Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu)    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding tot nieuw bestemmingsplan     

Voor landgoed Scholtenszathe in Klazienaveen-Noord is oorspronkelijk een zone ontworpen met buitenplaatsen waarbij exclusieve woningen op ruime kavels gerealiseerd worden. Het vigerend planologisch kader voor de gronden is het uitwerkingsplan “Landgoed Scholtenszathe” d.d. 29-06-2004. Het is een gedeeltelijke uitwerking van het moederplan dat dateert van 19 oktober 1999.

De buitenplaats zone is gelegen tussen het Scholtenskanaal en de Catovaart en tussen de clusters van de kern Klazienaveen-Noord. Het plan van de buitenplaatszone is al meer dan 14 jaar in ontwikkeling maar heeft nog niet geleid tot woningbouw. Wel zijn er bospartijen in het gebied aangelegd. Inmiddels heeft er een herziening van de bestaande planvorming plaatsgevonden welke uitgewerkt zijn in het plan "Droomkavels".

Het plan “Droomkavels” is een herziening van de buitenplaatszone. Voor de open ruimtes tussen de inmiddels forse bospartijen is een nieuw vereenvoudigd plan ontworpen. Het heeft 30% minder woningen en er is met zorg omgegaan met de bestaande ruimtelijke kwaliteit en natuurlijke waarden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een planologisch-juridisch kader voor de ontwikkeling.

1.2 Ligging plangebied     

Ligging

Het plangebied bestaat uit onbebouwde percelen tussen het Scholtenskanaal Oostzijde en de Catovaart in Klazienaveen-Noord. Het plangebied maakt geen onderdeel meer uit van het landgoed Scholtenzathe en ligt tussen de clusters van de kern Klazienaveen-Noord. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Emmen, sectie AE, perceelsnummers 587, 2170 en 2171. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

verplicht

Figuur 1.1: Ligging plangebied bij de kern Klazienaveen-Noord (bron: Google Maps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een recente luchtfoto weergegeven waarop het plangebied te zien is. De begrenzing is gebaseerd op de in eigendom zijnde gronden waarop de woningbouwkavels zijn beoogd. Zie de digitale verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

verplicht

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidige planologische regelingen     

Het vigerende planologische kader voor deze gronden is het uitwerkingsplan 'Landgoed Scholtenszathe' (buitenplaatsen en autonome dorpsuitbreiding). Dit uitwerkingsplan is vastgesteld door burgemeester en wethouders van Emmen bij besluit van 29 juni 2004 en op 16 augustus 2004 goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Drenthe. Het uitwerkingsplan is een gedeeltelijke uitwerking van het moederplan 'Landgoed Scholtenszathe' welke op 19 oktober 1999 is goedgekeurd. Een fragment van de plankaart is onderstaande figuur weergegeven.

verplicht

Figuur 1.3: fragment uitwerkingsplan 'Landgoed Scholtenszathe'

Het uitwerkingsplan ziet toe op de realisatie van 10 vrijstaande woningen om te voorzien in de autonome groei van de kleine kern Klazienaveen-Noord. Deze 10 woningen zijn destijds op verzoek van de bewoners van Klazienaveen-Noord opgenomen. Daarnaast voorziet het plan in 24 buitenplaatsen van allure. Deze waren destijds opgenomen als 'economische dragers' van het landgoed. Daarnaast is er een fasering opgenomen met een eerste fase van 2000-2004 (maximaal 14 buitenplaatsen en 6 eengezinswoningen) en een tweede fase van 2005-2009 (10 buitenplaatsen en 4 eengezinswoningen). In totaal biedt het plan daarmee de mogelijkheid om 34 woningen te kunnen realiseren.

De woonbebouwing is om diverse redenen nooit tot realisatie gekomen. De hernieuwde planopzet voorziet in een vermindering van het aantal woningen binnen het plangebied. Tevens worden er beter hanteerbare bebouwingsmaten toegepast. Het geldende bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om de beoogde bouwplannen uit te kunnen voeren. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is noodzakelijk.

1.4 Opzet bestemmingsplan     

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.

1.5 Overzicht verricht onderzoek     

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd, zoals het (voorontwerp) bestemmingsplan Klazienaveen-Noord en landgoed Scholtenszathe. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:

  • Akoestisch onderzoek
  • Natuurwaardenonderzoek
  • Quickscan externe veiligheid
  • Watertoets
  • Advies drooglegging en ontwatering

Hoofdstuk 2 Beleid     

2.1 Gemeentelijk beleid     

2.1.1 Structuurvisie gemeente Emmen 2020, veelzijdigheid troef     

De Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) zijn vooral de thema's landschap, wonen en voorzieningen van belang.

Landschap

Ten aanzien van dit thema gelden de uitgangspunten zoals het versterken van het landschap door in te zetten op bebossing van de Hondsrug, het vrijwaren van de steilrand, het koesteren van de openheid, de herkenbaarheid van de kanalenstructuur te vergroten, de beekdalen te herstellen en het gebruik van de essen te vergroten.

Wonen

Vanuit de Structuurvisie vindt aansluiting plaats op het bestaande bouwprogramma (zie ook woonplan). Naast een kwaliteitsimpuls van de bestaande woningen wordt ingezet op wervende woonmilieus, te weten: water/lintwonen tussen Barger- en Emmer Compascuum, boswonen op de Hondsrug en erfwonen in het zuidelijk deel van de gemeente. Het onderdeel buitenplaatsen en autonome dorpsuitbreiding als uitwerking van het landgoed in aansluiting op de kern Klazienaveen-Noord is in voorliggend bestemmingsplan uitgewerkt. Hiermee wordt invulling gegeven aan het thema wonen uit de structuurvisie.

Voorzieningen

Binnen dit thema ligt de focus op de inzet op versterking van de centrumfunctie van Emmen en behoud van de bestaande ruimtelijke structuur niet-commerciële voorzieningen. Bij natuurlijke wijzigingsmomenten inzetten op versterking van de kwaliteit en efficiënte bundeling. De aanwezigheid van de kerk, dorpshuis, voetbalvereniging en speeltuinvereniging in Klazienaveen-Noord wordt als een positief belang geacht.

2.1.2 Woonbeleid     

Op 28 september 2017 is de Woonvisie 2018 – 2023 (Snoeien doet bloeien) vastgesteld. De visie is een vervolg op de 'Woonvisie 2012-2017'. De 'Woonvisie 2018-2023, 'Snoeien doet bloeien' bevat de gemeentelijke visie op het wonen. De gemeente wil dat mensen zich thuis voelen in de gemeente Emmen. In hun woning en in hun wijk of dorp. De inwoners moeten een woning kunnen vinden die past bij hun wensen en behoeften én hun portemonnee.

De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en welke aanvullend is op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:

  1. Woningbouwinitiatieven worden niet individueel, maar in samenhang bekeken.
  2. Prioriteit wordt gegeven aan plannen voor herstructurering en transformatie.
  3. Bij het maken van de woon- en leefbaarheidsvisies voor dorpen en wijken komen plekken naar voren waar inbreiding (verdichting) mogelijk en gewenst is.
  4. Bestaande uitbreidingslocaties worden afgerond.
  5. Woningbouwplannen dragen bij aan een gevarieerd woonmilieu (ruimte bieden aan plannen die een nieuwe markt bedienen en aan kleinschalige experimentele, innovatieve en duurzame woonvormen)
  6. Woningbouwplannen dragen bij aan ruimtelijke kwaliteit.

2.1.3 Ruimtelijke waardenkaart     

De Ruimtelijke Waardenkaart (Bosch & Slabbers, 2008) belicht de aardkundige, archeologische, ecologische, hydrologische, cultuurhistorische en de landschappelijke waarden, evenals de monumenten van het buitengebied van de gemeente Emmen. De kaart is opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan buitengebied. Hierdoor ligt het accent op de waarden in buitengebied, maar tegelijkertijd komen de onderliggenden waarden in de kernen ook aan bod. Daarnaast reikt de ruimtelijke waardenkaart concrete handvatten voor de ontwikkeling van het landschap aan. Het rapport geeft aan met welke aspecten in de planvorming rekening dient te worden gehouden. De gemeente ziet de ruimtelijke waardenkaart als een aanzet tot een nader te bepalen ontwikkelingskader. De ruimtelijke waardenkaart is een intern beleidskader, welke richting geeft aan de inrichting van een gebied. De ruimtelijke waardenkaart hangt samen met regelingen op de gebieden als flora- en faunabescherming, archeologie, monumenten. Vastgestelde waarden binnen deze gebieden vinden hun juridische bescherming binnen de specifieke wettelijke kaders. In de RWK zijn de waarden op deze gebieden dan ook niet “opnieuw” vastgesteld maar in woord en beeld met elkaar in verband gebracht.”

2.1.4 Welstandsbeleid     

De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten van kan, regelen wat ertoe doet”.

De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat vergezeld van een beeldkwaliteitsplan waarmee de documenten samen zorgen voor het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het beeldkwaliteitsplan geeft aan hoe gebouwen er uit mogen komen te zien. Dit wil zeggen dat het beeldkwaliteitsplan moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het beeldkwaliteitsplan omtrent de ontwikkeling heeft tot doel een eenduidige aankleding van het gebied. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als Bijlage 9.

Het beeldkwaliteitsplan zoals bovenstaande omschreven vervangt het bestaande beeldkwaliteitsplan voor het plangebied. Hiertoe wordt het beeldkwaliteitsplan middels een separaat besluit als onderdeel van de welstandnota opgenomen.

2.1.5 Cultuurhistorische waardenkaart     

In juli 2017 heeft het college van Emmen de Erfgoednota 2017-2020 vastgesteld. Onderdeel van deze nota is de cultuurhistorische waardenkaart. De cultuurhistorische waardenkaart van Emmen bestaat uit drie onderdelen:

  • Een bronnenkaart;
    1. Het hele grondgebied van Emmen is op de bronnenkaart opgedeeld in kleinere gebieden en structuren met eenzelfde ontstaansgeschiedenis en ontwikkeling. Van ieder gebied is kort aangegeven wat het is, zo mogelijk met datering en korte beschrijving. De bronnenkaart geeft een bijna compleet overzicht van al het erfgoed in de gemeente Emmen, zowel op object- als op gebiedsniveau.
  • Een beleidskaart;
    1. De beleidskaart laat de cultuurhistorisch meest waardevolle plekken, elementen en gebieden zien met de beleidsmaatregelen die daaraan zijn gekoppeld.
  • Een rapportage en handleiding.
    1. In de rapportage is de inhoudelijke onderbouwing opgenomen van de informatie die op de bronnenkaart en de beleidskaart is weergegeven.

verplicht

Figuur 2.1: Uitsnede bronnenkaart ter plaatse van het plangebied (groen-onderbroken omkaderd).

De bronnenkaart (figuur 2.1) toont dat het plangebied is gelegen binnen het Veenkoloniaal hoogveen landschap. Ten westen van het plangebied liggen de bossen van Landgoed Scholtenszathe. Ten oosten van het plangebied bevindt zich natuurgebied Berkenrode, een heide en veengebied.

Binnen en grenzend aan het plangebied bevinden zich verschillende historische wegen. Ten westen van het plangebied was een stoomtramlijn gesitueerd.

Aan de oost- en westzijde van het plangebied zijn historische wateren in vorm van het Scholtens Kanaal en Catovaartgelegen. In het Scholtens Kanaal bevindt zich een beeldbepalend bouwwerk, dat tevens op de inventarisatie van het ErfgoedNetwerk voorkomt: een sluis. Tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van het plangebied bevindt zich een wijk. Binnen het plangebied bevinden zich verschillende greppels.

