|
De reden voor het opstellen van het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie)
is de wens vanuit de gemeente Emmen om maximaal twee vrijstaande woningen te realiseren
in het luxere segment.
Dit bestemmingsplan regelt de stedebouwkundige randvoorwaarden voor de te bouwen woningen.
Het bestemmingsplan is voorzien van een adequaat en actueel ruimtelijk- en juridisch kader, is eenvoudig en duidelijk qua opzet en is goed handhaafbaar.
Het plangebied van het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) ligt aan de westzijde van de Ericasestraat te Erica. Het wordt globaal begrensd door de woonwijken De Rietlanden en Parc Sandur in het westen, de woonwijk De Rietlanden en het agrarisch gebied langs de Ericasestraat in het noorden, het agrarisch gebied tussen de woonwijken De Rietlanden en Parc Sandur en het industrieterrein Bargermeer in het oosten en de woonwijk Parc Sandur in het zuiden (zie figuur).
figuur 1-1: De ligging van het plangebied Emmen Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie)
in de gemeente Emmen.
figuur 1-2: Indicatie begrenzing plangebied.
Het voorliggende bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) vervangt één bestemmingsplannen gedeeltelijk: Emmen, Parc Sandur.
figuur 1.3 geeft een overzicht, niet volledig, van de oude bestemmingsplannen in het plangebied
Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) verliezen eerdere gevoerde ruimtelijke procedures hun rechtskracht voor zover zij vallen binnen het plangebied van het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) zijn diverse onderzoeken verricht en adviezen gegeven. Daarnaast is er informatie gebruikt uit onderzoeken en adviezen die in een ander kader zijn uitgevoerd. De conclusies uit de onderzoeken en adviezen zijn verwerkt in de toelichting.
Ter voorbereiding van het bestemmingsplan zijn de volgende onderzoeken verricht:
Structuurvisie Emmen 2020, Veelzijdigheid Troef, is 24 september 2009 vastgesteld door de raad. Het document is opgesteld als ruimtelijke vertaling van de ambities gesteld in de Strategienota Emmen 2020, vastgesteld in de raadsvergadering van september 2001. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Emmen weer. In de structuurvisie wordt de ruimtelijke structuur van 2020 geschetst aan de hand van een aantal thema's, te weten landschap, duurzaamheid, verkeer, werken, wonen, voorzieningen en veiligheid. Voor ieder thema is een hoofdkoers bepaald. Voor het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) is vooral het thema wonen van belang. In de structuurvisie wordt gesproken over meer differentiatie van woonmilieus. De opgave ligt er om de woningvoorraad in lijn te brengen en te behouden met de woonwensen van huidige en toekomstige inwoners. Dit betekent:
Op 28 september 2017 is de Woonvisie 2018 – 2023 (Snoeien doet bloeien) vastgesteld. De visie is een vervolg op de 'Woonvisie 2012-2017'. De 'Woonvisie 2018-2023, 'Snoeien doet bloeien' bevat de gemeentelijke visie op het wonen. De gemeente wil dat mensen zich thuis voelen in de gemeente Emmen. In hun woning en in hun wijk of dorp. De inwoners moeten een woning kunnen vinden die past bij hun wensen en behoeften én hun portemonnee.
De Woonvisie 2018-2023 richt zich op een nieuwbouwopgave passend bij de kwalitatieve behoefte en welke aanvullend is op de bestaande voorraad. Daarbij moet de bestaande woningvoorraad beter benut worden. In de Woonvisie is een strategie opgenomen voor woningbouw:
Het toevoegen van twee woningen in het luxere segment draagt bij aan een gevarieerd en kwalitatief gewenst woningaanbod op een aantrekkelijke locatie op ruime kavels en valt hiermee onder punt 5.
De welstandsnota 2016, gemeente Emmen is opgesteld uitgaande van het motto: “Loslaten wat kan, regelen wat ertoe doet”.
De gemeente hecht waarde aan de omgevingskwaliteit, en ziet daarbij onderscheid tussen de verschillende gebieden die de gemeente rijk is. Niet ieder gebied vraagt om dezelfde benadering. De welstandsnota 2016 kent drie welstandsniveaus: welstandsvrij, welstandsluw en welstandsniveau hoog. Voor een aantal gebieden is de ambitie naar beneden bijgesteld ,waardoor welstandsvrije gebieden zijn toegenomen. Het niveau welstandsluw is geïntroduceerd. In de luwe gebieden wordt op een aantal basale aspecten van welstand gestuurd en wordt afstand genomen van gedetailleerde beoordelingen. Daarnaast moeten gebieden die van meer waarde zijn - niveau hoog – goed beschermd blijven. Deze gebieden leveren een belangrijke bijdrage aan de identiteit van Emmen. Voornamelijk zijn dit de centra van dorpen, wijken en de beschermde dorpsgezichten. Voor deze gebieden geldt een hoog ambitieniveau. Het gemeentebestuur beoogt met deze nota een dynamische welstand in Emmen, waarbinnen ruimte is voor dialoog en “kwalitatief herstel” met de samenleving.
