Zwartemeer, herziening zuidwest IV    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

In 2008 is het uitbreidingsplan voor de woonwijk Zwartemeer, Zuidwest IV opgesteld. Dit plan vormde het kader voor de uitbreiding van de woonwijk aan de zuidwestkant van Zwartemeer, aan de straten Bonkveen en Kniepveen. Sinds de totstandkoming van dit plan is in het gebied de basisstructuur niet veranderd, maar zijn er binnen de bouwblokken wel andere typen woningen gebouwd dan in het oorspronkelijke plan was beoogd. Deze zijn met afwijkingsprocedures mogelijk gemaakt. Ook voor de nabije toekomst worden nog afwijkende bouwplannen voorzien voor de kavels die nog niet bebouwd zijn.

Sinds het opstellen van het uitbreidingsplan in 2008 is de vraag naar soorten woningen veranderd. Er bleek bijvoorbeeld meer behoefte aan vrijstaande woningen dan aan twee-onder-een-kap-woningen en er zijn plannen gemaakt voor levensloopbestendige woningen. Deze veranderde vraag knelt met de huidige bestemmingsplanregels die gelden in de bouwvelden.

Dit bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV heeft als doel de gewijzigde situatie opnieuw vast te leggen. Het plan voorziet in een duidelijk en actueel ruimtelijk en juridisch kader, waarbij de nieuwe verkaveling en de bebouwingstypologieën correct worden vastgelegd, met de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied van het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV ligt in de zuidoosthoek van het dorp. Het gaat om de uitbreidingslocatie ten oosten van de groenstrook die de grens vormt met het eerdere uitbreidingsplan III; de woningen aan De Banken en De Plaatsen.

verplicht

Figuur 1-1: De ligging van het plangebied.

verplicht

Figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied

1.3 Huidige planologische regelingen     

Op 29 september 2011 is het bestemmingsplan "Zwartemeer" vastgesteld. Het oorspronkelijke uitbreidingsplan "Zwartemeer Zuidwest IV" uit 2008 is in dit bestemmingsplan opgenomen.

Daarnaast zijn in het recente verleden (bouw)initiatieven met een afwijkingsprocedures mogelijk gemaakt voor zes seniorenwoningen aan het Kniepveen en een vrijstaande woning aan Bonkveen 13.

Het voorliggende bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV vervangt het bestemmingsplan Zwartemeer uit 2011 en ook de afzonderlijke afwijkingsprocedures die sinds 2011 zijn opgesteld binnen dit plangebied.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is op 24 september 2009 vastgesteld door de raad. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV is vooral het thema's wonen van belang.

2.1.2 Woonbeleid     

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en aanvullend op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.

2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.

3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.

4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.

5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nichemarkt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen).

6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

In navolging op deze woonvisie is de Structuurvisie herprogrammering woningbouw 2018-2028 vastgesteld. Hierin is nog eens gekeken naar de verdeling van de plancapaciteit. Na een periode van stagnatie nam de vraag naar nieuwe woningen weer toe, maar moest ook geconstateerd worden dat de vraag naar woonproducten veranderd was en dat de plancapaciteit daar niet altijd meer goed op aansloot. Om ruimte te maken voor nieuwe en goed passende initiatieven en ook invulling te kunnen geven aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, is de woonvisie daarom geactualiseerd en zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

1. Herstructurerings- en transformatielocaties gaan voor inbreidingslocaties.

2. Inbreidingslocaties gaan weer voor uitbreidinglocaties.

3. Een locatie scoort beter naarmate het dichter in het centrum van de betreffende kern ligt

4. De locatie/het te realiseren project levert een bijdrage aan de woningvoorraad voor doelgroepen van beleid (senioren, sociale doelgroep, zorgbehoevenden).

5. Het te realiseren project draagt bij aan variatie in woningtypen en/of is innovatief of draagt bij aan verduurzaming van de woningvoorraad

6. Het te realiseren project draagt bij aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het dorp of de wijk.

Aan de hand van deze criteria zal de (verminderde) plancapaciteit zo kwalitatief mogelijk worden ingevuld en worden gemonitord.

De nieuwbouw in het plan zuidwest IV maakt nog onderdeel uit van de woningbouwopgave voor de gemeente Emmen, zoals deze is vastgelegd in de woonvisie en de structuurvisie Herprogrammering woningbouw. De gemeente heeft onlangs een nieuw woningmarktonderzoek afgerond en werkt aan een nieuwe update van het woonbeleid. Daarin zal onder andere aandacht uitgaan naar het op gang brengen van doorstroming, bijvoorbeeld door levensloopbestendig bouwen binnen de nieuwbouwopgave.

Er zijn voor dit gebied op basis van de structuurvisie Herprogrammering woningbouw nog 51 woningen voorzien (8 rijwoningen, 14 geschakelde woningen en 29 vrijstaande woningen). Per saldo neemt deze woningbouwcapaciteit niet toe, maar wordt de invulling aangepast, waardoor de variatie in woningtype per bouwveld wordt gewijzigd. Het aantal rijwoningen blijft gelijk, het aantal geschakelde woningen neemt licht af (tot 10), maar binnen de categorie vrijstaande woningen wordt - mede naar aanleiding van wensen vanuit het dorp - een projectmatige ontwikkeling van 8 grondgebonden of levensloopbestendige woningen (alle voorzieningen op de begane grond) mogelijk gemaakt. Een uitgebreidere toelichting op de nieuwe invulling is beschreven in hoofdstuk 3: planbeschrijving.

2.1.3 Verkeersbeleid     

Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan (GVVP) ( december 2013) gaat uit van de inrichting van wegen volgens de Duurzaam veilig-principes. De wegen in de gemeente Emmen zijn gecategoriseerd conform Duurzaam Veilig met als doel een optimale afstemming te bereiken tussen de functie van de weg, de vormgeving en het gebruik ervan door de weggebruiker. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de weg, conflicten met hoge snelheids- en richtingsverschillen, alsmede onzeker gedrag te voorkomen. De wegen zijn verdeeld in drie categorieën, stroomwegen, gebiedsontsluitingsweg en erftoegangswegen.

De straten Bonkveen en Kniepveen krijgen het karakter van een verblijfsgebied of erftoegangsweg.

Verder zet het GVVP in op een multimodale benadering van verkeer. Dit houdt in dat niet enkel naar de bereikbaarheid per auto wordt gekeken maar nadrukkelijk ook naar andere vervoersmodaliteiten, zoals het openbaar vervoer of de fiets.

Het openbaar vervoer - zowel bus als trein - valt onder verantwoordelijkheid van de provincie, c.q. het OV-Bureau Groningen-Drenthe (voor de bus). De gemeente draagt als belangrijke gesprekspartner bij aan een goede openbaar vervoer-bereikbaarheid van de stad, de wijken en dorpen.

Ook de fiets krijgt de komende jaren een belangrijkere functie. Het fietsgebruik op met name de korte afstand (<7,5 km) willen wij met minimaal 10% laten doen toenemen. Met name het gebruik van de fiets richting het centrum van Emmen willen wij verder stimuleren door hoogwaardige fietsverbindingen richting het centrum van Emmen te realiseren of bestaande routes op te waarderen. Het autogebruik daarentegen willen wij verder ontmoedigen door een aantal rechtstreekse verbindingen voor autoverkeer te laten verdwijnen.

Er is sprake van een meer gematigde groei van het autoverkeer ten opzichte van eerdere prognoses. Mede door de grotere betekenis van openbaar vervoer en fiets in het beleid, is er ruimtelijk gezien - naast de grootschalige realisatie van ondergronds parkeren in het centrum - weinig tot geen behoefte aan uitbreiding van specifieke (auto-)wegvoorzieningen. Deels wordt zelfs gedacht aan het afwaarderen van autowegen waardoor een betere verkeerskundige en ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt.

2.1.4 Integrale parkeervisie     

In oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Emmen de "Integrale parkeervisie gemeente Emmen" vastgesteld. De visie is het kader voor het bepalen van de parkeeropgave bij fysieke ontwikkelingen op alle niveaus. Het is een leidraad voor het beoordelen van de parkeeropgave van stedenbouwkundige visies & plannen voor (her-)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving en is ook het kader dat invulling geeft aan het begrip “voldoende parkeer- of stallingsruimte dan wel voldoende laad- of losruimte in bestaande en op ontwikkeling gerichte nieuwe bestemmingsplannen. De visie bevat ten aanzien van de hoeveelheid parkvoorzieningen en het aantal los- en laadplaatsen het beoordelingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en- of wijzigen gebruik.

