling gegeven door het realiseren van de ecologische hoofdstructuur (EHS), nu overgegaan in Natuurnetwerk Nederland (NNN). Binnen de NNN worden natuurfuncties behouden, hersteld of ontwikkeld. Andere ontwikkelingen zijn aanvaardbaar zolang deze verenigbaar zijn met, of ten dienste staan van, de natuurontwikkeling. Zo wordt de waterhuishouding afgestemd op de natuur- en bosdoelstellingen en sluit deze zo dicht mogelijk aan op een 'natuurlijke' waterhuishouding;
  • Cultuurhistorie. Het Bargerveen heeft een hoge provinciale cultuurhistorische waarde, wat met name blijkt uit de verkavelingsstructuur.

De cultuurhistorie is geborgd in het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (CHK). Het CHK is gekoppeld aan de Omgevingsvisie. Met de cultuurhistorische hoofdstructuur en beleidsvisie wil de provincie de ruimtelijke identiteit van Drenthe versterken. Binnen het kompas is de ambitie het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing. Met het realiseren van de buffer blijft het Bargerveen behouden zoals het is en waar mogelijk versterkt.

In de Natuurvisie 2014-2040 is uitgewerkt hoe de samenhang tussen biodiversiteit en natuurwaarden (binnen en buiten het NNN) kan worden versterkt en welk belang de Provincie heeft in natuurwaarden buiten het begrensde NNN. Met dit bestemmingsplan wordt een bijdrage geleverd aan de verbetering van de landschappelijke kwaliteit en de natuurdoelstellingen en wordt ruimte geboden aan water om wateroverlast tegen te gaan.

Binnen de provincie Drenthe zijn veertien gebieden die van Europees belang zijn, de zogenaamde Natura 2000 gebieden. Eén van de gebieden vormt het Bargerveen. Binnen de Omgevingsvisie is aangegeven dat de ambitie is een beschermde rol te vervullen, maar op een manier dat zo weinig mogelijk belemmeringen voor het omliggende gebied ontstaan en dat deze beschermende rol bijdraaagt aan een goede leefwerkomgeving. Aan de instandhoudingsdoelen uit de Wet natuurbescherming wordt beleven en benutten als doelen toegevoegd.

De beschermde rol neemt de provincie op zich in afstemming met gebiedspartners, waarbij de terreinbeherende organisaties en particulieren de herstelmaatregelen in het veld moeten uitvoeren. Hiertoe worden overeenkomsten met gebiedspartners afgesloten en financiële afspraken gemaakt. Maatregelen om de hydrologische situatie in het gebied te verbeteren spelen vaak een centrale rol om de instandhoudingsdoelen voor een gebied te bereiken. De meeste maatregelen worden in de natuurgebieden zelf uitgevoerd. In het geval van het Bargerveen is het nodig om een natte bufferzone langs het natuurgebied te realiseren. Het stabiliseren en verbeteren van de natuurkwaliteit biedt ruimte voor economische ontwikkeling.

Vrijetijdseconomie

Naast de kernkwaliteiten hecht de provincie ook aan een goede vrijetijdseconomie. De vrijetijdssector is immers een belangrijke pijler voor de Drentse economie. Drenthe heeft de bezoeker veel te bieden. Drenthe is dé fiets- en vrijetijdsprovincie van Nederland. De kwaliteiten van Drenthe voor de vrijetijdseconomie liggen in een combinatie van de kernkwaliteiten: natuur, landschap, erfgoed en cultuur. Dat wil de provincie zo houden en verder uitbouwen.

Klimaatverandering

Het is duidelijk dat de kans op wateroverlast als gevolg van de klimaatverandering toeneemt. Dat betekent dat meer ruimte aan watersystemen moet worden gegeven om de risico's van wateroverlast te beperken.

3.3.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe     

De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe (actualisatie 2019) zorgt voor de juridische borging van de Omgevingsvisie Drenthe. De Provinciale Omgevingsverordening bestaat op dit moment uit 7 delen. Dit zijn de delen Algemeen, Ruimtelijke Ordening, Milieu, Natuur en landschap, Water, Wegen en Overige bepalingen.

In de verordening is in artikel 2.6 'werken met kernkwaliteiten', vastgelegd dat, indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het ruimtelijk plan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. In de verordening is voorts opgenomen dat een ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt die deze kernkwaliteiten significant aantasten. De kernkwaliteiten Landschap en Natuur zijn van belang voor onderhavig plan.

Het plangebied is gelegen binnen het landschap 'wegdorpenlandschap van de randveenontginning' (kernkwaliteit Landschap). Het plangebied is aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Het gaat hierbij om de aangewezen natuurgebieden en nog aan te leggen natuurgebieden. Het bestemmingsplan heeft samen met het schetsontwerp voor de buffer tot doel om zowel het veenkoloniaal landschap als de NNN te versterken en maakt daar ook onderdeel van uit.

Op basis van artikel 2.28 dient voor Natuurnetwerk Nederland in bestemmingsplannen minimaal een wijzigingsbevoegdheid opgenomen te worden voor de wijziging in een bestemming 'Natuur' of 'Bos'. Middels dit bestemmingsplan wordt een bestemming 'Natuur' toegekend aan het NNN. Het bestemmingsplan waarin deze NNN gelegen is geeft in de toelichting van dat bestemmingsplan een beschrijving van de wezenlijke kenmerken en waarden van dat deel van het NNN, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan.

De kenmerken en waarden van het betreffende gedeelte van het NNN is beschreven in paragraaf 5.3.

Direct noordelijk van het plangebied ligt het Bargerveen dat is aangewezen als stiltegebied. Binnen het stiltegebied is het niet toegestaan om wild te crossen, toertochten te houden en grootschalige evenementen te organiseren of houden. Buiten het stiltegebied, binnen het plangebied, geldt deze beperking niet. Uiteraard wordt er bij de uitvoering, de inrichting en het gebruik van het plangebied wel rekening gehouden met dit stiltegebied.

verplicht

Afbeelding 3.1 Ligging stiltegebied Bargerveen (bruin gearceerd) direct noordelijk van het plangebied

Conclusie provinciaal beleid

Het realiseren van een buffer ten behoeve van het Bargerveen is een project dat voortvloeit uit provinciaal beleid ter realisering van de instandhoudingsdoelen van het Bargerveen als Natura 2000-gebied en ter verbetering van het NNN (voorheen EHS) en de landschappelijke kwaliteiten. Bij de uitvoering van het planvoornemen wordt rekening gehouden met het nabijgelegen stiltegebied Bargerveen. Het bestemmingsplan voldoet aan het provinciaal beleid en dient ter uitvoering van dit beleid.

3.4 Rijksbeleid     

3.4.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte     

Begin 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen. De structuurvisie heeft betrekking op:

  • rijksverantwoordelijkheden voor basisnormen op het gebied van milieu, leefomgeving, (water-)veiligheid en het beschermen van unieke ruimtelijke waarden;
  • rijksbelangen m.b.t. (inter-)nationale hoofdnetten voor mobiliteit en energie;
  • rijksbeleid voor ruimtelijke voorwaarden die bijdragen aan versterking van de economische structuur.

Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven-)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.

De structuurvisie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig”. Voor deze drie hoofddoelen zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Dit bestemmingsplan heeft raakvlakken met Nationaal belang 10:

Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.

Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied en zijn van belang voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Het Rijk laat de sturing tussen verstedelijking en landschap over aan de provincies, zo is er meer ruimte voor regionaal maatwerk.

De provincie Drenthe is verantwoordelijk voor de landschappelijke kwaliteit van het Bargerveen en omgeving en is tevens verantwoordelijk voor het behalen van de gestelde natuurdoelen.

3.4.2 Nationale Omgevingsvisie     

De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt daarna geheel (uitgezonderd Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone). De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. Omgevingskwaliteit is daarmee het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het rijk.

Nationale belangen

Met de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen. De eerste drie nationale belangen zijn van een ander, meer overkoepelend karakter, dan de overige. Deze nationale belangen zijn:

  1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  10. Beperken van klimaatverandering.
  11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO²-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

3.4.3 Besluit ruimtelijke ordening     

Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Deze ladder is als motiveringseis opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In deze situatie hoeft toetsing aan de ladder niet plaats te vinden.

3.4.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening     

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over de ruimtelijke ordening. Het Barro stelt eisen aan een bestemmingsplan daar waar het gaat om gebieden van nationaal belang. In de regels van het Barro is aangegeven hoe met deze belangen bij een nieuw op te stellen bestemmingsplan rekening moet worden gehouden.

Het Barro heeft op dit punt rechtstreekse werking. Daarnaast voorziet het Barro in provinciaal medebewind. Dit houdt in dat een provincie verplicht wordt tot het opnemen van zaken in de provinciale omgevingsverordening. Zo worden de provincies verplicht gebieden aan te wijzen die het Natuurnetwerk Nederland vormen.

Bij provinciale verordening worden de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden aangewezen en worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen.

3.4.5 Nationaal Waterplan 2016-2021     

Op 10 december 2015 hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan en de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering Rijksbeleid Deltabeslissingen). Het Nationaal Waterplan is vastgesteld op basis van de Waterwet en is voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid. Daarnaast zijn in het Nationaal Waterplan 2016-2021 verwerkt:

  • De gewenste ontwikkelingen, de werking en de bescherming van watersystemen in Nederland.
  • Benodigde maatregelen en ontwikkelingen.
  • Beheerplannen voor de stroomgebieden.
  • Beheerplannen voor de gebieden met overstromingsrisico.
  • Mariene Strategie.
  • Beleidsnota Noordzee.
  • Functies van de Rijkswateren.

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 voorziet in een actualisatie van het waterbeleid op een aantal terreinen. Zo is het beleid met betrekking tot waterveiligheid en zoetwater met de vastgestelde deltabeslissingen in 2014 fundamenteel veranderd. Het Rijksbeleid is in 2014 met een tussentijdse wijziging verankerd in het Nationaal Waterplan 2009-2015 en opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Daarnaast zijn de verschillende afspraken die door het kabinet zijn gemaakt de afgelopen jaren, over beleidsterreinen die raakvlakken hebben met water (zoals het Energieakkoord, de Natuurvisie en Deltaprogramma) verwerkt in het Nationaal Waterplan 2016-2021. Dit beleid blijft ook afzonderlijk van kracht. Met de vaststelling van het Nationaal Waterplan 2016-2021 voldoet Nederland tevens aan eisen die uit het Europees recht voortvloeien (de Kaderrichtlijn Water, Richtlijn Overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie).

NB. In maart 2021 heeft de minister het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022 - 2027 aangeboden aan de kamer. Deze beleidsactualisatie heeft geen noemenswaardig effect op dit bestemmingsplan.

Dit bestemmingsplan is verenigbaar met het Nationaal Waterplan 2016-2021. Met het bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan het nationale waterbeleid gelet op de inrichting van een veilig en betrouwbaar watersysteem. Daarnaast staat het bestemmingsplan de verhoging van de waterveiligheid niet in de weg.  

3.4.6 Nationaal bestuursakkoord water     

Het Nationaal bestuursakkoord water (NBW) is op 25 juni 2008 geactualiseerd. Met de actualisatie van het NBW onderstrepen de betrokken partijen, rijk, provincies, gemeenten en waterschappen nogmaals het belang van samenwerking om het water duurzaam en klimaatbestendig te beheren. In het akkoord staat onder meer hoe met klimaatveranderingen, de stedelijke wateropgave en de ontwikkelingen in woningbouw en infrastructuur moet worden omgegaan. Ook is er meer aandacht voor het realiseren van schoon en ecologisch gezond water. Het NBW heeft tot doel om het watersysteem in Nederland op orde te brengen en te houden en te anticiperen op klimaatverandering. Het gaat hierbij om de verwachte zeespiegelstijging, bodemdaling en klimaatverandering. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes.

Dit bestemmingsplan voorziet in de vergroting van de overlevingskansen van het natuurgebied Bargerveen. Met deze verbetering bij het NBW.

Conclusie Rijksbeleid

Het bestemmingsplan heeft tot doel de waterhuishouding van het aansluitende Natura 2000-gebied Bargerveen te verbeteren.

Bij toetsing aan de NOVI gaat het met name om het behoud en het versterken van de landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter-)nationaal belang en verder ook het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. De realisering van Buffer zuid wordt gezien als passend binnen de uitgangspunten van de NOVI. Het bestemmingsplan loopt daarmee in de pas met de uitgangspunten van het rijksbeleid.

3.5 Europees beleid     

Vogel- en Habitatrichtlijn

Natura 2000 is een netwerk van beschermde natuurgebieden, dat door de lidstaten van de Europese Unie wordt opgezet. Het Natura 2000-netwerk dient ter bescherming van zowel de gebieden (natuurlijke habitatten) als wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten. Natura 2000 wordt op zijn beurt weer gevormd door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen richten zich op de (directe) bescherming van soorten en op de instandhouding van hun leefgebieden en andere natuurlijke habitatten. Sinds 16 december 2015 vallen de Natura 2000-gebieden samen met de beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten) het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn onder de Wet natuurbescherming.

Conclusie Europees beleid

Met dit bestemmingsplan wordt invulling gegeven aan het herstel en de versterking van het Natura 2000-gebied Bargerveen. Daarmee sluit dit bestemmingsplan aan op het relevante Europese beleid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving     

Het Natura 2000-gebied Bargerveen is het grootste van de hoogveenrestanten van Nederland. De hydrologische omstandigheden zijn bepalend voor de kwaliteit en ontwikkeling van hoogveengebieden. De afgelopen jaren zijn veel maatregelen uitgevoerd om de waterhuishouding van het gebied te verbeteren. Er zijn zowel maatregelen binnen als buiten het Natura 2000-gebied noodzakelijk. Deze maatregelen vloeien voort uit het in 2017 vastgestelde Natura 2000 Beheerplan Bargerveen. De aanleg en realisering van Buffer zuid is één van die maatregelen.

4.1 Aanleiding     

Actieve hoogvenen hebben vaak te maken met versterkte wegzijging naar het omliggende ontgonnen landschap, waardoor hun behoud en herstel wordt bedreigd. De mate waarin dat gebeurt hangt af van de omvang van het veengebied, het grondwaterpeil in de omgeving en de doorlatendheid van de ondergrond. Het onderste deel van het veenpakket en eventueel daaronder aanwezige slecht doorlatende minerale lagen bieden daarbij de meeste weerstand tegen wegzijging. Het onderste deel van het veenpakket en deze slecht doorlatende lagen worden aangeduid als 'de veenbasis'.

De hoogveenkern van het Natura 2000-gebied Bargerveen is een restant van een groot hoogveencomplex waarvan de randen zijn afgegraven. Mede door de ligging op de Hondsrug ligt het Natura 2000-gebied hoog in het landschap. Deze hoge ligging zorgt voor een sterk verhang in het grondwaterpeil in het veenlichaam en daarmee voor een hoge laterale wegzijging (weglopen van grondwater door hoogteverschillen). Daarnaast bestaat de ondergrond van het Bargerveen uit een dik zandpakket met plaatselijk een tweetal slecht doorlatende lagen. Omdat deze slecht doorlatende lagen niet aaneengesloten zijn is ook sprake van een grote verticale wegzijging (vervloeien van het grondwater naar de zijkanten) en daarmee van relatief grote fluctuaties van de grondwaterstand.

Voor het Bargerveen wordt ernaar gestreefd de wegzijging door hoogteverschillen tegen te gaan door het veengebied te compartimenteren. Hierdoor worden de verschillen in grondwaterstand kunstmatig op niveau gehouden, waardoor de wegzijging wordt verminderd en/of vertraagd. De verticale wegzijging kan voor een belangrijk deel worden weggenomen door het realiseren van een buffer aan de randen van het Natura 2000-gebied. Door realisering van een buffer met compartimenten wordt het mogelijk om te komen tot lagere verschillen in waterpeilen binnen het veengebied.

In de voorbije jaren is het hoogveengebied Bargerveen al vergaand hersteld dankzij interne maatregelen in de waterhuishouding en de realisering van buffers rondom het Bargerveen. Er speelt echter nog een aantal knelpunten in de waterhuishouding waardoor realisatie van de Buffer zuid nodig blijft.

4.2 Opgave     

Op 27 september 2013 is de bestuurscommissie Bargerveen geïnstalleerd (GS Nota, provincie Drenthe, 19 februari 2014). Deze treedt in de plaats van de landinrichtingscommissie Nieuw Schoonebeek. In overleg met de landinrichtingscommissie is de opdracht voor de bestuurscommissie geformuleerd. De opdracht heeft betrekking op de eerste fase van de totale opgave voor het project Bargerveen, waarbij hydrologische maatregelen getroffen dienen te worden ter bescherming van het Natura 2000-gebied Bargerveen ten behoeve van de uitvoering van het Natura 2000 beheerplan Bargerveen. Doelstellingen van het project zijn samengevat:

  • Bijdragen aan de instandhoudings- en versterkingsdoelstellingen van het N2000-gebied Bargerveen en aan uitbreiding van de natuurwaarden van het Bargerveen en de directe omgeving.
  • Het omliggende gebied vrijwaren van extra wateroverlast en optimalisatie waterhuishouding.
  • Uitgaande van de natuurdoelstelling tevens bijdragen aan landbouwontwikkeling, de realisatie van een duurzaam watersysteem, recreatieve ontwikkeling, etc.

In december 2015 verleende de provincie Drenthe aan de Bestuurscommissie Bargerveen – Schoonebeek de aanvullende opdracht voor volledige inrichting van de bufferzones rond het Bargerveen, zijnde de bufferzones Noord, West, Weiteveen en Nieuw-Schoonebeek (nu bekend als Buffer zuid) (Aanvulling opdracht Bestuurscommissie 24 september 2013, provincie Drenthe, 8 december 2015). De opdracht omvat het onderzoeken en uitvoeren van de PAS (thans vervallen) en Natura 2000 maatregelen ten behoeve van het Bargerveen. De provincie riep hierbij op om voortdurend aandacht te besteden aan het realiseren van meekoppelkansen op basis van beschikbare financiering.

4.3 Doelstellingen     

Hoofddoel voor de inrichting van Buffer zuid is het herstel van de waterhuishouding in het Bargerveen. Dit doel laat zich splitsen in twee hoofdsubdoelen:

  1. ecologisch herstel en versterking van het Bargerveen (hogere waterstand ten behoeve van de natuurdoelen);
  2. verbeteren van de waterhuishouding voor de landbouw (lagere (grond)waterstand ten behoeve van de landbouw);

Om de hiervoor genoemde doelstelling te halen dient de bufferzone ingericht te worden en dient de waterhuishouding in het herinrichtingsgebied Nieuw Schoonebeek aangepast te worden. Hiervoor is het Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) Bargerveen 2008 opgesteld en in 2021 geactualiseerd en verwerkt in het eveneens ter visie liggende projectplan watersysteem Nieuw Schoonebeek.

Buffer zuid omvat een gebied van 220 hectare. Daarvoor zijn agrarische gronden vrijgemaakt en boerenbedrijven verplaatst. Dat heeft een grote impact op de omgeving, maar biedt ook mogelijkheden om iets terug te doen voor die omgeving. Bij de inrichting van Buffer zuid ontstaan – net als bij de andere buffers en in het Bargerveen – mogelijkheden voor medegebruik, zoals recreatie en ingrepen ten behoeve van klimaatrobuustheid.