Het bestemmingsplan en de welstandsnota zorgen samen voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit. Het bestemmingsplan geeft aan wat, hoeveel, in welke vorm en waar er gebouwd mag worden. Het welstandsbeleid geeft aan hoe het gebouw er uit mag komen te zien. Dit wil zeggen dat het welstandsbeleid moet voorkomen dat er gebouwen gebouwd worden die afbreuk doen aan de omgeving. Het plangebied is gelegen in een gebied met de waarde welstandsluw.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014.De Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is. De missie van de provincie is het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein zijn deze vertaald naar indicatoren.
Kernkwaliteiten | Indicatoren |
Rust Stilte | Duisternis |
Ruimte | Openheid van het landschap |
Natuur | Biodiversiteit |
Landschap | Diversiteit Gaafheid van landschappen |
Oorspronkelijkheid | Cultuurhistorische waarden Archeologische waarden Aardkundige waarden |
Veiligheid | Sociale veiligheid Externe veiligheid Verkeersveiligheid |
Noaberschap, Menselijke maat, Kleinschaligheid (Drentse schaal) |
Leefbaarheid Passend bij Drenthe |
Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid. In het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat. Kernkwaliteiten en kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar.
Voor dit bestemmingsplan geldt echter wel dat er geen sprake is van 'inbreiding' in plaats van 'uitbreiding'. Dit houdt in dat de provincie Drenthe prioriteit geeft aan herstructurering (inclusief verduurzaming) van de woningvoorraad en aan het herontwikkelen en herbestemmen van gronden en panden. Daarnaast ligt er een beperkte opgave om de woningvoorraad uit te breiden. De realisatie van twee woningen in het luxere segment valt onder deze beperkte opgave.
Er is geoordeeld of er sprake is van relevante provinciale Kernkwaliteiten voor het gebied waarmee rekening dient te worden gehouden. Hiertoe is gebruik gemaakt van de bij de omgevingsvisie behorende kaartenviewer.
Er zijn in totaal 6 verschillende kernkwaliteiten, te weten: 'aardkundige waarden, rust, natuur, landschap, cultuurhistorie en archeologie'.
De kernkwaliteiten die gelden voor het plangebied zijn vrijwel allemaal van een dusdanig lage waarde, dat ze geen directe doorwerking kennen voor de realisatie van twee woningen aan de westzijde van de Ericasestraat in Erica.
In de Provinciale Omgevingsverordening vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie
(deels) door naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft.
De provincie is verplicht vanuit de AMVB Ruimte een verordening voor erin opgesomde
thema's te hanteren. De AMVB Ruimte bevat geen nieuw rijksbeleid, het is een 'beleidsneutrale'
vertaling van de Nota Ruimte. Naast de vertaling van het rijks belang beschrijft de
POV de provinciale belangen waarover de provincie duidelijkheid wil geven en of wil
verankeren in op gemeentelijk niveau, middels overleg of anderszins.
De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe wordt in de verordening op drie manieren gefundeerd:
kernkwaliteiten, SER ladder en milieu- en leefomgeving. Elk van de drie elementen
is terug te vinden in de bepalingen van de verordening. Waarbij deze elementen een
rol spelen voor het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit (Bruisend
Drenthe). Gemeenten zullen binnen de kaders van de Omgevingsvisie de kernkwaliteiten
ook moeten uitwerken naar hun ruimtelijke plannen. Ze zijn daarbij gebonden aan de
kaders van het provinciaal beleid welke is neergelegd in de Omgevingsvisie en uitwerkingen
zoals het Cultuurhistorisch Kompas en de beleidsnota Aardkundige waarden.Bij het opstellen
van de cultuurhistorische hoofdstructuur beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas
is gezocht naar een samenhangende relatie van elementen, structuren en gebieden. Aan
de hand van deze structuren is de provincie opgedeeld in 10 deelgebieden. Emmen behoord
tot deelgebied Emmen en haar Venen. De ambities behorende bij dit deelgebied richten
zich op het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek
uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen
en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen.
Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare
en onzichtbare prehistorische relicten die samenhangen met de prehistorische route
over de Hondsrug. Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet
van de esdorpen. De belangrijkste opgave voor de Hondsrug is het ontwikkelen van een
integraal gebiedsperspectief om de aantrekkelijkheid van het gebied als woon- en werkplek
en toeristische trekker te waarborgen voor de toekomst.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 van kracht geworden.
Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
(Barro).
Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op
slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en
wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor Emmen zijn in de SVIR geen onderwerpen opgenomen die aangemerkt worden als nationaal
belang. In de Barro zijn alleen de zaken betreffende defensie en kernkwaliteiten van
toepassing. Echter deze zaken hebben geen directe invloed op de inrichting van het
plangebied.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van over-programmering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling;
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw;
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied;
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling;
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied.
Momenteel is in jurisprudentie de lijn aanwezig dat een woningbouwproject vanaf 12 woningen wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van de bouw van maximaal 2 woningen in het luxere segment (n.a.v. de vraag vanuit de samenleving) en is daarmee niet Ladderplichtig.
De conclusie van de in dit bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) beschreven beleidsuitgangspunten is dat het rijksbeleid niet direct door werkt in het plangebied. Hierdoor is het bestemmingsplan niet in strijd met het rijksbeleid. Het rijksbeleid werkt indirect door via het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid vormt op zijn beurt weer de input voor het gemeentelijk beleid. Voor het voorliggende bestemmingsplan kan eveneens geconcludeerd worden dat het plan passend is in het provinciale beleid. Wat betreft het gemeentelijk beleid kan gesteld worden dat ook hieraan wordt voldaan.
De gemeente Emmen heeft archeologie beleid vastgesteld, d.d. 30 mei 2013. Hiervoor is een archeologische beleidsadvieskaart gemaakt met daarbij een rapport, dit rapport dient als toelichting op de kaart. Het doel van deze documenten is om aan te geven wat de kern vormt van het archeologie beleid en waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De verschillende archeologische waarden en verwachtingen en de maatregelen die daaraan zijn gekoppeld zijn in gemeentelijk archeologische beleidsadvieskaart vertaald naar diverse categorieën "Waarde - Archeologie" in het bestemmingsplan. Met de vertaling is op eenvoudige wijze voor het gehele gebied van de gemeente Emmen in beeld gebracht of archeologische waarden in het geding zijn of kunnen zijn en zo ja, op welke manier daarmee dient te worden omgegaan, tabel 1 geeft de onderverdeling van de vier gemaakte categorieën weer.
Categorie | Archeologische waarden | Oppervlakte | Diepte | Drainage |
Rijksmonument | Beschermd | - | - | Verbod |
Waarde - Archeologie 1 | Zeer hoge archeologische waarde | 0 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 2 | (zeer) (hoge) archeologische waarde | 100 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 3 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Verbod |
Waarde - Archeologie 4 | Middelhoge of hoge verwachting | 1000 m2 | 30 cm + 10 cm | Toegestaan |
Tabel 1: Onderverdeling van archeologische waarden
Deze beleidskeuzes zijn vertaald in dubbelbestemmingen.
Per archeologische kwaliteit zijn planregels opgenomen voor de te bebouwen oppervlakte en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. De maatvoering voor afwijking is afhankelijk van de te verwachten waarden of verwachtingen en de uitkomsten van archeologisch onderzoek.
Het plangebied Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) is volgens de beleidskaart gelegen in een gebied met archeologische waarde 4, figuur 3.1 is een uitsnede uit de beleidskaart.
figuur 3.1: Uitsnede archeologische beleidskaart, plangebied gelegen in waarde - archeologie 4: Gebieden met (middel)hoge archeologische waarden
Deze waarde houdt in dat gebieden gecategoriseerd als waarde- 4 zijn gebieden waar op basis van de geologische en bodemkundige opbouw, landschappelijke kenmerken en reeds aangetroffen archeologische resten een (middel)hoge kans op het aantreffen van (intacte) archeologische vindplaatsen bestaat. Deze zones worden gekenmerkt door een - al dan niet verscholen onder het huidige maaiveld - redelijk gaaf landschap met dekzandruggen en dekzandkoppen. Delen van dit landschap kunnen bovendien zijn afgedekt door esdekken. Van concrete vindplaatsen is hier echter vooralsnog geen sprake. In hoofdzaak geldt een grote trefkans op nederzettingen, grafvelden, losse boerderijen, wegen, dijken, linies, kleine jachtkampen en losse vondsten uit alle perioden. Voor gebieden aangeduid met Waarde - archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
De Ericasestraat loopt over het uiteinde van de Hondsrug op de overgang naar een voormalig veenmoeras. In het verleden is twintig meter noordelijk van het plangebied een amfoor uit het neolithicum opgegraven uit het gele zand. Mogelijk was het een grafgift. Op iets grotere afstand zuidoostelijk zijn bij een eerdere archeologische opgraving een grafheuvel en een sleutelgatvormige greppel uit de late bronstijd gevonden en een kringgrepurnenveld uit de late bronstijd-ijzertijd. Het plangebied is omstreeks de eerste helft van de twintigste eeuw ontgonnen. In de noordelijke en in de oostelijke hoek van het plangebied heeft een dekzandkop gelegen. Door egalisatie is de bodem op deze koppen sterk aangetast. Tegenwoordig ligt het maaiveld op de koppen ongeveer een meter hoger dan in het lage zuidwesten, maar het hoogteverschil was dus voor de egalisatie groter. De westelijke hoek is het enige deel waar een goed bewaard gebleven bodem is aangetroffen. In het midden is de bodem of diep verstoord of het maaiveld was er van nature laag. De enige vondst is van een stuk verbrandvuursteen zonder bewerkingssporen.