Voor toekomstige (nieuwbouw)ontwikkelingen is in de parkeervisie de landelijke richtlijnen van het CROW leidraad. Uitgangspunt blijft in beginsel voldoende parkeerruimte op eigen terrein. Als dit niet kan, kan eventueel teruggevallen worden op parkeren in de openbare ruimte, waarvoor aan de gemeente een afkoopsom wordt betaald.

2.1.5 Cultuurhistorische waardenkaart     

De Cultuurhistorische Waardenkaart Emmen omvat de inventarisatie en waardering van de cultuurhistorische waarden in de gemeente. De kaart bestaat uit een beleidskaart, bronnenkaart en een toelichtende rapportage. Aansluitend is de Erfgoednota Emmen 2017-2022 opgesteld. De Cultuurhistorische Waardenkaart en Erfgoednota 2017-2022 zijn op 28 september 2017 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Cultuurhistorische Waardenkaart maakt onderscheid in een drietal beleidskeuzen met bijbehorend maatregelenpakket, welke afloopt naar zwaarte:

Beschermen;

Herkenbaar houden;

Respecteren en rekening mee houden.

De maatregel 'Beschermen' heeft betrekking op erfgoed met een zeer hoge cultuurhistorische waarde, zoals monumenten (Rijk, provincie, gemeente), monumentale en waardevolle bomen en beschermde dorpsgezichten (Rijk).

'Herkenbaar houden' heeft betrekking op gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde, te weten:

  1. Landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  2. Stedenbouwkundige gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde
  3. Groenstructuren van hoge cultuurhistorische waarde
  4. Infrastructuur en waterwegen van hoge cultuurhistorische waarde

Ten slotte is de maatregel 'Respecteren en rekening mee houden' geformuleerd. Deze maatregel heeft betrekking op beeldbepalende bouwwerken, Canon van Emmen, inventarisatie ErfgoedNetwerk, tradities en de top vijf bewonersavonden.

Het plangebied ligt in de zuidwesthoek van Zwartemeer. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart is het plangebied aangeduid als gelegen binnen het Veenkoloniaallandschap – hoogveen in de marke van Noord- en Zuidbarge van het deelgebied het Barger-Oosterveen.Voor het plangebied is van toepassing: “het herkenbaar houden van landschappelijke gebieden en structuren van hoge cultuurhistorische waarde”.

2.1.6 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving.

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangewezen als 'welstandsluw'. Dit zijn gebieden waarbij met name de hoofdstructuren van belang zijn voor de omgevingskwaliteit. Het gaat dan om de stedenbouwkundige samenhang. Het welstandsbeleid richt zich met name op de voorkanten van bouwwerken en bouwblokken en het aanzicht op deze bebouwing vanuit de openbare ruimte. Ingrepen worden beoordeeld in relatie tot de naastgelegen bebouwing en het straatbeeld. Het beleid is alleen op hoofdzaken gericht en niet op details. Dit welstandsluwe niveau is van toepassing voor grote delen van de gemeente. Het betreft delen van de dorpen, het buitengebied, woonwijken en belangrijke randen van bedrijventerreinen en recreatiegebieden.

2.2 Provinciaal beleid     

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018     

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030.

De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.

De missie van de provincie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd, te weten landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.

Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur. Ook zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.

De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.

Kaarten en doelstellingen

Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het plangebied als volgt aangeduid:

Landschap

Het plangebied is gelegen binnen het landschap van de veenkoloniën. Van provinciaal belang is de orthogonale samenhang tussen het systematische ontginningspatroon van grootschalige openheid met kenmerkende wijkenstructuur en de bebouwingslinten met daaruit opgaande percelen.

Cultuurhistorie

Het beleid van de provincie Drenthe ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in de beleidsnota Cultuurhistorisch Kompas Drenthe. Het plangebied is gelegen binnen het gebied Emmen en haar venen. Het generieke beleid 'respecteren' is van toepassing. Het is bedoeld om de cultuurhistorische samenhang, zoals die is vastgelegd in de hoofdstructuur, te borgen. De ambitie voor de Veenkoloniën richt zich specifiek op het zichtbaar houden van de machinale veenwinning en veenverwerking op het Amsterdamscheveld en het Bargerveen, zowel in het landschap als in de bebouwing.

Archeologie

De inhoudelijke kaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die de provincie van provinciaal belang achten. In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.

Aardkundige waarden

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.

Het plangebied is gelegen binnen een gebied met een generiek beschermingsniveau voor aardkundige waarden. In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

De provinciale belangen die de Omgevingsvisie zijn benoemd, zijn vertaald in de regels van de Provinciale Omgevingsverordening.

In de verordening in artikel 2.17 staat het volgende genoemd ten aanzien van woningbouw:

1. Een ruimtelijk plan kan voorzien in nieuwe woningbouw mits de behoefte op basis van de gemeentelijke woonvisie kan worden aangetoond en aansluit bij bestaand stedelijk gebied.

De gemeentelijke woonvisie ten aanzien van de woningvoorraad:

a. draagt bij aan balans tussen vraag en aanbod in de gehele Drentse woningvoorraad op de lange termijn en is hiertoe afgestemd binnen de woningmarktregio's;

b. benoemt tenminste de kwaliteit, kwantiteit, doelgroepen, duurzaamheid, kernenstructuur;

c. schetst de opgaven in de bestaande woningvoorraad;

d. geeft aan op welk wijze balans op lange termijn wordt gerealiseerd;

e. geeft een lange termijn beeld.

De provincie Drenthe heeft ingestemd met de woonvisie van de gemeente. De locatie is daarnaast aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

2.3 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV beschreven beleidsuitgangspunten, is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan in niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan geconcludeerd worden dat het plan passend is in het gemeentelijke en provinciale beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving en Stedenbouwkundige structuur     

3.1 Ontstaansgeschiedenis     

Zwartemeer heeft circa 3.000 inwoners en ligt in de zuidoosthoek van Drenthe. Het dorp is het meest oostelijke dorp van de gemeente Emmen. Ten noorden van het dorp ligt Barger-Compascuum, ten zuiden het natuurreservaat Bargerveen, ten westen ligt Klazienaveen en ten oosten de grens met Duitsland.

In de jaren 1880 tot 1960 is de ontginning van het veen van grote invloed geweest op het karakter van het dorp. Zo kent het landschap een duidelijke noord-zuid en oost-west gerichte structuur. Dit gegeven is uitgangspunt bij de stedenbouwkundige uitwerking van het woongebied 'Zwartemeer, zuidwest IV'.

De karakteristiek van het plangebied en de omgeving is zeer open. De wegen in de bestaande woonbuurten aan de oostzijde, vormen de basis voor de ontsluiting van het plangebied. Het oostelijke aangrenzende woongebied kent een hofjesstructuur. Tussen beide woonbuurt ligt een voetpad dat de verschillende oost-west georiënteerde woonstraten met elkaar verbindt.

3.2 Oorspronkelijke opzet van het plangebied     

Bij de oorspronkelijke opzet van het uitbreidingsplan Zuidwest IV is gekozen voor het voortborduren op de bestaande kenmerkende rechthoekige structuur van de bestaande woonwijk ten oosten van het plangebied. Door het ruimtelijk doortrekken van woonstraten, groenstructuur en de bebouwing is aansluiting gezocht met de bestaande bebouwde omgeving.

Daarnaast is er een nieuwe buurtontsluiting gerealiseerd op De Klinken, ter hoogte van de kinderboerderij. De uitbreiding wordt hierdoor op een optimale wijze ingebed in de ruimtelijke structuur van Zwartemeer.