Om negatieve impact op de omgeving te verkleinen zijn de volgende drie subdoelen van het project gedefinieerd:

  1. voorkomen negatieve effecten op de (woon)omgeving;
  2. klimaatrobuustheid;
  3. landschap en recreatie.

  1. Ecologisch herstel en versterking van het Bargerveen

De genoemde doelstellingen houden voor de natuur in dat er gestreefd wordt naar stabiele, hoge waterstanden. De stijghoogte van het grondwater onder de veenbasis wordt verhoogd en gaat zo mogelijk tot in de veenbasis reiken.

In de bufferzone komt veel water te staan. De buffer is, gerekend van oost naar west, in te delen in vier 'vakken'. In het eerste vak aan de oostkant komt ongeveer 40% van het oppervlak onder water te staan, in het tweede vak 70% en in de twee westelijk gelegen vakken 90%. Deze grote hoeveelheden water helpen voorkomen dat het water weglekt uit het Bargerveen. Tijdens extremere natte situaties verandert het oppervlak dat onder water staat naar 90% voor alle vakken.

Door realisering van de buffer zal de wegzijging van water uit het Bargerveen sterk verminderen waardoor de stijghoogte in het Bargerveen verhoogd wordt en het Bargerveen ecologisch verder hersteld en versterkt kan worden.

Ten behoeve van een optimale werking van de buffer ten gunste van het Bargerveen dient de bestaande Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat verlegd te worden naar de zuidzijde van het plangebied.

  1. Verbeteren van de waterhuishouding voor de landbouw

Voor de landbouw ten zuiden van de bufferzone gaat het om het realiseren van het GGOR zodat in het landbouwgebied ten zuiden van de buffer kan worden uitgegaan van een drooglegging van 1 meter in 90% van het peilgebied in de winterperiode. In de zomerperiode is de drooglegging in een aantal peilvakken minder dan 1 meter in 90% van het peilgebied.

 

  1. Voorkomen negatieve effecten op de (woon)omgeving

Voor wat betreft de effecten op de (woon)omgeving is het uitgangspunt dat er geen verslechtering van de waterhuishouding mag optreden ten opzichte van de huidige situatie. Met name de peilverlaging voor de landbouw zal naar verwachting een gunstig effect hebben op de omgeving.

  1. Klimaatrobuustheid

Klimaatrobuustheid betekent in deze situatie dat het watersysteem voldoet aan het middenscenario van het KNMI voor klimaatverandering in 2050.

  1. Landschap en recreatie

Tot slot moet de buffer wat betreft landschap en recreatie een landschappelijk en recreatief aantrekkelijk gebied worden voor de omgeving. Voor wat betreft de recreatie zijn in het plan onder andere de realisering van rustplaatsen en mogelijkheden voor kanovaren meegenomen. Ook zijn wandelpaden en fietsroutes meegenomen. Deze vorm van extensieve recreatie is een voortzetting van het extensieve recreatief gebruik in het Bargerveen en de eerder aangelegde bufferzones. Het Natura 2000-beheerplan Bargerveen stelt immers dat er geen significant negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van dit extensief recreatieve gebruik, mits gehouden wordt aan de voorwaarden die Staatsbosbeheer hanteert; bijvoorbeeld alleen wandelen en fietsen op paden en wegen.

Gemotoriseerde recreatie is in de buffer niet toegestaan, derhalve is parkeren aan de zuidzijde toegestaan.

De Bestuurscommissie Bargerveen - Schoonebeek heeft de nadrukkelijke ambitie dat de ontwikkelingen van Buffer zuid ook een ruimtelijke kwaliteitsimpuls geven aan de omgeving. Omdat 220 hectare aan agrarische gronden wordt onttrokken en omdat boerenbedrijven hebben moeten wijken voor de ontwikkeling van de buffer, hechten de bestuurscommissie en de gebiedspartners, waaronder de gemeente Emmen, er veel waarde aan om iets 'terug te doen' voor de omgeving. Een ruimtelijke en economische impuls voor de streek is bij voorkeur in te vullen met recreatie, omdat het zich kan verenigen met het hoofddoel: herstel van de waterhuishouding in het Bargerveen. Om een ruimtelijke kwaliteitsimpuls mogelijk te maken en om de natuurbeleving te versterken, is in Buffer zuid ook ruimte voor intensieve recreatie in de vorm van een horecabedrijf en maximaal 10 ecolodges.

4.4 Ruimtelijke kaders     

Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit

De Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit (HRK) (Handreiking Ruimtelijke Kwaliteit Ontwerpprincipes voor vormgeving Buffer Zuid Bargerveen, Royal HaskoningDHV, mei 2022, Bijlage 1) biedt de ruimtelijke kaders voor de inrichting van Buffer zuid. De HRK is de basis voor initiatiefpaspoorten (zie hierna) en het schetsontwerp. De HRK is tot stand gekomen in samenwerking met de in de Bestuurcommissie Bargerveen vertegenwoordigde partijen.

Het doel van de HRK is drieledig: het heeft tot doel de markt handvatten te geven en te inspireren, zodat er concrete initiatieven ontstaan die passen in het ontwerpgedachtengoed voor de bufferzone. Ten tweede dient het als communicatiemiddel om de omgeving meer beeld te geven bij mogelijke ontwikkelingen in de bufferzone en daarmee draagvlak te creëren. Ten derde dient het als toetsingskader om de ingediende initiatieven te toetsen.

Daarbij staan twee hoofdvragen centraal:

  1. Hoe kan het gebied worden ingericht zodat het hydrologisch (voorwaardelijk voor de inrichting) en ecologisch goed gaat functioneren en zorgvuldig wordt ingepast in het landschap, waarbij de landschappelijke kwaliteit en cultuurhistorische identiteit van het gebied worden versterkt?
  2. Wat zijn het gewenste functioneren, gebruik en beleving van het gebied en wat is nodig om dat te bereiken?

Visie

Om het Bargerveen en de natuurwaarden duurzaam in stand te houden worden grote bufferzones rondom het hoogveengebied gerealiseerd. Deze 'watermachines' worden hydrologisch zodanig ingericht dat ze verdroging van het hoogveen voorkomen en gelijktijdig voorkomen dat omliggende landbouwgronden te nat worden.

De bufferzone vormt een nieuwe laag in het landschap. Het maakt echter onlosmakelijk deel uit van het landschap, omdat het functioneel gezien noodzakelijk is voor een duurzame instandhouding van het Bargerveen.

Qua vormgeving wordt aansluiting gezocht bij het omliggende landschap. Aan de noordzijde wordt de oeverlijn in de bufferzone vormgegeven als rafelige rand, kenmerkend voor het aangrenzende Bargerveen, terwijl aan de zuidzijde aansluiting wordt gezocht bij de langgerektheid van het slagenlandschap. De te verleggen Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat vormt de nieuwe "ontginningslijn" in oostwestelijke richting langs de zuidzijde van de bufferzone. De beplanting is gebiedseigen en sluit aan bij de karakteristiek van enerzijds het Bargerveen en anderzijds het ontginningslandschap. De kades worden zodanig ingericht dat ze geen harde barrières vormen maar geleidelijke overgangen zijn in het landschap.

De ontwikkeling van de bufferzone vindt plaats met respect voor het historische landschap. Het gebied gaat bijdragen aan een duurzame toekomst voor het Bargerveen en de (nieuwe) natuurwaarden. Er wordt ruimte geboden voor natuurlijk beheer (door middel van begrazing). Vooralsnog is er geen ruimte voor nieuwe vormen van (duurzame) landbouw. De aantrekkingskracht van het gebied op de bewoners zal door onder andere nieuwe fiets- en wandelroutes worden vergroot. De aanleg van de buffer biedt tevens economische kansen voor de regio. Bij de inrichting van het gebied én bij de ontwikkeling van medegebruik in het gebied staan de landschappelijke karakteristiek en -beleving centraal. Alle ontwikkelingen in de bufferzone dienen in dit gedachtengoed ontworpen te worden.

De bufferzone biedt volop kansen voor medegebruik en in het plan wordt hier ook de ruimte voor geboden. Een belangrijke voorwaarde voor medegebruik is dat het in harmonie is met de landschappelijke en natuurwaarden. De natuurdoelen van het Bargerveen mogen niet worden geschaad. Verschillende (gebruiks)functies (en doelgroepen) kunnen in het gebied een plek krijgen. Off-grid ecolodges passen bijvoorbeeld prima bij de landschaps- en natuurbeleving en hoeven de natuurwaarden niet te schaden. Kanoverhuur, educatiecentrum, horeca of innovatieve vormen van landbouw zijn mogelijk in te passen in (aangewezen) delen van het gebied, mits het niet het hydrologische en ecologische functioneren schaadt. De nieuwe functies leveren bij voorkeur ook een positieve bijdrage aan de leefbaarheid van Nieuw Schoonebeek. Denk aan medegebruik en eventuele economische activiteiten die in het gebied zullen plaatsvinden. Hierbij kan gedacht worden aan werkgelegenheid en medegebruik door de bewoners. Overlast van bijvoorbeeld geparkeerde auto's, verstorende verlichting en/of reclame-uitingen moeten tot een minimum worden beperkt en onveilige situaties door menging van bijvoorbeeld fietsers en wandelaars met landbouwverkeer voorkomen. Bij de ontwikkeling van initiatieven dienen de bewoners zorgvuldig meegenomen te worden.

In een gebied waar landschap en natuur centraal staan, dient vanzelfsprekend nagedacht te worden over natuurinclusief ontwerpen, toepassing van duurzame en circulaire materialen (die ook duurzaam qua beheer zijn) en groene energiebronnen. Bovendien moet het gebied goed te beheren zijn, om verrommeling van het landschap te voorkomen.

Ontwerpprincipes

Om invulling te geven aan voornoemde visie zijn ontwerpprincipes opgesteld. Deze principes zijn leidend voor het schetsontwerp en voor de situering en vormgeving van initiatieven in het plangebied. Het betreft de volgende ontwerpprincipes:

  1. landschappelijke karakteristiek en elementen;
  2. vergezichten en openheid;
  3. zonering - intensief versus extensief medegebruik;
  4. kades en oevers;
  5. ontsluiting en routes;
  6. bebouwing;
  7. natuurlijke afscheidingen.

Initiatiefpaspoorten

Voor de ontwikkeling van het gebied zijn enkele mogelijke initiatieven voor het gebied beschreven aan de hand van initiatiefpaspoorten (Initiatiefpaspoorten Buffer Zuid Bargerveen, Royal HaskoningDHV, mei 2022, Bijlage 2). De initiatiefpaspoorten geven een nadere detaillering met specifieke ontwerpprincipes en beeldkwaliteitseisen voor de realisatie van de economische activiteiten in Buffer zuid. De initiatiefpaspoorten zijn tot stand gekomen in samenspraak met betrokken partijen en dorpsvertegenwoordiging. Het gaat om de volgende paspoorten:

  • initiatiefpaspoort horeca/ receptie/ spelen, zuidwesthoek vak 4;
  • initiatiefpaspoort multifunctionele accommodatie, vak 2/ vak 3;
  • initiatiefpaspoort actieve recreatie/ buitensport, vak 2/ vak 3 (mogelijk te combineren met initiatief in zuidwesthoek vak 4);
  • initiatiefpaspoort natuurinclusieve/ circulaire landbouw, vak 1/ vak 2a en zuidkade overige vakken;
  • initiatiefpaspoort ecolodges (off-grid), vak 1/ vak 2a.

Beeldkwaliteitsplan

Om de kwaliteit te borgen die in de HRK en de initiatiefpaspoorten wordt beschreven is een beeldkwaliteitsplan (BKP) opgesteld (Beeldkwaliteitsplan Buffer Zuid Bargerveen, Royal HaskoningDHV, januari 2023, Bijlage 3). In dit BKP staan welstandseisen opgenomen. Welstandseisen mogen uitsluitend worden opgenomen in een door de raad vastgestelde welstandsnota. De welstandscommissie mag ook uitsluitend toetsen aan de eisen opgenomen in de welstandsnota. Daarom wordt dit BKP door de raad vastgesteld als onderdeel van de welstandsnota.

Het BKP geeft de inrichtingsprincipes weer voor de groenstructuur, de ontsluiting en de (erf)afscheidingen. Daarnaast omschrijft het BKP vooral de gewenste beeldkwaliteit, waarbij een onderscheid gemaakt wordt in de beeldkwaliteit in het algemeen en beeldkwaliteit van de bebouwing.

4.5 Totstandkoming schetsontwerp     

Milieu speelt een belangrijke rol bij het totstandkomen van een goed en verantwoord schetsontwerp. Reden waarom het milieubelang volwaardig in de besluitvorming moet worden betrokken. Hiertoe is het instrument milieueffectrapportage ontwikkeld (zie ook paragraaf 5.1). Voorafgaand aan de besluitvorming moet in beeld worden gebracht wat de milieugevolgen (kunnen) zijn. De uiteindelijke onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in het milieueffectrapport (MER). Binnen het MER van de Buffer zuid is een viertal scenario's onder de loep genomen en nader afgewogen. Uiteindelijk is er voorkeursalternatief uit voort gekomen.

Het voorkeursalternatief (VKA) is gebaseerd op het hydrologisch voorkeursprincipe en een combinatie van de landschappelijke inrichtingsvarianten. Deze zijn terug te vinden in het MER, die als Bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd.

In het MER Buffer zuid zijn verschillende ontwerpvarianten ontwikkeld en beoordeeld op hun effecten (waaronder hydrologische, ecologische en landschappelijke effecten). De effecten van het VKA zijn met het grondwatermodel doorgerekend voor een voorjaars- en zomersituatie.

Het voorkeursalternatief (VKA) is een combinatie van het hydrologisch voorkeursprincipe en de landschappelijke varianten “Gradiënt” en “Beek en Veen”. In afbeeldingen 4.1 en 4.2 is het VKA weergegeven bij een regulier peil en bij een extreem peil waarbij het landoppervlak in vak 1 en 2 onder water loopt.

verplicht

Afbeelding 4.1 Visualisatie VKA, regulier peil

verplicht Afbeelding 4.2 Visualisatie VKA, extreem peil

4.6 Planbeschrijving     

Het VKA is uitgewerkt in een schetsontwerp. Deze is weergegeven in afbeelding 4.3. Een leesbare versie van het schetsontwerp is opgenomen in Bijlage 1 bij de regels.

verplicht

Afbeelding 4.3 Schetsontwerp

Landschappelijke inrichting

Bij de landschappelijke inrichting van het VKA is gekozen voor een natuurlijke gradiënt met rafelige randen aan de noordzijde en aansluiting op de gestrekte verkaveling van het slagenlandschap aan de zuidzijde, waardoor een ruimtelijke relatie ontstaat met het veen. Verspreid in het gebied wordt opgaande beplantingen aangebracht waarbij aan de zuidzijde van de bufferzone stroken opgaande beplanting zijn voorzien die in lijn liggen met het zuidelijke slagenlandschap. Hierdoor ontstaat een landschappelijke verbinding met het zuidelijk gelegen gebied.

Recreatieve voorzieningen

De twee westelijke compartimenten bieden ruimte aan recreatieve voorzieningen en in de twee oostelijke compartimenten staan de natuurlijke aspecten centraal. De westelijke plassen en vak 2 zijn toegankelijk voor kanovaren. In de zuidwesthoek van de bufferzone komen een recreatieve voorziening, een parkeerplaats, een natuurspeelplek. Een uitkijkpunt wordt mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Verspreid over de bufferzone komen nog meer uitkijkpunten, waaronder vogelkijkhutten en - schermen, en zijn kleinschalige faunavoorzieningen zoals insectenhotels voorzien. In vak 1 en 2 kunnen enkele (drijvende of watergeorienteerde) ecolodges komen. Bij de realisering van de ecolodges gaat het om maximaal 10 ecolodges met beperkte voorzieningen. Zo worden deze ecolodges niet aangesloten op de nutsvoorzieningen. Bij de ecolodges staat de natuurbeleving voorop.

Binnen het plangebied zullen diverse educatieve/recreatieve punten en kunstwerken gerealiseerd en/of geplaatst worden, die zorgen voor beleveing van het landschap en het verhaal vertellen over het landschap, met name de veenontginning, vergelijkbaar met Geopark de Hondsrug.

In de hele bufferzone worden recreatieve (vlonder-)paden aangelegd, met fietsroutes langs de randen van de bufferzone en wandelpaden binnen de bufferzone. Het landbouwverkeer vindt plaats via de nieuwe Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat die aan de zuidzijde van de zuidkade wordt gerealiseerd. Deze nieuwe kade ligt hoger in het omliggende landschap en loopt geleidelijk af naar het bestaande maaiveld.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

In navolgende paragrafen worden de effecten van het planvoornemen op de omgeving en van de omgeving op het planvoornemen per omgevingsaspect beoordeeld. Ten behoeve van deze beoordeling is in sommige gevallen een onderzoek uitgevoerd. Daar waar in deze onderzoeken 'inrichtingsplan' staat, dient 'schetsontwerp' gelezen te worden.

5.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)     

5.1.1 Wettelijk kader     

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet mileubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan of inpassingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met grote milieugevolgen een milieueffectrapportage (m.e.r.) te doorlopen (gesloten spoor). Onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'C-lijst') geeft de aard en omvang van dergelijke projecten. Van andere projecten moet het bevoegd gezag beoordelen of deze projecten belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen hebben (m.e.r.-beoordeling). Deze projecten staan in onderdeel D van de bijlage Besluit m.e.r. (de 'D-lijst'). Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is altijd een toets noodzakelijk of sprake is van een project met grote milieugevolgen zodra een project één of meer van de beschreven activiteiten in Onderdeel D bevat, ongeacht de omvang van deze activiteiten. Deze toets, de zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling, dient plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn. Als blijkt dat aanzienlijke nadelige milieugevolgen niet zijn uit te sluiten, is alsnog een volledige m.e.r.-beoordeling of m.e.r.-procedure nodig.

In afbeelding 5.1 zijn bovenstaande regels schematisch weergegeven:

verplicht

Afbeelding 5.1 Schematische weergave m.e.r.-(beoordelings)plicht (bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu, via: http://www.infomil.nl)

Op basis van artikel 7.6 van de Wet milieubeheer kunnen Provinciale Staten als aanvulling op de 'C-lijst' uit het Besluit m.e.r. in de provinciale milieuverordening (of provinciale omgevingsverordening) extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn.

Provinciale Staten van Drenthe hebben in haar Omgevingsverordening geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die m.e.r.-plichtig zijn.

In aanvulling op het voorgaande is er nog een zijspoor, het open spoor, waardoor een plan m.e.r.-plicht kan gelden. Dit is het geval wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Dan geldt de verplichting tot uitvoeren van een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet en daarmee de verplichting tot het uitvoeren van een plan-m.e.r.

5.1.2 Noodzaak van een milieueffectrapport     

Een milieueffectrapport (MER) is een uitgebreid onderzoek waarmee de mogelijke milieugevolgen van een project vooraf in kaart worden gebracht. Daarnaast kan er onderzoek worden gedaan naar maatregelen om eventuele negatieve effecten te verminderen of te compenseren. Het MER geeft aan bewoners, betrokkenen en bestuurders inzicht in de milieugevolgen en ondersteunt de besluitvorming.

Het veranderen van een functie over een oppervlakte van meer dan 125 hectare is een activiteit die valt in categorie D9 van het Besluit m.e.r.. Een bestemmingsplan voor de inrichting van het landelijk gebied staat genoemd in kolom 3 (plannen) en kolom 4 (besluiten). Dat betekent dat het bestemmingsplan geldt als zijnde een besluit waardoor het bestemmingsplan plan- en besluit-m.e.r.-plichtig is.