Hoewel de bodem sterk is aangetast ter plekke van de dekzandkoppen in het noorden en het oosten, kan toch niet uitgesloten worden dat er resten van begravingen bewaard gebleven zijn ondanks de egalisatie. In de westelijke hoek kunnen ook ondiepere archeologische resten nog aanwezig zijn. Daarom blijft de archeologische verwachting voor deze delen van het plangebied staan. Het midden en zuidwesten van het terrein had of een laag maaiveld of de bodem is er diep verstoord. Daarom kan de archeologische verwachting voor die delen naar beneden toe worden bijgesteld. Aangezien de bodem in de westelijke hoek gaaf is en aangezien iets buiten het plangebied op de zandkoppen van de noordelijke en oostelijke hoeken resten van begravingen zijn gevonden, adviseren wij om op die delen geen graafwerk te ondernemen dieper dan 0,2 of 0,4 meter (zie Figuur 12). Voor het resterende deel van het plangebied adviseren wij geen beperkingen of nader archeologisch onderzoek. Als op de genoemde terreindelen toch diepere bodemingrepen nodig zijn, dan adviseren wij nader archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven. Hiermee kan een betere inschatting gekregen worden van de kans op archeologische resten zoals begravingen.Een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd door een daartoe bevoegd bureau volgens een vooraf door de bevoegde overheid goed gekeurd Programma van Eisen (PvE).Tenslotte geldt voor al het toekomstig graafwerk dat als archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dat deze conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11 direct dienen te worden gemeld. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Emmen of de provincie Drenthe. Het verkennend archeologisch onderzoek is als Bijlage 2 Verkennend archeologisch onderzoek opgenomen in de toelichting.
Er is tijdens het proefsleuvenonderzoek geen archeologische vindplaats aangetroffen. De bodem is tot diep in het gele zand of zelfs tot in het keileem verstoord; er blijkt aan zandwinning te zijn gedaan. De kans dat er nog intacte archeologische sporen in het niet door proefsleuven onderzochte gebied aanwezig zijn, is erg klein. Archeologisch vervolgonderzoek zal niet of nauwelijks meer informatie opleveren. Bureau De Steekproef adviseert het onderzoeksgebied vrij te geven.Het archeologisch vervolgonderzoek/proefsleuvenonderzoek is als Bijlage 3 Vervolgonderzoek archeologie opgenomen in de toelichting.
Beschermde monumenten worden gekenmerkt door een samenhangend en gaaf geheel van architectonische stijlkenmerken. Een monument kan representatief zijn voor een bepaalde bouwstijl, maar kan ook een rijke bouwgeschiedenis hebben met verwijzingen naar verschillende bouwstijlen. Voor zover de bouwgeschiedenis niet duidelijk afleesbaar is, kan zij door bouwhistorisch onderzoek aan het licht komen. Monumenten worden in hoge mate gewaardeerd om hun architectuurhistorische kwaliteit, waardoor zij belangrijk bijdragen aan de kwaliteit en de identiteit van hun omgeving. Een bouwplan voor een monument wordt getoetst aan het monumentenbeleid.
Richtinggevend is hiervoor de redengevende omschrijving van het monument. Naast de toetsing aan het monumentenbeleid dat gericht is op het behouden van de historische kenmerken van het monument wordt het bouwplan voor wat betreft de welstandsaspecten getoetst aan de onderstaande criteria:
Het plangebied kent geen monumenten.
De Wet natuurbescherming (Wnb) is in werking getreden op 1 januari 2017. Deze wet vervangt de volgende drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (houtopstanden). De provincie is bij de Wnb het bevoegd gezag voor de toetsing van werkzaamheden en handelingen bij Natura 2000-gebieden en dier- en plantensoorten. Het Rijk blijft bevoegd gezag bij ruimtelijke ingrepen met grote nationale belangen. Voor gemeenten geldt dat zij het bevoegd gezag zijn voor omgevingsvergunningen.