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn lintbebouwingsstructuren aanwezig. In de lintstructuur ten noorden van het plangebied bevindt zich een rijksmonument: de Veenkerk. Deze kerk is tevens opgenomen in de Top5 als plek van betekenis, aangedragen door de bewoners tijden bewonersavonden. Binnen de lintstructuren bevinden zich tevens verschillende elementen die door de aan het ErfgoedNetwerk verbonden organisaties zijn aangedragen als cultuurhistorisch waardevol.

verplicht

Figuur 2.2: Uitsnede beleidskaart ter plaatse van het plangebied (groen-onderbroken omkaderd).

Uit de beleidskaart (figuur 2.2) blijkt dat een, in het noordelijk deel van het plangebied gelegen, historische weg aangeduid wordt als infrastructuur van cultuurhistorische waarde.

In figuur 2.3 is nader ingezoomd op deze weg. Deze weg valt onder de beleidskeuze 'herkenbaar houden'. In onderhavig plan zal deze weg ongewijzigd behouden blijven; het plan doet derhalve geen afbreuk aan de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Figuur 2.3: Plangebied in beleidskaart

2.2 Provinciaal beleid     

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Drenthe     

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Met de vaststelling is het proces van de revisie van de omgevingsvisie afgerond. De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:

  • de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro);
  • het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.

De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen. Dat geldt op landsdelig niveau, zoals de Noordervisie, de Gebiedsagenda Noord-Nederland en de agenda van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (het SNN, op regionaal niveau, zoals Regiovisie Groningen-Assen en Dutch Tech Zone, en op provinciaal niveau, zoals de uitwerkingen van het collegeprogramma van Gedeputeerde Staten (GS). Een voorbeeld daarvan is het programma Vrijetijdseconomie. Bovengenoemde programma’s en plannen zijn medebepalend geweest bij het tot stand komen van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn hierbij gerespecteerd.

In 2018 is de Omgevingsvisie gereviseerd. Voor de revisie is een nadere verkenning en duiding voor de thema’s energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. Onze partners zijn hier nauw bij betrokken. Daarnaast zijn de teksten (beperkt) aangepast, vanwege voortschrijdend inzicht, waar dit de werkbaarheid van het document ten goede komt of waar thematische uitwerking van beleid is vastgesteld. Hiermee is een moderniseringsslag op het de omgevingsvisie uit 2014 uitgevoerd.

Robuuste systemen en multifunctionele gebieden

De vier robuuste systemen die we onderscheiden als de dragers voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe zijn:

  • het sociaaleconomische systeem

Dit systeem betreft een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen in een aantrekkelijke leefomgeving en een goed netwerk van verbindingen.

  • het landbouwsysteem

Dit systeem betreft de gebieden die van belang zijn voor een toekomstgerichte landbouw.

  • het natuursysteem

Dit systeem betreft de gebieden en verbindingen die de ruggengraat vormen voor de natuur in Drenthe.

  • het watersysteem

Het samenhangende systeem van beken en kanalen die zorgdragen voor een optimale waterstand in Drenthe.

Naast de robuuste systemen kent Drenthe gebieden waar verschillende functies en ambities samenkomen. Het gaat hierbij vooral om de combinatie van landbouw, natuur, recreatie en landschappelijke waarden. Deze gebieden noemen we de multifunctionele gebieden. De meest in het oog springende provinciale ambities komen samen op de visiekaart 2030. De visie geeft een samenhangend perspectief op de toekomst. Op de visiekaart is de ontwikkeling voor de robuuste systemen vastgelegd.

2.2.2 Provinciale omgevingsverordening     

In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale' vertaling. Naast de vertaling van het rijksbelang beschrijft de POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd: kernkwaliteiten, ladder van duurzame verstedelijking en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden. Bij het opstellen van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoort tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit is gericht op bundeling van stedelijke voorzieningen en nieuwbouw. Het voorliggende plan geeft invulling aan dit betreffende kenmerk.

2.3 Rijksbeleid     

2.3.1 Ruimtelijk beleid     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

2.3.2 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Artikel 3.1.6, leden 2 t/m 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijven voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het voorgaande bestemmings- cq. uitwerkingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologische beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken ABRvS van 6 april 2016, 201505759/1/R1 (Oldenzaal), en van 20 april 2016, 201505548/1/R2 (Waalre)).

Een bestemmingsplan dat bij recht een stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, maar ten opzichte van het voorgaande planologische regime niet voorziet in een groter planologisch beslag op de ruimte en niet voorziet in een functiewijziging, voorziet niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (uitspraak ABRvS van 25 juni 2014, 201307360/1/R3 (Weert)).

Onbenutte planologische mogelijkheden die in het voorgaande bestemmingsplan bij recht waren voorzien dienen in de hierboven genoemde vergelijking te worden betrokken. Dit betekent dat deze onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan mogen worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde eisen (uitspraak ABRvS van 1 juli 2015, 201401417/1/R1 (Amsterdam)). Concreet betekent dit dat niet hoeft te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Toets

Het voorliggende plan voorziet in een herziening van het uitwerkingsplan 'Landgoed Scholtenszathe'. Het aantal woningen wordt hierbij ingeperkt van in totaal 34 woningen voorheen naar 25 in het voorliggende plan. De bouw- en gebruiksmogelijkheden worden hierbij eveneens niet vergroot. Samenvattend kan gesteld worden dat nu het onderhavige bestemmingsplan niet voorziet in een verruiming van bouw- en/of gebruiksmogelijkheden binnen het plangebied, er geen sprake zal zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking kan achterwege blijven. Desondanks dient het plan te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening. De ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan wordt middels het voorliggende bestemmingsplan getoetst en aangetoond.

2.4 Conclusie     

De conclusie van de in dit bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat de herziening van het geldende uitwerkingsplan invulling geeft aan de gestelde uitgangspunten in het beleid.

Hoofdstuk 3 Onderzoeken     

3.1 Archeologie en monumenten     

3.1.1 Algemeen     

De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport. Dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.

Categorie Archeologische waarden Oppervlakte Diepte Drainage
Rijksmonument Beschermd - - Verbod
Waarde - Archeologie 1 Zeer hoge archeologische waarde 0 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 2 (zeer) (hoge) archeologische waarde 100 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 3 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Verbod
Waarde - Archeologie 4 Middelhoge of hoge verwachting 1000 m2 30 cm + 10 cm Toegestaan

Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden.

Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen.

Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.

3.1.2 Archeologische waarden in het plangebied     

Het plangebied Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met een lage archeologische waarde. In figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart weergegeven.

verplicht

figuur 3.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in zone lage verwachting

Gebieden met lage archeologische waarden/verwachting zijn gebieden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen klein wordt geacht. Dit kan zijn vanwege de bodemkundige opbouw, een lage dichtheid van archeologische resten/sporen of vanwege bodemverstorende activiteiten naderhand zoals ontginningen. Het betreft met name de ontgonnen veengebieden die in het verleden laag waren gelegen en een hoge grondwaterstand kenden. Er is hier geen sprake van concreet aanwijsbare vindplaatsen en de kans op het aantreffen van sporen en vondsten is klein. Deze gebieden zijn vrijgesteld voor archeologisch onderzoek.

3.1.2.1 Cultuurhistorie     

Het plangebied ligt in de nabijheid van de bestaande bebouwingskern van Klazienaveen-Noord. Binnen deze kern is onder meer de veenkerk aanwezig. Deze kerk is aangewezen als rijksmonument en daarmee als cultuurhistorisch waardevol beschouwd.

Het voorliggende plan voorziet aan de zijde van Klazienaveen-Noord in een autonome uitbreiding van de woonbebouwing. Deze bebouwing sluit daarbij aan op de reeds bestaande bebouwingstructuren. De buitenplaatsen liggen verspreid over het landschap en worden omgeven door groenstructuren c.q. bebossing. In voorliggend geval is het kanaal en de aanwezige bomenrij het ensemble. Deze structuren blijven gehandhaafd en worden in de planvorming benut. Het plan doet geen afbreuk aan de bestaande cultuurhistorische waarden.

3.1.3 Conclusie     

Op grond van de lage verwachtingswaarde geldt een vrijstelling voor archeologisch (vervolg)onderzoek. De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het voornemen.

3.2 Ecologie     

De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.

Gebiedsbescherming

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.

Soortenbescherming

Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:

  • uit gegevens of onderzoek blijkt dat er sprake is van verstoring of doden van (een) beschermde soort(en);
  • het bouwwerk en/of de activiteit veroorzaakt beschadiging of vernieling van voortplanting- of rustplaatsen van dieren, danwel ontworteling of vernieling van plantensoorten;
  • er kan geen gebruik gemaakt worden van een vrijstelling op grond van de Wet natuurbescherming;
  • er kan niet gewerkt worden volgens een goedgekeurde gedragscode.

Houtopstanden

In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde, bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de herbeplantingsplicht kan worden verleend.

Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen 2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.

3.2.1 Natuurwaarden in het plangebied     

Er zijn concrete plannen voor woningbouw op een perceel ten oosten van het Scholtenskanaal OZ te Klazienaveen-Noord. Omdat negatieve effecten van de voorgenomen activiteiten op beschermde flora- en faunasoorten op voorhand niet uit te sluiten zijn, is initiatiefnemer verplicht om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten (vooraf) te onderzoeken.

Het onderzoeksgebied is op 19 april 2018 door Natuurbank Overijssel (projectnummer 1465, d.d. 10-5-2018) onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies. Ook is gekeken of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied. In Bijlage 2 is het volledige rapport opgenomen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en beschermde grondgebonden zoogdiersoorten. Deze soorten benutten het onderzoeksgebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingslocatie, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels in de houtige opstanden. Het plangebied wordt als een ongeschikte habitat voor reptielen beschouwd.

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura2000. De voorgenomen activiteiten hebben geen effect op beschermd (natuur)gebied. De voorgenomen activiteiten worden gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Drenthe een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.

3.2.2 Conclusie     

Mits rekening wordt gehouden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden met de ecologie van grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zorgplicht!), dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en de ligging op enige afstand (ca 6 km) van Natura2000-gebied (Bargerveen), hebben de voorgenomen activiteiten geen wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing of vergunning aangevraagd te worden om de werkzaamheden uit te voeren in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en –gebieden.

Zoals gezegd is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waaronder:

  • de aanvang van de werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot begin augustus) dient plaats te vinden;
  • een week voor de werkzaamheden beginnen, dient het plangebied kort gemaaid te worden, zodat het plangebied ongeschikt wordt voor kleine zoogdieren en ze de kans krijgen om te vluchten;
  • (wortel)schade aan de (oude) bomen wordt voorkomen en geen graafwerkzaamheden binnen de kroonprojectie van deze oude bomen kan plaatsvinden.

3.3 Fysieke veiligheid     

Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen, ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van de structuurvisie verder uitgewerkt.

In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.

Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu). Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.

3.3.1 Fysieke veiligheidssituatie     

In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen. Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig. Buiten het plangebied is dit wel het geval en dit wordt onderstaand nader omschreven.

3.3.1.1 Risicobronnen buiten het plangebied     

Op basis van de wetgeving en de regelingen is door Tauw B.V. een inventarisatie gemaakt van risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3. Vanwege de gebouwfunctie van woningen is er sprake van kwetsbare objecten. Dit betekent dat er geen PR 10 -6 -contouren over de planlocatie mogen liggen. In figuur 3.2 is de risicokaart in de omgeving van het plangebied weergegeven.