De groenstructuur ondersteunt en versterkt de ruimtelijke hoofdopzet van het uitbreidingsplan. De nieuwbouw sluit op een vanzelfsprekende wijze aan op de bestaande bebouwing en wordt gevormd door een combinatie van rijwoningen, twee-onder-één-kap-woningen en vrijstaande woningen.

verplicht

Figuur 3-1: de oorspronkelijke opzet van de woonbuurt Zuidwest IV (Kavelboekje ZW IV, 2009)

De verkeersstructuur sluit aan op de bestaande structuur die gevormd wordt door De Banken, Dagwerk, Stoeken en De Plaatsen. Er ontstaat hierdoor een afgeronde en grotendeels doorgaande verkeersstructuur die gevormd wordt door lussen. Uitzondering hierop vormen de twee noordelijk gesitueerde woonstraten, deze takken niet aan op De Banken. De woonstraten liggen wel in elkaars verlengde en worden via een voetgangersverbinding verbonden met elkaar. Een extra ontsluiting op De Klinken maakt het plangebied ook vanuit de noordzijde toegankelijk. In het plangebied geldt snelheidsregime van 30 km/uur. De gemeente Emmen heeft het beleid om 30 km/uur-zones op een sobere wijze in te richten. De wegprofielen sluiten aan op de bestaande profielen in bestaande woonwijk ten oosten van het plangebied.

Er wordt in het oorspronkelijke plan voorzien in de parkeernorm van 1,7 parkeerplaatsen per woning. Bij rijwoningen en twee-onder-één-kap-woningen dient één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd te worden. Bij vrijstaande woningen dienen twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd te worden. Het parkeren van bezoekers vindt plaats op de openbare weg.

In 2009 zijn specifieke beeldkwaliteitseisen opgesteld ten aanzien van de maatvoering en situering van de woningen, de uitstraling en het materiaalgebruik in Zwartemeer, Zuidwest IV. Veel van deze eisen zijn vertaald in bestemmingsplanregels die in het vigerende bestemmingsplan gelden. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt in een aantal bouwvelden andere woningtypologieen mogelijk dan in het oorspronkelijke plan, maar verder wordt geprobeerd de bouwregels zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de oorspronkelijke uitgangspunten; zoals het bouwen in de gevelrooilijn en het plaatsen van bijgebouwen achter de voorgevel.

Met de inwerkingtreding van de herziene welstandsnota in 2016 is dit gebied aangewezen als 'welstandsluw'. Dit houdt in dat bij de welstandstoets met name wordt gekeken hoe de nieuwe woning zich verhoudt tot de reeds gebouwde woningen in de omgeving en het straatbeeld.

3.3 Gewijzigde uitwerking woningbouwplannen     

In de afgelopen jaren is de woningbehoefte veranderd. Dit heeft gevolgen gehad voor de nieuwbouw in Zwartemeer. Het oorspronkelijke plan gaf gedetailleerd aan welk woningtype binnen de afzonderlijke bouwvelden gebouwd zou kunnen worden, maar daar is in de tussentijd op sommige plekken al van afgeweken om aan te sluiten bij de huidige behoeften .

Aan de ruimtelijke hoofdstructuur is niets veranderd. De wijzigingen betreffen veranderingen in de verkaveling binnen de bouwvelden en van de woningtypologie: twee-onder-een-kap in plaats van een rij woningen, of vrijstaande woningen in plaats van twee-onder-een-kap. In het uiterste zuidoosten van het plangebied is een woning met een plat dak gebouwd in plaats van een woning met een kap.

verplicht

Figuur 3-2 overzicht van de gewijzigde bouwvelden in Zwartemeer, Zuidwest IV

In deze paragraaf worden de belangrijkste wijzigingen op een rij gezet. Van noord naar zuid zijn dat:

  1. Zes twee-onder-een-kap-woningen aan het Kniepveen,
  2. Plan 'Verveendershof',
  3. Bouwveld met vrije kavels aan het Bonkveen,
  4. Een plan voor grondgebonden woningen (projecmatig) aan het Bonkveen,
  5. Twee woningen aan De Plaatsen met afwijkende kapvorm (plat dak mogelijk),
  6. Snippergroenmutaties bij woonkavels die grenzen aan openbaargebied.

3.3.1 Zes twee-onder-een-kap-woningen aan het Kniepveen

Op dit bouwveld waren acht rijwoningen voorzien, maar zijn inmiddels zes twee-onder-één-kap woningen vergund met een omgevingsvergunning. Deze woningen zijn in opdracht van het Dorpsraad Zwartemeer ontwikkeld als seniorenwoningen.

Qua uitstraling en opzet sluiten deze woningen aan op het plan 'Verveendershof' direct ten zuiden van dit bouwveld.

3.3.2 Plan Verveendershof

In het tweede bouwveld waren tien vrijstaande woningen beoogd. Aan de westrand van dit blok zijn twee daarvan gebouwd. In dit plan kunnen nog twee vrijstaande woningen bij worden gebouwd. In het oostelijke deel van het bouwveld wordt een plan van woningstichting Lefier uitgevoerd. Dit plan is ook in opdracht van de Dorpsraad tot stand gekomen.

Het plan is gebaseerd op de gedachte van een hofje. Men kan hier zelfstandig wonen in een eigen huur- of koopwoning. Samen met de buren is er gemeenschappelijke tuin.

verplicht

verplicht

verplicht

Figuur 3-3 seniorenwoningen en huurwoningen Lefier

Het zogenaamde 'groepsgewijs wonen' heeft als doel mensen actief te houden in hun eigen sociale omgeving. Het bevordert de leefbaarheid van dorpen door ouder wordende dorpsgenoten de mogelijkheid te bieden in eigen dorp te kunnen blijven wonen.

De naam 'Verveendershof refereert aan de mensen die vroeger in de omgeving hebben gewerkt als veenarbeider.

3.3.3 Bouwveld met vrije kavels aan het Bonkveen

Sinds de start van de kavelverkoop is gebleken dat er meer vraag is naar vrijstaande woningen, dan naar de twee-onder-een-kap-woningen die in het oorspronkelijke bestemmingsplan mogelijk werden gemaakt. Om in te kunnen gaan op deze vraag naar vrijstaande woningen, is al een aantal keren van het bestemmingsplan afgeweken. Maar de vraag naar vrijstaande woningen in het plangebied blijft groot, vandaar dat er voor is gekozen om in dit bouwveld tussen het Kniepveen en het Bonkveen overwegend vrijstaande woningen toe te staan. Binnen dit bouwveld blijven nog vier kavels over waarop twee-onder-een-kap-woningen kunnen worden gebouwd.

3.3.4 Levensloopbestendige woningen aan het Bonkveen

In het op een na zuidelijkste bouwveld binnen het plangebied, zijn in het oorspronkelijke bestemmingsplan acht vrijstaande woningen van twee bouwlagen met een kap voorzien. De twee meest westelijk gelegen kavels zijn inmiddels bebouwd. Op de overige kavels kunnen in principe nog zes vrijstaande woningen worden gebouwd.

verplicht verplicht

Binnen dit nieuwe bestemmingsplan willen wij een mogelijkheid opnemen om binnen dit bouwveld (rode ballon) te voldoen aan een grote vraag naar levensloopbestendige woningen, onder meer uit de doelgroep 'senioren'. Binnen deze doelgroep is behoefte aan kleinschalige en gelijkvloerse woningen, waarin men zo lang mogelijk zelfstandig kan wonen. De woningtypologie vanuit het oorspronkelijke bestemmingsplan sluit niet aan op deze vraag. Door het mogelijk maken van een woningtypologie die wel aansluit, wordt ook een doorstroming binnen het dorp voorzien. Senioren kunnen met hun specifieke woonbehoeften binnen het eigen dorp blijven wonen en maken hun huidige woningen vrij voor starters die deze woningen kunnen verduurzamen richting de toekomst.

Naast de twee bebouwde kavels in de westrand van dit veld, wordt de mogelijkheid gegeven om binnen het resterende bouwvlak één ontwikkeling van acht levensloopbestendige woningen te realiseren. Dit plan wijkt op twee manieren af van de oorspronkelijke opzet: het aantal woningen en de bouwvorm. Het laatstgenoemde punt is met name het verschil in de maximum goot- en nokhoogte en het type kapvorm.

De acht levensloopbestendige woningen worden als één project in onderlinge samenhang ontworpen. De woningen bestaan uit één bouwlaag met een lessenaarsdak. In principe zijn alle voorzieningen en slaapkamers op de begane grond; de verdieping is ondergeschikt. Hieronder een afbeelding van wat er beoogd is op de betreffende locatie met betrekking tot het realiseren van acht levensloopbestendige woningen.

verplicht

In alle andere bepalingen volgen dezelfde stedenbouwkundige uitgangspunten voor de levensloopbestendige woningen als voor de andere woningen in het plangebied. Dit is o.a. de rooilijn, afstanden tot perceelgrenzen en bepalingen voor de erfafscheiding.