Op grond van de Provinciale Omgevingsverordening van Drenthe is een melding voor de ontgrondingen voldoende. Voor de ontwikkeling van de bufferzone hoeft geen Passende Beoordeling te worden uitgevoerd en er staan in de Provinciale Omgevingsverordening van Drenthe geen specifieke m.e.r.-plichtige activiteiten die betrekking hebben op het voornemen.

Omdat geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan m.e.r.-plichtig is, is een MER opgesteld (MER Buffer Zuid van het Bargerveen, Royal HaskoningDHV, 30 augustus 2022, Bijlage 4) en aanvullend daarop een oplegnotitie (Oplegnotitie wateraanvoer, Royal HaskoningDHV, 19 december 2022, Bijlage 5).

5.1.3 Proces en procedure     

Kennisgeving en raadpleging reikwijdte en detailniveau van het MER

Op 25 maart 2014 heeft de Bestuurscommissie Bargerveen-Schoonebeek een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) gepubliceerd. Dit markeerde de start van de m.e.r.-procedure. Met de kennisgeving werd eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken. Tijdens de ter inzagelegging van de NRD zijn betrokken bestuursorganen, wettelijke adviseurs en het publiek geraadpleegd over de benodigde reikwijdte en het detailniveau van het MER. In de NRD is beschreven welke effecten in het milieuonderzoek worden onderzocht ('reikwijdte'), de manier waarop en met welke diepgang ('detailniveau').

Zienswijzen 

Er zijn 6 zienswijzen binnengekomen. Deze zijn gebruikt bij het opstellen van dit MER.

Advies van de Commissie m.e.r. over de NRD

De Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) is een onafhankelijke commissie die de overheid adviseert over de inhoud en kwaliteit van milieueffectrapporten. Hiermee heeft de Commissie m.e.r. een belangrijke rol in de m.e.r.-procedure. Het openbaar advies over de reikwijdte en het detailniveau is uitgebracht op 27 mei 2014. De Commissie m.e.r. heeft bij het advies ook de 6 zienswijzen en het advies van het College van Rijksadviseurs meegenomen. Op basis van de inspraakreacties en adviezen heeft het bevoegd gezag het Advies Reikwijdte en Detailniveau voor het MER vastgesteld op 17 juni 2014.

Opstellen MER en ontwerp-bestemmingsplan

De NRD en de adviezen en zienswijzen zijn het vertrekpunt voor het opgestelde MER. De uitwerking in het MER is grotendeels in overeenstemming met de kaders uit de NRD, maar ten opzichte van de NRD is er een aantal wijzigingen doorgevoerd en onderbouwd.

Tussentijds advies van de Commissie m.e.r.

De Commissie m.e.r. heeft het concept MER Buffer Zuid van het Bargerveen in het voorjaar van 2021 getoetst. Het openbaar advies is uitgebracht op 23 juni 2021. In het uitgebreide advies heeft de Commissie m.e.r. om aanvullingen gevraagd om het milieubelang volwaardig mee te kunnen wegen bij de besluitvorming over het bestemmingsplan 'Buitengebied, Buffer Zuid'. Het MER is op deze punten aangevuld.

Advies van de Commissie m.e.r.

De Commissie m.e.r. heeft op 6 december 2022 een openbaar advies uitgebracht over het opgestelde MER. De Commissie geeft aan dat het rapport nagenoeg alle benodigde milieu-informatie bevat. Wel geeft de commissie aan dat er nog onzekerheid is of er voldoende wateraanvoer mogelijk is bij zeer langdurige periodes als gevolg van klimaatverandering. Een nadere uitwerking hiervan is noodzakelijk. Naar aanleiding van dit advies heeft aanvulling van het MER plaatsgevonden in de vorm van een oplegnotitie ().

MER en bestemmingsplan

Het MER maakt integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Buffer zuid'.

5.1.4 Totstandkoming voorkeursalternatief     

Inrichtingsvarianten

Ten behoeve van de ontwikkeling van Buffer Zuid is samengewerkt in de Projectgroep Buffer Zuid. In de Projectgroep waren de volgende partijen vertegenwoordigd: Dorpsraad Nieuw-Schoonebeek, Werkgroep (later Stichting) Tussen Beek en Veen, LTO Noord, gemeente Emmen, waterschap Vechtstromen, Staatsbosbeheer en Prolander. In een aantal schetssessies zijn de ideeën en wensen uit de omgeving voor de landschappelijke inpassing en de mogelijkheden voor medegebruik opgehaald. De ideeën zijn met de Projectgroep uitgewerkt. Er zijn vier inrichtingsvarianten verkend en beoordeeld op hun milieueffecten: Slagenlandschap, Land en Water, Gradiënt, Beek en Veen, zie afbeelding 5.2. Hierin waren verschillende inrichtingsmogelijkheden en vormen van medegebruik opgenomen.

verplicht

Afbeelding 5.2 Inrichtingsvarianten

De milieueffectbeoordeling is per inrichtingsvariant weergegeven in afbeelding 5.3.

verplicht

Afbeelding 5.3 Effectbeoordeling inrichtingsvarianten

VKA

Ter ondersteuning van de variantenafweging, zijn de inrichtingsvarianten doorgerekend met een grondwatermodel om de verandering van de grondwaterstand en de stijghoogte onder het Bargerveen te berekenen.

Uit het landschappelijke en hydrologische spoor is het Voorkeursalternatief (VKA) voor de inrichting van de bufferzone bepaald. Het VKA is een combinatie van de varianten Gradiënt en Beek en Veen en het hydrologisch voorkeursprincipe.

verplicht

Afbeelding 5.4 Visualisatie VKA bij regulier peil

verplicht

Afbeelding 5.5 Visualisatie VKA bij extreem peil

VKA+

De Commissie m.e.r. heeft het concept MER Buffer Zuid van het Bargerveen met de milieubeoordeling van het VKA in het voorjaar van 2021 getoetst. In het uitgebreide advies heeft de Commissie m.e.r. om een aantal aanvullingen gevraagd voor een betere besluitvorming. In 2021 is verder onderzoek gedaan om zorgvuldig antwoord te kunnen geven op de vragen van de Commissie m.e.r.

In de zomer van 2021 is tevens een Landschapsecologische systeemanalyse (LESA) van het Bargerveen uitgevoerd. Op basis van de LESA worden hogere peilen in het Bargerveen gehanteerd. Dat betekende meer mogelijkheden voor de peilen in de bufferzone. Dit is meegenomen in de hydrologische optimalisatie.

Met de nadere informatie naar aanleiding van het advies van de Commissie m.e.r. en gesprekken met hoogveendeskundigen, de hydrologische optimalisatie en het toekomstig ruimtegebruik is het VKA geoptimaliseerd tot een VKA+. Het VKA+ is vormgegeven in het schetsontwerp (zie paragraaf 4.6).

Conclusie  

Het VKA+ is in het MER beoordeeld op milieueffecten. Dit bestemmingsplan is een uitwerking van het MER en put derhalve mede uit de resultaten in het MER.

5.2 Water     

5.2.1 Wettelijk kader     

In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.

5.2.2 Beschrijving huidige situatie     

Om begrip te krijgen voor de werking van de aan te leggen buffer wordt in deze paragraaf de huidige geohydrologische situatie beschreven. De effecten op het aspect water zijn onderzocht in de volgende onderzoeken en modelberekeningen:

  • Grondwatermodel Bargerveen Buffer Zuid (Royal HaskoningDHV, 24 mei 2022, Bijlage 16).
  • Technisch achtergrondrapport oppervlaktewatermodel Bargerveen en Buffer Zuid (Royal HaskoningDHV, 23 mei 2022, Bijlage 17).
  • Effectberekeningen grond- en oppervlaktewatermodel Buffer Zuid (Royal HaskoningDHV, 24 mei 2022, Bijlage 18).
  • Principeafweging inrichting Buffer Zuid (Royal HaskoningDHV, 26 april 2017, Bijlage 19).

Maaiveldverloop

Het plangebied kent een relatief groot maaiveldhoogteverschil van noord naar zuid en ook een hoogteverloop van oost naar west. Het Bargerveen is ten opzichte van het zuidelijk ervan gelegen landbouwgebied een hoog gebied. Het maaiveldverloop van oost naar west verloopt van circa 17,50 meter +NAP naar 14,50 meter +NAP. In afbeelding 5.6 is het maaiveldverloop weergegeven. De maaiveldhoogten in het landbouwgebied liggen over het algemeen tussen circa 17,00 meter +NAP en 14,00 meter +NAP. In het landbouwgebied tussen het Bargerveen en de Europaweg is bijna overal het veen volledig afgegraven op enkele percelen na. Deze minder verveende percelen liggen ten opzichte van de omgeving meestal circa 1,00 meter hoger.

verplicht

Afbeelding 5.6 Maaiveldverloop plangebied (rood omlijnd) met locatie dwarsprofiel (zwarte stippellijn, zie afbeelding 5.7) (oplopend: blauw is laag, rood is hoog)

Bodemopbouw

De bodem ter plaatse van het plangebied en het zuidelijk deel van het Bargerveen/Schoonebeekerveld bestaat in hoofdlijnen uit een veenpakket met een dikte van circa 2 meter. De veenbasis bevindt zich op circa 16,0 – 16,5 meter +NAP. In het aanliggende landbouwgebied is er nog sprake van restveen. Onder het veenpakket ligt een zogenaamde tussenzandlaag met een beperkte dikte van circa 1 tot 2 meter. Onder deze zandlaag is er sprake van een keileemlaag die sterk varieert in dikte. Ter plaatse van het oostelijk deel van de buffer varieert de dikte van enkele meters tot 10 meter. In het westelijk deel van de buffer is de keileem afwezig. Hieronder bevindt zich vervolgens een dik watervoerend pakket.

verplicht

Afbeelding 5.7 Principeprofiel met de bodemopbouw en grondwaterstanden en stijghoogten van noord naar zuid (globale ligging profiel zie zwarte stippellijn in afbeelding 5.6)

Grondwaterstand en stijghoogte

De grondwaterstand (zwarte lijn in afbeelding 5.7 en uitleg over stijghoogte in navolgend kader) wordt beïnvloed door neerslag, verdamping en oppervlakkige afstroming. Oppervlakkige afstroming vindt plaats over maaiveld en door greppels. Dit treedt vooral op in de winter, als de grondwaterstand vrijwel aan het maaiveld staat. In de zomer houdt de oppervlakkige afstroming op. De stijghoogte in de tussenzandlaag onder het veen (rode lijn in afbeelding 5.7) wordt beïnvloed door het wegzakken van grondwater door het veen en stroming zuidwaarts richting het landbouwgebied.

Grondwaterstand en stijghoogte uitgelegd

Grondwater is water dat zich in de bodem bevindt. De diepte van het grondwater ten opzichte van het maaiveld wordt onder meer beïnvloed door het peil van het oppervlaktewater en door de bodemsoort. Grondwater was ooit neerslag, dat in de grond is weggezakt (geïnfiltreerd). Bovenin de grond is er niet alleen water, maar ook lucht tussen de korrels aanwezig. Daar is de grond dus niet volledig verzadigd met grondwater (onverzadigde zone). Door de zwaartekracht stroomt het water omlaag en komt het in de verzadigde zone terecht, de zone waarin zich tussen de korrels alleen nog water bevindt. Het grensvlak tussen onverzadigde en verzadigde zone is de grondwaterspiegel. De hoogte van de grondwaterspiegel (bijvoorbeeld ten opzichte van NAP) noemen we de grondwaterstand. De grondwaterstand kan worden gemeten door een gat in de grond te boren tot juist onder de grondwaterspiegel en even af te wachten tot er water in het gat is toegestroomd. Aan de grondwaterspiegel is er direct contact met de atmosfeer. Daarom spreekt men ook wel van niet-gespannen grondwater.



Dieper in de ondergrond komen zandpakketten voor die aan de bovenzijde zijn afgesloten door slecht doorlatende lagen zoals klei, (kei)leem of veen. Zo'n zandpakket wordt watervoerend pakket genoemd. Het grondwater dat zich daarin bevindt staat niet in direct contact met de atmosfeer, en wordt daarom aangeduid als afgesloten of gespannen grondwater. Als er een gat wordt geboord tot in die zandlaag, en er wordt een buis in geplaatst die aan de onderzijde geperforeerd is, dan stijgt de waterspiegel in die buis tot boven de bovenkant van het watervoerend pakket. De hoogte van de waterspiegel in de buis wordt de stijghoogte van het grondwater genoemd. Als de stijghoogte in deze watervoerende laag hoger is dan de ondiepe grondwaterstand, dan stroomt het grondwater door de klei- of veenlaag omhoog. We spreken dan van een kwelgebied. In een infiltratiegebied is de situatie andersom.



Afbeelding 5.8 illustreert de grondwaterstanden en stijghoogtes ter plaatse van het Bargerveen. In deze figuur is de stijghoogte hoger dan de onderkant van het veen (de veenbasis). Dat is een situatie die gunstig is voor het veen en de ontwikkeling van levend hoogveen. Er zijn ook plaatsen waar de stijghoogte lager is dan de veenbasis, en dat is ongunstig voor de ontwikkeling van levend hoogveen.



verplicht

Afbeelding 5.8 Schematische weergave grondwaterstand en stijghoogte ter plaatse van het Bargerveen

Waterpeilen

De peilen in het landbouwgebied ter plaatse van de toekomstige buffer en de watergang langs de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat bevinden zich tussen 14 en 16 meter +NAP. Afbeelding 5.9 geeft de gemiddeld gemeten oppervlaktewaterpeilen over de periode 2003 tot en met 2004 weer. Het peilverloop in het Bargerveen volgt een getrapt verloop van noord naar zuid. De gehanteerde waterpeilen in de hogere delen van het Schoonebeekerveld bevinden zich op 18,6 – 18,9 meter +NAP. Langs de zuidelijke rand van het Bargerveen is dit overwegend 17,5 meter +NAP.

verplicht

Afbeelding 5.9 Gemeten oppervlaktewaterpeilen (bron: GGOR Bargerveen 2008). Een leesbare versie van deze kaart is bijgesloten als bijlage 4 bij Bijlage 19)

Af- en aanvoersituatie

De afvoersituatie rondom het plangebied is als volgt: Het Bargerveen voert deels af in noordelijke richting naar de Runde en in westelijke richting naar het Dommerskanaal. Het landbouwgebied ten westen van het Bargerveen watert ook af naar het Dommerskanaal. Het landbouwgebied ten zuiden van de toekomstige buffer watert in zuidelijk richting af naar het Schoonebeekerdiep.

Het landbouwgebied ten westen van de toekomstige buffer wordt in de huidige situatie in de zomer voorzien van aanvoerwater via het Dommerskanaal. Het landbouwgebied ten zuiden van de toekomstige buffer wordt momenteel niet voorzien van aanvoerwater in droge tijden.

5.2.3 Beschrijving toekomstige situatie     

De te realiseren buffer maakt onderdeel uit van een totaalpakket aan maatregelen ten behoeve van het realiseren van de hoogveendoelstellingen in het Bargerveen. In afbeelding 5.10 is een principetekening weergegeven met daarop de maatregelen, waaronder het aanleggen van de buffer. De buffer zorgt voor tegendruk, waardoor er minder water wegstroomt uit het Bargerveen en er betere omstandigheden ontstaan voor de groei van hoogveen in het Bargerveen.

Het totaalpakket aan maatregelen gericht op ontwikkeling van hoogveen betreffen interne vernattingsmaatregelen in het Bargerveen/Schoonebeekerveld (1 en 2), de aanleg van een kade op de grens van het Bargerveen (3), het dempen van de sloot langs de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat (4) en de aanleg van de Buffer zuid (5).

verplicht

Afbeelding 5.10 Maatregelen ter plaats van het Bargerveen van noord naar zuid

Werking buffer

Buffer Zuid is opgedeeld in vier buffervakken (van oost naar west genummerd 1 tot en met 4). Hierbij wordt vak 4 in de zomer op een peil van 16.50 meter +NAP gehouden met als doel verhoging van de stijghoogte onder het Bargerveen tot, in de meest wenselijke situatie, in de veenbasis. Vak 1, 2 en 3 worden ingezet om in de winter afstromend water vanuit het Bargerveen op te slaan (conserveren) en om water uit het Dommerskanaal (dat normaliter wordt afgevoerd) op te slaan om hiermee vervolgens in de zomer vak 4 op peil te houden en daarmee bij te dragen aan de verhoging van de stijghoogte onder het Bargerveen. Daarnaast hebben de vakken 1, 2, 3 en 4 een bergende functie om zo in extreme situaties overlast in het landbouwgebied ten zuiden van de bufer te voorkomen. Ook hebben vak 2 en 3 een ecologisch minimumpeil om bij te dragen aan het voorkomen van wegzijging uit het Bargerveen.

5.2.3.1 Grondwaterkwantiteit     

De aanleg van de buffer inclusief het verhogen van de peilen is gericht op het verhogen van de stijghoogte onder het veen en het verminderen van de horizontale afstroming door het veen. Dit draagt bij aan het creëren van goede hydrologische omstandigheden voor het veen. De aanleg van de buffer heeft effect op de grondwaterstand rondom de buffer. In de volgende paragrafen wordt het effect op het landbouwgebied ten zuiden van de buffer, het effect op het Bargerveen en het effect op omliggende bebouwing toegelicht.

Effecten landbouw

Gelijktijdig met de inrichting van de buffer vindt een aanpassing van de waterhuishoudkundige situatie in het zuidelijk gelegen landbouw gebied plaats. Deze peilaanpassingen zijn vastgelegd in het Projectplan watersysteem Nieuw Schoonebeek. De peilen worden, ten opzichte van de gemeten peilen uit 2003, verlaagd om betere landbouwkundige omstandigheden te creëren. De afwatering wordt verbeterd door de aanleg van nieuwe watergangen en een aantal automatische stuwen die, over het algemeen, zorgen voor een drooglegging van 1 meter in 90% van het peilvak in de wintersituatie. Om in de zomer beter om te kunnen gaan met droogte worden in een aantal peilvakken zomerpeilen voorgesteld met een drooglegging kleiner dan 1 meter. Uitgevoerde berekeningen met het grondwatermodel laten zien dat de grondwaterstanden in het landbouwgebied met het instellen van deze peilen ook na inrichting van de buffer verlagen, waarmee de landbouwkundige omstandigheden verbeteren.

Effecten op Bargerveen

De aanleg van de buffer heeft tot doel om hoogveenvorming in het Schoonebeekerveld op gang te brengen.

Effecten bebouwing/grondwateroverlast

In de omgeving van de buffer liggen de kernen Nieuw-Schoonebeek, Zuidersloot en Weiteveen. Om te beoordelen of er effecten op de bebouwing optreden is een grondwatermodel gebruikt.

Voor Nieuw-Schoonebeek is berekend dat er geen verhogingen van de grondwaterstand optreden bij de aanleg van de buffer en aanpassingen van de peilen in het landbouwgebied. Binnen de bebouwde kern van Weiteveen treden geen effecten op. De aanwezigheid van de drainage en de sloot ter plaatse van de Kerkenweg en het hanteren van een winterpeil van 15,50 meter +NAP zorgt er voor dat de grondwaterstand hier niet verandert.