Het bestemmingsplan wordt momenteel herzien (bron: ruimtelijkeplannen.nl) en de gemeente Emmen heeft een visie externe veiligheid opgesteld (‘Beleidsnota Externe Veiligheid Gemeente Emmen'). In dit document zijn een aantal gebieden benoemd met betrekking tot externe veiligheid (de Werkas en Vierslagen). Deze gebieden zijn ingedeeld in voorkeurs- en aandachtsgebieden. Het Klazienaveen Noord gebied is niet ingedeeld als aandachtsgebied voor externe veiligheid (en bijbehorende inrichtingen). Dit betekent dat er niet zonder meer risicobronnen gevestigd kunnen worden.

verplicht

Figuur 3.2: Risicobronnen rondom het plangebied (paars gearceerd). Rood: (Bevi-)inrichtingen, rode stippellijn: buisleidingen. Bron: www.risicokaart.nl

(Bevi-)inrichtingen

Ten noorden van de planlocatie bevindt zich één inrichting, namelijk Landgoed Scholtenzathe, waar een propaangastank van 9,1 m3 aanwezig is. In de feitelijke situatie betreft de inrichting Landgoed Scholtenszathe een agrarische bedrijf (akkerbouw en verwerking). Deze inrichting heeft geen PR 10-6 -contouren die in de buurt komen van het plangebied. Er kan worden gesteld dat deze inrichting geen invloed heeft op de externe veiligheid in het plangebied.

Buisleidingen

Ten zuiden van de ontwikkeling is een enkele buisleiding voor transport van aardgas aanwezig. Aan deze zuidwestelijke zijde ligt de dichtstbijzijnde buisleiding op ruim 200 meter afstand van de planlocatie. Op basis van de leidingdiameters en druk is het invloedgebied van bovenstaande leiding 95 meter. De buisleiding heeft dus geen invloed op de externe veiligheid van het plangebied. Voor de volledigheid is ook het beleidskader van de gemeente Emmen beoordeeld voor deze ontwikkeling met betrekking tot buisleidingen. Hierin is het volgende opgenomen:

Buisleidingen die in de grond liggen zijn vaak zodanig aangelegd dat bovengronds rekening moet worden gehouden met risicoafstanden tussen bebouwing en buisleiding. Het risico van buisleidingen hangt bijv. samen met de stof die door de leiding gaat, de wanddikte van de leiding en de diepteligging van de leiding. De risicoafstanden rond buisleidingen houden een planologisch relevante beperking in, omdat binnen die afstand in principe niet gebouwd mag worden.

Weg

Rondom de planlocatie is geen sprake van een transportroute per weg die opgenomen is in het basisnet. Daarnaast zijn er geen overige wegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen veelvuldig zal plaatsvinden. Dit aspect is dus niet relevant in het kader van externe veiligheid.

Spoor

Rondom de planlocatie is geen sprake van een spoortraject die opgenomen is in het basisnet. Dit aspect is dus niet relevant in het kader van externe veiligheid.

Water

Rondom de planlocatie is geen sprake van een waterroute die opgenomen is in het basisnet. Dit aspect is dus niet relevant in het kader van externe veiligheid.

3.3.2 Plaatsgebonden risico     

De inrichting Landgoed Scholtenzathe heeft zoals bovenstaand benoemd geen plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar op basis van de Revi. De inrichting heeft geen invloed op de ontwikkelingen binnen het plangebied.

3.3.2.1 Buisleidingen     

Van belang bij Buisleidingen is de Wet informatie uitwisseling ondergrondse netten, WION, ook wel 'Grondroerdersregeling' (afspraken over graven), die per 1 juli 2010 officieel in werking is getreden. Alle gegevens over hogedrukaardgasleidingen binnen de gemeente kunnen op de provinciale risicokaart worden gevonden.

Voor het transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn de normen voor externe veiligheid in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vastgelegd. De regels voor buisleidingen zijn op basis van het Bevb uitgewerkt in de Ministeriële regeling externe veiligheid buisleidingen. Ook het Bevb is op nagenoeg dezelfde wijze opgesteld als het Bevi. Het Bevb stelt verplicht om bij onder andere het vaststellen van een bestemmingsplan rekening te houden met de externe veiligheidsaspecten. Volgens het besluit externe veiligheid buisleidingen zijn gemeenten verplicht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het plaatsgebonden risico (PR) van de buisleiding wordt bepaald door het product dat via de buisleiding wordt getransporteerd, de druk van de leiding, de diameter alsmede de diepteligging van de leiding en eventuele maatregelen die aan de buisleiding zijn getroffen. Er worden alleen externe veiligheidsafstanden vastgesteld voor hogedruk aardgasleidingen. Voor leidingen met een ontwerpdruk lager dan 16 bar is geen externe veiligheidsbeleid van kracht.

De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 PR is voor de meeste buisleidingen bekend. Binnen deze contour mag geen kwetsbaar object gerealiseerd worden. Deze leidingen worden indien aanwezig op de bestemmingsplankaart ingetekend en er wordt een bouwverbod opgenomen binnen de plaatsgebonden risicocontour.

In het nieuwe AMVB Buisleidingen is aangegeven dat de 10 -6 PR contour niet buiten een strook van 5 m mag vallen. De afstand van de buisleiding ten opzichte van het plangebied is voldoende ruim, waarvoor het instellen van een bouwverbod niet noodzakelijk is.

3.3.3 Groepsrisico     

De inrichting landgoed Scholtenzathe (agrarisch bedrijf, activiteiten akkerbouw en verwerking) heeft geen invloedsgebied dat reikt binnen het plangebied. De inrichting heeft daarmee geen gevolgen voor de externe veiligheid van voorliggend plan. In het invloedsgebied van de buisleidingen is geen bouwverbod van kracht maar kwetsbare functies worden zoveel mogelijk geweerd in dit gebied. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico dient als plafond aangehouden te worden.

Op basis van de bovenstaande beoordeling en de visie van de gemeente Emmen kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van externe veiligheid. Omdat de locatie buiten het invloedsgebied valt van de buisleiding, is een berekening niet benodigd.

Binnen het plangebied zijn geen effecten te verwachten vanuit de risicobronnen uit de omgeving. De dichtstbijzijnde risicobron betreft een buisleiding voor transport van aardgas. Een verantwoording van het groepsrisico dient uitgevoerd te worden wanneer het ruimtelijke besluit (plangebied) is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, zie ‘Beleidskader externe veiligheid gemeente Emmen’. Dit is niet het geval en dus is er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

Maatregelen en voor- en nadelen

Aangezien de gewenste ontwikkeling niet zal leiden tot een toename van het groepsrisico is er geen aanleiding voor nader onderzoek naar het treffen van mogelijke maatregelen om het groepsrisico te verlagen en het in beeld brengen van de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico.

3.3.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Een aantal aspecten is van belang bij inrichting van het plangebied als het gaat om fysieke veiligheid. Het projectgebied is bovendien vanaf twee zijden benaderbaar en voldoet hiermee aan de uitgangspunten voor bereikbaarheid. Bij de bouw van de woningen dient ten slotte rekening gehouden te worden met de brandwerendheidseisen.

Het plangebied is gelegen buiten de dekking van het Waarschuwingsalarmeringssysteem (WAS). Op zich geen reden om er een WAS-paal bij te plaatsen gezien de ontwikkeling en de omgeving qua risicobronnen. Echter, hier speelt tevens de opkomsttijd van de hulpdiensten een rol. De hulpdiensten, brandweer in deze, is ongeveer na 15 minuten ter plaatse. Het houden van een 30 minuten brandwerende scheiding in een woning zal hierdoor een verlaagde kans hebben. Het beschermen van een belendend perceel, afhankelijk van eventuele vegetatie op de erfgrens en de onderlinge afstand tussen de bouwwerken, zal naar waarschijnlijkheid wel te realiseren zijn.

Naast de wettelijke eis om woningrookmelders aanwezig te hebben, is het advies van de VRD om de initiatiefnemers te informeren over de volgende brandveiligheidsmaatregelen:

  • bouwkundige voorzieningen, bijv. geen 30 minuten brandwerende scheiding maar 60 minuten.
  • installatietechnische voorzieningen, bijv. toepassen van woningsprinklers
  • organisatorische voorzieningen, bijv. opstellen van een vluchtplan voor de bewoners
  • brandweeropkomsttijd, vrij houden van wegen / zo min mogelijk verkeersbelemmerende maatregelen
  • inventaris, toepassen van moeilijk brandbaar materiaal
  • zelfredzaamheid van de aanwezigen, toepassen veilige vluchtroutes

3.4 Milieu     

3.4.1 M.e.r.     

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Vanuit het Besluit m.e.r. is sinds mei 2017 de verplichting opgenomen om, voorafgaand aan ontwikkelingen die voorkomen op de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage, een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag in te dienen. In dit geval van voorliggende planvorming gaat het om bestaand stedelijk gebied, maar formeel is sprake van transitie. Immers, een plan voor buitenplaatsen met hoge kwaliteitseisen wordt getransformeerd naar een meer reguliere woningbouwproject.

Hiertoe is een aanmeldnotitie opgesteld welke is ingediend bij het bevoegd gezag.Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 februari 2019 de aanmeldnotitie aanvaard. Binnen deze notitie moet aandacht worden besteed aan twee onderdelen:

  1. Een beschrijving van de activiteit, met in het bijzonder een beschrijving van de fysieke kenmerken van de gehele activiteit en een beschrijving van de locatie van de activiteit, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de activiteit van invloed kan zijn;
  2. Een beschrijving van de waarschijnlijk belangrijke gevolgen die de activiteit voor het milieu kan hebben, voor zover er informatie over deze gevolgen beschikbaar is.

Hieronder wordt kort ingegaan op de bovengenoemde onderdelen:

  1. Het project dat voorziet in een de realisatie van de (aangepaste) woningbouwontwikkeling nabij Klazienaveen-Noord staat reeds afdoende beschreven in Hoofdstuk 5 van deze bestemmingsplantoelichting.
  2. Het voornemen heeft geen belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu. Het toevoegen van woningen heeft geen onevenredig grote verkeersaantrekkende werking. Ook de aanwezige landschappelijke en natuurlijke eigenschappen van het plangebied wordt met het voornemen zoveel mogeljik in stand gehouden door de inpassing van forse houtopstanden en open ruimten. Voor wat betreft water wordt het huidige grondwaterpeil gerespecteerd, regenwater wordt geïnfiltreerd en/of vertraagd afgevoerd. Wanneer waterhuishoudkundige maatregelen noodzakelijk zijn, worden deze specifiek ter plaatse van de toekomstige woonerven gerealiseerd. Mogelijkheden hiervoor zijn aanpassingen in het technisch ontwerp en (plaatselijk) grondverbetering. Voor het overige zorgt ontwikkeling van het plan 'Droomkavels' ter plaatse niet voor significante negatieve milieueffecten. De milieueffecten van de ontwikkeling zijn beperkt te noemen. Bovendien is bij de ontwikkeling juist in gevorderde mate rekening gehouden met de omgeving door de lage bebouwingsdichtheid en door het opnemen van forse groenelementen. Deze dragen bij aan de doelstelling om een evenwichtig landschap te creëren.

In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat voor zover er sprake is van nadelige effecten, deze afdoende met passende maatregelen worden tegengegaan. Hiervoor wordt verwezen naar Hoofdstuk 3. Het in dit hoofdstuk beschreven onderzoek geeft een voldoende goed beeld van de (milieu)situatie en de effecten van het plan daarop.

3.4.2 Bedrijven en milieuzonering     

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. In figuur 3.3 zijn de richtafstanden per milieucategorie en omgevingstype weergegeven.

verplicht

Figuur 3.3: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In de directe omgeving van het plangebied is voornamelijk woonbebouwing aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is een gasdrukmeet- en regelstation en afsluiterlocatie gesitueerd. Op basis van de VNG-uitgave is deze activiteit aan te merken als 'gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C' en daarmee milieucategorie 2. De grootste richtafstand is 30 m voor geluid en 10 m voor gevaar. De locatie is op ca. 210 m afstand gelegen vanaf de grens plangebied en de onderlinge afstand is hiermee ruim voldoende.