3.3.5 Twee vrijstaande woningen met plat dak aan De Plaatsen

Het bouwveld in de uiterste zuidoostelijke hoek van het plangebied bestaat uit twee kavels. In 2011 is op het linker perceel een vrijstaande woning met een plat dak gebouwd door middel van een vrijstelling op het oorspronkelijke bestemmingsplan. Het oorspronkelijke bestemmingsplan voorzag voor dit bouwveld twee vrijstaande woningen met twee bouwlagen en een kap. Met het oog op een evenwichtige straat- en bebouwingsbeeld worden de bepalingen van het nog te bebouwen bouwvlak afgestemd op de reeds gebouwde woning. Op de vrije kavel zal ook een vrijstaande woning met een plat dak mogelijk worden gemaakt.

3.3.6 Diverse snippergroen mutaties

In het recent verleden hebben bewoners een strook openbare grond van de gemeente overgenomen voor uitbreiding van hun perceel. In dit bestemmingsplan worden de drie percelen meegenomen die binnen het plangebied zijn verkocht doormiddel van de regeling voor uitgifte openbaar groen- en/of reststroken. De enkelbestemmingen van de betreffende groenpercelen worden afgestemd met de huidige enkelbestemmingen van het bebouwde perceel.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken     

4.1 Archeologie     

4.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft in 2013 archeologiebeleid vastgesteld in de vorm van een beleidsadvieskaart met daarbij een rapport als toelichting op de kaart. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld, zijn vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie". Deze zijn vervolgens als dubbelbestemmingen overgenomen in het bestemmingsplan. Met deze vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding (kunnen) zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan. Per archeologische waarde zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden, net als gebouwde rijksmonumenten, in principe niet binnen een gemeentelijk bestemmingsplan op de verbeelding getoond. Desondanks zijn deze objecten op de archeologische beleidskaart wel weergegeven; als Waarde- Archeologie 1. Dit omdat deze archeologische rijksmonumenten voor Emmen zeer belangrijke en in het oog springende objecten betreft, zoals grafheuvels en hunebedden.

4.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

In het plangebied komen geen beschermde archeologische en gebouwde rijksmonumenten voor. Het plangebied is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met lage archeologische waarde.

Gebieden met lage archeologische waarde of verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten en sporen, of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

4.1.3 Conclusie     

Uit onderzoeken ten behoeve van eerder bestemmingsplannen, blijkt dat er geen archeologische waarden in het geding zijn. Sindsdien is het gebied bouwrijp gemaakt, is er infrastructuur aangelegd en zijn er woningen gebouwd, waarbij ook geen onverhoopte archeologische vondsten zijn aangetroffen. Archeologisch onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Er worden vanwege de lage verwachtingswaarde in het bestemmingsplan geen archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

4.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 2017. Op grond van de wet geldt een algemeen verbod voor het verwijderen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Er wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

De gebiedsbescherming bepaalt dat er geen negatieve impact mag ontstaan op nabijgelegen natuurgebieden. Het Bargerveen ligt op 1,5 km afstand ten zuiden van de planlocatie. Daartussen bevindt zich de bestaande bebouwing van het dorp Zwartemeer. De woningbouwlocatie is met de bestemmingsplannen in 2008 en 2011 mogelijk gemaakt, sindsdien wordt uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke bouw van de woningen. Dit bestemmingsplan maakt per saldo niet meer woningen mogellijk dan in het oorspronkelijke plan, het voorziet in een wijziging van het type woningen binnen de reeds voor woningbouw bestemde bouwblokken. De herziening van het bestemmingsplan voor de nieuwbouw in Zwartemeer Zuidwest IV heeft dan ook geen onevenredige impact op de natuur in de omgeving.

Daarnaast is de soortenbescherming van belang. In het bestemmingsplan in 2011 is geconstateerd dat het gebied niet geschikt is voor beschermde soorten die in de omgeving van Zwartemeer kunnen voorkomen. Het plangebied is, nadat het bouwrijp is gemaakt, ingezaaid met gras dat een paar keer per jaar wordt gemaaid. Ten behoeve van eerdere woningbouw is in maart 2019 een ecologische quickscan met veldbezoek uitgevoerd (Quick scan beschermde planten- en diersoorten woningbouw te Zwartemeer. Eindrapport mei 2019 Adviesbureau Mertens 10 Wageningen). Hieruit komen geen knelpunten t.a.v. de Wnb naar voren. Er zijn geen beschermde soorten aangetroffen en het gebied kent geen leefomstandigheden of ecotopen waardoor beschermde soorten zijn te verwachten.

Gekeken moet worden of een plangebied nabij een Natura 2000-gebied is gelegen. Wanneer bij toetsing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen blijkt dat een plan meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuur in Natura-2000 gebieden, is er sprake van een in potentie significant effect en kan het plan niet zondermeer worden vastgesteld. Onderstaande figuur toont de ligging van het plangebied en de Natura 2000-gebieden in de directe omgeving. De meest nabije stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten zijn gelegen op 1,5 km van het plangebied in Natura 2000-gebied Bargerveen.

verplicht verplicht

Binnen het onderhavige plangebied mag reeds op basis van het geldende bestemmingsplan Zwartemeer van 2011 de nodige woningen gebouwd worden. Het voorliggende bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV biedt in principe dezelfde mogelijkheden in die zin zal het Zwartemeer, herziening zuidwest IV niet extra belastend voor het Natura 2000-gebied Bargerveen zijn. Zowel in de aanleg- als gebruiksfase van de mogelijke ontwikkelingen zal er geen extra nadeel ontstaan. Een en ander zal eerder gunstiger zijn voor het Natura 2000-gebied Bargerveen, gezien het feit dat er met het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV in totaal zes woningen minder gebouwd kunnen worden dan met het bestemingsplan Zwartemeer van 2011. Daarnaast is het zo dat binnen het betreffende plangebied een aantal woningen reeds gerealiseerd zijn. Ook het bouwrijp maken van de gronden is voor een aantal jaren geleden reeds uitgevoerd. Een Aeriusbereking is daarom achterwege gelaten.

Voor alle bouwactiviteiten dienen er voorzorgsmaatregelen genomen te worden waardoor:

  • Planning aanvang werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • Een week voor de werkzaamheden beginnen, het plangebied kort gemaaid dient te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

Er zijn - mits rekening wordt gehouden met de algemene zorgplicht - geen belemmeringen op het gebied van ecologie.

4.3 Fysieke veiligheid     

De rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In deze beleidsnota zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Het beleid geeft een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en bij de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

De Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe zijn betrokken bij het beoordelen van het veiligheidsniveau in het plangebied van bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV. Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

4.3.1 Fysieke veiligheidssituatie     

4.3.1.1 Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen Bevi-bedrijven gelegen.

4.3.1.2 Buisleidingen     

Het plangebied en de omgeving is geïnventariseerd op de aanwezigheid van buisleidingen. Er zijn binnen en in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen gelegen die van invloed kunnen zijn op de realisatie van woningen binnen het plangebied.

4.3.1.3 Route gevaarlijke stoffen     

Er bevinden zich binnen of in de nabijheid van het plangebied geen transportroutes van gevaarlijke stoffen.

4.3.1.4 Hoogspanningslijnen     

Binnen en in de directe nabijheid van het plangebied zijn geen hoogspanningslijnen gesitueerd die nadelig op het plangebied kunnen werken.

4.3.2 Inrichting en ontwikkeling     

1. Bluswatervoorzieningen

In de nabijheid is een uitloper van de verlengde Hoogeveense vaart aanwezig. Voor de

brandweer is op de kruising Eemslandweg / Zuidervaart Oostzijde een opstelplaats aanwezig

m.b.t. deze bluswatervoorziening.

2. Waarschuwings- en alarmeringssysteem

De locatie / plangebied valt binnen de dekking van het waarschuwingsalarmeringsstelsel.

3. Bereikbaarheid

Het plangebied is op de afzonderlijke gebieden (noord- en zuiddeel) goed bereikbaar vanaf

minimaal 2 onafhankelijke zijden.