Gebiedsbescherming
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Per Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelen voor soorten en vegetatietypen opgesteld.
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) -voorheen Ecologische Hoofdstructuur- is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ten aanzien van ontwikkelingen binnen het NNN geldt het 'nee, tenzij-principe'. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor de provincie Drenthe uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Het uitgangspunt van de Wnb is dat er geen (opzettelijke) schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. De soortenbescherming binnen de Wnb is daarbij opgedeeld in drie beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Bij beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen dier- en plantensoorten. Er dient een ontheffing op grond van artikel 3.3, 3.8 en/of 3.10 Wnb te worden aangevraagd voor een (bouw)werkzaamheid of activiteit indien het volgende van toepassing is:
Houtopstanden
In de Wnb is de bescherming van houtopstanden buiten de, door de gemeenteraad vastgestelde,
bebouwde kom geregeld. Doel is de instandhouding van het bosareaal. In de Provinciale
Omgevingsverordening van de provincie Drenthe is geregeld hoe een kapmelding moet
worden ingediend, waaraan herbeplanting moet voldoen en wanneer ontheffing van de
herbeplantingsplicht kan worden verleend.
Voor houtopstanden binnen de bebouwde kom geldt de Bomenverordening gemeente Emmen
2011. In het bijbehorende bomenregister zijn de monumentale en waardevolle bomen en
waardevolle houtopstanden vastgelegd. Zonder ontheffing is het verboden deze te kappen.
Bij de planologische inpassing van twee geprojecteerde woningen op de betreffende locatie aan de Ericasestraat te Erica is onderbouwd dat de nieuwe activiteit niet leidt tot een ontoelaatbare toename van de stikstofdepositie in een kwetsbaar Natura 2000 gebied of dat de stikstofdepositie niet tot een onacceptabele aantasting van de natuur in dit gebied zal leiden.
Hierbij is van belang dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de historisch bestaande situatie, zoals aanwezig op referentiedata van 12 mei 1992 en 7 december 2004 voor het (Vogel- en Habitatrichtlijn) Natura 2000-gebied Bargerveen en de voorgenomen nieuwe situatie.
Bij de beoordeling van de stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied Bargerveen is onderscheid tussen de structurele situatie in de gebruiksfase van de twee nieuwe woningen tijdens de realisatiefase.
Stikstofdepositie gedurende de gebruiksfase
In de gewenste situatie worden twee nieuwe woningen gerealiseerd. Deze worden gasloos uitgevoerd en voorzien van optimale isolatie.
Door bronmaatregelen en afname van verkeersbewegingen wordt de stikstofemissie van het project sterk verlaagd ten opzichte van de historische situatie. In de historische situatie werden de agrarische gronden meerdere keren per jaar met landbouwbewerkingsmachines bewerkt. Hierdoor treedt een verbetering op met betrekking tot de potentiele stikstofdepositie op het Bargerveen.
Stikstofdepositie tijdens de realisatiefase
Voor deze fase is een inschatting gemaakt op basis van de worse case-scenario middels een Aeriuscalculator. De uitkomsten hiervan zijn opgenomen in bijlagen .....
Er zijn berekeningen uitgevoerd met de vernieuwde versie van de Aerius-rekenmodule. Met deze berekeningen zijn een inschatting gemaakt van de te verwachten stikstofdepositie tijdens de realisatiefase en de gebruiksfase. Deze berekeningen zijn toegevoegd als bijlagen 5 en 6 bij de toelichting.
Conclusie
Uit de Aerius berekeningen blijkt dat er geen sprake is van de vergunningsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming.
Er is het voornemen voor het realiseren van woningbouw aan de Ericasestraat te Erica. Deze activiteit zou kunnen samen gaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om werkzaamheden buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels tot broeden komen. Daarnaast foerageren en vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven foerageren en vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Het voorkomen van overige soorten is uitgesloten. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de plannen van de woningbouw aan de Ericasestraat te Erica zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet Natuurbescherming.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren. Daarbij geldt voor alle bouwactiviteiten dat er voorzorgsmaatregelen genomen dienen te worden, waardoor:
De Rijksoverheid stelt risiconormen op het gebied van veiligheid aan inrichtingen,
ter bescherming van de omgeving. Naast de wet- en regelgeving mogen gemeenten invulling
geven aan een eigen veiligheidsvisie. In de Beleidsnota externe veiligheid gemeente
Emmen (april 2013) geeft de gemeente Emmen invulling aan deze beleidsruimte. In de
gemeentelijke beleidsnota Externe Veiligheid zijn de ruimtelijke uitgangspunten van
de structuurvisie verder uitgewerkt.