Aan de noordzijde van het plangebied is de dichtstbijzijnde relevante functie de kerk van Klazienaveen-Noord. De activiteit 'Kerkgebouwen e.d.' is tevens aangemerkt als milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 30 m. De locatie is op circa 160 m van de grens van het plangebied gesitueerd. De onderlinge afstand is voldoende ruim. Er blijft voor wat betreft milieuzonering sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

3.4.3 Bodem     

Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit vastgesteld.

Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld bij het landelijke meldpunt. Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek grond te ontgraven en toe te passen.

Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking van) bodemverontreiniging.

3.4.3.1 Bodemkwaliteit     

Op basis van het geldende bestemmings c.q. uitwerkingsplan is reeds woningbouw binnen het plangebied toegestaan. De gronden zijn tot op heden - in afwachting van de woningbouw - braakliggend en hier hebben geen (bouw)ontwikkelingen plaatsgevonden. Wel zijn verspreid de bospercelen aangeplant. Voor het uitwerkingsplan heeft destijds een historisch bodemonderzoek plaatsgevonden om eventuele bodemverontreiniging inzichtelijk te maken.

Uit de resultaten van het verrichtte onderzoek blijkt dat er geen ernstige bodemverontreiniging te verwachten is. Een lichte verontreiniging door luchtemissie en landbouwkundige praktijken is mogelijk wel aanwezig. Wat betreft de woningbouwkavels wordt opgemerkt dat deze worden gerealiseerd op gronden welke in beginsel zijn aan te merken als 'onverdachte locatie'. Bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen zal een verkennend bodemonderzoek worden bijgevoegd. Op voorhand vormt het aspect bodem geen belemmering voor de voorziene ontwikkeling.

3.4.3.2 Bodemopbouw     

De aanwezigheid van moerige gronden en veenlagen boven de GLG binnen het plangebied zijn mede van belang voor het beoogde grondgebruik en toekomstige eigenaren. De gevolgen van bodemdaling door veenoxidatie zijn van belang voor het effect op bodem en

daarmee de invloed op het gebruik van deze gronden en de maatregelen die daarvoor preventief te nemen zijn.Vanuit overleg met waterschap is daarom besproken om geen maatregelen te nemen die zorgen voor verdere ontwatering van het plangebied, waardoor het proces van veenoxidatie en bodemdaling in stand wordt gehouden of versterkt wordt. Dit is niet wenselijk.

Oplossingen voor wat betreft bodem betreft het verbeteren van de grond ter plaatse van de woningen en toegangswegen. Op circa 15 % van het terrein binnen het plangebied (op basis van de huidige beschikbare gegevens) zal verbetering echter niet voldoende zijn om de droogleggingsnorm te halen en zal er ook met enkele decimeters opgehoogd moeten worden. Bovendien moet in het technisch ontwerp van de woningen en infrastructuur rekening gehouden worden met de bodemopbouw.

3.4.4 Geluid     

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

3.4.4.1 Geluidsbronnen in en nabij het plangebied     

Voor het plangebied Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) geldt dat het plangebied gelegen is binnen de van rechtswege aanwezige geluidszone van de Scholtenskanaal OZ.

Deze geluidsbronnen hebben effect op eventuele uitbreidingsplannen bij woningen of nieuwbouwplannen. Ten aanzien van de geluidsbronnen en de daaruit voorkomende geluidsbelasting is het akoestisch onderzoek in Bijlage 4 opgenomen.

3.4.4.2 Gevolgen voor bestemmingsplan     

Door Buijvoets bouw- en geluidsadvisering is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de woningbouwontwikkeling (werknummer 18.075, d.d. 31 mei 2018). Zie Bijlage 4 voor de volledige rapportage.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V4.30) zijn schematisch opgenomen :

  • de wegen met intensiteiten,
  • de woningen en de gebouwen, objecten en verharde bodemgebieden,
  • waarneempunten op de gevels op een hoogte van 1.5 en 4.5 m boven het maaiveld
  • een grid van waarneempunten op 4.5 m hoogte waar uit geluidcontouren zijn berekend.

Voor de rekenmodelgegevens wordt verwezen naar de berekening in bijlage I van de rapportage.

De afstand van de 48 dB geluidcontour zonder rekening te houden met de gebouwen uit de as van de Scholtenskanaal OZ bedraagt :

  • binnen de bebouwde kom 50 km/uur: 32 m
  • buiten de bebouwde kom 60 km/uur: 36 m

De 5 woningen nrs 21 t/m 25 binnen de bebouwde kom liggen op 18 m uit de wegas en hebben een geluidbelasting LDEN van maximaal (58 – 5=) 53 dB incl. aftrek waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

De 8 woningen nrs 03, 05, 06, 08, 10, 13, 15 en 17 buiten de bebouwde kom liggen op ±28 m uit de wegas en hebben een geluidbelasting L DEN van maximaal (54 – 5=) 49 dB incl. aftrek waarmee de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

De overige 12 woningen liggen op minimaal 77 m uit de wegas en liggen ruim buiten de 48 dB geluidcontour.

De maximaal toelaatbare hogere grenswaarde voor nieuwe woningen in stedelijk en buitenstedelijk gebied van 63 respectievelijk 53 dB word niet overschreden.

Voorwaarden hogere waarden uit het geluidbeleid

Een hogere waarde tot de maximale grenswaarde, zoals benoemd in de Wet geluidhinder, kan alleen worden toegekend indien :

1. de toepassing van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting aan de geluidsbron of in de overdrachtssfeer onvoldoende doeltreffend zijn, danwel;

2. de toepassing van hiervoor genoemde maatregelen overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard en;

3. in nieuwe situaties gestreefd wordt naar ten minste een geluidluwe gevel, geluidluw betekent: een gevel waarop aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.

De punten 1 en 2 zijn in paragraaf 2.4 van de rapportage behandeld. Alle woningen beschikken over geluidluwe gevels en een geluidluwe buitenruimte waarmee aan voorwaarde 3 wordt voldaan.

Voor 5 woningen (nr 21 t/m 25) binnen de bouwde en 8 woningen buiten de bebouwde kom (nrs 03, 05, 06, 08, 10, 13, 15 en 17) kan een hogere waarde worden aangevraagd van 53 respectievelijk 49 dB.

Resumerend wordt gesteld dat het aspect geluid met toekenning van de hogere grenswaarde geen belemmering vormt voor de voorliggende ontwikkeling.

Het (ontwerp)besluit is opgenomen in bijlage 5.

3.4.5 Lucht     

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
3.4.5.1 Algemeen beeld luchtkwaliteit plangebied     

Het onderhavig plan ziet toe op de mogelijkheid tot realisatie van 25 woningen binnen het plangebied. Vooropgesteld wordt dat de realisatie van 34 woningen reeds mogelijk is in de huidige situatie. Deze mogelijkheid wordt ingeperkt als gevolg van onderhavig plan. Het voorliggende bestemmingsplan ziet daardoor niet toe op een toename, maar juist een afname van het aantal te verwachten verkeersbewegingen in de omgeving.

Desondanks kan de toetsing voor wat betreft luchtkwaliteit verricht worden. Het plan voorziet in 25 vrijstaande koopwoningen. Op basis van de CROW-uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' geldt dat per woning sprake is van 8,2 verkeersbewegingen per dag. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen daarmee op 205 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op nul gezet kan worden. In figuur 3.4 is de worst-case berekening weergegeven met 205 voertuigbewegingen.

verplicht

Figuur 3.4: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

3.5 Waterparagraaf     

In de waterparagraaf wordt beschreven hoe het huidige waterhuishoudkundig systeem van het plangebied is ingericht, welke fysieke omstandigheden voor het gebied gelden (bodemopbouw, grondgebruik, maaiveldhoogte, grondwatersituatie, rioolstelsel etc.) en of speciale regelingen voor het plangebied gelden. De waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en beschrijft de uitwerking hiervan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het plan oplegt. De waterparagraaf is de plek waar, naast een beschrijving van de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit, het wateradvies en de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar een plaats krijgen.

3.5.1 Gebiedsspecifieke kenmerken     

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Uitgangspunt is dat in de bestaande situatie en bij mogelijke ontwikkelingen moet worden voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat en de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet negatief wordt beïnvloed.

3.5.1.1 Grondgebruik     

Het plangebied is op dit moment in gebruik als groenvoorziening en reeds aangewezen als woongebied. De gebruiksfuncties zijn landbouw, natuur, bos, wonen, water en verkeer. Het gebied heeft daarmee zowel een landelijk als een stedelijk karakter.

3.5.1.2 Bodemopbouw en hoogteligging     

De gemiddeld Hoogste grondwaterstand in het gebied varieert van 0,5 – 1 meter minus maaiveld. Er zijn geen gevallen bekend van overlast als gevolg van grondwater in het plangebied.

verplicht

verplicht

Figuur 3.5: kwel en infiltratie in de ondergrond nabij plangebied en omgeving

De ondergrond bestaat grotendeels uit veen en moerige gronden. Het plangebied heeft zowel gebieden met kwel als met infiltratie. Met name waar de kern Klazienaveen-Noord is gesitueerd.

3.5.1.3 Grondwater     

De gemiddelde hoogste grondwaterstand in het plangebied ligt tussen de 40 en 60 cm beneden het maaiveld. Dit geldt ook voor de omgeving van het plangebied. Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen wordt geadviseerd een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Voor de aanleghoogte van gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand. Voor wat betreft de woningen in de lintbebouwing wordt aangesloten op de weghoogte, hier kan voldaan worden aan de normen en is bouwen met kruipruimte mogelijk. Bij overige woningen geldt dat door het bouwen zonder kruipruimte volstaan kan worden met een geringere ontwateringsdiepte.

In figuur 3.6 is de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het gebied aangegeven.

verplicht

verplicht

Figuur 3.6: Overzicht Gemiddeld hoogste Grondwaterstand (GHG)in het plangebied en omgeving (bron: website provincie Drenthe).

3.5.2 Waterhuishouding     

3.5.2.1 Riolering     

Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater wordt geïnfiltreerd of vertraagd op het oppervlaktewater geloosd.

Het rioolstelsel in de omgeving van het plangebied is uitgevoerd als een hogedrukriool en de nieuwe woningen dienen elk voor zich daar via een pomp op te worden aangesloten. Voor de woningen in lintbebouwing liggen op de grens DWA-riool en drukriool. Ook deze woningen worden voor wat betreft afvalwater op het drukriool aangesloten. Schoon hemelwater bij deze woningen wordt afgekoppeld en ter plaatse geinfiltreerd dan wel vertraagd afgevoerd. Het bestaande riool biedt voldoende capaciteit voor de afvoer van het afvalwater. De ontwikkelingen binnen het voorliggende bestemmingsplan kunnen binnen het bestaande rioolsysteem opgenomen worden. Het rioolstelsel voldoet hiermee aan de gestelde eisen

3.5.2.2 Waterbeheer, (grond) waterkwantiteit - en kwaliteit     

Het plangebied maakt deel uit van het beheersgebied van het waterschap Hunze en Aa's. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Watersysteemplan en in het waterplan van de gemeente Emmen. Het plangebied ligt niet binnen een aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.