4. Opkomsttijd

De opkomsttijd van Kniepveen en de Bonkveen is rond de 14 minuten. Het advies van de VRD is om onderstaande brandveiligheidsmaatregelen te treffen:

- bouwkundige voorzieningen, bijv. conform bouwregelgeving

- installatietechnische voorzieningen, bijv. woningrookmelders ook in slaapkamers en woningsprinklers

- organisatorische voorzieningen, bijv. goede BHV organisatie zodra er sprake komt van zorgverlening, vluchtplan door de bewoners opgesteld

- brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen

- inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal

- zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes

4.3.3 Conclusie en aanbevelingen     

Binnen en nabij het plangebied zijn geen bedrijven, transportroutes en buisleidingen gelegen waarbij rekening moet worden gehouden met het aspect externe veiligheid. In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van nieuwbouwwoningen in het plangebied.

4.4 Milieu     

4.4.1 Vormvrije m.e.r.     

In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor wanneer er een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd. Sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde. Binnen de woonfunctie die al in het bestemmingsplan uit 2011 mogelijk is gemaakt, worden alleen wijzigingen in het type woning vastgelegd. Het totaal aantal woningen neemt niet toe.

In voorliggend bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.. Vanwege de afwezigheid van die activiteit(en) hoeft geen vormvrije m.e.r. -beoordeling plaats te vinden.

4.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Vanuit milieuhygiënisch oogpunt vergt de bedrijvigheid in (de omgevings van) het plangebied een goede afstemming met de andere, in de omgeving aanwezige functies. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is in het plangebied een inventarisatie geweest van de aanwezige bedrijven en nagedacht over de bedrijfsactiviteiten die toelaatbaar zijn in het plangebied. Hierbij is ook gekeken naar de inventarisatie die in het bestemmingsplan voor Zwartemeer uit 2011 is gemaakt.

4.4.2.1 Bedrijventerrein     

In Zwartemeer ligt - ten noordoosten van het plangebied - een bedrijventerrein. Dit is een bestaand kleinschalig bedrijventerrein met een omvang van circa 2,8 hectare. Het bedrijventerrein biedt vooral plaats aan lokale bedrijven. Naast bedrijven is tevens een aantal bedrijfswoningen op het bedrijventerrein aanwezig. Het bedrijventerrein is door de ligging tegen het woongebied met name geschikt voor bedrijven in de lichte milieucategorieën 1 en 2, eventueel met een bedrijfswoning. Het huidige karakter en zijn ligging maakt het bedrijventerrein ongeschikt voor zware industrie. In de huidige situatie is op het bedrijventerrein één categorie 3.1 bedrijfsactiviteit aanwezig. Dit bedrijf wordt specifiek bestemd.

4.4.2.2 Verspreid liggende bedrijven (niet agrarisch)     

Naast de bedrijven gelegen op het bedrijventerrein ligt een aantal bedrijven tussen de woonbebouwing verspreidt. Dit zijn voornamelijk individuele bedrijven in het centrum van het dorp en verspreid langs de Eemslandweg.

Een aantal van deze bedrijven kent een milieucategorie 3.1 of 4.1. Deze bedrijven zijn specifiek bestemd. De milieuvergunningen zijn gericht op de bestaande situatie, uitbreiding is niet aan de orde. De bedrijven zijn specifiek bestemd en bij verplaatsing of beëindiging van het betreffende bedrijf kan alleen eenzelfde of een bedrijf uit een lagere categorie (categorie 1 en 2) zich deze locatie vestigen. Op deze manier wordt gezorgd dat de leefbaarheid van de woonwijk ook in de toekomst behouden blijft.

4.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld. Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

Er is voor de westelijke uitbreiding van Zwartemeer bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van de kavelverkoop (Verkennend bodemonderzoek uitbreidingsplan Zwartemeer, deellocaties 1 t/m 6, MUG, juni 2016). Op basis van de onderzoeksresultaten bestaan er op milieuhygiënische gronden geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkelingen ten behoeve van het uitbreidingsplan Zwartemeer. Op basis van de onderzoeksresultaten is de bodem op de onderzoekslocatie geschikt voor de functie ‘wonen met tuin’.

Sinds het onderzoek in 2016 hebben zich in het plan geen werkzaamheden of wijzigingen voorgedaan die van invloed kunnen zijn op de bodemkwaliteit of bodemgesteldheid. Het plangebied is bouwrijp gemaakt en ingezaaid met gras dat een paar keer per jaar wordt gemaaid.

4.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

Het plangebied ligt in een woonwijk met een 30 km/uurregime. De wegen Kniepveen en Bonkveen zijn ingericht als woonstraat c.q. 30 km/uur-weg en deze zijn conform de Wet geluidhinder niet gezoneerd. De verkeersintensiteiten op deze wegen is niet zodanig dat een akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Wel dient conform het Bouwbesluit het binnenmilieu niet meer dan 35 dB te bedragen. Verder ligt het plangebied niet binnen de wettelijke zone van een industrieterrein of spoorweg.

4.4.5 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

De woningbouwlocatie is met de bestemmingsplannen in 2008 en 2011 mogelijk gemaakt, sindsdien wordt uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke bouw van de woningen. Dit bestemmingsplan maakt per saldo niet meer woningen mogellijk dan in het oorspronkelijke plan, het voorziet in een wijziging van het type woningen binnen de reeds voor woningbouw bestemde bouwblokken. Door deze wijziging kunnen er 6 woningen minder gerealiseerd worden dan in het nu geldende plan van 2011.

Het nieuwe bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV zal minder impact hebben op de luchtkwaliteit dan het bestemmingsplan Zwartemeer 2011 dat met onderhavige plan herzien wordt.

De herziening van het bestemmingsplan voor de nieuwbouw in Zwartemeer Zuidwest IV heeft dan ook geen onevenredige impact op de luchtkwaliteit.

4.5 Waterparagraaf     

Het plangebied valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in onder andere het waterplan van de gemeente Emmen. De te realiseren woningen kunnen aangesloten worden op het bestaande gescheiden rioolstelsel. Dit stelsel kan de eventueel extra hoeveelheden huishoudelijk afvalwater aan. Het regenwater wordt apart afgevoerd. Daarvoor zijn in de omgeving voldoende mogelijkheden in het bestaande oppervlaktewater.

De bouwblokken aan het Bonkveen en Kniepveen zijn gelegen aan de westrand van Zwartemeer. De woningbouwlocatie is met de bestemmingsplannen in 2008 en 2011 mogelijk gemaakt, sindsdien wordt uitvoering gegeven aan de daadwerkelijke bouw van de woningen. Het terrein is bouwrijp gemaakt voor de realisatie van de woonwijk met groen en met voldoende ruimte voor parkeren. Dit nieuwe bestemmingsplan maakt per saldo niet meer woningen mogelijk dan in het oorspronkelijke plan, het voorziet in een wijziging van het type woningen binnen de reeds voor woningbouw bestemde bouwblokken. Door de wijziging van het type woningen kunnen er 6 wooneenheden minder worden gerealiseerd. Het verharde oppervlak zal hierdoor in vierkante meter afnemen. De herziening van het bestemmingsplan voor de nieuwbouw in Zwartemeer Zuidwest IV heeft ten opzichte van de reeds bestaande planologische situatie, dan ook geen significante gevolgen voor de eerder onderzochte waterhuishouding en waterkwaliteit in het plangebied.

Aanbeveling bouwpeil 

Geadviseerd wordt om het bouwpeil minimaal 0,30 meter boven het te realiseren, aangrenzende straatpeil te maken zodat bij een hevige regenbui het regenwater niet de woningen instroomt.

Berging regenwater binnen het plangebied

Omdat het verharde oppervlak afneemt stelt het waterschap geen eisen omtrent het realiseren van een waterberging. Wel zal het hemelwater waar mogelijk geïnfiltreerd worden om eventuele kans op zetting en klink te verkleinen.

conclusie

Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. De digitale watertoets is doorlopen. Hieruit blijkt dat er geen waterbelang in het geding is. Het bestemmingsplan is in de vooroverleg fase aan het waterschap voorgelegd. Het waterschap heeft aangegeven in te kunnnen stemmen met het voorliggende plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels en verbeelding     

5.1 Algemeen     

Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan. De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

5.2 Toelichting op de verbeelding     

6.2 Toelichting op de verbeelding

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart BGT gehanteerd. De ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd.



Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en/of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

5.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Cultuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

5.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

5.3.2.1 Groen     

Artikel Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor openbare groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorziening ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Voorzieningen ten behoeve van sport- en speelgelegenheden en andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden. Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen.

5.3.2.2 Tuin     

Artikel Tuin

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gebouwd. Voor erfafscheidingen gelden specifieke hoogtematen.

5.3.2.3 Verkeer     

Artikel Verkeer - Verblijfsgebied

De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor woonstraten en wegen ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende erven en percelen, toegangswegen en inritconstructies zie bestemmingsomschrijving in de regels. Binnen deze bestemming is het aanleggen van voet- en fietspaden, straten, erven en pleinen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, sport en speelgelegenheden, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen eveneens mogelijk. Gebouwen mogen niet worden opgericht binnen deze bestemmingen, wel zijn andere bouwwerken ten dienste van de bestemming en het oprichten van een antennemast met installatieruimte ter plaatse van de aanduiding zend-/ontvangstinstallatie mogelijk.

De voor Verkeer - Verblijfsgebied autoboxen aangewezen gronden zijn uitsluitend bestemd voor garageboxen, autoboxen of autostalling. De autoboxen mogen uitsluiten binnen de aangegeven bouwvlakken gerealiseerd worden. Binnen deze bestemming mag niet worden gewoond.

5.3.2.4 Wonen     

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. In het bestemmingsplan mag het aantal woningen niet worden vermeerderd, tenzij dit met een aanduiding op de verbeelding anders word aangegeven.

Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald.Daar waar binnen de specifieke bestemming Wonen nog een onderscheidt gemaakt moet worden wordt gebruik gemaakt van specifieke woonbestemmingen.

Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak maar ook op het zij- en achtererf gebouwd worden. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels.Voor alle woonvormen geldt dat wonen in bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken zoals bijvoorbeeld een dierenverblijf of een overkapping worden gerealiseerd. Voor deze andere bouwwerken geldt dat overkappingen niet voor de voorgevel mogen worden opgericht.

In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen (o.a. vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, bouwen van bijbehorende bouwwerken in de voorgevel van het hoofdgebouw, bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling) zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel Wonen - Aaneengebouwd

Bij Wonen - Aaneengebouwd gaat het om regels die gelden voor grondgebonden aaneengesloten woningen. Aaneengesloten woningen zijn woningen waarvan meer dan twee woningen onder één kap zijn geplaatst (rijwoningen). In enkele gevallen vallen dubbele woningen onder de bestemming Wonen, aaneengesloten gelet op de overeenkomsten met nabijgelegen aaneengesloten woningen.

Voor Wonen - Aaneengebouwd aaneen geldt dat maximaal 50 m² bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning).

Artikel Wonen - Twee - aaneen

Bij Wonen - Twee aaneen gaat het om grondgebonden twee- onder-één-kap woningen dan wel grondgebonden woningen die door middel van een garage, berging of bijbehorend bouwwerk aan elkaar geschakeld zijn. Voor Wonen - Twee aaneen geldt dat maximaal 200 m² aan gebouwen gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). Van de genoemde 200 m2 mag maximaal 50 m2 aan bijbehorende bouwwerken gebouwd worden.

Artikel Wonen - Vrijstaand

Alle vrijstaande woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen-Vrijstaand gekregen. Bij vrijstaande woningen geldt dat maximaal 250 m² aan gebouwen gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). Van de genoemde 250 m2 mag maximaal 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken gebouwd worden.

Ter plaatse van de functieaanduiding "levensloopbestendig" kunnen maximaal 8 levensloopbestendige woningen worden gebouwd. De woningen worden als een project in samenhang ontworpen. Deze levensloopbestendige woningen hebben alle voorzieningen en slaapkamers op de begane grond, de verdieping is daarmee ondergeschikt. Deze woningen bestaan dan ook uit een bouwlaag met een lessenaarsdak met een maximale bouwhoogte van 8 meter.

Voor de 8 levensloopbestendige woningen geldt dat maximaal 200 m² aan gebouwen gerealiseerd mogen worden mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd (inclusief de ruimte die gebruikt wordt voor de woning). Van de genoemde 200 m2 mag maximaal 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken gebouwd worden.

5.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene bouwregels

In artikel 10 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel Algemene aanduidingsregels

Aan de hiervoor genoemde basisbestemmingen kunnen aanduidingen worden toegevoegd, zoals bijvoorbeeld de aanduiding 'Geluidszone - Weg'. Deze aanduidingen kunnen gelden vanuit het milieu- of waterbeleid en werken naast de onderliggende enkelbestemmingen door op de betreffende gronden. De aanduidingen zijn opgenomen ter bescherming van functies die niet direct zichtbaar zijn in het gebied, maar wel van invloed zijn op de inrichting van de omgeving.

In dit bestemmingeplan komen dergelijke aanduidingen niet voor.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

5.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Het laatste hoofdstuk "Overgangs en slotregels" bevat het overgangsrech , zoals beschreven in het besluit Ruimtelijke Ordening. In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als regels van het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV".

5.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke betrokkenheid     

6.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

6.1.1 Overleg     

Het college heeft het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.



Zowel het Waterschap Vechtstromen, de Provincie Drenthe als de Dorpsraad Zwartemeer hebben schirftelijk aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het voorontwerp bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV. De reacties zijn als bijlage 1, 2 en 3 bijgevoegd.

6.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Bij publicatie van 23 december 2021 (bijlage 4) is bekend gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV ter inzage heeft gelegen van 24 december 2021 tot en met 3 februari 2022. Een ieder kon gedurende de ter inzage termijn een zienswijze indienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV zijn geen zienswijzen ontvangen.

Aanleiding tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan was er niet. Het vast te stellen bestemmingsplan is dan ook ongewijzigd gebleven. De reactie van de Provincie Drenthe is als bijlage 5 bijgevoegd.

In de raadsvergadering van 28 april 2022 is het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld. Het raadsbesluit is bijgevoegd als Bijlage 6.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

Het voorliggende bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV betreft een actualisatie van een deel van het vigerende bestemmingsplan voor Zwartemeer.  Uitgangspunt is dat bestaande bouwrechten door de gemeente worden gerespecteerd. In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden opgenomen. Aan het bestemmingplan zijn behoudens het opstellen van het bestemmingsplan dan ook geen kosten verbonden. De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval in z'n geheel gedekt uit het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde gelden voor het actualisering van bestemmingsplannen. Het kostenverhaal is dus anderszins verzekerd, waardoor vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV met identificatienummer NL.IMRO.0114.2021008-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aan huisgebonden kleinschalige beroep- of bedrijfsactiviteiten:     

een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Achtererfgebied:     

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;

1.7 Achtererfscheiding:     

een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;

1.8 Achtergevel:     

gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.9 Afvalinzamelsysteem:     

geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen bouwwerken/ voorzieningen voor de inzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke;

1.10 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.11 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.12 Antennedrager:     

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.13 Antenne-installatie:     

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.14 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.15 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.16 Bed and breakfast     

het gebruik van een ruime met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.17 Bedrijf:     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.18 Bedrijfsgebouw:     

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 Bedrijfswoning:     

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) personen, wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.20 Begane grond:     

de bouwlaag of verdiepingsvloer van een gebouw ter hoogte van het peil;

1.21 Beroeps- cq; bedrijfsvloeroppervlakte:     

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c;q; een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.22 Bestaand:     

bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.23 Bestaande bebouwing:     

bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;

1.24 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.26 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.27 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.28 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.29 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.31 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren en of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en zolder: voor de onderscheidenlijke bouwlagen geldt de volgende maximale bouwhoogte:

1 bouwlaag, 5 meter;

2 bouwlagen, 8 meter;

3 bouwlagen, 12 meter;

4 bouwlagen 15 meter;

5 bouwlagen 18 meter;

6 bouwlagen 21 meter;

1.32 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.33 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.34 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.35 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.36 Bovenverdieping     

verdieping hoger dan gelijkvloers;

1.37 Dagrecreatie:     

een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;

1.38 Dakopbouw:     

de bovenste bouwlaag van een hoofdgebouw waarbij de oppervlakte maximaal @% van de basisoppervlak van het hoofdgebouw bedraagt;

1.39 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen,

verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruikof aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.40 Dienstverlenend beroep:     

beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;

1.41 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;

1.42 Erf:     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.43 Erker:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;