In de Beleidsnota externe veiligheid heeft de gemeente Emmen gekozen voor een gebiedsgerichte
benadering voor de vestiging van risicovolle activiteiten. Tevens is in het beleid
een afwegingskader bij concrete ruimtelijke beslissingen en voor de inzet van bestuurlijke
uitvoeringsinstrumenten om de kwetsbaarheid van een object of activiteit die niet
rechtstreeks onder de begripsbepaling van het Bevi valt bepaald te beoordelen.Bij
het opstellen van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met deze nota externe veiligheid.
Vanuit de Veiligheidsregio Drenthe en RUD Drenthe is richting gegeven aan het beoogde veiligheidsniveau van de gebouwen in en rondom het plangebied van het bestemmingsplan . Hierbij is getoetst aan bestaande regelgeving en normen voor (externe) veiligheid, bereikbaarheid, bluswatervoorziening, repressieve dekking en alarmsystemen welke onderdeel zijn van de veiligheidsketen.
In het kader van regelgeving in relatie tot Externe Veiligheid gelden voor dit bestemmingsplan geen belemmeringen.
Het plangebied is geïnventariseerd op de aanwezigheid van zogenoemde Bevi-bedrijven (vergunde situatie en feitelijke situatie). Binnen het plangebied Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) zijn geen risicobronnen of bronnen die invloed (kunnen) hebben op het plangebied.
figuur 3.2: Uitsnede Risicokaart voor het plangebied
Buiten het plangebied zijn ook geen Bevi- bedrijven in de directe nabijheid van het plangebied gesitueerd.
Er bevionden zich in de nabijheid van het plangebied geen buisleidingen, geen transportroutes gevaarlijke stoffen en hoogspanningsleidingen in of nabij het plangebied.
Er zijn 2 laagvliegroutes in Nederland, 1 van het zuiden naar het noorden via Almelo en Sleen en 1 van het noorden naar het zuiden via Zwolle en Deventer. Deze route raakt het plangebied niet.
In deze paragraaf worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven. Aangegeven wordt wat de beperkingen en mogelijkheden in het plangebied zijn, bezien vanuit verschillende milieudisciplines.
In voorliggend bestemmingsplan 'Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie)' komen geen activiteiten voor die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (woningbouw, stedelijke ontwikkeling, industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r.- beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van woningbouw, stedelijke ontwikkeling of industrieterreinen indien het oppervlakte groter is dan 100 hectare of meer dan 2000 woningen omvat.
Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., immers hier is slechts sprake van de bouw van maximaal twee woningen.
Echter, op 1 juli 2017 heeft een wijziging in de wet- en regelgeving plaatsgevonden. Een belangrijk nieuw element in het Besluit m.e.r. is nu het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij de m.e.r.- beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.
Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelinge milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:
In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. Het algemene uitgangspunt bij een dergelijke beoordeling is dat er geen MER hoeft worden opgesteld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Deze bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
In de volgende tabel is opgesomd of er sprake is van significante nadelinge invloed op het milieu als gevolg van de realisatie van maximaal twee woningen.
Archeologie | Er is sprake van een gebied met een (middel)hoge verwachtingswaarde waar de gronden zijn onderzocht op aanwezige archeologische waarden. Het verkennend archeologisch onderzoek en proefsleuvenonderzoek geven aan dat de kans op archeologische vondsten erg klein is. |
Bodem | Er is geen bodemverontreiniging van betekenis aanwezig. De nieuwbouwplannen kennen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen. |
Externe veiligheid | Er is geen beperking vanuit het aspect externe veiligheid. |
Ecologie | Er is geen negatieve invloed te verwachten op ecologische waarden (zowel vanuit de gebiedsbescherming als ook de soortenbescherming), zo is gebleken uit het uitgevoerde ecologisch onderzoek. |
Geluid | Het woningbouwproject leidt niet tot nadelige geluidhinder op de omgeving, ook is er geen belemmering vanuit de Wet geluidhinder, zo is gebleken uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek. |
Milieuhinder | Er is geen sprake van te verwachten milieuhinder. |
Luchtkwaliteit | Het project is aan te merken als Nibm, hetgeen betekent dat er geen nadige invloed is op de luchtkwaliteit. |
Water | Er is sprake van een toename aan verharding van maximaal 1.500 m2 en daarmee blijft de ontwikkeling onder de compensatienorm die geldt bij plannen die leiden tot een toename van verharding van meer dan 1.500 m2. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden. |
Het industrie- en bedrijventerrein Bargermeer is op ongeveer 1500 meter gelegen. De diverse contouren (waaronder geluid) van Bargermeer vallen niet over het plangebied. Zodoende is er geen sprake van te verwachten milieuhinder.