Ter plaatse van Zuidersloot wordt langs de woningen circa 5 tot 10 centimeter verhoging van de grondwaterstand berekend op die delen waar zich geen sloten bevinden (zie ook afbeelding 5.11). Het maaiveld ligt hier hoger dan de rest van Zuidersloot omdat het op de Hondsrug ligt. Uit peilbuisgegevens volgt dat de grondwaterstand hier diep is ten opzichte van maaiveld: In de winter op circa 1 meter onder maaiveld en in de zomer op circa 2,5 meter onder maaiveld. Een geringe stijging van 5 tot 10 centimeter leidt daarmee ook in nattere perioden niet tot overlast. Door middel van peilbuizen wordt de stijging in de toekomst gemonitoord.

verplicht

Afbeelding 5.11 Effecten gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ter plaatse van Zuidersloot ten opzichte van de situatie waarin er geen ingrepen plaats vinden

5.2.3.2 Grondwaterkwaliteit     

Het inrichting van de buffer heeft tot doel de grondwaterstand onder het Bargerveen stabieler en hoger te krijgen en de hoeveelheid wegzijging te verminderen. De aanleg van de Buffer zuid draagt hieraan bij. De landbouwkundige functie van het gebied waar de buffer wordt aangelegd, komt te vervallen. Hierdoor zal ook de hoeveelheid nutriënten (meststoffen) dat in het grondwater (en het oppervlaktewater) terecht kan komen, afnemen.

5.2.3.3 Oppervlaktewaterkwantiteit     

De waterbeheersing binnen de buffer is er op gericht om in de buffer waterberging van piekneerslagen mogelijk te maken en zoveel mogelijk water in de winter vanuit het Bargerveen en Dommerskanaal op te slaan (conserveren) om daarmee de wateraanvoer in de zomer te minimaliseren. In de vakken 1, 2 en 3 mag het waterpeil in (extreme situatie) tot maximaal 17,5 meter +NAP komen, in vak 4 tot maximaal 16,5 meter +NAP.

Vak 1, 2 en 3 worden ingezet om in de winter afstromend water vanuit het Bargerveen op te slaan om hiermee vervolgens in de zomer vak 4 op peil te houden. In vak 2 en 3 wordt aan het eind van de winter water opgepompt (geconserveerd) uit het Dommerskanaal, zodat er meer water beschikbaar is voor het op peil houden van vak 4 van de buffer. Daarnaast zijn er voor vakken 2 en 3 ook minimale peilen afgesproken van 16,61/16,62 meter +NAP. Vanuit vakken 2 en 3 wordt zo lang mogelijk vak 4 op peil gehouden, op het moment dat er niet voldoende water meer beschikbaar is wordt er water aangevoerd vanaf het Dommerskanaal naar vakken 4, 3 en 2.

Afvoer buffer

In de winter vindt afvoer plaats vanuit de vakken 2 en 3 via het landbouwgebied naar het Schoonebeekerdiep, vak 4 voert af richting het Dommerskanaal. Deze afvoer is noodzakelijk om te voorkomen dat de maximumpeilen worden overschreden. Met oppervlaktewaterberekeningen is aangetoond dat de afvoer vanuit de buffer niet leidt tot knelpunten in het ontvangende watersysteem en dat er wordt voldaan aan de normen voor wateroverlast van het waterschap.

Aanvoer buffer

Niet elk jaar kan er voldoende water worden geborgen en geconserveerd in de buffer om, zonder aanvoerwater, de minimale peilen te handhaven. Er is uitgerekend dat in een droge zomer tot maximaal 360.000 m3 aanvoerwater nodig is in de zomer. In een gemiddelde zomer is de aanvoerbehoefte 61.000 m3. Naast de aanvoer richting de buffer, wordt er in het plan ook aanvoer mogelijk gemaakt naar het landbouwgebied ten zuiden van de buffer.

Toename verhard oppervlak

Als gevolg van het toevoegen van bebouwing, bouwwerken, in- en uitritten, fiets- en voetpaden en parkeerterreinen neemt het verhard oppervlak in het plangebied met maximaal 2 hectare toe (zie tabel 5.1). In de oppervlaktewatermodelberekeningen is rekening gehouden met deze toename van verhard oppervlak.

De toename van verhard oppervlak is gering te noemen, omdat de voorziene waterberging in de buffer met een oppervlakte van ruim 190 hectare ruimschoots voorziet in compensatie van deze toename.

De Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat wordt één op één verplaatst, waardoor als gevolg daarvan het verhard oppervlak niet verder zal toenemen.

Tabel 5.1 Toename verhard oppervlak

Type verharding Oppervlakte
Verleggen Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat 0 m2 (één op één vervanging)
Nieuwe fiets- en voetpaden ca. 15.000 m2
24 parkeerplaatsen t.b.v. buffer ca. 600 m2
10 ecolodges 0 m2 (verplaatsbaar)
1 uitkijktoren 0 m2 (open constructie)
2 vogelobservatiehutten max. 100 m2
kunstobject max. 500 m2
bebouwing horeca max. 500 m2
75 parkeerplaatsen en 1 busstandplaats t.b.v. horeca ca. 1.875 m2
Totaal ca. 18.575 m2

5.2.3.4 Oppervlaktewaterkwaliteit     

De buffer wordt gevoed door neerslag, water afkomstig uit het Bargerveen en aanvoer vanuit het Dommerskanaal. Het water uit het Dommerskanaal bevat meer nutriënten zoals nitraten en fosfaten dan het water uit het Bargerveen. Naast aanvoer van nutriënten met het water uit de landbouwgebieden is er een risico op vrijkomen van nutriënten uit restveenlagen ter plaatse van de buffer.

Aan de hand van waterbalansberekeningen en beschikbare waterkwaliteitsgegevens is gekeken naar de te verwachten waterkwaliteit in de buffer. De resultaten maken duidelijk dat er (als er geen aanvullende maatregelen worden genomen) grote verschillen zijn tussen de buffervakken:

  • Vak 1 heeft een (qua nutriënten) goede waterkwaliteit; door de hoge humusconcentratie in het water afkomstig van het Bargerveen is er ook sprake van lichtlimitatie. In dit vak wordt geen algenbloei verwacht. Mogelijk is er ook te weinig licht voor ondergedoken waterplanten. Oeverplanten kunnen wel groeien in vak 1.
  • Vak 2 en vak 3 verkeren in een 'matige' toestand. Algengroei is periodiek mogelijk.
  • De nutriëntentoestand in vak 4 is 'ontoereikend'. De omstandigheden zijn geschikt voor algengroei en zelfs blauwalgengroei, verhoogde slibvorming (wat vaker baggeren noodzakelijk maakt) en groei van watercrassula (wat vraagt om intensiever beheer). De groei van ondergedoken waterplanten is niet waarschijnlijk.

In afbeelding 5.12 staat aan de hand van zogenaamde ecosysteembeelden weergegeven hoe de verwachtte waterkwaliteit er uit ziet. (Bron: STOWA 2018/23: Ecosysteembeelden voor stilstaande wateren).

verplicht

Afbeelding 5.12 Ecosysteembeelden. Vak 4: troebel met blauwalgen, vakken 2 en 3: troebel met groenalgen, vak 1: troebel zonder algen

Vooral de waterkwaliteit in vak 4 waar kans is op periodieke blauwalgengroei, verhoogde slibvorming en de groei van watercrassula is ongewenst. Bij de planuitwerking worden de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het aanvoerwater verkend. Hiervoor zijn in beeld een helofytenfilter en een ijzerzandfilter voor filtering van het water voordat het in de buffer wordt gepompt.

5.2.3.5 Waterveiligheid     

De aan te leggen kades om de buffer worden door het waterschap aangewezen als zijnde “overige waterkeringen”. Er wordt gewerkt met kades die een minimale overhoogte van 50 centimeter hebben (50 centimeter hoger dan het maximale peil). Voor het ontwerpen van waterkeringen wordt uitgegaan van de richtlijnen van het waterschap (deze richtlijnen sluiten aan bij de STOWA richtlijnen voor regionale keringen). Bij de inrichting wordt uitgegaan van het normeringsniveau T=100. Dit betekent dat de buffer in staat moet zijn om voldoende veiligheid te bieden bij een situatie die 1 keer in de 100 jaar voorkomt. Met uitgevoerde modelberekeningen is aangetoond dat bij een T=100 situatie de maximale peilen minimaal 50 centimeter beneden de kadehoogte blijven.

5.2.3.6 Riolering     

Voor toekomstige verharding en bebouwing zoals het horecagebouw en de ecolodges zal voor de afvoer en verwerking van afvalwater moeten worden voldaan aan de geldende wet- en regelgeving. Hemelwater kan oppervlakkig afstromen richting de buffer.

Door het plangebied loopt een hogedrukaardolietransportleiding van de NAM. De effecten van de aanwezigheid van deze leiding zijn beschreven in paragraaf 5.10 Externe veiligheid.

5.2.3.7 Volksgezondheid     

Wanneer er natte natuur wordt aangelegd zijn er veelal zorgen over muggenoverlast en het effect daarvan op de volksgezondheid. Met de inrichting van de Buffer zuid wordt in het ontwerp rekening gehouden met het voorkomen van muggenoverlast. Tussen de natte natuur en de bebouwing moet een 'droge' buffer zitten; zones die niet geschikt zijn voor muggen en dus relatief kaal zijn (brede kades, een weg, geen beplantingen, geen poelen e.d.). Tussen de buffer en de bebouwing zitten een brede kade, de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat en landbouwgronden, dit vormt in zijn geheel een voldoende barrière voor de veenmuggen. De aanwezigheid van muggen wordt nu en in de toekomst gemonitord.

Daarnaast wordt de inrichting van de buffer geschikt voor vissen. Vissen eten zeer graag (muggen)larven. Het water moet dus niet alleen maar ondiep zijn, wat geschikt is als paaigebied voor vissen, er moeten ook diepere plekken zijn waar vissen in de winter de vorst kunnen overleven.

De realisatie van steile oevers kan de kans op verdrinking van mens en dier vergroten. In het ontwerp worden de steile oevers altijd afgewisseld met flauwe oevers en vooroevers, hierdoor kan fauna altijd het water in en uit. voor de veiligheid van mensen worden steile oevers niet direct naast een wandel- of fietspad aangelegd.

5.2.3.8 Bodemdaling     

Doordat ter plaatse van de buffer peilen worden opgezet zullen mogelijk nog achtergebleven restveenlagen niet verder oxideren, waarmee verdere maaivelddaling niet kan optreden.

Bij de toekomstige aanleg van eventuele ecolodges in het gebied dient bij de keuze van de fundering rekening te worden gehouden met veen in de ondergrond.

5.2.3.9 Grondwateroverlast     

Op basis van uitgevoerde berekeningen zijn geen effecten te verwachten ter plaatse van Nieuw-Schoonebeek omdat deze worden afgevangen door de nieuwe peilen in het landbouwgebied. In Weiteveen zorgen de eerder aangelegde maatregelen er voor dat hier ook geen effecten ter plaatsen van de bebouwing optreden. Er wordt nog een effect van circa 5 à 10 centimeter berekend bij de bebouwing in Zuidersloot. Dit leidt gezien de huidige diepe grondwaterstanden en een te hanteren winterpeil van 15,50 meter +NAP, niet tot overlast (zie ook paragraaf 5.2.3.1).

Bij de aanleg van bebouwing in het plangebied moet rekening worden gehouden met fluctuerende oppervlaktewaterpeilen en ondiepe grondwaterstanden. Het vloerpeil van gebouwen dient tenminste 30 centimeter boven het hoogst optredende waterpeil aan te worden gelegd. Dit is geborgd in de bouwregels.

5.2.3.10 Verdroging     

Met het opzetten van de peilen in de buffer wordt het verhogen van de stijghoogtes onder het Bargerveen beoogd. Er zal geen verdroging optreden als gevolg van deze maatregel. Daarnaast wordt met de aanleg van de buffer ook aanvoer mogelijk gemaakt naar het landbouwgebied ten zuiden van de toekomstige buffer. De totale aanvoerbehoefte in het gebied zal toenemen, hiervoor wordt onderzocht wat de toekomstige gemaalcapaciteit van het aanvoergemaal moet worden. Indien nodig wordt deze dan ook vergroot.

5.2.3.11 Natte natuur     

De Buffer zuid wordt ingericht ten behoeve van de Natura 2000 maatregel; het verbeteren van de hydrologie in het Bargerveen. Echter, het schetsontwerp voorziet ook in verschillende natuurdoelen binnen het buffergebied zelf. De volgende natuurdoelen zijn gedefinieerd:

  • Zoete plas

Voor het open water is het van belang dat deze niet te diep en niet te ondiep zijn. Een diepte centraal in de plas/ slenk tussen circa 0,75 meter en 2 meter is ideaal voor de ontwikkeling van verschillende soorten planten met drijfbladen en ondergedoken planten. Daarnaast gelden de aandachtspunten ten aanzien van de waterkwaliteit zoals geformuleerd onder 5.2.3.4.

  • Plas-dras – dynamisch moeras

Moerassen komen voor op de overgang van water naar land. Dynamische moerassen zijn moerassen met een hoge waterstand en een dynamisch waterpeil. Moeras omvat open begroeiingen van riet, lisdodde en biezen in water, rietlanden en rietruigten. In de buffer zijn diverse plaatsen, zoals de eilanden en bredere oeverstroken, waar dit beheertype moeras kan ontstaan.

  • Kruidenrijk en faunarijk grasland, waarbij kades mogelijk te ontwikkelen zijn tot droog schraal grasland

Met name in vak 1 is er ruimte om een nat tot vochtig kruiden- en faunarijk grasland te ontwikkelen. De kade en de hogere delen in de buffer bestaan uit type droog grasland. De kade rondom de buffer heeft een waterkerende functie. Veiligheid van de kade staat hier voorop.

5.2.3.12 Klimaat     

Klimaatverandering leidt tot drogere zomers en intensievere piekbuien. De inrichting en het waterbeheer is geoptimaliseerd om zoveel mogelijk water te bergen bij pieken en vast te houden zodat het kan worden ingezet bij droogtes.

5.2.4 Watertoets     

Het waterschap Vechtstromen is nauw betrokken bij de totstandkoming van het plan. De procedure in het kader van de watertoets wordt doorlopen met behulp van het concept ontwerpbestemmingsplan.

5.2.5 Conclusie     

De verschillende wateraspecten zijn beoordeeld en leveren geen belemmeringen op, met uitzondering van de waterkwaliteit in vak 4. De kans op periodieke blauwalgengroei in vak 4 is ongewenst. Bij de planuitwerking worden de mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit van het aanvoerwater verkend. Hiervoor zijn in beeld een helofytenfilter en een ijzerzandfilter voor filtering van het water voordat het in de buffer wordt gepompt.

Voor het overige draagt het planvoornemen juist bij aan een verbetering van de waterhuishoudkundige situatie in en in de nabijheid van het plangebied. De watertoets wordt doorlopen.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect water.

5.3 Natuur     

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. Voorheen was de soortenbescherming in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998. Sinds 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in één nieuwe wet: de Wet natuurbescherming (Wnb). Gebiedsbescherming wordt ook gewaarborgd onder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De Wnb heeft tot doel in het wild voorkomende planten- en diersoorten in stand te houden en te beschermen. De wet kent daardoor zowel verbodsbepalingen als een algemene zorgplicht. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kan worden afgeweken van de verbodsbepalingen middels ontheffingen. Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voormalige EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten.

Onderzoek

Voor het plangebied is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Bargerveen - Buffer Zuid, Royal HaskoningDHV, 23 mei 2022, Bijlage 6). De natuurtoets geeft een algemene indruk van het onderzoeksgebied en de daar mogelijk voorkomende juridisch dan wel beleidsmatig beschermde natuurwaarden. Hierbij is gekeken naar de onderdelen soortenbescherming (flora & fauna) en gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden) uit de Wnb en naar het Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Soortenbescherming

Het voorgenomen project kan effecten hebben op onderstaande krachtens de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde soorten en soortgroepen:

  • Verschillende soorten vleermuizen: foerageergebied.
  • Verschillende soorten grondgebonden zoogdieren: foerageer- en leefgebied.
  • Verschillende soorten amfibieën: leefgebied.
  • Broedvogels kunnen mogelijk broeden en rusten binnen de planlocatie.

Om overtreding van de Wnb te voorkomen zijn mitigerende maatregelen geformuleerd en worden hieronder verder weergegeven. Overtreding van verbodsbepalingen uit de Wnb voor wat betreft overige soortgroepen is uitgesloten.

Ten aanzien van de soortenbescherming kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Buffer zuid met natuurinrichting betekent voor diverse bijzondere en beschermde soorten potentieel een geschikt nieuwe standplaats of leefgebied.
  • In het plangebied komen nu enkele beschermde soorten voor, het betreft vleermuizen die hier foerageren, de bosmuis (leefgebied in bospercelen), de buizerd (nest in bosperceel, jaarrond beschermd) en algemene broedvogels.
  • In de aanlegfase is een aantal maatregelen nodig om verstoring van soorten te voorkomen.
  • Het plan betekent mogelijk verlies van geschikt leefgebied van de grote bosmuis afhankelijk van de mate van vernatting. Nader onderzoek moet uitwijzen of de grote bosmuis daadwerkelijk aanwezig is. Indien dit het geval is, dient voor het verlies aan leefgebied alternatief geschikt leefgebied gerealiseerd te worden (bijvoorbeeld op de hooggelegen gronden in het oosten van het plangebied).

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In het Natura 2000-gebied Bargerveen en andere Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn diverse stikstofgevoelige habitattypen aanwezig. Een toename van stikstofdepositie in deze gebieden kan leiden tot verzuring en vermesting. Door verzuring kunnen daardoor gevoelige plantensoorten verdwijnen, wat kan resulteren in een verslechtering van de kwaliteit van een habitattype en daarmee mogelijk het verdwijnen (dier)soorten. Door vermesting kan een beperkt aantal plantensoorten sterk toenemen ten koste van andere (zeldzame) plantensoorten die vaak gebaad zijn bij weinig stikstof. Dit heeft effect op diersoorten doordat hierdoor verandering van het leefgebied optreedt. Negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden, als gevolg van verzuring en vermesting door stikstofdepositie uit de lucht (tijdens de aanlegfase) zijn niet op voorhand uit te sluiten. Derhalve is een stikstofdepositieberekening met behulp van AERIUS uitgevoerd.

Ten aanzien van de eventuele verstoring van Natura 2000-gebieden kan het volgende geconcludeerd worden:

Het planvoornemen Buffer zuid tast de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Bargerveen, Bergvennen & Brecklenkampse veld en Springendal & Dal van de Mosbeek in het licht van de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen niet aan.

Voor het Natura 2000-gebied Bargerveen betekent uitvoering van het bestemmingsplan Buffer zuid, waarbij beweiding en bemesting in het gehele plangebied beëindigd wordt, een verbetering van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Bargerveen vanwege het hydrologisch herstel. Daarnaast is er sprake van een blijvende afname in stikstofdepositie als gevolg van het plan.