1.44 Garage:     

overdekte stalling voor een of meer auto's;

1.45 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.46 Geluidswerende voorzieningen:     

geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;

1.47 Gemengde doeleinden:     

een combinatie van minimaal twee gelijkwaardige functies, zoals in dit bestemmingsplan opgenomen hoofdgroepen van bestemmingen;

1.48 Geometrische plaatsbepaling:     

locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.49 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.50 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.51 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.52 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.53 Horecabedrijf:     

een bedrijf, inrichting waar bedrijfsmatig dranken en/ of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en /of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;

1.54 Kampeermiddel:     

een onderkome, voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, dat geheel of ten dele blijvend kan worden gebruikt voor recreatief dag- en/of nachtverblijf;

1.55 Kantoor:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschiktemate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congresen vergaderaccommodatie

1.56 Kas:     

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht-doorlatend materiaal, dienend tot het kweken gewassen;

1.57 Landschappelijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.58 Luifel:     

een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;

1.59 Maatschappelijke voorzieningen:     

voorzieningen voor het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder: gezondheidszorg, zorg en welzijn, jeugd/ kinderopvang, onderwijs, religie, bibliotheken, culturele voorzieningen, verenigingsleven, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.60 Nutsvoorzieningen/ of nutsbedrijven en semi-openbare nutsvoorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;

1.61 Ontmoetingsplek     

Kleinschalige en deels beschutte openbare locatie waar bijvoorbeeld jongeren of ouderen kunnen samenkomen;

1.62 Overkapping:     

een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);

1.63 Overig bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.64 Overstek:     

bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder gelegen deel;

1.65 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.66 Recreatieve bewoning:     

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.67 Serre:     

een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.68 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.69 Verblijfsrecreatie:     

een recreatief verblijf buiten de woning met minimaal 1 overnachting;

1.70 Voorerf:     

gedeelte van het erf dat aan de voorkant van het gebouw gelegen is;

1.71 Voorerfgebied     

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied

1.72 Waterhuishoudkundige voorzieningen:     

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;

1.73 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.74 Wonen aaneengebouwd (rijwoning):     

wonen in een grondgebonden woning, de woning staat met andere gelijkvormige huizen onder een kap of in een rij. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.75 Wonen geschakeld:     

wonen in een grondgebonden woning welke geschakeld is doordat (niet vrijstaande) bijbehorende bouwwerken aan elkaar zijn gebouwd. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.76 Wonen twee-aaneen:     

wonen in een grondgebonden woning, de woning is aan één kant tegen een andere woning aangebouwd en slechts op 1 zijde gesitueerd op de zijdelingse perceelsgrens, waaronder ook begrepen geschakelde woningen. De woning is uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.77 Wonen vrijstaand:     

wonen in een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouw en uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.78 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.79 Wooneenheid:     

zelfstandige bewoonbaar gedeelte ( woning) van een voor wonen bestemd gebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.80 Woongebouw:     

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen wooneenheden/ woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.81 Zijerf:     

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het (hoofd)gebouw gelegen is;

1.82 Zijerfscheiding:     

een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. toegangswegen in- en uitritten.
  5. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen langs de openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen;

b. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels     

3.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. artikel 3.2.2 en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1,5 meter mag bedragen;

3.3.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 3.3.1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

3.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  2. het gebruik van gronden ten behoeve van parkeervoorzieningen

3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

3.5.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 3.4 onder a in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van parkeervoorzieningen.
3.5.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 3.5.1 onder a genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 4 Tuin     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuin;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

a. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 1 meter bedragen;

b. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. lid 4.2.1 onder a en toestaan dat erkers, afdaken, balkons, entreeportalen en veranda’s mogen worden gebouwd, waarbij

1. de overschrijding van de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen;

2. de bouwhoogte van erkers, afdaken, entreeportalen en veranda’s maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw mag bedragen;

3. de erker ten hoogste 1 meter vanuit de aangrenzende bouwgrens mag worden gebouwd;

4. de erker over maximaal 70% van de voorgevel mag worden gebouwd.

4.3.2 Afwegingen     

Het verlenen van de in artikel 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Verkeer- Verblijfgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woonstraten en wegen voor de ontsluiting van de aanliggende percelen;
  2. erven en pleinen;
  3. toegangswegen.

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. sport- en speelgelegenheden;
  4. fiets- en voetpaden;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. groenvoorzieningen;
  7. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
5.2.2 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van terrein- en/of erfafscheiding langs de openbare weg mag maximaal 1 meter
  2. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 6 meter bedragen en maximaal 15m² vloeroppervlak beslaan, met dien verstande dat de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 10 meter mag bedragen.

5.3 Nadere eisen     

5.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen en andere bouwwerken, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. artikel 5.2.2.onder a en toestaan dat de bouwhoogte van een erf- en/of terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1,5 meter mag bedragen;

5.4.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 5.4.1 onder a genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 6 Wonen - Aaneengebouwd     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen- Aaneengebouwd aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aaneengebouwde woningen;
  2. bijgebouwen;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen (rijwoningen) worden gebouwd;
  2. het aantal wooneenheden mag ten hoogste bedragen het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  3. hoofdgebouwen dienen uitsluitend binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. de afstand van een niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  5. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht;
  6. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  7. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  10. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° en mag maximaal 60° te bedragen.

6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 35m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  3. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  4. aangebouwde bijgebouwen mogen maximaal 5 meter achter de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. binnen de aanduiding specifieke vorm van wonen - bijgebouwen toegestaan (sw-bg) kan één losstaand bijgebouw worden opgericht voor het realiseren van bergingen ten dienste van de aangrenzende rijwoningen in de bestemming 'Wonen - Aaneengebouwd';
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  7. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  8. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen en ter plaatse van de aanduiding (sw-bg) maximaal 3 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  9. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.

6.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  2. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Afwijken van de bouwregels     

6.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 6.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
  1. uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
  2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
  3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft.
  1. lid 6.2.1 onder e in die zin dat maximaal 50% van de gronden voor de voorgevel mag worden bebouwd mits:

    1. bij de eerste oplevering van het hoofdgebouw een bijgebouw voor de voorgevel gerealiseerd is;

    2. de bebouwing ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving, repeteerbaar en/ of repeterend;

c. lid 6.2.1 onder h in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;

d. lid 6.2.1 onder h in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;

e. lid 6.2.2 onder b en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden opgericht;

f. lid 6.2.2 onder b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw maximaal 50 m² mag bedragen, mits;

1. de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;

2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;

g. lid 6.2.2 onder c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn worden gebouwd;

h. lid 6.2.3 onder a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot;

i. lid 6.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag meter bedragen.

6.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 6.4.1. genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

6.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

a.het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels     

6.6.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

a. artikel 6.5 onder b in die zin dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden:

1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;

2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;

3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;

4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;

6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;

7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;

8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.

6.6.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 6.6.1.a genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 7 Wonen - Twee aaneen     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen-Twee aaneen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen twee-aaneen (twee-onder-een-kap-woningen);
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een twee-onder-een-kap-woning worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen met de bestemming 'Wonen- Twee aaneen' zal ten hoogste het in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;
  3. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. de afstand van een niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  5. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht ;
  6. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  7. het bouwperceel mag maximaal voor 50% worden bebouwd tot een maximum van 200 m2;
  8. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  9. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  10. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° en mag maximaal 60° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 50m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  3. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  5. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  6. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  7. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.

7.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  2. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

7.3 Nadere eisen     

7.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

7.4.1 Bevoegdheid     

Met omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  1. lid 7.2.1 onder c in die zin dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
  1. uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
  2. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
  3. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de bebouwing;

b. lid 7.2.1 onder e in die zin dat maximaal 50% van de gronden voor de voorgevel mag worden bebouwd mits:

1. bij de eerste oplevering van het hoofdgebouw een bijgebouw voor de voorgevel gerealiseerd is;

2. de bebouwing ruimtelijk en stedenbouwkundig inpasbaar is in de omgeving, repeteerbaar en/ of repeterend;

c. lid 7.2.1 onder h in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;

d. lid 7.2.1 onder h in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;

e. lid 7.2.2 onder a en b in die zin dat een bijgebouw (niet zijnde een vrijstaand bijgebouw) 1.5 keer groter mag zijn dan het hoofdgebouw indien de oppervlakte van een hoofdgebouw kleiner of 50 m² bedraagt;

f. lid 7.2.2 onder c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn worden gebouwd;

g.. lid 7.2.2 onder b en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden opgericht;

h. lid 7.2.2 onder b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw maximaal 50m² mag bedragen, mits;

1. de gezamenlijke oppervlakte bijgebouwen ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;

2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;

i. lid 7.2.3 onder a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot;

j. lid 7.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag meter bedragen.