Het moet voorkomen worden dat er tijdens perioden van neerslag overlast, schade of gevaar ontstaat. Bij nieuwe ontwikkelingen zal dan ook goed moeten worden nagedacht over hoe er moet worden omgegaan met afvoer en berging van regenwater. Afgewogen moet worden of het verstandig is het regenwater in het eigen gebied te bergen of dat het juist beter is het water af te voeren naar een andere locatie. Afhankelijk van de locatie binnen het plangebied of functie van het gebied kan de keuze anders uitvallen. Verder is het van belang om bij de afweging te laten meewegen of het gaat om maatregelen die nodig zijn om water dat vrijkomt tijdens een kortdurende hevige hoosbui te verwerken, of dat het gaat om maatregelen om water dat vrijkomt tijdens een langdurige natte periode te verwerken.

Door toename verhard oppervlak met 10.000 m2, dient dit gecompenseerd te worden in een totale vereiste berging in het gebied van ca. 750 m3 (klimaatscenario 1:100+13%). Per woonerf zal dit neerkomen op 30 m3 bij ieder woonerf aan compenserende berging (ruimte voor water). Vanwege de omvang van de kavels is er voldoende ruimte om deze compensatieberging te realiseren.

Door een vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater, bijvoorbeeld door aanleg van een laagte (wadi) in het maaiveld omliggend aan de woonerven, kan het hemelwater van de daken en eventueel verharding van het erf op worden gevangen. Vanuit deze wadi zal dan bij een hoger peil deze gaan overlopen naar het oppervlaktewater. Hiermee ontstaat een natuurlijk berging, inpassing in het beoogde landschap en een vertraagde afvoer. Voor de ontsluitingspaden geldt dat deze geen afvoer krijgen op het watersysteem en ter plaatse infiltreren in de bodem. Semi-verharding zou daarbij het infiltrerende vermogen van de paden verbeteren.

3.5.3 Wateradvies waterschap     

De gemeente Emmen en initiatiefnemer hebben het waterschap Hunze en Aa's tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor heeft het waterschap middels een uitgangspuntennotitie initiatiefnemer en de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels op het gebied van de waterhuishouding. Het concept - voorontwerpbestemmingsplan is op 9 mei 2018 voor overleg aan het waterschap voorgelegd. De uitgangspuntennotitie, wat een reactie is in kader van overleg, is op 18 juni 2018 door het waterschap verstrekt, zie hiervoor Bijlage 6.

3.5.4 Gegevens ten behoeve van nadere inrichting en ontwikkeling in het plangebied     

Op 9 oktober 2018 heeft overleg met het waterschap plaatsgevonden aangaande het verstrekte advies en benodigde maatregelen voor de waterhuishouding. Het waterschap benadrukt dat bereikbaarheid van en langs de hoofdwatergang (Catovaart), de vrijwaring van obstakels binnen een keurzonering van 5 meter uit de insteek hoofdwatergang en de daarbij geldende ontvangstplicht van belang is. Deze aandachtspunten zullen bij toekomstige eigenaren onder de aandacht gebracht worden en zijn leidend bij inrichting van het gebied.

Het waterschap heeft daarnaast aangegeven dat prioriteit wordt gezien in een goede afstemming van de woningbouwontwikkeling ten opzichte van de drooglegging en de ontwateringsdiepte. Bijkomend aspect is de aanwezigheid van veen in de ondiepe ondergrond van het plangebied. Duurzame en toekomstbestendige maatregelen zijn noodzakelijk om het plangebied in te kunnen richten voor woningen.

Hiertoe heeft Tauw onderzoek verricht naar de drooglegging en ontwatering voor de nieuwbouw in Klazienaveen-Noord (kenmerk: N001-1266396EEB-V02-rrt-NL, d.d. 15-10-2018). Zie de uitgewerkte rapportage in Bijlage 7. Het verlagen van het oppervlaktewaterpeil of grondwaterpeil binnen en rondom het plangebied is niet gewenst. Deze maatregelen hebben namelijk een negatief effect op de aanwezige veenlaag. Uitkomst van het verrichtte onderzoek toont aan dat grondverbetering en ophoging voor de toekomstige woonpercelen en toegangswegen noodzakelijk is. Op circa 15 % van het terrein (op basis van de huidige beschikbare gegevens) zal verbetering echter niet voldoende zijn om de droogleggingsnorm te halen en zal er ook met enkele decimeters opgehoogd moeten worden (zie ook paragraaf 2.1.1 van de rapportage). Daarnaast worden maatregelen in het technisch ontwerp voor de te bouwen woningen toegepast op de locaties waar de ontwatering niet voldoet aan de norm voor woningen met kruipruimten. Dit is nader omschreven in paragraaf 2.1.2 van het rapport.

Ook voor de erfontsluiting geldt dat aandacht voor de waterhuishouding moet zijn bij de aanleg. Binnen het plangebied worden bij de ontwikkeling geen uitlogende materialen toegepast om verontreinigingen te voorkomen. Daarnaast wordt door gebruik te maken van infiltratie van hemelwater de waterkwaliteit geborgd. Voor wat betreft waterberging wordt gekozen om wadi's of ondiepe poelen aan te leggen binnen het plangebied. Zoals in de vorige paragraaf reeds benoemd komt dit neer op 30 m3 aan waterberging per woning. De locatie van deze wadi's wordt bij nadere uitwerking van een bouwvoornemen vormgegeven en eigenaren van de percelen zullen middels een voorwaardelijke verplichting in de regels verantwoordelijk zijn om deze gronden te onderhouden. De aan te leggen wadi's lopen bij hoger waterpeil over naar het oppervlaktewater. Hiermee ontstaan een natuurlijk berging, inpassing in het beoogde landschap en een vertraagde afvoer.

Met behulp van deze maatregelen wordt een toekomstbestendige situatie gecreëerd voor wat betreft de waterhuishouding en waterhuishoudkundig beheer.

Hoofdstuk 4 Stedenbouwkundige structuur     

4.1 Ontstaansgeschiedenis     

Het onderhavig plangebied wordt omgeven door het Landgoed Scholtenszathe, maar ligt niet op het grondgebied van landgoed. Toch zorgt dit landgoed voor een grote invloed op de aanwezige structuren en opbouw van de omgeving. Het huidige landschap van de omgeving van het plangebied namelijk is het resultaat van een eeuwenlange ontwikkeling. Zo is het oorspronkelijke natuurlijke veenlandschap vooral gevormd in twee geologische perioden, namelijk het Pleistoceen en het Holoceen. Tijdens het Pleistoceen, en dan vooral de twee laatste ijstijden, is de minerale (zand)ondergrond gevormd. Tijdens het Holoceen is het veen gegroeid en is het grote Bourtanger veen ontstaan, een veenmoeras dat zich uitstrekte tot aan de Eems in Duitsland. Beide perioden zijn van belang geweest voor de latere agrarische veenontginningen, de veenkoloniale geschiedenis én de huidige landschappelijke opbouw binnen en in de omgeving van het plangebied.

Iedere tijdsperiode heeft zijn eigen karakteristieken aan het landschap toegevoegd. Hierbij werd het voorgaande soms geheel maar vaak ook slechts gedeeltelijk uitgewist. Het resultaat is dat het huidige landschap een gelaagd landschap is met, naast elkaar, elementen en structuren uit verschillende tijdsperioden. In aardkundig én cultuurhistorisch opzicht is het dus een rijk landschap.

Daarnaast is het landschap van het gebied ook dynamisch. Wanneer de topografische kaart uit 2011 naast die van 1906 wordt gelegd, dan wordt duidelijk dat het landschap in een relatief korte periode is veranderd. Zo is in het voormalige onbewoonde veengebied het dorpje Klazienaveen-Noord ontstaan. Ook is een deel van het voormalige open veenlandschap veranderd in bos. Al voor de oprichting van Landgoed Scholtenszathe is het Oosterbos op een hoogveenrestant aangeplant. Tenslotte is na de oprichting op 27 november 1998 van het Landgoed Scholtenszathe het gebied deels heringericht door de aanplant van houtopstanden. Dit betekent dat oudere en jongere landschappen hier naast elkaar bestaan.

4.2 Stedenbouwkundige hoofdstructuur     

Klazienaveen-Noord

Klazienaveen - Noord is een kanaaldorp dat aan het begin van de vorige eeuw is ontstaan in de periode van grootschalige hoogveenontginningen. Op de kaart uit ongeveer 1850 maakt Klazienaveen - Noord nog deel uit van een groot veengebied, genaamd het Smeulveen. De ligging van Klazienaveen – Noord was westelijk van het Rundiep en ten noorden van de veenweg van Den Angelsloo richting het Hebeler Meer (figuur 4.1). Ten zuiden van de Veenkerk heeft historische reconstructie uitgewezen dat er een veenweg heeft gelegen. Tevens zijn beengerelateerde (archeologische) vondsten gedaan op dezelfde plek en in het gebied ten westen van het Scholtenskanaal – ten zuiden Verlengde Splitting (Bron: Archeologisch Bureauonderzoek Emmen).

verplicht verplicht

Figuur 4.1: Ligging Klazienaveen-Noord voor en na de vervening.

Pas na WO II, in de periode 1954 - 1964, ontstaat er een ‘dorpje’ rondom de kerk door de bouw van enkele woningen langs het Scholtenskanaal en een groepje woningen in een straatje (thans de De Weerdstraat) haaks op het kanaal. Na 1964 is het lint langs de Catovaart, met uitzondering van één woning, volledig verdwenen. Aan de westkant van het Scholtenskanaal zijn de verveningswoningen slechts in beperkte mate vervangen door woningen c.q. boerderijen direct aan het kanaal. Na 1985 zijn enkele grote loodsen ten noorden van de woningen bij de kerk gebouwd waardoor het bebouwingslint ten noorden van de kerk is verdicht.

verplicht

verplicht

Figuur 4.2: Klazienaveen-Noord in de meer recente geschiedenis.

Landgoed Scholtenszathe

Scholtenszathe is een landgoed van ongeveer 1000 hectare. Ongeveer 670 hectare wordt gebruikt als akkerbouwgrond, 250 hectare voor bos en 45 hectare voor een natuurzone. De aanleg van het landgoed Scholtenszathe is gestart in 1998. Het landgoed is genoemd naar de vroegere eigenaar van het gebied Willem Albert Scholten. Hij wist in de 19e eeuw grote gebieden in Oost-Drenthe te verwerven. Na de veenontginning was het gebied vooral geschikt voor de teelt van aardappelen.

verplicht

Figuur 4.3: ruimtelijke structuur landgoed Scholtenszathe (globale locatie plangebied in rood aangegeven)

De aanleg van het landgoed vindt plaats in het kader van de reconstructie van de Veenkoloniën. De helft van de oppervlakte van het landgoed blijft beschikbaar voor de landbouw. De andere helft verliest de traditionele landbouwfunctie. 270 hectare is als bos ingeplant. In de strook langs het Scholtenskanaal, waarop onderhavig plan betrekking heeft, zijn 20 buitenplaatsen en de dorpsuitbreiding van Klazienaveen-Noord gepland. Het plangebied zelf maakt geen onderdeel uit van het landgoed. Wel is ten behoeve van geheel Klazienaveen-Noord en omgeving een landschappelijke analyse opgesteld. Deze analyse is opgenomen in bijlage 8.