Uit de verschilberekening gemaakt tussen de aanlegfase van de invulling van het bestemmingsplan (zichtjaar 2023) en het feitelijk landbouwkundig gebruik blijkt dat er lokaal sprake is van een tijdelijke bijdrage van 0,55 mol N/ha/j. Daarnaast is ook sprake van een sterke afname van de stikstofdepositie. Bij de depositieberekening is voor de referentiesituatie één emissiepunt gehanteerd. Wanneer de emissiepunten meer verspreid over de 500 meter lange bufferzone liggen (wat meer overeenkomt met de werkelijkheid) zal over het gehele Natura 2000-gebied sprake zijn van een afname in stikstofdepositie. De emissie in de aanlegfase is tijdelijk (tijdelijk en toegekend aan 1 jaar; 3.89 kg NH3/j en 9.711 kg NOx) en beduidend lager dan de jaarlijkse emissie in de referentiesituatie (3.2890 kg NH3/j). De berekende tijdelijke bijdrage op de in het Natura 2000-gebied aanwezige habitattypen H6230 heischrale graslanden, H7110A actieve hoogvenen en H7120 herstellende hoogvenen, heeft gezien de tijdelijke bijdrage toegekend aan 1 jaar en de blijvende (sterke) afname in stikstofdepositie vanwege het wegvallen van het landbouwkundig gebruik over de gehele bufferzone van 500 meter geen significant negatieve gevolgen.

Nieuwe Aeriuscalculator

Voor het bestemmingsplan en de MER is stikstof grondig onderzocht waarbij is gekeken naar de ‘worst case’ situatie. De conclusie is dat dit voldoet aan alle wettelijke regels. Voor de gebruiksfase geldt dat er sprake is van een afname van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Bargerveen. Dit komt doordat landbouwgronden een andere functie krijgen wat leidt tot afname van de ammoniakemissies door het wegvallen van de bemesting. Met het vervallen van de bouwvrijstelling is rekening gehouden. De aanlegfase is ook onderzocht. Voor de aanlegfase geldt dat er een tijdelijke toename is van de stikstofdepositie door de inzet van materieel. Dat dit acceptabel is wordt onderbouwd in de natuurtoets (ecologische onderbouwing) die bijlage bij het bestemmingsplan is opgenomen (bijlage 6). Ook de Commissie MER heeft ingestemd met de onderbouwing.

Om de stikstofdepositie te bepalen is er een wettelijk verplicht instrument: de AERIUS calculator. Voor deze plannen is stikstofdepositie berekend met de AERIUS calculator versie 2021. Op 26 januari 2023 is de nieuwe AERIUS calculator versie 2022 uitgekomen. Bij bestemmingsplannen bepaald het moment van vaststelling welke AERIUS calculator je moet gebruiken. Daarom is alsnog een berekening met de laatste AERIUS calculator gemaakt. Deze berekening gaf voor de gebruiksfase voor 1 punt een kleine verhoging. Geconcludeerd kan worden dat deze geringe stikstoftoename op dit punt geen ecologische effect heeft en daarmee acceptabel is zoals ook onderbouwd is in een oplegnotitie voor bij de natuurtoets (bijlage 7).

Natuurnetwerk Nederland

Het gehele plangebied maakt onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), zie hiervoor ook afbeelding 5.13. De provincie Drenthe heeft de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN niet expliciet beschreven. Voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN gelden het Natuurbeheerplan 2020 (provincie Drenthe, 2019) en de aanwezige beschermde waarden als uitgangspunt.

Het plangebied heeft als beheertype N00.01 'Nog om te vormen naar natuur' (Natuurbeheerplan 2022). Het betreft gronden met een intensief agrarisch of ander verleden die een natuurbestemming krijgen.

verplicht

Afbeelding 5.13 Ligging en begrenzing Natuurnetwerk Nederland 2019 (bron: Geoportaal Drenthe)

Omdat er op dit moment in het plangebied nog geen sprake is van wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN kan de voorgenomen ingreep voor de eventuele recreatieve voorzieningen in overeenstemming met de gebiedsbescherming plaatsvinden. Er is derhalve ook geen sprake van compensatieplicht.

Conclusie

Mogelijke verstoring van aanwezige beschermde soorten kan middels het toepassen van mitigerende maatregelen voorkomen worden. Naar de aanwezigheid van de grote bosmuis dient nader onderzoek verricht te worden. Indien de grote bosmuis aangetroffen wordt is er een alternatief geschikt leefgebied voor handen. Een ontheffing op de Wnb voor soortenbescherming is niet nodig, aangezien het project invulling geeft aan de maatregelen uit een Natura 2000-beheerplan. Een ecologisch werkprotocol en adequate ecologische begeleiding door een ter zake deskundige is noodzakelijk om de zorgplicht uit de Wnb te implementeren.

In de gebruiksfase draagt het plan bij aan de verbetering van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000 gebieden. Tijdens de aanlegfase ontstaat een tijdelijke stikstofdepositiebijdrage op het Bargerveen. Deze is dermate beperkt en tijdelijk dat dit niet leidt tot significant negatieve gevolgen voor stikstofgevoelige habitattypen.

Het plan zorgt voor realisatie en invulling van nieuwe natuur binnen het NNN en heeft een positief effect op het NNN.

Het bestemmingsplan kan uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het aspect natuur: soortenbescherming en gebiedsbescherming.

5.4 Bodemkwaliteit     

Wettelijk kader/inleiding

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit in het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Onderzoek

Ten behoeve van de planontwikkeling is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd (Bargerveen buffer-Zuid milieuhygiënisch vooronderzoek, Royal HaskoningDHV, 2 november 2021, Bijlage 8).

In mei 2019 is de bodemkwaliteitskaart voor de Drentse gemeenten geactualiseerd. In deze kaart is het plangebied aangeduid als 'voldoet aan de achtergrondwaarde', zoals is verwoord in de Regeling bodemkwaliteit. In het Bodemloket zijn binnen het plangebied meerdere verdachte locaties weergegeven in relatie tot het voorkomen van bodemverontreiniging (zie afbeelding 5.14). Ter plaatse van sommige locaties heeft vooronderzoek, bodemonderzoek en/of bodemsanering plaatsgevonden en op sommige locaties niet. De verdachte locaties hebben betrekking op oliewinlocaties en voormalige watergangen die gedempt zijn. Het merendeel van de oliewinlocaties is opgeruimd maar drie locaties zijn nog aanwezig. Hier vindt geen oliewinning meer plaats maar deze dienen als observatielocaties.

verplicht

Afbeelding 5.14 Uitsnede Bodemloket met ligging verdachte locaties met betrekking tot bodemverontreiniging

Oliewinlocaties

Bij de ontmanteling van het olieveld Schoonebeek is een groot deel van de oliewinlocaties ontmanteld, waarna de percelen weer zijn overgedragen aan de eigenaar. Binnen het plangebied is één voormalige winlocatie gelegen: S-411. Deze locatie is reeds beoordeeld door het bevoegd gezag en er is instemming gegeven aan het behaalde resultaat. Nader onderzoek is derhalve niet meer aan de orde.

Binnen het plangebied ligt nog een tweetal bestaande locaties: S-350 en S-109.

Uit verricht onderzoek op locatie S-350 is gebleken dat er geen sterke verontreinigingen in de grond of het grondwater voorkomen. Conform de Wet Bodembescherming is geen sprake van een 'Geval van ernstige bodemverontreiniging'. Binnen een viertal vlekken is de grond binnen of grenzend aan de locatie plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie, PAK, lood en/of zink. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde concentraties aan barium, molybdeen en/of minerale olie aangetoond. Conform het Besluit Bodemkwaliteit voldoen de genoemde licht verhoogde gehalten niet aan de bodemfunctieklasse voor de zone ‘Landelijk gebied’ en aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Schoon’ bij de toekomstige bestemming van het onderzoeksgebied.

Uit verricht onderzoek op locatie S-109 is gebleken dat op twee plaatsen aan de zuidzijde van het puttenveld een sterke verontreiniging met minerale olie in de grond is aangetoond. Waarschijnlijk is conform de Wet Bodembescherming sprake van een ‘Geval van ernstige bodemverontreiniging’. Daarnaast is de grond binnen en rondom de locatie plaatselijk licht verontreinigd met barium, kobalt, minerale olie en/of vluchtige aromaten. In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties benzeen, xylenen en/of naftaleen, barium en nikkel aangetoond. Bij toetsing van de grond aan het Besluit bodemkwaliteit blijkt dat plaatselijk niet wordt voldaan aan de bodemfunctieklasse ‘Landelijk gebied’ en ‘Schoon’ bij de toekomstige bestemming van het onderzoeksgebied.

PFAS

PFAS (poly- en perfluoralkylstoffen) worden reeds decennia gebruikt in industriële processen, huishoudelijke en alledaagse producten zoals: blusschuim, anti-aanbaklaag-pannen, zonnebrandcrème, verf, vlekkenbescherming, kleding en cosmetica. Op basis van de beschikbare gegevens is het onderzoeksgebied niet bekend met calamiteiten (puntbronnen). Wel kan sprake zijn van een diffuse verontreinigingsbron (landelijke atmosferische depositie).

Asbest

In het plangebied is een aantal toegangsdammen en een aantal paden aanwezig waarin puin is aangetroffen. Derhalve dienen deze dammen en paden als asbestverdacht te worden aangemerkt. Uit historische kaarten blijkt dat er nauwelijks bebouwing (boerderijen) heeft gestaan en ook nu is geen bebouwing in het gebied aanwezig. Het plangebied wordt derhalve voor de rest als asbestonverdacht beschouwd.

Milieuhygiënisch situatie

Vastgesteld is dat er binnen het plangebied diverse verdachte locaties liggen, die aanleiding geven tot het verrichten van verkennend booronderzoek. Het betreffen dammen, huidige en voormalige paden, huidige en gedempte watergangen en asbestverdachte locaties. Doel is inzicht te krijgen in de milieuhygiënische samenstelling van de grond, waterbodem en aanwezige verhardingsmaterialen (onder andere asfalt). Indien bodemverontreinigingen worden geconstateerd kunnen vervolgstappen worden bepaald. Eveneens dient inzicht verkregen te worden in de achterblijvende bodemkwaliteit van de oliewinlocaties S-109 en S-350 van de Nederlandse Aardolie Maatschappij en de kwaliteit van de in het aanwezige gronddepot aanwezige grond.

Op het moment van verlenen van vergunningen voor grondroerende werkzaamheden dienen deze onderzoeken uitgevoerd te zijn. Vervolgonderzoek en eventuele bodemsaneringen komen voor kosten van initiatiefnemer.

Conclusie

Aanvullend onderzoek dient aan te tonen of er sprake is van verontreinigingen in het plangebied en of deze gesaneerd dienen te worden. Deze onderzoeken dienen gereed te zijn op het moment van het aanvragen van de vergunningen voor grondroerende werkzaamheden. Vervolgonderzoek en eventuele bodemsaneringen komen voor kosten van initiatiefnemer. Daarmee kan het bestemmingsplan uitvoerbaar worden geacht met het zicht op het aspect bodem.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie     

5.5.1 Wettelijk kader     

Erfgoedwet

In het kader van de modernisering van de Monumentenwet is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat in een bestemmingsplan niet alleen een beschrijving moet staan op welke wijze rekening gehouden wordt met aanwezige of te verwachten monumenten in de grond (archeologie), maar ook met de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988, samen met enkele andere wetten op het gebied van de bescherming van cultureel erfgoed, samengevoegd tot de Erfgoedwet. Met de Erfgoedwet wil de overheid het cultureel erfgoed in Nederland beter beschermen. De wet regelt de omgang met Rijksbeschermde gebouwde en archeologische monumenten en de beschermde stads- en dorpsgezichten.

5.5.2 Archeologie     

Onderzoek

Uit de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Emmen blijkt dat het plangebied voor een groot deel een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde (waarde - archeologie 4). Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden geldt een verbod voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor de aanleg van deze werken dient middels een archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen archeologische waarden geschaad worden.

verplicht

Afbeelding 5.15 Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Emmen, Archeologie (facetbestemmingsplan), met gearceerd de gebieden met een waarde - archeologie 4

In 2021 is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd (Plangebied Buffer Zuid nabij Nieuw-Schoonebeek, gemeente Emmen; archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek), RAAP, 23 september 2021, Bijlage 9. Op basis van de resultaten van het verkennende booronderzoek kan de archeologische verwachting voor grote delen van het onderzoeksgebied vanwege de verstoring van de bodem of vanwege de lage en natte ligging van het (dek)zand worden bijgesteld naar een lage verwachting. Voor een beperkt deel blijft een middelhoge tot hoge verwachting bestaan. Het betreft hier de gekleurde gedeelten in afbeelding 5.16, bestaande uit donkergeel, lichtblauw, donkerrood, lichtrood en paars. Op basis van een aanvullend booronderzoek wordt de archeologische dubbelbestemming verder beperkt tot de gekleurde onderdelen van de Resultaten- en advieskaart.

verplicht

Afbeelding 5.16 Resultaten- en advieskaart Archeologisch vooronderzoek

verplicht Afbeelding 5.17 Legenda behorend bij Resultaten- en advieskaart Archeologisch vooronderzoek

Donkergeel: aaneengesloten zone met (deels) intacte podzolbodem. Voor deze zone geldt een hoge archeologische verwachting voor zowel het vondstenniveau als het sporenniveau.

Lichtblauw: in deze percelen zijn in één of meer boringen intacte podzolbodems aangeboord maar ze zijn niet geheel onderzocht vanwege de ligging in een zone met een lage verwachting op de gemeentelijke beleidsadvieskaart. De kans is echter groot dat ook deze delen van het perceel intacte podzolbodems voorkomen aangezien grondverbetering vaak is toegepast op perceelsniveau.

Donkerrood en lichtrood: in deze zone bevindt zich een dekzandrug op de overgang naar een lager gelegen natte zone in het zuidoosten van het gebied. Tijdens het booronderzoek en ook in het verleden tijdens eerdere onderzoeken zijn hier vele vuurstenen artefacten aangetroffen op het maaiveld. Een duidelijk signaal dat het vondtsniveau hier in ieder geval grotendeels verstoord is. Dat beeld wordt door de boringen bevestigd, alhoewel er enkele boringen zijn die nog een intacte B-horizont laten zien. Op de rug is de aanleg van een kleine sleuf ten behoeve van een olie-exportleiding archeologisch begeleid. In de C-horizont zijn destijds geen dieper ingegraven sporen gezien. De aanwezigheid van bewoning op de rug is echter onomstotelijk bevestigd door de vele vondsten. Ook sporen zoals haardkuilen zullen zich hier op de dekzandrug bevinden. De vraag is of het dekzand dermate diep verstoord is dat sporen helemaal niet meer aanwezig zullen zijn. De archeologische verwachting voor het vondstenniveau is voor deze zones laag. Voor het sporenniveau is deze middelhoog. Indien zich er nog sporen bevinden, hebben deze een zeer hoge informatiewaarde ter aanvulling op de reeds aangetroffen artefacten die niet meer in situ liggen.

Paars: dit betreft de cirkelvormige depressie met een diepte van 4,3 meter en een intact organisch pakket van ruim 2 meter. Vanwege de verstoring van de top van het pakket wordt aan de vulling een middelhoge in plaats van een hoge paleo-ecologische waarde toegekend.

Voor het overige deel van het onderzoeksgebied wordt vanwege de lage archeologische verwachting geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Als tijdens de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan moet overeenkomstig artikel 5.10 Erfgoedwet melding van deze vondsten worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetendschap of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Ter bescherming van de archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen ter plaatse van de locaties waar een middelhoge tot zeer hoge archeologische verwachtingswaarde resteert. Voor deze dubbelbestemming geldt een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Werkzaamheden kunnen enkel worden uitgevoerd middels een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Om een vergunning te verkrijgen dient uit nader archeologisch onderzoek te blijken dat er geen archeologische waarden geschaad worden.

Conclusie

Mogelijk aanwezige archeologische waarden worden beschermd middels een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" met bijbehorend vergunningenstelsel.

Met het beschermen van mogelijk aanwezige archeologische waarden kan worden gesteld dat het bestemmingsplan met het oog op het aspect archeologie uitvoerbaar is.

5.5.3 Cultuurhistorie en landschap     

Geschiedenis

Het Bargerveen is een restant van het Bourtangerveen, dat ooit circa 160.000 hectare groot was en dat grote delen van Zuidoost-Groningen, Oost-Drenthe en aangrenzende delen van Duitsland omvatte. Het Bourtangerveen is in de loop van de 19de en 20ste eeuw nagenoeg verdwenen door turfwinning en omvorming van moeras tot landbouwgebied. Het Bargerveen lag in het uiterste oosten van het Nederlandse deel van het Bourtangerveen en werd lange tijd met rust gelaten, omdat het zo slecht bereikbaar was. Maar begin 1900 werd toch gestart met de turfwinning in dit gebied, en rond de jaren vijftig was het grootste deel van de turf afgegraven. In die tijd kwam er ook meer belangstelling voor de (natuur)waarden in het Bargerveen en in 1968 kocht de Rijksoverheid de eerste 66 hectare van het resterende hoogveengebied.

Dit was het begin van de ontwikkeling van het hoogveenreservaat Bargermeer. In de loop der jaren werden delen van het Amsterdamsche Veld en het Schoonebeekerveld aangekocht. Dit waren gebieden waarvan de bovengrond ten behoeve van de turfstrooiselindustrie waren afgegraven. Zo ontstond het ruim 2000 ha grote Bargerveen, dat uit drie delen bestaat: in het noorden het Meerstalblok, in het midden het Amsterdamscheveld en in het zuiden, grenzend aan het plangebied, het Schoonebeekerveld(www.landschapsgeschiedenis.nl). Het Bargerveen is tegenwoordig een natuurgebied, met hoogveen, droge en vochtige heide, meerstallen (kleine vennen boven op het veen), steilranden, bloemrijke akkers en bosschages van els, wilg en berk. In het deel Schoonebeekerveld is de strokenverkaveling nog aanwezig. Deze verkaveling liep vanaf de ontginningsbasis, de Europaweg, tot aan de Zuidersloot, op de grens tussen het Schoonebeekerveld en Amsterdamscheveld.

Ten zuiden van het Bargerveen gaat het hoogveengebied over in het stroomdal van het Schoonebeeker Diep, dat uitkomt in de Vecht. In het Pleistoceen maakte het stroomdal en een deel van de laaggelegen gronden ten oosten van Coevorden deel uit van het oerstroomdal van de Vecht. Al vanaf de 17e eeuw was het gebied bewoond, met het dorp Schoonebeek als middelpunt. Ook kleinere woonkernen als Weijerswold, Padhuis, Westerse Bos ('t Westeinde), Middendorp ('t Middendorp) en het Oosterse Bos ('t Oosteinde) bestonden toen waarschijnlijk al. De mensen woonden op geïsoleerde zandruggen/dekzandkoppen. Het lintdorp Nieuw-Schoonebeek is later gesticht. De hoger gelegen bouwlanden en de daar achterliggende woeste gronden bevonden zich aan de noordkant van de boerderijen. De lagergelegen graslanden lagen aan de zuidzijde van de boerderijen, in het stroomdal van het Schoonebeeker Diep. De van west naar oost gelegen Europaweg is, op een paar verleggingen na, ook in het verleden een belangrijke verbindingsweg geweest tussen de dorpen in het gebied. Deze weg verbond de verschillende zandruggen, die later de hoofdas werd. De Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat vormt de grens tussen het Schoonebeekerveld (Bargerveen) en de landbouwgronden. Het Bargerveen ligt hoger dan de zuidelijk gelegen landbouwgronden; de steilrand van het Bargerveen grenst aan de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat.