7.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 7.4.1. genoemde afwijkingen, is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om vergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de vergunning niet verleend.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels     

7.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a. artikel 7.5 onder b in die zin dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m²;
  6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
  7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
  8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt.

7.6.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 7.6 lid 1 genoemde afwijking is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 8 Wonen - Vrijstaand     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Vrijstaand kern aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. vrijstaande woningen;

  1. bijbehorende bouwwerken;
  2. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. het aantal hoofdgebouwen binnen de bestemming 'Wonen- Vrijstaand' zal ten hoogste het in de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" aangegeven aantal bedragen;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van wonen - levensloopbstendig (sw-lb) zijn in plaats van de aangegeven "maximum aantal wooneenheden" eveneens maximaal 8 levensloopbestendige woningen toegestaan mits die als één ontwikkeling in samenhang zijn ontworpen.
  4. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  5. de afstand van een niet aangebouwde zijde van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  6. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel op de bestaande locatie indien de huidige voorgevel achter de gevellijn is opgericht;
  7. bijgebouwen mogen binnen en buiten het bouwvlak gebouwd worden;
  8. het bouwperceel mag maximaal voor 50% bebouwd worden tot een maximum van 250 m2;
  9. ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van wonen - levensloopbstendig (sw-lb) mag het bouwperceel voor maximaal 50% bebouwd worden tot een maximum van 200 m2;
  10. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' bedraagt de goothoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  11. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' bedraagt de bouwhoogte niet meer dan de aangegeven maat;
  12. ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van wonen - levensloopbstendig (sw-lb) worden de daken als een lessenaarsdak uitgevoerd met een maximale bouwhoogte van 8 meter en een maximale goothoogte van 3 meter;
  13. de dakhelling van een hoofdgebouw dient minimaal 30° en mag maximaal 60° te bedragen, danwel de bestaande dakhelling indien de bestaande dakhelling afwijkend is.
  14. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'plat dak' moet het hoofdgebouw afgerond worden met een plat dak waarbij eveneens een dakopbouw toegestaan is.
  15. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding 'plat dak' geldt een minimale goothoogte van 2,5 meter en een maximale goothoogte van 4 meter.
  16. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' mag de woning plat afgedekt worden tot een bouwhoogte van maximaal 4 meter. Indien gebruik wordt gemaakt van een dakopbouw dient het bebouwingspercentage maximaal 50% te bedragen. De maximale bouwhoogte van een dakopbouw mag maximaal 7 meter bedragen.

8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijgebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw, waarbij het aantal m² dat gebouwd wordt als bijgebouw niet meer mag bedragen dan het hoofdgebouw;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag maximaal 75 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  3. ter plaatse van de functieaanduiding specifieke vorm van wonen - levensloopbstendig (sw-lb) mag de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw maximaal 50 m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  4. bijgebouwen dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht, danwel indien sprake is van een kleinere afstand, de reeds bestaande afstand;
  5. de bouwhoogte van bijgebouwen binnen 3 meter afstand van de perceelsgrens mag maximaal 3,5 meter bedragen;
  6. de goothoogte van een bijgebouw mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de goothoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw;
  7. de bouwhoogte van een bijgebouw mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van het bijgebouw niet meer mag bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  8. bij twee naar de weg gekeerde zijgevels van een hoofdgebouw (hoeksituatie) dienen vrijstaande bijgebouwen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd.
8.2.3 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de andere bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 20m² bedragen, mits niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt;
  2. andere bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn te worden opgericht;
  3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  4. de bouwhoogte van erf-en terreinafscheidingen gelegen langs een openbare weg en/ of langs het gedeelte van het zijerf, dat loopt vanaf de openbare weg tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw, mag maximaal 1 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de gevellijn maximaal 2 meter mag bedragen.

8.3 Nadere eisen     

8.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

8.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 8.2.1 onder c en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. uitbreiding van het hoofdgebouw binnen het bouwvlak niet meer mogelijk is;
    2. niet meer dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bebouwd wordt en de totale bebouwing op het bouwperceel niet meer dan 250m2 bedraagt;
    3. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijerfscheiding minimaal 3 meter bedraagt;
    4. het een ondergeschikte uitbreiding van het hoofdgebouw betreft.
  2. artikel 8.2.1 onder e in die zin dat de voorgevel van het hoofdgebouw tot maximaal 5 meter achter de gevellijn mag worden opgericht;
  3. artikel 8.2.1. onder h in die zin dat de maximale bouwhoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  4. artikel 8.2.1. onder h in die zin dat de maximale goothoogte van het hoofdgebouw 1 meter hoger mag bedragen;
  5. artikel 8.2.2. onder c in die zin dat bijgebouwen in de gevellijn worden gebouwd;
  6. artikel 8.2.2. onder b en toestaan dat uitsluitend voor carports maximaal 20 m² extra bebouwing mag worden opgericht, mits niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, welke vanaf 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dienen te worden opgericht;
  7. artikel 8.2.2. onder b in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen bij een hoofdgebouw 100 m² mag bedragen mits de perceelgrootte 1000 m² is of meer;
  8. lid 8.2.3 onder a in die zin dat de totale gezamenlijke oppervlakte andere bouwwerken met 10m² mag worden vergroot;
  9. lid 8.2.3 onder d in die zin dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg maximaal 1.5 meter mag meter bedragen.
8.4.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 8.4.1 genoemde afwijkingen, is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend;

8.5 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van aan-huis-gebonden kleinschalige beroeps- en bedrijfsactiviteiten.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels     

8.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 8.5 lid b en toestaan dat een deel van de woning voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten gebruikt mag worden, waarbij de volgende bepalingen gelden:
  1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
  2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
  3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
  4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
  5. maximaal 40% van het te bebouwen vloeroppervlak mag gebruikt worden voor huisverbonden activiteiten met een maximum van 50 m² ;
  6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
  7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 m² bij of aan de woning worden geplaatst;
  8. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

8.6.2 Beperking     

De toepassing van de in artikel 8.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om omgevingsvergunning te verlenen worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels     

10.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, installaties voor duurzame energie-en watervoorzienngen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 11 Algemene gebruiksregels     

11.1 Vormen van verboden gebruik ( onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

11.2 Vormen van verboden gebruik ( gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

12.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing
  3. de regels en het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven, mits de afwijking in de situering maximaal 3.00 meter bedraagt;
  4. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  5. de regels voor het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 100% van de breedte van de oorspronkelijke gevelbreedte,diepte aan voorzijde maximaal 1,00 m gemeten vanaf oorspronkelijke voorgevel;
  6. het toestaan van erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg met een maximaal bouwhoogte tot 1,5 meter;
  7. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van de woning, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. max 50m2 mag gebruikt worden voor het aan huis verbonden activititen;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan de woning worden geplaatst;
    8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op het moment dat dit noodzakelijk is vanwege de bestaande parkeerdruk in de omgeving.
  8. het laten gebruiken van een deel van de woning voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. parkeren ten behoeve van de Bed en Breakfast moet op eigen terrein.

12.2 Afweging     

De toepassing van de in artikel 12.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels     

13.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

13.2 Afweging     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Artikel 14 Overige regels     

14.1 Van toepassingsverklaring Paraplupan Parkeernormen     

  1. Het Parapluplan Parkeernormen met planidentificatienummer: NL.IMRO. 0114.2017025- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'Integrale parkeervisie gemeente Emmen' als bedoeld onder sub a gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

14.2 Van toepassingsverklaring Parapluplan Standplaatsen     

  1. het Parapluplan Emmen Standplaatsen met planidentificatienummer: NL.IMRO. 0114.2017011.017- P701 gemeente Emmen, blijft van toepassing op het plangebied;
  2. indien het 'standplaatsen beleid' als bedoeld onder sub c gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 15 Overgangsrecht     

15.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Zwartemeer, herziening zuidwest IV .

Bijlagen bij de regels