4.3 Verkeersstructuur     

De wegenstructuur is al bepaald in de plannen van aanleg van de verschillende veenkoloniën en daarmee cultuurhistorisch waardevol. Zo zijn de wegen Scholtenskanaal WZ in het Barger-Oosterveen - Scholtenskanaal OZ en Verlengde Scholtenskanaal OZ in het Smeulveen de hoofdwegen langs het ontsluitingskanaal richting afzetmarkten. De schuine oversteek op de kruising met de Willem Albertsvaart markeert bovendien de overgang van de veenkolonie Barger-Oosterveen en het Smeulveen en is daarmee een historisch markeringspunt. De lijn Herenstreek - Karrepad - Willem Albertsvaart NZ - Postweg is een geplande maar niet gerealiseerde kanaallijn en tevens grensweg tussen de veenkoloniën Smeulveen en Barger-Oosterveen. Andere veenkoloniale grenswegen zijn Berkenrode tussen het Smeulveen en Rundeveen en de Tweede Groenedijk. Het oost - west lopende deel van de Tweede Groenedijk is niet alleen de grens tussen het Smeulveen en Emmer-Erfscheidenveen, het is ook de oude grens tussen de marke van Emmen en Westenesch en die van Noord- en Zuidbarge. De Johansvaart, Middenweg WZ en Eerste Groenedijk zijn voormalige veenkoloniale wegen richting verveningsblokken. Datzelfde voor het pad aan de westzijde van de Catovaart.

verplicht

Figuur 4.4: historische wegesntructuur nabij plangebied (globale ligging plangebied in rood aangegeven)

4.4 Groenstructuur     

In het gebied is sprake van een bijzonder gelaagd landschap waarbij de landschappelijke inrichting van het Landgoed Scholtenszathe, ontworpen eind twintigste eeuw, is gebaseerd op gerealiseerde veenkoloniale plannen van aanleg uit eind negentiende, begin twintigste eeuw. Aanleiding voor het maken van deze plannen van aanleg was weer het aanwezige holocene veen. Deze werd immers systematisch afgegraven. Bij de ruimtelijke opbouw in de plannen van aanleg, en dan met name de afwateringsstructuur, werd vooral rekening gehouden met het aanwezige Pleistoceen reliëf. Deze bepaalde de (hoofd)wijkenstructuur. Het gelaagde landschap van Landgoed Scholtenszathe is dus zowel in aardkundig als cultuurhistorisch opzicht een gevarieerd landschap.

Voor het behoud en de herkenbaarheid van de cultuurhistorisch én aardkundige waardevolle kanalen- en wijkenstructuur is het onderhoud van deze afwateringsstructuur van belang. Zo blijft ook de gelaagdheid van het landschap herkenbaar. Dit belang sluit aan op het bestemmingsplan 'Buitengebied Emmen' waarin kanalen en wijken die niet in eigendom zijn van waterschappen in de doeleindenomschrijving van de agrarische bestemmingen, naast het agrarisch gebruik, mede bestemd zijn voor behoud en herstel van watergangen. Bescherming van deze watergangen vindt plaats via een verbod op dempen van sloten en andere wateren.

De lijnvormige beplanting van enkele of dubbele bomenrijen weerspiegelen ook de gelaagdheid van het landschap en zijn cultuurhistorisch waardevol. Daarnaast zijn dergelijke lijnvormige boomstructuren ecologisch waardevol voor bijvoorbeel vleermuizen. De bomenrijen van eiken aan beide zijden van de hoofdwegen langs het ontsluitingskanaal stammen uit de tijd van de verveningen. Ook de bomenrijen langs de Middenweg WZ en Eerste Groenedijk en het noordelijke gedeelte van de Catovaart waren al aangeplant voordat het Landgoed Scholtenszathe was opgericht. Bij de stuw in het Scholtenskanaal staat een als waardevolle boom aangemerkte veldiep. Onderstaand is zijn de waardevolle groenstructuren weergegeven, de planlocatie is rood omcirkeld.

verplicht

Figuur 4.5: bomenrijen in de nabijheid van plangebied (plangebied rood omcrikeld)

In het plangebied is een groene ruggengraat aangeplant als belangrijke beelddrager voor het plan. Dit is een overnkoepelend bos waar alle kavels mee verzonden zijn. De woonbebouwing ligt als het ware in groene kamers in het landschap, zodat een groen beeld met allure ontstaat. Zie voor een nadere omschrijving van de planvorming ook hoofdstuk 5, waarin deze bospartijen in het gebied nader worden besproken en weergegeven.

4.5 Waterstructuur     

De karakteristieke, hiërarchische, veenkoloniale ruimtelijke opbouw die nog herkenbaar is in de landschappelijke structuur van het Landgoed Scholtenszathe. Dit betekent in de eerste plaats dat de nu nog aanwezige kanalen- en (hoofd)wijkenstructuur, zoals is ontworpen in de plannen van aanleg van de verschillende veenkoloniën, cultuurhistorisch waardevol is en herkenbaar dient te blijven. Deze herkenbaarheid is ook in de boszone van groot belang. Hierbij is de kanaallijn Scholtenskanaal -Willemsvaart - Verlengde Scholtenskanaal het cultuurhistorische hoofdontsluitingskanaal uit de periode van de verveningen. In hiërarchisch opzicht is dit dus de belangrijkste lijn. De Johansvaart , het westelijke deel van de Willemsvaart, de Catovaart, Magrietavaart, Willem Albertsvaart in het Smeulveen, Kanaal G en kanaal H in het Emmer-Erfscheidenveen en Kromme wijk in het Barger-Oosterveen zijn hoofdwijken richting dit hoofdontsluitingskanaal. De gewone wijken wateren af richting deze hoofdwijken of ontsluitingskanaal. Deze afwateringsstructuur is gerelateerd aan het Pleistoceen reliëf. Dit reliëf werd ten behoeve van de verveningen en het plan van aanleg door middel van waterpassingen en veenboringen in kaart gebracht. In die zin is de kanalen- en (hoofd)wijkenstructuur ook aardkundig van belang omdat het Pleistoceen reliëf wordt weerspiegeld in de richting van deze waterlopen (onderstaand weergegeven).

verplicht

Figuur 4.6: kanalen en wijkenstructuur in de omgeving plangebied (plangebied rood omcrikeld)

Hoofdstuk 5 Beschrijving ontwikkeling     

5.1 Algemene planbeschrijving     

Het plan voorziet in de ontwikkeling van 25 woningen binnen het plangebied. Het plan “Droomkavels” is een herziening van de buitenplaatszone. In de open ruimtes tussen de inmiddels forse bospartijen is een nieuw vereenvoudigd plan ontworpen. Het heeft 30% minder woningen en er is met zorg omgegaan met de bestaande ruimtelijke kwaliteit en natuurlijke waarden.

Een belangrijke beelddrager is het overkoepelend bos dat de kavels verbindt. Het bestaande bos wordt nadrukkelijk gehandhaafd.

Een tweede belangrijke element is het Scholtenskanaal met de eikenlaan-beplanting. Het hoogveen en het open akkerland langs de Catovaart is de derde beelddrager van het plangebied. ‘Droomkavels’ is door een ecologische verbindingszone verdeeld in een noordelijk en zuidelijk deel. De ecologische zone verbindt het gebied aan de oostzijde van het kanaal met het hoogveen en akkerland langs de Catovaart.

Alle kavels zijn ontsloten vanaf het Scholtenskanaal. De woningen in de bosrand aan de Catovaart kennen lange inritten vanaf het kanaal en zijn verborgen achter de bospartijen. De woningen langs het kanaal hebben kortere opritten naar de Scholtenskanaal OZ en pronken in de open ruimtes tussen de bospartijen. De inritten worden zorgvuldig ingepast tussen de bestaande laanbeplanting van de kanaalweg. Langs de kanaalweg zijn fietspaden aangelegd en over de onderhoudsstrook langs de Catovaart kan gewandeld worden.

De woningen worden gebouwd van duurzame materialen en het water wordt gescheiden op kwaliteit. De woningen worden waar mogelijk en bij voorkeur gasloos gebouwd.

5.2 Stedenbouwkundig plan     

Voor ’Droomkavels’ is een landschappelijk concept gemaakt dat zijn oorsprong kent in het landschap. In het verlengde van dit landschappelijk gegeven is gekozen voor samenhang door het bestaande bos en aansluiting op het dorp. Tussen het Scholtenskanaal en de Catovaart zijn drie deelgebieden ontworpen. Dit is schetsmatig in onderstaand figuur weergegeven.

verplicht

Figuur 5.1: ruimtelijk concept woningbouwontwikkeling binnen plangebied (Kroon Kennisteam)

De ontwikkeling voorziet hiermee in drie verschillende vormen van wonen. Dat wil zeggen dat het plan zich richt op woningen in het lint (rood in fig 5.1), dat fungeert als uitbreiding van het bestaande dorp Klazienaveen-Noord. Daarnaast worden er woningen gerealiseerd op verspreide kavels aan het Scholtenskanaal (geel in fig. 5.1). Dit betreffen woningen pronkend op de open ruimtes aan het kanaal. Het derde type betreffen woningen aan het open landschap, nabij de Catovaart (groen in fig. 5.1). Deze woningen worden gesitueerd nabij de bosrand en kijkend over de omliggende weiden en het hoogveengebied. De stedenbouwkundige opzet is onderstaand weergeven. Hierop zijn de bouwkavels, de omliggende weidegronden en de bospartijen weergegeven.

verplicht

Figuur 5.2: stedenbouwkundige opzet binnen het plangebied, vijf woningen dorpsruitbreiding en twintig buitenplaatsen (bron: Kroon Kennisteam)

5.3 Beeldkwaliteitplan     

Uitgangspunt bij het ontwerp van de huizen is het benutten van de aanwezige landschappelijke kwaliteit. De plek zelf is de inspiratiebron voor de architectuur. De natuurlijke omgeving leidt tot een architectuur waarbij de relatie tussen binnen en buiten speciale aandacht krijgt. In de uitwerking van de architectuur moet per deelgebied de specifieke situatie tot uitdrukking komen. Ook de aanleg van de tuinen en erven spelen daarin een grote rol. Overigens is in dit geval het volledige beeldkwaliteitsplan opgenomen in Bijlage 9. Hierin staan onder meer uitgangspunten benoemd voor vormgeving en situering van bebouwing en erfstructuren. Onderstaand wordt per deelgebied kort op de van belang zijnde kenmerken ingegaan.

Uitbreiding van het bestaande dorp

Deze woningen zijn bedoeld voor uitbreiding van de bestaande kern Klazienaveen-Noord. Deze woningen sluiten aan op de uitstraling en schaal van het dorp. Op de achtergrond aansluitend op de kavels is een bospartij gelegen.

verplicht

Figuur 5.3: structuur woningen in het lint

Woningen pronkend op de open ruimtes aan het kanaal

De huizen richten zich met de voorkant op het Scholtenskanaal met zijn eiken laanbeplanting. De woningen staan in open ruimtes in het bos in zogenaamde boskamers. Ze staan vrij in de kamers en maken zich los van de bosrand. De relatie binnen-buiten moet zichtbaar zijn in het ontwerp.

verplicht

Figuur 5.4: structuur woningen op de open ruimtes aan het kanaal

Woningen in de bosrand kijkend over de akkers en het hoogveengebied

Het oostelijk deel langs de Catovaart wordt gekarakteriseerd door een weids uitzicht, waarbij de woningen zich nestelen aan de bosrand. De woningen richten zich op de Catovaart. De relatie binnen-buiten is vloeiend en het bouwvolume heeft een vrije vorm. Gebouwde buitenruimtes zijn een onderdeel van de compositie.

verplicht

Figuur 5.5: structuur woningen kijkend over de akkers en het hoogveengebied

Hoofdstuk 6 Toelichting op de planregels en verbeelding     

6.1 Algemeen     

De in Hoofdstuk 5 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.2 Toelichting op de verbeelding     

Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.

Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar keuze worden ingesteld.

6.3 Toelichting op de regels     

De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.

Gebruiksregels

Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.

Bouwregels

In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.

Flexibiliteit

Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen. De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.

In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:

  • Afwijken van de bouwregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Nadere eisen;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Wijzigingsbevoegdheden artikel 3.6 Wro;

De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning. Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning

Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de bestemmingen.

Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden.

Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria:
1. Woonsituatie:
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden op:

i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden;

iv. het uitzicht;

v. de aanwezigheid van voldoende privacy.
2. Straat- en bebouwingsbeeld:
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan:

i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing);

ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen;

iii. gevelbeelden;

iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing;

v. de hoogtedifferentiatie;

vi. de situering van gebouwen op het perceel;

vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt.
3. Culthuurhistorie
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden;
4. Verkeersveiligheid
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met:

i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte;

ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen;

iii. benodigde uitzichthoeken van wegen;

iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;

v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden;

vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte.
5. Sociale veiligheid
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden:

i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek;

ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient rekening gehouden te worden met de volgende aspecten:

i. aanwezigheid van kwetsbare objecten;

ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen;

iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken;

de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen.
7. Milieusituatie:
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met:

i. de mate van hinder voor de omliggende functies;

ii. de gevolgen voor de externe veiligheid;

iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;

iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;

v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit;

vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit;

vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water.
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot.

Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen

De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.

Bescherming van waarden

Om bepaalde natuurlijke, landschappelijke en/ of cultuurhistorische waarden te beschermen is in de bestemming 'Bos' een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst.

Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom is bij alle omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.

Opzet regels

De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1. Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3. Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4. Overgangs - en slotregels.

De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:

6.3.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

Artikel 1 Begrippen

De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie. In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard, waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.

Artikel 2 Wijze van meten

De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Hoofdstuk 2 bestemmingsregels     

In hoofdstuk 2 worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.

6.3.2.1 Bos     

Artikel 3 Bos

In het plangebied is bos gelegen op de diverse buitenplaatsen. De bosgronden zijn mede bestemd voor brandgangen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen de bestemming bos mogen geen gebouwen en of andere bouwwerken worden opgericht.

6.3.2.2 Groen     

Artikel 4 Groen

De op de verbeelding voor "Groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorziening, bos, (erf)toegangswegen, fietsstroken, voetpaden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en nutsvoorzieningen. Andere bouwwerken mogen binnen deze bestemming opgericht worden.

Binnen de bestemming groen is geen bouwmogelijkheid opgenomen. Het is eveneens niet mogelijk om parkeergelegenheid in het groen te realiseren.

6.3.2.3 Wonen     

Binnen de bestemming Wonen wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van woningen en de realisatie van daarbij behorende voorzieningen. Dit laatste is tevens bedoeld om ondergeschikte, aan de woonfunctie grenzende voorzieningen (bijvoorbeeld groenvoorzieningen of toegangswegen), waarvan de feitelijke begrenzing niet exact blijkt samen te vallen met de bestemmingsgrens, onder de woonbestemming te brengen. In het bestemmingsplan mag per bouwvlak één woning worden gerealiseerd.

Voor de verschillende woonvormen in het plangebied zijn verschillende bestemmingen opgenomen. Voor alle woonvormen geldt dat het hoofdgebouw in het bouwvlak gerealiseerd dient te worden. Het bouwvlak van het hoofdgebouw is per woning op basis van stedenbouwkundige uitgangspunten bepaald.

Bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn en mogen in het bouwvlak gebouwd worden. Voor het te bouwen m² aan bijbehorende bouwwerken geldt een maximum dat is aangegeven binnen de regels. Voor alle woonvormen geldt dat wonen in vrijstaande bijbehorende bouwwerken niet is toegestaan. Naast bijbehorende bouwwerken kunnen tevens andere bouwwerken worden gerealiseerd.

In de woonbestemmingen zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen zoals vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 5 Wonen - Vrijstaand Catovaart

De vrijstaande woningen aan de Catovaart in het plangebied hebben de bestemming Wonen - Vrijstaand Catovaart gekregen. Bij de vrijstaande woningen geldt per bouwperceel maximaal 800 m2 bebouwd mag worden. Per bouwvlak is één woning toegestaan en gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

De oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt minimaal 150 m2;

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand lintbebouwing

De vrijstaande woningen in het lint binnen het plangebied hebben de bestemming Wonen - Vrijstaand lintbebouwing toegewezen gekregen. Bij de vrijstaande woningen geldt dat per bouwperceel maximaal 200 m2 bebouwd mag worden, met dien verstande dat het oppervlakte aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw.

De oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 100 m2 bedragen, gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd en niet meer dan 50% van het achtererfgebied wordt bebouwd

Artikel 7 Wonen - Vrijstaand Scholtenskanaal

De vrijstaande woningen aan het Scholtenskanaal in het plangebied hebben de bestemming Wonen- Vrijstaand Scholtenskanaal gekregen. Bij de vrijstaande woningen geldt dat per bouwperceel maximaal 500 m2 bebouwd mag worden. Per bouwvlak is één woning toegestaan en gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

De oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt minimaal 150 m2 en de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel tot maximaal 10 m achter de gevellijn;

6.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.

Artikel 9 Algemene bouwregels

In artikel 9 zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige vrijheid aan ontwerpers biedt.

Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid, beheer en gebruik van het openbaar gebied.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Onder artikel 10 zijn de algemene verbodsbepaling voor wat betreft gebruik benoemd voor gronden, water en/of bebouwing.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw, het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het oprichten van 30 m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.

De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent dat niet twee keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.

6.3.4 Hoofdstuk 4 overgangs- en slotregels     

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.

Artikel 13 overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.

Artikel 14 slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu)".

6.4 Handhaving     

In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen. Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke kwaliteit en een veilige leefomgeving.

Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.

Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren. De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen. Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.

Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke betrokkenheid     

7.1 Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro en zienswijzen     

7.1.1 Inloopbijeenkomst     

Initiatiefnemer heeft de planvorming uit onderhavig bestemmingsplan vrijgegeven voor het houden van een inloopbijeenkomst. Op 10 juli 2018 is een inloopbijeenkomst in Klazienaveen-Noord gehouden. Tijdens deze bijeenkomst konden geïnteresseerden kennisnemen van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) en eventueel op het plan reageren.

Diverse geïnteresseerden en buurtbewoners hebben de planvorming c.q. het beeldkwaliteitsplan bekeken en een aantal hebben mondeling gereageerd op het plan. De eerste reactie vanuit omwonenden is positief te noemen. Inhoudelijk zijn de reacties samen te vatten als volgt:

  • de bevolking van Klazienaveen-Noord wil het planvoornemen graag eindelijk gerealiseerd zien. Hierbij wordt in ogenschouw genomen dat een woningbouwontwikkeling op de locatie al vanaf 1999 aangekondigd is.
  • De voorliggende woningbouwontwikkeling wordt gezien als een bijdrage aan de leefbaarheid van Klazienaveen-Noord. Er bestaat behoefte aan uitbreiding van het woningaanbod binnen de kern.

7.1.2 Overleg     

Het college heeft het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) vrijgegeven voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.

De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in de nota behorende bij het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) (zie ).

In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu)

7.2 Zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan     

Tegen het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) zijn @wel/ geen zienswijzen ingediend. De zienswijzen hebben @wel/ geen aanleiding gegeven tot het aanpassen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid     

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt   verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of meer.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiervoor wordt tevens een overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) met identificatienummer NL.IMRO.0114.2018017-B701 van de gemeente Emmen;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Ander(e) bouwwerk(en):     

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.6 Andere werk(en):     

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 Archeologische waarde:     

vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);

1.8 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/ of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 Bebouwingsgrens:     

een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;

1.10 Bed and breakfast     

het gebruik van een ruimte met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;

1.11 Bedrijf:     

een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;

1.12 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.14 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bijbehorend bouwwerk:     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.16 Bijgebouw:     

een gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, zoals een bijbehorend bouwwerk, aan- of uitbouw en aangebouwd en/of vrijstaand bijgebouw;

1.17 Boom:     

een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven;

1.18 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.19 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.20 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.21 Bouwperceelgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.22 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.23 Bouwwerk:     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;

1.24 Cultuurhistorische waarden:     

een aangewezen gebied en of element met toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.25 Dagrecreatie:     

een verblijf buiten de eigen woning langer dan 2 uur voor recreatieve doeleinden doorgebracht zonder overnachting;

1.26 Dunning:     

velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

1.27 Ecologische waarde:     

de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;

1.28 Gevel:     

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;

1.29 Gevellijn:     

de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;

1.30 Groenvoorziening:     

een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;

1.31 Hakhout:     

bomen of boomvormers, die na het afzetten tot op de stobbe weer uitlopen en waarbij periodiek afzetten voor de instandhouding ervan noodzakelijk is;

1.32 Hoofdgebouw:     

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;

1.33 Houtopstand:     

boom of landschapselement;

1.34 Kappen:     

het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

1.35 Landschappelijke waarden:     

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak (geomorfologisch, hydrologisch, ecologisch, cultuurhistorisch en landschappelijk-esthetische);

1.36 Normaal onderhoud:     

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.37 Particulier opdrachtgeverschap:     

situatie dat de burger of een groep van burgers - in dat laatste geval georganiseerd als rechtspersoon zonder winstoogmerk of krachtens een overeenkomst - tenminste de economische eigendom verkrijgt en volledige zeggenschap heeft over en verantwoordelijkheid draagt voor het gebruik van de grond, het ontwerp en de bouw van de eigen woning;

1.38 Perceelsgrens:     

de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;

1.39 Rooien:     

het met wortel en al verwijderen van een houtopstand;

1.40 Straat- en bebouwingsbeeld:     

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.41 Vellen:     

het kappen of rooien van een houtopstand of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

1.42 Waterlopen:     

een sloot, goot of greppel t.b.v. opvang en afvoer van gebiedseigen water en mede bedoeld als verbinding tussen de voor water bestemde gronden;

1.43 Woning:     

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afstand tot de zij- c.q. achtererfscheiding:     

de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;

2.2 De bebouwing op de verbeelding:     

de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;

2.3 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

2.8 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Het peil:     

het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Bos     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bos;
  2. water;
  3. groenvoorzieningen;
  4. brandgangen;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. kunstwerken en waterwerken;
  3. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd;
3.2.2 Andere bouwwerken     
  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen, met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding gelegen langs de openbare weg maximaal 1 meter mag bedragen;

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en/of bouwwerken binnen de bestemming zonder het uitvoeren van normaal onderhoud op de in eigendom zijnde gronden in de bestemming 'Bos'.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.4.1 Vergunningplicht     

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het af- en/of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  2. het vellen of doen vellen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties;
  3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  4. het dempen, graven, baggeren en/of verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.4.2 Uitzondering     

Het bepaalde in 3.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  1. het normale onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het kappen bij wijze van dunning;
    3. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van behoud en herstel van een bestaande houtopstand;
  2. worden uitgevoerd in overeenstemming met een onherroepelijke vergunning op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
3.4.3 Toetsingscriteria     

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bosgebieden en de waterhuishouding.

De aspecten landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de toelichting "Klazienaveen-Noord en Landgoed Scholtenszathe in het perspectief van het landschap", zie hiervoor Bijlage 1. Deze bijlage wordt betrokken bij de genoemde afweging voor wat betreft de aspecten landschap en cultuurhistorie;

Artikel 4 Groen     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. water;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. toegangswegen, in- en uitritten.
  3. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

4.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat de maximale bouwhoogte van een erf- en terreinafscheiding langs de openbare weg maximaal 1 meter bedraagt en achter de voorgevel maximaal 2 meter bedraagt;
  3. de maximale bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 5 meter bedragen.

4.3 Nadere eisen     

4.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

4.4 Specifieke gebruiksregels     

4.4.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden voor buitenopslag;
  2. het gebruik van gronden voor parkeren;
  3. het verwijderen of vernielen van beeldbepalende bomen, groen of lanen;
4.4.2 Voorwaardelijke verplichting onderhoud     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en/of bouwwerken binnen de bestemming zonder het uitvoeren van normaal onderhoud op de in eigendom zijnde gronden in de bestemming 'Groen'.