Aardkundige waarden

verplicht

Afbeelding 5.18 Aardkundige waarden, beschermingsniveau

De Provinciale aardkundige waardenkaart voor het plangebied is aangegeven in afbeelding 5.18. In provinciaal beleid is het beschermingsniveau in het hele gebied aangeduid als generiek. Dit betekent dat er geen aardkundige waarden van provinciaal belang aanwezig zijn (Provinciale Omgevingsverordening 2018 en Waardevol Drenthe, Beleidsnotitie Aardkundige waarden). Er ligt echter nog wel een redelijk veenpakket, wat in zijn algemeenheid een aardkundige waarde is. Veenkoloniale gronden zijn door de jaren heen gedeeltelijk verveend, gewoeld, gediepploegd en soms van drainage te voorzien. Dit om een menging van zand en veen te krijgen en daarmee geschikte landbouwgronden. In hoeverre het veenpakket nog intact is, is niet bekend. Nader bodemonderzoek kan daar inzicht in geven.

Cultuurhistorische waarden

Cultuurhistorische waarden zijn tastbare elementen en structuren die een beeld geven van onze bewoningsgeschiedenis en het gebruik van het land door de mens. In is de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Emmen weergegeven. Het gebruik en de bewoning van het landschap door de eeuwen heen is nog steeds goed herkenbaar in het ensemble van het stroomdal van het Schoonebeeker Diep naar het hoogveengebied met van zuid naar noord: lagergelegen graslanden, de ontginningsbasis (Europaweg) met noordelijk ervan de boerderijen en daarachter de hoger gelegen bouwlanden en de daar achterliggende woeste gronden en het hoogveengebied. Dit landschappelijke ensemble heeft een hoge cultuurhistorische waarde. De historische en ruimtelijke structuur en samenhang ervan dienen herkenbaar en behouden te worden. De smalle strokenverkaveling en de Europaweg zijn cultuurhistorisch waardevolle elementen.

verplicht

Afbeelding 5.19 Cultuurhistorische waardenkaart, gemeente Emmen (2016)

Landschap 

Het plangebied ligt tegen het Bargerveen aan, het laatste stukje hoogveenmoeras van Nederland. Het gebied ligt hoger dan de aangrenzende landbouwgronden ten zuiden ervan. Moeras, heide, grasland, bloemrijke akkers, water en bosschages van els, wilg en berk wisselen elkaar af. De 'rafelige randen' en de veenplassen zijn karakteristiek voor het landschap. De grote veenplassen aan de oostzijde zijn ontstaan door grootschalige mechanische turfwinning. Dit waren veenafgravingen in blokken van 100 hectare.

Het landschap ten zuiden van het Bargerveen heeft een grote transformatie doorgemaakt; van hoogveenlandschap tot veenkoloniaal landschap, waarin landbouw de voornaamste functie is. Het is een door mensen geschapen landschap en kenmerkt zich door haar open karakter met een afwisseling van graslanden en bouwlanden. Als gevolg van de vervening is een slagenlandschap ontstaan met lange en smalle percelen met ertussen sloten, ontgonnen vanaf ontginningslijnen waarlangs lintbebouwing is ontstaan. In de laatste decennia heeft een schaalvergroting plaatsgevonden, wat ten koste is gegaan van de fijnmazigheid van het slagenlandschap. In het gebied is aan de oppervlakte reliëf ontstaan door verschillen in de hoogten van de vaste ondergrond (het zand of keileem) en de (gedeeltelijk) afgegraven veengronden. Hier en daar staat nog een bosje in het overwegend open landschap, bijvoorbeeld het 'bosje Rikken-Jan' dat ten noordoosten van Nieuw-Schoonebeek ligt. Ter hoogte van de dorpen heeft het landschap een iets meer gesloten karakter met her en der elzensingels, erfbeplanting en eikenrijen langs de historische kavelpaden.

De landschappelijk waardevolle elementen en structuren in het Hoogveenlandschap en Veenkoloniaal/slagenlandschap zijn:

  • Hoogveenlandschap:
    1. Rafelige randen
    2. Veenplassen
    3. Afwisseling van water, bosschages, heide, grasland, moeras, bloemrijke akkers, waarbij deze in het zuidelijk deel van het Bargerveen in een strokenverkaveling voorkomen
  • Veenkoloniaal landschap/slagenlandschap:
    1. Langgerekte smalle strokenverkaveling
    2. Europaweg met daaraan de boerderijen en doorkijken naar het achterliggende ontgonnen land
    3. Openheid
    4. Micro reliëf
    5. Bosje Rikken-Jan

Conclusie

Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de cultuurhistorie van het gebied, daarmee kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is voor wat betreft het thema cultuurhistorie (en landschap).

5.6 Bedrijven en milieuzonering     

Beleidsmatig kader

Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder voor de (woon-)omgeving veroorzaken door lawaai, onaangename geuren, stof, trillingen, verkeers- en parkeeroverlast. Daarom is het nodig om bedrijfsactiviteiten (of andere functies die het leefmilieu belasten) op een aanvaardbare afstand van woningen of andere hindergevoelige functies te situeren, al dan niet gecombineerd met het treffen van speciale maatregelen.

Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan moet worden nagegaan of de in het plangebied te realiseren functies een belemmering betekenen of van invloed zijn op het wonen binnen (of in de directe omgeving van) het plangebied, of dat er functies in de omgeving van invloed zijn op realisering van nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Het bestemmingsplan gaat niet uit van de realisatie van nieuwe woningen, dan wel voor wonen belemmerende activiteiten. Hierdoor is (nader onderzoek naar) een specifieke milieuzoneringsregeling niet noodzakelijk.

Conclusie

Het bestemmingsplan gaat niet uit van de realisatie van nieuwe woningen, of voor wonen belemmerende activiteiten. Verder kan worden vastgesteld dat eventuele recreatiewoningen (ecolodges) geen geluidgevoelige objecten zijn in het kader van de Wet geluidhinder. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.7 Verkeer en parkeren     

Inleiding

In het belang van een goede ruimtelijke ordening moet sprake zijn van een aanvaardbare afwikkeling van alle soorten verkeer. Bij ruimtelijke planning dienen verkeerskundige aspecten afgewogen te worden, omdat deze van grote invloed zijn op de het doelmatig functioneren van verschillende functies. Wanneer nieuwe ontwikkelingen worden gepland, is het van belang te onderzoeken welke effecten dit heeft op de verkeerskundige situatie om zo nodig passende maatregelen te kunnen nemen.

Onderzoek

In de huidige situatie wordt de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat gebruikt door het landbouwverkeer en fietsverkeer. In de nieuwe situatie komt de nieuwe Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat zuidelijk van de nieuwe Zuidkade te lopen, zodat de zuidelijke gelegen landbouwgronden bereikbaar blijven voor landbouwverkeer. Er wordt in het midden van het gebied een verbindend fietspad tussen de paden aan de noord- en zuidzijde aangelegd. Dit fietspad vertelt het verhaal van energiewinning en cultuurhistorie.

Binnen het bestemmingsplan zijn ecolodges, een horecavoorziening met terras en speelgelegenheid toegestaan. Deze aspecten zijn beoordeeld op de verkeerskundige effecten (Verkeerseffecten Bargerveen Buffer Zuid, Royal HaskoningDHV, 20 december 2021, Bijlage 10).

Parkeren

Gesteld kan worden dat gemiddeld 75 parkeerplaatsen nodig zijn voor de horecagelegenheid met bijbehorende voorzieningen. Voor wat betreft de bezoekers aan natuurgebied Buffer zuid wordt een vergelijking gemaakt met het Bargerveen. Op basis van deze vergelijking wordt gerekend op gemiddeld 24 parkeerplaatsen voor bezoekers. Langs de nieuw aan te leggen Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat worden deze parkeerplaatsen gerealiseerd.

In totaliteit wordt binnen het plangebied uitgegaan van 99 parkeerplaatsen.

De parkeernorm voor de ecolodges wordt gesteld op één parkeerplaats per ecolodge, zodat in totaal tien parkeerplaatsen benodigd zijn. Het parkeren voor de ecolodges is niet voorzien in dit bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat buiten het plangebied voldoende parkeervoorzieningen aanwezig zijn, zodat voorzien kan worden in de parkeerbehoefte ten behoeve van de ecolodges. Bij realisering van de ecolodges zal de uiteindelijke locatie voor parkeren ten behoeve van de ecolodges in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer worden bepaald.

Verkeer

Door de realisering van de buffer en enkele recreatieve functies moet voor het gebied rekening worden gehouden met (worst case) ongeveer 400 voertuigbewegingen per etmaal. Deze toenname leidt op de omliggende wegen niet tot onevenredige hinder. Derhalve hoeven er geen maatregelen getroffen te worden, zoals herinrichting.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan met het oog op het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar worden geacht.

5.8 Luchtkwaliteit     

Wettelijk kader

Het Nederlandse wettelijke stelsel voor luchtkwaliteitseisen wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen', van de Wet milieubeheer. Dit wettelijk stelsel wordt ook wel de 'Wet luchtkwaliteit' ('Wlk') genoemd. Uit de 'Wet luchtkwaliteit' volgt dat een voorgenomen ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit inpasbaar is indien in ieder geval aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. Er worden geen grenswaarden voor de luchtkwaliteit overschreden;
  2. Er treedt geen verslechtering van de luchtkwaliteit op, of er vindt per saldo verbetering van de luchtkwaliteit plaats door mitigerende maatregelen;
  3. De voorgenomen ontwikkeling draagt "niet in betekenende mate" (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de afzonderlijke concentraties van de componenten NO2 en PM10 veroorzaakt van maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarden van NO2 en PM10. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3;
  4. De voorgenomen ontwikkeling is onderdeel van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Onderzoek

In het plan worden een horecavoorziening (inclusief parkeerplaatsen) en ecolodges mogelijk gemaakt. In de zuidwestelijke hoek van het plangebied is hiertoe een horecabestemming opgenomen. In het oostelijk deel worden drijvende en/of watergerelateerde ecolodges toegestaan. Een horecavoorziening en/of ecolodges hebben mogelijk consequenties voor de luchtkwaliteit. Reden waarom nader onderzoek is verricht naar het aspect luchtkwaliteit (Luchtkwaliteit Bargerveen Buffer Zuid, Royal HaskoningDHV, 16 november 2021, Bijlage 11).

Op basis van het onderzoek zijn de maximale concentratiewaarden rond het plangebied in kaart gebracht. De maximale concentratiewaarden kunnen als volgt worden weergegeven:

verplicht

Bovenstaande tabel laat zien dat er rond het plangebied geen overschrijdingen van de jaargemiddelde grenswaarden voorkomen en dat de concentraties in de toekomst zullen dalen, met name door strengere emissie-eisen aan wegverkeer, scheepvaart en industrie. De maximale concentratiewaarden blijven in elk zichtjaar ruim onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

De realisatie van recreatieve elementen (ecolodges) met een receptie-/horecagebouw inclusief buitenruimte met 99 parkeerplaatsen leidt tot een blijvende toename van verkeersbewegingen tijdens de gebruiksfase. Frequent en dagelijks gebruik zal tot maximaal 400 motorvoertuigbewegingen per etmaal leiden. Aan de hand van het door het Ministerie van I&W en InfoMil ontwikkelde NIBM tool ('niet in betekende mate') is de verkeersbijdrage berekend in geval van worst case situatie.

verplicht

Afbeelding 5.20 Uitvoer van de NIBM-rekentool

Op basis van de berekening kan worden gesteld dat de maximale jaargemiddelde NO²-bijdrage als gevolg van de 400 extra voertuigbewegingen 0,43 µg/m3 bedraagt. Deze bijdrage leidt niet tot het bereiken van de grenswaarde. Ook inclusief deze bijdrage is er nog sprake van een ruime marge. Voor PM10 wordt een toename van 0,1 µg/m3 berekend. Hierbij geldt ook dat sprake is van een ruime marge tot de grenswaarde.

Conclusie

De toename van de concentraties als gevolg van de realisatie van het voornemen zal niet leiden tot een benadering of overschrijding van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.9 Geluidhinder     

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Onderzoek

Er worden in beginsel met de aanleg van de buffer zelf geen geluidgevoelige of geluidproducerende activiteiten mogelijk gemaakt. Qua geluid is het plan als het gaat om de realisering van de buffer daarom niet van invloed op de omgeving. Verder zijn er geen bestaande activiteiten in de omgeving van het plangebied die qua geluid van invloed zouden kunnen zijn op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Op basis van de initiatiefpaspoorten wordt in het zuidwestelijk deel van het plangebied een horecavoorziening gerealiseerd inclusief parkeerterrein, terras en speelgelegenheid.

Geluid in verband met entreegebouw

Aan de westzijde van het plangebied, nabij de Kerkenweg, wordt een recreatievoorziening gerealiseerd (receptie/horeca inclusief parkeerterrein, terras en speelgelegenheid). Deze voorziening heeft zowel fysiek als akoestisch een beperkt ruimtebeslag. De dichtstbijzijnde woning ligt aan de Kerkenweg (zijde Weiteveen), op een afstand van circa 400 meter ten noorden van de kavel waarop het entreegebouw wordt geprojecteerd. Binnen het plangebied zelf bevinden zich geen geluidsgevoelige gebouwen. De activiteiten in en om het entreegebouw zullen derhalve niet leiden tot een relevante geluidsbelasting van de omgeving.

Op basis van het uitgevoerde verkeersonderzoek (Verkeerseffecten Bargerveen Buffer Zuid, Royal HaskoningDHV, Royal HaskoningDHV, 20 december 2021, Bijlage 10) kan het aspect wegverkeersgeluid beoordeeld worden.

Geluid in verband met verkeer

De bestaande Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat (maximumsnelheid 60 km/u) wordt verplaatst naar de zuidzijde van het plangebied. Dit is te beschouwen als de aanleg van een nieuwe weg, waarop hoofdstuk VI, afdeling 2 van de Wet geluidhinder van toepassing is. Op grond hiervan mag de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van de nieuwe weg niet meer bedragen dan 48 dB.

De verwachting is dat de verplaatsing van de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat niet leidt tot een wezenlijk andere toekomstige etmaalintensiteit dan de door het verkeersmodel Zuidoost-Drenthe gegeven prognose op basis van de huidige situatie, namelijk circa 300 voertuigbewegingen in 2030. De dichtstbijzijnde woning ligt aan de Europaweg, op een afstand van circa 175 meter. De toekomstige Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat veroorzaakt bij de betreffende woning een geluidsbelasting die aanzienlijk lager is dan de grenswaarde van 48 dB en is derhalve aanvaardbaar.

Inrichtingsgebonden verkeer

Het plan heeft een verkeersaantrekkende werking, waarvan de akoestische gevolgen worden beoordeeld conform de circulaire 'Beoordeling geluidhinder wegverkeer in verband met vergunningverlening w.m. (1996). In deze circulaire wordt geadviseerd om voor het equivalente geluidsniveau ter plaatse van geluidsgevoelige gebouwen als gevolg van inrichtingsgebonden verkeer een richtwaarde van ten hoogste 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode aan te houden. We gaan ervan uit dat het aantal voertuigbewegingen dat na 19:00 uur wordt gegenereerd van ondergeschikt belang is en betrekken de volledige verkeersgeneratie op de dagperiode.

Bij de recreatievoorziening wordt voorzien in 99 parkeerplaatsen: een parkeerterrein met 75 plaatsen en drie parkeerkoffers à acht plaatsen. Voor wat betreft de resulterende verkeersgeneratie wordt een bovengrens van 500 autobewegingen per etmaal verondersteld, hetgeen neerkomt op een turnover van circa 2 per parkeerplaats. Als de helft hiervan naar/van Emmen rijdt en de helft naar/van Coevorden, zullen via het noordelijke gedeelte van de Kerkenweg (naar/van de kruising met de Boôvenen) circa 250 autobewegingen worden afgewikkeld en via het zuidelijke gedeelte van de Kerkenweg (naar/van de kruising met de Europaweg) eveneens circa 250 autobewegingen. Ofschoon dit gezien de afstand tot het plangebied te betwijfelen valt, nemen we aan dat deze voertuigen bij de betreffende woningen langs de Kerkenweg nog als zodanig herkenbaar zijn.

Op circa 60 meter ten noorden van de kruising met de Boôvenen bevindt zich een woning, welke in het kader van deze beoordeling niet maatgevend is. We beperken ons daarom tot het gedeelte van de Kerkenweg ten zuiden van het plangebied. Ter hoogte van de daar gelegen woningen geldt een maximumsnelheid van 30 km/u. De afstand tussen de wegas en de woningen is ten minste 10 meter. Op basis van deze uitgangspunten veroorzaken 250 personenauto's een equivalent geluidsniveau van minder dan 45 dB(A). Dit is ruim lager dan de richtwaarde van 50 dB(A) en derhalve aanvaardbaar.

Conclusie

Het planvoornemen zal geen onevenredige geluidsbelasting tot gevolg hebben. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

5.10 Externe veiligheid     

Externe veiligheid beschouwd de risico's ten gevolge van een ongeval bij de productie opslag en het transport van gevaarlijke stoffen voor de omgeving en de kans op dodelijke slachtoffers.

Wettelijk kader

Externe veiligheid is in de basis vastgelegd in drie besluiten en bijbehorende regelingen; Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast wordt getoetst aan de algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (Activiteitenbesluit, Vuurwerkbesluit).

Onderzoek externe veiligheid

In verband met de aanwezigheid van een ondergrondse buisleiding van de NAM is er een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid (Onderzoek externe veiligheid Buffer Zuid, Royal HaskoningDHV, 22 augustus 2022, Bijlage 20). Het planvoornemen is voornamelijk gericht op natuurontwikkeling en waterberging daarnaast is er op beperkte schaal recreatie mogelijk, er worden maximaal tien ecolodges gerealiseerd. Omdat deze lodges over een groot gebied verspreid kunnen worden zijn deze conform het Bevi te kwalificeren als beperkt kwetsbare objecten.

In het plangebied ligt de ondergrondse buisleiding van de NAM (NM000696) voor het transport van aardolieproducten, dit betreft een zogenaamde aardgascondensaatleiding. Deze buisleiding is relevant in het kader van externe veiligheid. De leiding is beoordeeld conform het Bevb. Hierbij is gebruik gemaakt van de kwantitatieve risicoanalyse die is uitgevoerd in 2014 in opdracht van de NAM (QRA Aardgascondensaatleiding 000696, Trace: Schoonebeek - Duitsland (Rijksgrens) Nederlandse Aardolie Maatschappij BV, DNV-GL, 6 oktober 2014).

Plaatsgebonden risico: De leiding heeft een PR10-6 per jaar contour op maximaal 20,5 meter van de leiding. De ecolodges worden buiten de PR10-6 per jaar contour gerealiseerd waardoor wordt voldaan aan de richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten conform het Bevb. Het plaatsgebonden risico vormt hiermee geen belemmering voor het planvoornemen.

Groepsrisico: Het planvoornemen veroorzaakt geen verandering van groepsrisico ten gevolge van de buisleiding. Hiermee vormt het groepsrisico geen belemmering.

Verantwoordingsplicht groepsrisico: In het bestemmingsplan is vastgelegd dat (beperkt) kwetsbare objecten (waaronder de ecolodges) buiten het invloedsgebied 1% letaliteit (30 meter) worden gerealiseerd. Hiermee is het advies van de veiligheidsregio en de RUD overgenomen. Het groepsrisico hoeft door het nemen van deze maatregel niet verder te worden verantwoord.