Binnen het plangebied liggen geen in werking zijnde agrarische bedrijven. Aan de overzijde van de Ericasestraat, op een afstand van 50 meter, is een grondgebonden agrarisch bedrijf gevestigd. De adviesafstand tussen dergelijke agrarische bedrijven en woningbouw is 50 meter. Het plan voldoet dehalve.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 maart 2013 de Beleidsregel Bodemkwaliteit
vastgesteld.
Om de kwaliteit te waarborgen, moet grondverzet worden gemeld.bij het landelijke meldpunt:.
Om het verplaatsen van grond te vereenvoudigen, heeft de gemeente Emmen een aantal
kaarten ontwikkeld. Deze bodemkwaliteitskaarten zijn als bijlage in de Nota Bodembeheer
opgenomen. Aan de hand van deze kaarten is het mogelijk om zonder voorgaand onderzoek
grond te ontgraven en toe te passen.
Partijen grond en baggerspecie die niet voldoen aan de bodemkwaliteitskaart en de
Nota Bodembeheer van de gemeente Emmen mogen alleen worden toegepast als er sprake
is van een nuttige toepassing. Is het werk niet 'nuttig', dan is er sprake van het
zich ontdoen van afvalstoffen. Tijdelijke opslag en grootschalige toepassingen van
grond en bagger zijn vormen van 'nuttig' gebruik. Tijdelijke uitname zijn werkzaamheden
waarbij de grond na korte tijd weer teruggebracht wordt. Een voorbeeld is het graven
van een sleuf voor kabels en leidingen. In dat geval hoeft de kwaliteit van de te
ontgraven bodem niet onderzocht te worden, tenzij er sprake is van (een verdenking
van) bodemverontreiniging.
In opdracht van de gemeente Emmen heeft LievenseCSO Milieu B.V. op 20 februari 2017veen verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het landbouwperceel aan de Ericasestraat te Erica.
De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:
Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van het onderzochte perceel aan de Ericasestraat te Erica geen bodemverontreiniging van betekenis aanwezig is. De nieuwbouwplannen kennen vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
In opdracht van de gemeente Emmen is een akoestisch rapport opgesteld door bureau Spreen, rapportnummer 20171147, d.d. 28 februari 2017.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidszone van de Ericasestraat/Zuidbargerstraat. Van overige geluidsbronnen als overige wegen, industrie- en spoorweglawaai is geen sprake.
De geluidsbelasting is berekend op de oostelijke grens van het bouwplan. Vanwege het feit dat de positie van de woningen op de kavels niet is vastgesteld zijn tevens de geluidscontouren berekend.
figuur 3.3: Geluidscontouren plangebied
De geluidsbelasting op de oostelijke grens van het plangebied bedraagt Lden = 62 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh), hetgeen meer bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en tevens meer dan de grenswaarde van 53 dB.
Omdat de woningen in buitenstedelijk gebied worden gerealiseerd, kan er een hogere waarde van ten hoogste 53 dB (inclusief aftrek art. 110g Wgh) worden vastgesteld. Dit betekent dat zonder aanvullende bron- of overdrachtsmaatregelen de woningen ten westen van de 53 dB contour gebouwd moeten worden. De 53 dB contour ligt op circa 40 meter uit het hart van de Ericasestraat. Hiervoor zal een hogere waarde procedure doorlopen moeten worden.
Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van de Ericasestraat op een groot deel van het bouwplan wordt overschreden, zijn bron- en overdrachtsmaatregelen overwogen. Indien het het bevoegd gezag bron- en overdrachtsmaatregelen als niet doelmatig aanmerkt, dient het college van B&W van de gemeente Emmen te worden verzocht een hogere waarde vast te stellen van ten hoogste:
Naast de eisen die de Wet geluidhinder stelt aan de geluidsbelasting op de gevel, stelt het Bouwbesluit eisen aan het toelaatbaar binnenniveau in woningen. Bij de berekening van de geluidwering van de gevels dient rekening te worden gehouden met de gecumuleerde geluidsbelasting wegverkeerslawaai exclusief aftrek art. 110g Wgh.
Zonder bron- en overdrachtsmaatregelen moeten de woningen op minimaal 40 meter uit het hart van de Ericasestraat gebouwd worden. Er moet een hogere waarde van ten hoogste 53 dB (inclusief aftrek art. 110Wg Wgh) worden vastgesteld.
Daarnaast is een aanvullend bouwakoestisch onderzoek naar het binnenniveau noodzakelijk.
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm. Zo is een project waarbij in totaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg worden gebouwd nog aangemerkt als een Nibm-project. De realisatie van maximaal twee woningen blijft daarmee ruimschoots onder de drempelnorm. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.