Artikel 5 Wonen - Vrijstaand Catovaart     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Vrijstaand Catovaart aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen, in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwperceel mag maximaal 800 m2 bebouwd worden;
  2. per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan;
  3. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
5.2.2 Hoofdgebouwen     
  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt minimaal 150 m2;
  3. de nokhoogte van een hoofdgebouw mag minimaal 4,5 meter en maximaal 12 meter bedragen;
  4. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel tot maximaal 10 m achter de gevellijn;
5.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is kleiner dan de bebouwde oppervlakte voor het hoofdgebouw;
  3. indien hoofdgebouw is platafgedekt, dient het bijgebouw eveneens platafgedekt te zijn met een maximale bouwhoogte van 3,5 meter;
  4. de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  5. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;

5.2.4 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    4. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit mag steken;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 2 meter bedragen.

5.3 Nadere eisen     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

5.4 Afwijken van de bouwregels     

5.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 5.2.2 onder c en toestaan dat een ondergeschikt deel van de goot van een hoofdgebouw mag worden verlaagd naar minimaal 3 meter.
  2. artikel 5.2.3 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 7 meter mag bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw minimaal 10 m moet bedragen;
  3. artikel 5.2.3 onder d en toestaan dat de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 7 meter mag bedragen met dien verstande dat de nokhoogte van het hoofdgebouw minimaal 10 m moet bedragen;
  4. artikel 5.2.3 onder e en toestaan dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 3,5 meter mag bedragen met dien verstande dat de nokhoogte van het hoofdgebouw minimaal 10 m moet bedragen;
5.4.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 5.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in van de toelichting "Klazienaveen-Noord en Landgoed Scholtenszathe in het perspectief van het landschap", zie hiervoor Bijlage 1. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

5.5 Specifieke gebruiksregels     

5.5.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bewonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  2. het aanleggen van paardenbakken.
5.5.2 Voorwaardelijke verplichting onderhoud     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemming Wonen - Vrijstaand Catovaart' zonder het uitvoeren van normaal onderhoud op de in eigendom zijnde gronden.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels     

5.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 5.5 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
5.6.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 5.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in van de toelichting "Klazienaveen-Noord en Landgoed Scholtenszathe in het perspectief van het landschap", zie hiervoor Bijlage 1. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Artikel 6 Wonen - Vrijstaand lintbebouwing     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen-Vrijstaand lintbebouwing aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwperceel mag maximaal 200 m2 bebouwd worden, met dien verstande dat:
    1. het oppervlakte aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag maximaal 100 m2 bedragen;
  3. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  4. niet meer dan 50% van het achtererfgebied wordt bebouwd.
6.2.2 Hoofdgebouw     
  1. als hoofdgebouw mag per bouwvlak uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient minimaal 3 meter te bedragen;
  3. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel tot maximaal 5 m achter de gevellijn;
  4. het hoofdgebouw mag minimaal 6 meter en maximaal 10 meter breed zijn;
  5. de maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 3,5 meter;
  6. de maximale bouwhoogte van het hoofdegbouw bedraagt 9 meter;
  7. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder bedragen dan 35o;
  8. de nokrichting van het hoofdgebouw dient haaks op de straat gesitueerd te worden;
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 3 meter achter de gevellijn van het hoofdgebouw te worden opgericht;
  2. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
  3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen 3 meter afstand van de perceelgrens maximaal 3,5 meter mag bedragen;
6.2.4 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    4. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit mag steken;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 2 meter bedragen.

6.3 Nadere eisen     

6.3.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

6.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als zelfstandige woning;

Artikel 7 Wonen - Vrijstaand Scholtenskanaal     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Wonen - Vrijstaand Scholtenskanaal aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. tuin en erven;

met bijbehorende:

  1. andere bouwwerken;
  2. sport- en speelgelegenheden;
  3. toegangswegen in- en uitritten;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. per bouwperceel mag maximaal 500 m2 bebouwd worden;
  2. per bouwvlak is één hoofdgebouw toegestaan;
  3. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
7.2.2 Hoofdgebouwen     
  1. als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande woning worden gebouwd;
  2. de oppervlakte van een hoofdgebouw inclusief bijbehorende bouwwerken bedraagt minimaal 150 m2;
  3. de voorgevel van het hoofdgebouw dient in de gevellijn te worden opgericht, danwel tot maximaal 10 m achter de gevellijn;
  4. het hoofdgebouw mag minimaal 10 meter en maximaal 12 meter breed zijn;
  5. het hoofdgebouw mag over de lengte een diepte hebben tot maximaal 25 meter;
  6. de nokhoogte van een hoofdgebouw mag minimaal 9 meter en maximaal 12 meter bedragen;
  7. de goothoogte van een hoofdgebouw mag minimaal 4 meter en maximaal 5 meter bedragen, danwel ten hoogste 6 meter over 50% aan één zijde van het hoofdbebouw;
  8. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 35o bedragen;
  9. de nokrichting van het hoofdgebouw dient haaks op de straat gesitueerd te worden;
7.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij het hoofdgebouw gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend ten minste 5 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;
  2. de totale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is kleiner dan de bebouwde oppervlakte voor het hoofdgebouw;
  3. de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 6 meter bedragen;
  4. de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag maximaal 3 meter bedragen;
7.2.4 Andere bouwwerken     

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van een ander bouwwerk mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 3 meter bedragen met dien verstande dat:
    1. de totale gezamenlijke oppervlakte aan andere bouwwerken mag maximaal 50 m² bedragen;
    2. overkappingen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
    3. de bouwhoogte van lichtmasten en vlaggenmasten maximaal 5 meter mag bedragen;
    4. een luifel aan het hoofdgebouw maximaal 1,5 meter uit mag steken;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de gevellijn maximaal 1 meter en achter de gevellijn maximaal 2 meter bedragen.

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:

  1. de woonsituatie;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld;
  3. cultuurhistorie;
  4. verkeersveiligheid;
  5. sociale veiligheid;
  6. brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;
  7. milieusituatie;
  8. de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

7.4.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 7.2.3 onder c en toestaan dat de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 7 meter mag bedragen met dien verstande dat de nokhoogte van het hoofdgebouw minimaal 10 m moet bedragen;
  2. artikel 7.2.3 onder d en toestaan dat de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk maximaal 3,5 meter mag bedragen met dien verstande dat de nokhoogte van het hoofdgebouw minimaal 10 m moet bedragen;
7.4.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 7.4.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in de toelichting "Klazienaveen-Noord en Landgoed Scholtenszathe in het perspectief van het landschap", zie hiervoor Bijlage 1. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

7.5.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het bewonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  2. het aanleggen van paardenbakken.
7.5.2 Voorwaardelijke verplichting onderhoud     

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken binnen de bestemming Wonen - Vrijstaand Scholtenskanaal' zonder het uitvoeren van normaal onderhoud op de in eigendom zijnde gronden.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels     

7.6.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. artikel 7.5.1 onder b en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
    1. de afmeting maximaal 20 x 40 m bedraagt;
    2. de paardenbak minimaal 50 m verwijderd is van woningen van derden.
7.6.2 Afweging     
  1. De toepassing van de in artikel 7.6.1 genoemde afwijkingen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging omtrent verlening van afwijking dient in ieder geval rekening worden gehouden met belangen uit agrarisch-, ruimtelijk-, landschappelijk-, cultuurhistorisch, verkeerstechnisch-, milieuhygiënisch, archeologisch- en ecologisch oogpunt, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, mogelijke onevenredige aantasting van de leefbaarheid en gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

De aspecten stedenbouwkundige structuur, landschap en cultuurhistorie worden beschreven in van de toelichting "Klazienaveen-Noord en Landgoed Scholtenszathe in het perspectief van het landschap", zie hiervoor Bijlage 1. Deze bijlage wordt betrokken bij de onder b genoemde afweging voor wat betreft de aspecten stedenbouw, landschap en cultuurhistorie;

  1. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de afwijking niet verleend. Voorzover voor meerdere activiteiten een afwijking benodigd is en deze in één plan zijn ondergebracht, worden deze in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Ondergeschikte bouwonderdelen     

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen, gevelversieringen, meeontworpen sierende elementen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouwgrens dan wel de maximale bouwhoogte niet meer dan maximaal 1 meter wordt overschreden;
  2. Vlaggenmasten en antennemasten, voorzover deze direct ten dienste staan van -en onderdeel uitmaken van een gebouw, mogen de toegestane maximale bouwhoogte met maximaal 1,5 meter overschrijden;
  3. Dakopbouwen, noodtrappen, luchtbehandeling- en liftinstallaties mogen niet hoger zijn dan 1,5 meter ten opzichte van de bouwhoogte van een gebouw, en mogen geen groter oppervlakte beslaan dan 15% van de vloeroppervlakte van de bovenste laag van het gebouw, waarop zij worden geplaatst;

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:

  1. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voor zover het betreft parkeren en overigens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  3. als opslagplaats van materialen en voertuigen, behoudens voor zover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een prostitutiebedrijf, seksinrichting en of tippelzone; voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie en of tippelzone.

10.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)     

Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:

  1. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
    1. goederen, waarvan de verkoop ondergeschikt deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
    2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
  2. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
  3. het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  4. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) (raam)prostitutie

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels     

11.1 Bevoegdheid     

Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 3 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing
  3. de regels voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van het openbaar net aangesloten nutsvoorzieningen, telecommunicatieverkeer, openbaar vervoer of het wegverkeer, kunstwerken van artistieke aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte van een gebouw maximaal 3.00 meter mag bedragen;
    2. de oppervlakte van een gebouw maximaal 50 meter² mag bedragen;
    3. de bouwhoogte van een ander bouwwerk maximaal 10.00 meter mag bedragen;
  4. de regels voor het overschrijden van de gevellijn door:
    1. erkers en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken tot maximaal 100% van de breedte van de oorspronkelijke gevelbreedte,diepte aan voorzijde maximaal 1,00 m gemeten vanaf oorspronkelijke voorgevel,
    2. 1 meter, over de gehele breedte van de voorgevel;
  5. de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige beroeps- of bedrijfsactiviteiten toe te staan in een deel van het hoofdgebouw, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de verblijfsruimten moeten blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening;
    2. de woonfunctie moet in overwegende mate gehandhaafd blijven en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden mogen niet onevenredig worden aangetast;
    3. de woonfunctie moet in ruimtelijke zin en visuele zin primair blijven;
    4. de beroeps- of bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    5. maximaal 50 m2 mag gebruikt worden voor het aan huis verbonden activiteiten;
    6. detailhandel mag niet plaatsvinden behoudens een beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis verbonden beroep/ en bedrijf;
    7. er mogen geen reclameborden groter dan 0,5 meter² bij of aan het hoofdgebouw worden geplaatst;
    8. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein op het moment dat dit noodzakelijk is vanwege de bestaande parkeerdruk in de omgeving
  6. het laten gebruiken van een deel van de het hoofdgebouw voor bed en breakfast, waarbij de volgende bepalingen gelden:
    1. de activiteit is uitvoerbaar binnen de bestaande bebouwing;
    2. de activiteit is ruimtelijk ondergeschikt ten opzichte van de woonfunctie;
    3. parkeren ten behoeve van de bed en breakfast moet op eigen terrein

11.2 Voorwaarden     

De toepassing van de in artikel 11.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast. In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonnen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels     

12.1 Bevoegdheid     

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

12.2 Beperking     

De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht     

13.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Klazienaveen-Noord, Scholtenskanaal OZ (nieuw woonmilieu) .