Vooruitblik Omgevingswet: Onder de Omgevingswet heeft de buisleiding een zogenoemd brandaandachtsgebied (nu invloedsgebied). Doordat de lodges buiten het brandaandachtsgebied gerealiseerd worden is het niet noodzakelijk om dit verder te beschouwen

Conclusie

Het milieuaspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Het planvoornemen voldoet aan de criteria plaatsgebonden risico en het groepsrisico conform het Bevb. Verdere invulling van de verantwoordingsplicht groepsrisico door het bevoegd gezag is niet nodig. De ecolodges worden buiten het invloedsgebied van de buisleiding gerealiseerd. Verdere bouw- en gebruiksregels beschermen de leiding en haar omgeving. Hiermee is het advies van de veiligheidsregio en de RUD Drenthe overgenomen. Tevens is geanticipeerd op de komst van de Omgevingswet.

5.11 Fysieke veiligheid     

Onderzoek opdrijving ondergrondse transportleiding

Bij realisering van de buffers zullen grondafgravingen plaatsvinden, zal de grondwaterstand verhoogd komen te liggen en op een aantal plaatsen zal het maaiveld worden opgehoogd. Het afgraven van de grond en het verhogen van de grondwaterstand heeft mogelijk negatieve gevolgen voor de verticale stabiliteit van de transportleiding. Opdrijving is mogelijk het gevolg. Bij maaiveldverhoging kan de belasting op de leiding toenemen. Derhalve is onderzoek gedaan naar het opdrijfrisico en de toelaatbare materiaalspanning en leidingvervorming (Opdrijfcontrole olieleiding Bargerveen, Royal HaskoningDHV, 20 december 2021, Bijlage 12)

Op basis van de uitgevoerde beschouwingen is geconcludeerd dat het opdrijfrisico in het gehele projectgebied voldoende klein is. Maatregelen om opdrijven van de leiding te voorkomen zijn niet noodzakelijk. De kleinste marge op het opdrijfrisico geldt voor het leidingdeel aan de oostzijde van de kruising met de Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat, omdat op deze locatie het maaiveld wordt verlaagd. Toch is door de diepere ligging van de leiding en de aanwezigheid van een zandlaag boven de leiding, de omlaag gerichte kracht op de leiding voldoende groot voor deze locatie.

De leidingsterkteberekening toont aan de extra belasting op de leiding niet tot een overschrijding van de toelaatbare spanningen en vervormingen leidt. Ook zettingen zijn geen aanleiding om maatregelen te treffen. Binnen het bestemmingsplan is de leiding bestemd en voorzien van een belemmeringenstrook.

Conclusie

Het plan is ten aanzien van het aspect fysieke veiligheid aanvaardbaar te noemen.

5.12 Ontplofbare oorlogsresten     

Beleidskader

In Nederland zijn in de (Eerste en) Tweede Wereldoorlog (WOII) veel munitie en explosieven achtergebleven in de (water)bodem, die niet tot ontploffing zijn gekomen: ontplofbare oorlogsresten (OO). Op het moment dat in de nabijheid van deze ontplofbare oorlogsresten trillingen worden veroorzaakt of grondwerkzaamheden in de bodem worden uitgevoerd, kunnen deze alsnog afgaan. Denk bijvoorbeeld aan werkzaamheden als graven, boren, heien en grondverzet. Dit levert gevaar op voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, uitvoerders en andere personen in de omgeving van de werkzaamheden.

Om de risico's van ongewenst afgaan van OO zoveel mogelijk te beperken, is voldoende en goed vooronderzoek (en indien nodig vervolgstappen opsporing) door een deskundige belangrijk. Het opsporen van OO die als gevolg van de WOII in de (water)bodem zijn achtergebleven, mag op grond van het Arbobesluit alleen plaatsvinden door bedrijven die hiervoor gecertificeerd zijn.

Bijlage XII bij de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling bij de Arbowet) bevatte het Werkveldspecifiek certificatieschema voor het systeemcertificaat Opsporen Conventionele Explosieven (WSCS-OCE). Deze is per 1 januari 2021 vervangen door het Certificatieschema Opsporen Ontplofbare Oorlogsresten (CS-OOO). In het CS-OOO staat beschreven welke bronnen in het vooronderzoek (tenminste) moeten worden geraadpleegd en op welke wijze de beoordeling van het bronnenmateriaal moet plaatsvinden. Hiermee is de 'minimale onderzoeksinspanning' voor het vooronderzoek omschreven.

Onderzoek

In verband met de grondwerkzaamheden die ter plaatse plaats zullen vinden is onderzoek gedaan naar de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten (OO) (Vooronderzoek 1862035-VO-02 kn Bargerveen, AVG, definitief versie juli 2016, Bijlage 13). De in 2021 gewijzigde wetgeving doet geen afbreuk aan de resultaten van het onderzoek uit 2016.

Er is op basis van de beoordeelde feiten geconcludeerd dat er een indicatie is voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied.

Kijkend naar het gehele onderzoeksgebied kan worden vastgesteld dat de volgende gevechtshandelingen in of nabij het onderzoeksgebied hebben plaatsgevonden:

  • het neerkomen van afwerpmunitie;
  • vliegtuigcrashes;
  • aanleg van mijnenvelden.

In het onderzoeksgebied kunnen mogelijk de volgende ontplofbare oorlogsresten worden aangetroffen:

  • afwerpmunitie;
  • ontplofbare oorlogsresten als onderdelen van vliegtuigcrashes;
  • landmijnen.

Aan de hand van literatuur en historische bronnen is een zo genuanceerd mogelijk beeld verkregen van het plangebied tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het onderzoeksgebied omvat het plangebied in dit bestemmingsplan en is in afbeelding 5.21 aangegeven.

verplicht

Afbeelding 5.21 Gedeelte uit de OO Feitenkaart - Bargerveen Bodembelastingskaart

verplicht

Afbeelding 5.22 Legenda behorend bij OO Feitenkaart - Bargerveen.

Er is op basis van de beoordeelde feiten geconcludeerd dat er onvoldoende indicaties zijn voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. Derhalve is het onderzoeksgebied niet verdacht op de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten. De kans op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten bij grondwerkzaamheden is net zo groot als de gemiddelde kans op het aantreffen van ontplofbare oorlogsresten op als ‘onverdacht’ aangemerkte locaties in de rest van Nederland.

Uitzondering hierop vormen de locaties 12 en 13, waarbij sprake is geweest van vliegtuigcrashes. Als gevolg van gevechtshandelingen kunnen er ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied zijn achtergebleven. Derhalve is nader onderzoek verricht (Vooronderzoek Weiteveen-Klazienaveen, AVG, 21 januari 2016, Bijlage 14).

Op basis van de bodembelastingskaart is inzicht verkregen waar sprake is van een verdacht gebied. Een gedeelte van de kaart is hieronder weergegeven.

verplicht

Afbeelding 5.23 gedeelte OO Feitenkaart - Weiteveen Bodembelastingskaart

verplicht

Afbeelding 5.24: Legenda OO Feitenkaart - Weiteveen Bodembelastingskaart.

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat er een indicatie is voor de mogelijke aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten in het onderzoeksgebied. In 2022 is daarom overgegaan tot opsporing van deze mogelijke ontplofbare oorlogsresten (Bargerveen Proces-verbaal van oplevering, AVG, 24 februari 2022, Bijlage 15).

Het opsporingsgebied als weergegeven in afbeelding 5.23, is onderzocht op de aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten tot 4,00 meter onder maaiveld. Het gebied is afgezocht om de in de toekomst geplande werkzaamheden veilig uit te voeren. Er zijn geen (restanten) ontplofbare oorlogsresten aangetroffen. De aangetroffen verstoringen zijn geïdentificeerd als schroot en verwijderd. Met de gebruikte onderzoeksmethode zijn verder geen verdachte objecten waargenomen in het onderzochte gebied. Het onderzochte gebied is vrijgegeven van ontplofbare oorlogsresten, zodat eventuele vervolgwerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd.

Conclusie

Uit onderzoek is gebleken dat het plangebied vrij is van ontplofbare oorlogsresten. Vervolgwerkzaamheden in de bodem kunnen derhalve veilig worden uitgevoerd. Het bestemmingsplan is derhalve uitvoerbaar voor wat betreft het aspect ontplofbare oorlogsresten.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet     

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een toelichting op de systematiek en de inhoud van de verschillende toegekende bestemmingen van het bestemmingsplan gegeven.

6.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan is een ruimtelijk besluit, waarin de regels voor het gebruik en het bebouwen van gronden worden vastgelegd. In een bestemmingsplan wordt door middel van bestemmingen en aanvullende aanduidingen aangegeven op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.

Het bestemmingsplan is een digitaal bestand in gml-formaat, waarin geometrisch bepaalde planobjecten zijn vastgelegd. Technisch gezien is een bestemmingsplan zodoende een verzameling objecten (zoals bestemmingsvlakken), waaraan informatie (zoals ligging en naam) is gekoppeld. Om het plan te kunnen raadplegen zijn in feite drie onderdelen van belang:

  • een digitale en analoge verbeelding van de geometrisch bepaalde planobjecten (verbeelding);
  • de juridisch bindende regels van het bestemmingsplan (planregels);
  • een bijbehorende toelichting (plantoelichting).

Het bestemmingsplan kan geraadpleegd worden door middel van computersoftware; in ieder geval via de internetpagina www.ruimtelijkeplannen.nl. Met de software kunnen verschillende kaarten van het bestemmingsplan opgeroepen worden door het aan- of uitvinken van planobjecten. Door interactie met het kaartbeeld worden de regels van de betreffende bestemmingen weergegeven. Ook kan de toelichting worden opgeroepen.

Om de vergelijkbaarheid te bevorderen bestaat er een landelijke standaard voor de verbeelding van bestemmingsplannen (SVBP2012). De toepassing van de SVBP2012 is verplicht. Hiermee wordt geborgd dat alle bestemmingsplannen overeenkomen voor wat betreft kleurgebruik, naamgeving, gebruik van arceringen en dergelijke.

Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de koppeling tussen de regels en de verbeelding.

 

6.2 Toelichting op de regels     

Deze paragraaf bevat een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op de overige regels uit het bestemmingsplan. Conform SVBP2012 zijn de regels onderverdeeld in vier hoofdstukken.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die genoemd worden in de planregels. Dit artikel voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Natuur - Veengebieden en Beekdalen

De beschermde hoogveengebieden (waaronder het Bargerveen) en beekdalen die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland zijn ondergebracht in de bestemming 'Natuur - Veengebieden en Beekdalen'. Binnen deze bestemming is extensief recreatief medegebruik toegestaan.

Recreatieve functies zoals fiets- en voetpaden maken deel uit van de bestemming. In de bestemming is een regeling opgenomen voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde. Hiermee kunnen onder andere (fiets)paden en dergelijke worden aangelegd, en kunnen sloten worden gegraven. De voorwaarden waaraan getoetst moet worden zijn in de planregels aangegeven. Ook worden maximaal 10 ecolodges binnen de bestemming toegestaan.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de bouw en het gebruik van ecolodges en het gebruik van parkeerplekken binnen het bestemmingsvlak. Doel van deze verplichting is te waarborgen dat beweiding en bemesting binnen het gehele plangebied beëindigd wordt mede ten behoeve van de bouw en het gebruik van recreatieve functies. Deze verplichting volgt uit de natuurtoets, zie paragraaf 5.3.

Artikel 4 Recreatie

Aan de horecavoorziening is de bestemming 'Recreatie' toegekend. Uitgangspunt hierbij is maximaal horeca-2, zoals in de begrippen is omschreven.

Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de bouw en het gebruik van horecavoorzieningen en het gebruik van parkeerplekken en ten behoeve van recreatieve functies binnen het bestemmingsvlak. Doel van deze verplichting is te waarborgen dat beweiding en bemesting binnen het gehele plangebied beëindigd wordt mede ten behoeve van de bouw en het gebruik van recreatieve functies. Deze verplichting volgt uit de natuurtoets, zie paragraaf 5.3.

Artikel 5 Verkeer - Weg

De nieuw aan te leggen Doctor Ingenieur H.A. Stheemanstraat aan de zuidkant van het plangebied is bestemd als "Verkeer - Weg". De nieuwe weg sluit halverwege de buffer aan op het bestaande weg richting zuid. De doorgaande verkeersfunctie staat hier voorop. Duikers en dammen vallen ook onder deze bestemming, evenals bermsloten, bermen, beplanting, en bijbehorende groenvoorzieningen.

Artikel 6 Leiding - NAM Leiding boven- en ondergronds

Voor zover de leiding van de NAM binnen het plangebied ligt is deze meegenomen in dit bestemmingsplan.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4

Terreinen met als behoudenswaardig gekwalificeerde archeologische resten hebben een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en al aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden.

Voor deze categorieën is een minimumoppervlak voor bodemverstoringen opgenomen van 1000 m² en een diepte van 30 cm onder maaiveld. In feite is de archeologische bestemming overgenomen uit het bestemmingplan Buitengebied.

Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied

De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterbergingsgebied" regelt expliciet de waterbergende functie van een groot deel van de gronden. De essentie van de regeling is dat bij de uitvoering van (bouw-)werken altijd onderzoek moet worden gedaan naar eventuele belemmering van de waterbergende (mede-)functie van het terrein. Er moet overleg worden gepleegd met het waterschap, zodat aan de omgevingsvergunning eventueel voorwaarden (verplichtingen) verbonden kunnen worden, met het oog op de instandhouding van voldoende waterbergend vermogen in het gebied.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan of inpassingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In de "Algemene gebruiksregels" is de bepaling opgenomen dat het plangebied niet in gebruik mag worden genomen strijdig met het schetsontwerp. Deze bepaling heeft tot doel dat de bestemmingen gerealiseerd worden overeenkomstig het schetsontwerp. Dit is nodig omdat de verschillende maatregelen een onderlinge samenhang kennen en afhankelijk zijn van elkaar en elkaars ontwikkeling. Zo kan natuur en waterberging enkel ontwikkeld worden als er een ruimtelijke kwaliteitsimpuls gegeven wordt aan het gebied in de vorm van recreatie en is recreatie enkel mogelijk als alle gronden binnen het plangebied onttrokken worden aan het agrarisch gebruik.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Als gevolg van de in het plangebied gelegen NAM-leiding is een gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' opgenomen ter grootte van 1% letaliteit, zijnde 30 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze zone zijn beperkingen opgelegd aan het gebruik van de gronden in verband met de veiligheid. Binnen deze zone mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden opgericht.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In deze regels is aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn. Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 14 Slotregel

Deze regel bevat de aanhalingstitel van de regels.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid     

7.1 Economische uitvoerbaarheid     

Financiële uitvoerbaarheid

Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn, waardoor het plan inzicht moet geven in de financiële uitvoerbaarheid.

Voor de realisatie van de buffer is een projectbudget beschikbaar gesteld door de provincie Drenthe. Realiseringskosten en planschade ten gevolge van het realiseren van de buffer komen voor rekening van dit projectbudget.

Hiermee is de financiële uitvoerbaarheid van het project zeker gesteld.

Grondexploitatiewet

Volgens de Wro moet de gemeente een exploitatieplan vaststellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Dit bestemmingsplan maakt een bouwplan als bedoeld in afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening mogelijk. De gemeente heeft een anterieure overeenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Daarmee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

7.2.1 Totstandkoming schetsontwerp en participatie     

Voorafgaand aan het formele traject zijn verschillende methoden ingezet om tot een gedragen schetsontwerp te komen. Zo is er in 2019 een 'battle of concepts' georganiseerd, waarbij gevraagd werd aan young professionals en studenten om een innovatief verdienmodel voor de buffer te bedenken. Tijdens deze wedstrijd zijn veel ideeën opgehaald, variërend van recreatie tot verschillende vormen van landbouw.

Vervolgens is een marktconsultatie gehouden waarbij marktpartijen hun ideeën voor de buffer in konden brengen. Deze ronde heeft een tiental potentiële initiatieven opgebracht. Hierna is onderzocht of er initiatiefnemers zijn die de initiatieven wilden oppakken. Sommige initiatieven vielen af. Zo is het initiatief voor een groot zonnepark afgevallen, vanwege te weinig draagvlak in de directe omgeving en bij de gebiedspartners.

De overgebleven initiatieven zijn overzichtelijk gemaakt onder voorwaarden in de zogenaamde 'Initiatiefpaspoorten'. In deze paspoorten staat een beschrijving waar het initiatief kan worden ontwikkeld binnen de buffer en waar rekening mee gehouden moet worden om tot een goede landschappelijke inpassing te komen. De financiering moet door marktpartijen zelf worden geregeld, maar de paspoorten geven een kader en helpen marktpartijen op weg.

7.2.2 Inspraak     

Op grond van artikel 3.1.6 onder e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gaat een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor, vergezeld van een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Het schetsontwerp voor de buffer is in overleg met de omgeving tot stand gekomen. Tijdens een informatieavond zijn de omwonenden geïnformeerd over de ontwikkelingen en konden zij hun wensen kenbaar maken. Zo is naar voren gebracht dat de omwonenden geen massa-toerisme willen, maar wel een goede aansluiting met Duitsland en verbeterde fietspaden. Ook is naar voren gekomen dat de beleving van de buffer vergroot kan worden door mogelijkheden te bieden voor wandelen en kanoën. Hiermee is bij de inrichting van het plangebied rekening gehouden.

7.2.3 Overleg     

Op grond van artikel 3.1.1, lid 1 juncto artikel 3.1.6, lid 1 onder c Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het voorontwerpbestemmingsplan is samen met het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Nieuw-Schoonebeek, waterschap Vechtstromen' voor vooroverleg toegezonden aan de wettelijk verplichte en andere door de gemeente erkende overlegpartners verzonden. Dit was mogelijk omdat de planvorming van beide plannen raakvlakken hebben. Van 1 juni tot en met 12 juli 2022 was gelegenheid om te reageren op de voorontwerpbestemmingsplannen.

De resultaten van het vooroverleg zijn weergegeven in Bijlage 21 Nota van beantwoording vooroverlegreacties. Voor zover het vooroverleg aanleiding heeft gegeven het bestemmingsplan aan te passen is dat aangegeven in de Nota en zijn deze aanpassingen in dit bestemmingsplan verwerkt.

7.2.4 Zienswijzen     

Op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) heeft het ontwerpbestemmingsplan gezamenlijk met het ontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied, Nieuw-Schoonebeek, waterschap Vechtstromen' met ingang van 12 oktober 2022 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen.

De ingekomen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in Bijlage 22 Nota van beantwoording zienswijzen. Voor zover deze zienswijzen aanleiding geven tot aanpassing van dit bestemmingsplan is dat aangegeven in de Nota en zijn deze aanpassingen doorgevoerd in dit bestemmingsplan.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Buitengebied, Buffer zuid met identificatienummer NL.IMRO.0114.2021021-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ander bouwwerk:     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Beperkt kwetsbaar object:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.8 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.9 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.12 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.13 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 Bruto vloeroppervlakte:     

op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen;

1.15 Ecolodge:     

een gebouw ontworpen voor het huisvesten van ecotoeristen, ten behoeve van extensieve recreatie met een beperkt aantal en sobere voorzieningen, speciaal gebouwd verenigbaar met de natuur en duurzaam ontwikkeld;

1.16 Extensieve recreatie:     

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan worden beleefd, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig recreanten aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen;

1.17 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 Horeca-1:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven zoals een sportkantine;

1.19 Horeca-2:     

een horecabedrijf gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken zoals restaurants, bistro's, grillrooms, en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;

1.20 Kunstobject:     

bouwwerk van artistieke aard;

1.21 Kunstwerk:     

bouwwerk van civieltechnische aard;

1.22 Kwetsbaar object:     

kwetsbaar object als bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), zoals deze gold op het moment van tervisielegging van het ontwerp van dit plan;

1.23 Landschappelijke waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetisch);

1.24 Natuurlijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.25 Nutsvoorziening:     

voorzieningen ten dienste van openbaar en semi-openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.26 Peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

1.27 Recreatief medegebruik:     

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming;

1.28 Vloerpeil:     

de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer;

1.29 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens en vijvers;

1.30 Werk:     

een werk, geen gebouw of bouwwerk zijnde.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Natuur - Veengebieden en Beekdalen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Natuur - Veengebieden en Beekdalen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. natuurgebieden;
  2. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. water;
  4. extensief recreatief medegebruik, waaronder begrepen kanovaren, suppen, fietsen en wandelen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. fiets-, voet-, en vlonderpaden;
  7. parkeervoorzieningen voor maximaal 24 parkeerplaatsen;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ecolodge' voor het plaatsen van ecolodges en/of aanmeren van drijvende ecolodges, met een maximum van 10 ecolodges, die tenminste een minimale onderlinge afstand tot elkaar hebben van 100 meter;
  9. een kunstobject met een cultuurhistorische achtergrond van het gebied;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren', voor maximaal 1 uitkijktoren;
  11. twee vogelobservatiehutten;
  12. een zandfilter ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - zandfilter' inclusief de daarbij behorende filtervoorzieningen;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen en in- en uitritten;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. beheer- en onderhoudsvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen, kunstwerken en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht;
  2. in afwijking van het bepaalde in lid a geldt dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - ecolodge' mogen maximaal 10 (drijvende) ecolodges worden geplaatst met een maximale oppervlakte van 25 m² al dan niet voorzien van terras of vlonder met een maximale oppervlakte van 10 m² en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, bij drijvende ecolodges gemeten vanaf het waterpeil;
    2. binnen de bestemming twee vogelobservatiehutten gebouwd mogen worden, met een gezamenlijke oppervlakte van 100 m² en een maximale bouwhoogte van 3 meter;
    3. het vloerpeil van gebouwen bedraagt ten minste 17,8 meter +NAP.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt de volgende regel:

  1. op deze gronden mogen geen bijbehorende bouwwerken worden opgericht.
3.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg mag maximaal 110 centimeter bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde in lid a mogen erf- en terreinafscheidingen ter bescherming van kunstwerken, waaronder begrepen stuwen, gemalen, duikers en zandfilters en andere waterhuishoudkundige voorzieningen, maximaal 2 meter bedragen;
  3. vlonders en voetgangersbruggen ten behoeve van een voetpad mogen worden gerealiseerd met een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter;
  4. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden mag maximaal 3 meter bedragen en mag maximaal 150 m2 vloeroppervlak bedragen;
  5. de oppervlakte van een steiger/vlonder ten behoeve van de toegang tot een ecolodge mag maximaal 100 m2 bedragen;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - uitkijktoren' mag een uitkijktoren worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 400 m² en een bouwhoogte van maximaal 20 meter;
  7. er mag maximaal 1 kunstobject worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 500 m² en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
  8. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen en mag maximaal 15 m² vloeroppervlak bedragen.
3.2.4 Voorwaardelijke verplichting     

Het bouwen van de in lid 3.2.1 sub a onder 1 genoemde gebouwen is slechts toelaatbaar, indien beweiding en bemesting ter plaatse van alle gronden binnen het plangebied duurzaam is beëindigd.

3.3 Nadere eisen     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

3.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.2.3 onder a en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 2 meter mag bedragen.
3.4.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 3.4.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast;
  2. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch, ruimtelijk, landschappelijk, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch, milieuhygiënisch, archeologisch en ecologisch oogpunt, het functioneren van het watersysteem, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Voorwaardelijke verplichting     

De in lid 3.1 onder g en h genoemde functies zijn slechts toelaatbaar, indien beweiding en bemesting ter plaatse van alle gronden binnen het plangebied duurzaam is beëindigd.

3.5.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7.10 Wro wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bebossen van gronden;
  2. het gebruik van gronden en opstallen, ten behoeve van vaste standplaatsen, tijdelijke standplaatsen of seizoenstandplaatsen.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.6.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ophogen, ontgronden, egaliseren, ontginnen van de bodem;
  2. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  3. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen, met een oppervlakte van meer dan 100 m2;
  4. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  5. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies;
  6. het bebossen van gronden, met een oppervlakte van meer dan 1 hectare.
3.6.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning;
  4. strekken ten uitvoering van de vastgestelde instandhoudingsdoeleinden en beheersdoelstellingen;
  5. worden uitgevoerd overeenkomstig het schetsontwerp, zoals opgenomen in Bijlage 1.
3.6.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings-)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.6.4 Voorwaarden     

De in artikel 3.6.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk doet aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie doet.

3.6.5 Weigering     

De in artikel 3.6.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

Artikel 4 Recreatie     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. intensieve recreatie, in de vorm van sport- en speelgelegenheden en een (natuur)speelplek;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'horeca', een horeca-inrichting categorie 1 tot en met 2, waaronder begrepen een receptieruimte en informatiepunt voor de omgeving, met een bijbehorend terras;
  3. parkeervoorzieningen, met een maximum aantal van 75 parkeerplaatsen en 1 busstandplaats;
  4. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  5. groenvoorzieningen;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. erven en tuinen;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. kunstobjecten.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde in lid a mag ter plaatse van de aanduiding 'horeca' één gebouw worden opgericht, waarbij geldt dat:
    1. de oppervlakte niet meer dan 300 m2 mag bedragen;
    2. de totale bruto vloeroppervlakte niet meer dan 500 m2 mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van het gebouw maximaal 10 meter mag bedragen, danwel ten hoogste de bestaande bouwhoogte;
    4. het vloerpeil van gebouwen bedraagt ten minste 16,8 meter +NAP.
4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  2. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken bedraagt maximaal 6 meter.
4.2.3 Voorwaardelijke verplichting     

Het bouwen van de in lid 4.2.1 sub b genoemde gebouwen is slechts toelaatbaar, indien beweiding en bemesting ter plaatse van alle gronden binnen het plangebied duurzaam is beëindigd.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Voorwaardelijke verplichting     

De in lid 4.1 onder a t/m c genoemde functies zijn slechts toelaatbaar, indien:

  1. beweiding en bemesting ter plaatse van alle gronden binnen het plangebied duurzaam is beëindigd;
  2. minimaal 25% van het bestemmingsvlak is ingericht als water en als zodanig duurzaam in stand wordt gehouden.
4.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bewonen van bedrijfsgebouw

Artikel 5 Verkeer - Weg     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - Weg' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, fietspaden, voetpaden en straten met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
  2. informatiesystemen/signaleringsborden;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. bermen, bermsloten en groenvoorzieningen;
  3. op- en afritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. overige kunstwerken en waterwerken;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

met dien verstande dat:

  1. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van andere bouwwerken, mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15 m² vloeroppervlak beslaan;
  2. de bouwhoogte van lichtmasten, en informatiesystemen/signaleringsborden mag maximaal 6 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen gelegen mag maximaal 1 meter bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het realiseren van reclamezuilen;
  2. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeurgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.4.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het verharden van onverharde of halfverharde wegen en paden of het veranderen van de verharding van klinkerwegen.

5.4.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd overeenkomstig het schetsontwerp, zoals opgenomen in Bijlage 1.

5.4.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings-)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

5.4.4 Toetsingscriteria     

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, zoals weergegeven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" betrokken.

5.4.5 Voorwaarden     

De in artikel 5.4.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.

5.4.6 Weigering     

De in artikel 5.4.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid     

5.5.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. voor de realisatie van bruggen, viaducten of tunnels, waarbij de volgende regels gelden;
    1. de verkeerstechnische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de stedenbouwkundige- en landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.5.2 Afweging     
  1. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  2. In de afweging omtrent toepassing van de in 5.5.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  5. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 6 Leiding - NAM Leiding boven- en ondergronds     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - NAM Leiding boven- en ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg, het gebruiken en in stand houden van een onder- of bovengronds transportleidingenstelsel van buizen en/of kabels bestemd voor de transport van vloeistoffen en/of gas, stoom, elektriciteit, signaal of anderszins ten behoeve van de oliewinning;
  2. verhardingen;

met bijbehorende:

  1. gebouwen en andere bouwwerken.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen en andere bouwwerken     

Voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. in geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn;
  2. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  3. andere bouwwerken mogen alleen ten dienste van de bestemming gebouwd worden;
  4. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter bedragen.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

6.3.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen, verbreden, of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  2. het aanbrengen van overige oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verbreden, verdiepen, en dempen van sloten, wijken en andere wateren;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen en ophogen;
  7. het aanleggen van kabels en leidingen, anders dan ten dienste van de bestemming.
6.3.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 6.3.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning;
  4. die verband houden met de aanleg van de betreffende leiding.
6.3.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings-)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

6.3.4 Toetsingscriteria     

Bij de afweging omtrent verlening van de vergunning wordt de landschappelijke waarde, zoals weergegeven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap" betrokken.

6.3.5 Voorwaarden     
  1. De in artikel 6.3.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid plaatsvindt met het oog op het ontwikkelen of versterken van natuurwaarden in een nieuw natuurgebied en door de uitvoering op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk wordt of zou worden gedaan aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie wordt of zou worden gedaan.
  2. De in artikel 6.3.1 genoemde vergunning kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.
  3. De in artikel 6.3.1 genoemde vergunning kan niet eerder worden verleend dan nadat de leidingbeheerder schriftelijk advies heeft uitgebracht.

6.3.6 Weigering     

De in artikel 6.3.1 bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid     

6.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouder zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen:

  1. voor de vergroting, verkleining of verwijdering van de dubbelbestemming Leiding - NAM Leiding boven- en ondergronds, waarbij de volgende regels gelden:
    1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;
    2. de uitbreiding is passend binnen de landschappelijke structuur;
    3. voldaan wordt aan milieu- en externe veiligheidswetgeving;
    4. er is geen sprake van onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
6.4.2 Afwegingen     
  1. De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten.
  2. In de afweging omtrent toepassing van de in 6.4.1 opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken: de woonsituatie, de stedenbouwkundige structuur, het landschap, archeologie, cultuurhistorie, verkeersveiligheid, (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, natuur, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.
  3. De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in Bijlage 2 van de planregels "De Gemeente Emmen in het perspectief van het landschap". Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;
  4. Voorzover voor meerdere activiteiten een wijziging benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken;
  5. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de functiewijziging niet plaatsvinden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 4     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. terreinen van middelhoge of hoge archeologische verwachtingen;
  2. bescherming en veiligstelling van de vastgestelde archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen als 'Waarde - Archeologie 4', legt een rapport over waarin de archeologische waarde, van het terrein dat mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.

7.2.2 Afwegingskader omgevingsvergunning     

Burgemeester en wethouders verlenen de vergunning indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 7.2.1 blijkt dat:

  1. er geen archeologische waarden (meer) zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  2. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de vergunning verbonden voorschriften.
7.2.3 Voorwaarden omgevingsvergunning     

In de situatie als bedoeld in het 7.2.2 onder b, kunnen Burgemeester en wethouders de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden 'in situ' in de bodem kunnen worden behouden, waardoor archeologische waarden 'ex situ', door middel van onderzoek worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  4. de verplichting tot het doen van een melding bij de archeologische deskundige van de gemeente indien tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
7.2.4 Uitzondering onderzoeksplicht     

Artikel 7.2.1 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  2. een of meer bouwwerken waarvan de totale oppervlakte kleiner is dan 1000 m2, waarbij het gaat om een totaal aan te verstoren bodemoppervlak binnen een plangebied of bouwvlak van een samenhangend project dat niet opgedeeld kan worden in deeluitwerkingen;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter;
  4. bouwwerken indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.
7.2.5 Herleving onderzoeksplicht     

Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven zoals bedoeld in artikel 7.2.1, waaraan voorschriften zijn verbonden zoals bedoeld in artikel 7.2.3, zijn artikel 7.2.4 sub b en c niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag mogelijk zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 7.2.2 en 7.2.3 zijn van overeenkomstige toepassing.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

7.3.1 Vergunningplicht werken en werkzaamheden     

Ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. bodemingrepen met een totale oppervlakte van meer dan 1000 m2 en dieper dan 30 centimeter;
  2. het planten of rooien van bomen of gewassen waar bij de oogst van de plant, dan wel het verwijderen van de gehele plant, de bodem over een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter zal worden geroerd;
  3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur over een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter.
7.3.2 Uitzondering vergunningplicht     

Het verbod als bedoeld in artikel 7.3.1 is niet van toepassing op:

  1. werken en/of werkzaamheden die drainage betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden die normaal onderhoud en beheer betreffen;
  3. bodemingrepen tot een diepte van ten hoogste 30 centimeter;
  4. bodemingrepen met een totale oppervlakte tot ten hoogste 1000 m2;
  5. niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het verbeteren van de verdichte bodemstructuur (niet-kerend woelen) tot ten hoogste 10 centimeter onder de bouwvoor (de zogenaamde woellaag);
  6. werken en/of werkzaamheden die al in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  7. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingvergunning;
  8. werken en/of werkzaamheden die ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
  9. werken en/of werkzaamheden, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad en het bevoegd gezag heeft geoordeeld dat er geen archeologische waarden (meer) zijn te verwachten of kunnen worden geschaad.
7.3.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en / of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

7.3.4 Onderzoeksplicht     

De aanvrager van een omgevingsvergunning legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein is vastgesteld. Hiervoor wordt standaard een archeologisch bureauonderzoek met verkennend booronderzoek (van 6 boringen per hectare) gevraagd. Alvorens tot onderzoek over te gaan kan de archeologische deskundige advies worden gevraagd omtrent de noodzaak tot onderzoek en de wijze van onderzoek. Indien deze schriftelijk heeft verklaard dat een onderzoek niet noodzakelijk is, vervalt de verplichting tot onderzoek.

De onderzoeksplicht vervalt ook voor die gebieden waar al een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden en uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig waren.

7.3.5 Afwegingskader omgevingsvergunning     

De in artikel 7.3.1 bedoelde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend als:

  1. de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van Burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  2. er geen archeologische waarden (meer) zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  4. de archeologische deskundige van het bevoegd gezag aan Burgemeester en wethouders positief heeft geadviseerd omtrent het uitvoeren van de omgevingsvergunning.
7.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning     

Voor zover de in artikel 7.3.1 genoemde bodemingrepen, dan wel de gevolgen van deze bodemingrepen, kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning alleen worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden 'in situ' in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen, waardoor archeologische waarden 'ex situ', door middel van onderzoek worden behouden;
  3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door Burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. In de voorschriften wordt geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken;
  4. de verplichting tot het doen van een melding bij de archeologische deskundige van de gemeente indien tijdens de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen en:

  1. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk doen vervallen, indien op basis van een archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de desbetreffende gronden geen archeologische waarden meer aanwezig zijn;
  2. aan gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' alsnog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' toe te kennen, indien een archeologisch onderzoek dit, gelet op de ter plaatse aanwezige waarden, rechtvaardigt;
  3. de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 'Waarde - Archeologie 4' te veranderen en/of desgewenst een extra aanduiding hiervoor op te nemen, indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

Artikel 8 Waterstaat - Waterbergingsgebied     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de berging van water;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels     

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  1. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor bouwen dient de aanvrager een rapport te overleggen, zo nodig op basis van nader onderzoek, waaruit blijkt dat het bouwplan de waterbergende functie van de gronden niet (of vrijwel niet) belemmerd;
  2. indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de waterbergende functie van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zal (of kan) worden verstoord, kan het bevoegd gezag aan de vergunning een verplichting verbinden tot het treffen van (tijdelijke dan wel permanente) technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) voldoende waterbergend vermogen blijft behouden;
  3. de onder a bedoelde vergunning kan slechts worden verleend, indien schriftelijk advies is ingewonnen bij het Waterschap.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

8.3.1 Verboden werkzaamheden     

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het wijzigen van het waterpeil anders dan ten behoeve van de peilbeheersing ten gunste van het Bargerveen en/of het aanleggen van drainage;
  2. het graven en/of dempen van sloten;
  3. het bebossen van gronden;
  4. het realiseren van een terrein voor boomteelt of fruitteelt.
8.3.2 Toegestane werkzaamheden     

Het verbod als bedoeld in artikel 8.3.1 onder a is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:

  1. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  2. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een al verleende vergunning;
  4. worden uitgevoerd overeenkomstig het schetsontwerp zoals opgenomen in Bijlage 1
8.3.3 Combinaties     

Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings-)plan zijn ondergebracht, wordt dit in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

8.3.4 Voorwaarden     

De in artikel 8.3.1 onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk of de werkzaamheid op directe of indirecte wijze aantoonbare afbreuk doet aan de agrarische bedrijfsvoering op aangrenzende of nabijgelegen percelen, dan wel aantoonbare schade of nadeel aan nabijgelegen agrarische bedrijven en/of de landbouwfunctie doet.

8.3.5 Weigering     
  1. De in artikel 8.3.1 onder a bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer de voorgenomen werken, of werkzaamheden de waarden van een gebied zodanig zullen aantasten of de mogelijkheden tot herstel daarvan zodanig zullen verkleinen, dat dit niet door het stellen van voorwaarden aan de vergunning kan worden voorkomen.
  2. De in artikel 8.3.1 onder a bedoelde vergunning wordt in ieder geval geweigerd wanneer blijkt dat uitvoeren van het werk van negatieve invloed is op de waterberging.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Strijdig gebruik     

Onder strijdig gebruik met dit bestemmingsplan wordt begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken, in strijd met de in de Bijlage 1 aangegeven maatregelen ten behoeve van de inrichting van het plangebied.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

11.1 Veiligheidszone - leiding     

In afwijking van het bepaalde in de binnen deze gebiedsaanduiding voorkomende bestemmingen, geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn uitgesloten.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

12.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de regels door:

  1. het afwijken van de voorgeschreven maten, oppervlaktes, afmetingen, afstanden en percentages met maximaal 10%;
  2. het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het op het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstobjecten en wat betreft omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de goothoogte van een gebouw maximaal 3 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 m2 mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10 meter mag bedragen;
  3. het oprichten van veiligheidsfakkels ten behoeve van de gaswinning met een bouwhoogte van maximaal 30 meter en een hekwerk met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  4. het toestaan van geringe afwijkingen, welke in het belang van zijn een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in de situering maximaal 3 meter bedraagt;
  5. het toestaan van in geringe mate, doch maximaal 5 meter afwijken van een bestemmingsgrens, voor zover zulks noodzakelijk en/of wenselijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  6. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te vergroten en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot niet meer dan 10 meter;
  7. het oprichten van andere bouwwerken met uitzondering van windturbines/-molens, met een bouwhoogte van maximaal 25 meter met dien verstande dat als het gaat om antennes naar het oordeel van burgemeester en wethouders de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond.

12.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 12.1 genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de in de bestemming begrepen doeleinden en van omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, het functioneren van het watersysteem en de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 13.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Lid 13.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregel van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 13.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Lid 13.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

14.1 Citeertitel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied, Buffer zuid.