Omdat er geen significante ontwikkelingen in het plangebied of rondom het plangebied gepland zijn, zal de concentratie van de NOX en fijnstof niet veranderen. Hierdoor betekent de luchtkwaliteit geen belemmering voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
In 2003 is het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, de Unie van Waterschappen, het interprovinciaal overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Met dit akkoord hebben de overheden vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.
In 2007 is het NBW geactualiseerd. Nieuwe klimaatscenario's, stedelijke wateropgaven, ruimtelijke doorvertaling, financiering en uitvoering vragen nadere afspraken. Bovendien is het accent in de loop van de jaren verschoven van planvorming naar uitvoering.
Het vertrekpunt voor het NBW-actueel is dat als Nederland leeft met water, het water ook meer ruimte moet krijgen. Nederland zal dus moeten investeren in de waterhuishouding. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten worden ingezet om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.
Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen.
Specifiek betekent dat voor regionale watersystemen dat in 2015 de wateroverlast uit oppervlaktewater door de waterschappen is aangepakt met een adequaat maatregelenpakket, uitgaande van het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Daarnaast is voor de waterkwaliteit het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden.
De uitgangspunten van het Nationaal bestuursakkoord Water zijn door het Waterschap Vechtstromen en de gemeente Emmen bekrachtigd in het Lokaal bestuursakkoord Water. In dit akkoord is vastgelegd op welke wijze de wateropgave van het Waterschap Vechtstromen zal worden opgelost en worden verdeeld over de gemeenten.
De wateropgave voor het Waterschap Vechtstromen is bepaald op 12.000.000 m3 water. Ongeveer 1.000.000 m3 van deze opgave is de stedelijke wateropgave, voor het overige deel moeten bergingsmogelijkheden worden gevonden in het landelijk gebied. Er is gekozen om de waterberging in het landelijk gebied op vier manieren vorm te geven:
Bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) ligt in het stroomgebied Rijn- Oost en valt onder het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het Waterbeheerplan van waterschap Vechtstromen en in het waterplan van de gemeente Emmen.
Naast het inzamelen en afvoeren van afvalwater heeft het rioolstelsel een belangrijke
functie in de afwatering van de verharde oppervlakken in het plangebied. In een gemengd
rioolstelsel worden afvalwater en regenwater 'gemengd' en vervolgens gezamenlijk afgevoerd
naar de rioolwaterzuivering. Tijdens perioden met meer neerslag kan het voorkomen
dat de rioolberging geheel gevuld raakt en zal rioolwater via de riooloverstorten
naar het oppervlaktewater stromen. Een gescheiden rioolstelsel houdt afvalwater en
regenwater gescheiden. Afvalwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering, regenwater
wordt rechtstreeks op het oppervlaktewater geloosd.
Het rioolstelsel in het plangebied wordt uitgevoerd als een gescheiden rioolstelsel.
Hierdoor wordt het afvalwater. Er zijn geen hydraulische knelpunten bekend.
Het plangebied maakt geen deel uit van een door de provincie aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. Er zijn daarom geen beperkende eisen aan het grondgebruik gesteld.
Het gebied heeft als hoofdfunctie wonen. Voor deze functie is de drooglegging van belang. Minimaal is het nodig dat 1,20 m drooglegging aanwezig is (de drooglegging is de afstand tussen het oppervlaktewaterpeil en het bouwpeil). Bij deze drooglegging kan een goede grondwaterstand voor de functie in het gebied worden bereikt.
Er is sprake van aan maximale toename van verharding van 1.500 m2 en daarmee blijft de ontwikkeling onder de compensatienorm die geldt bij plannen die leiden tot een toename van verharding van meer dan 1.500 m2. Er hoeft geen watercompensatie plaats te vinden. De beide percelen binnen het plangebied zijn dusdanig groot dat er voldoende oppervlakte blijft bestaan ten behoeve van waterinfiltratie in de bodem.
De gemeente Emmen heeft het waterschap tijdig ingelicht over de planvorming. Hierdoor
heeft het waterschap de gemeente goed op de hoogte kunnen stellen van de waterhuishoudkundige
aspecten binnen het plan. Er wordt rekening gehouden met bestaande wetten en regels
op het gebied van de waterhuishouding.
Het concept - ontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan het waterschap voorgelegd.
De locatie maakt deel van een gebied welke op een uitloper van de Hondsrug ligt en lang omringd was door veen. Daarnaast maakte dit gebied deel uit van gemeenschappelijke markegronden van boeren van Noord- en Zuidbarge. Direct ten noorden van de locatie lagen al gronden van de kleine kampontginning Zuidbarger Nieuw Kamp.
Locatie liggend op Hondsrug (bruin) Locatie liggend in nabijheid Zuidbarger Nieuw Kamp
In de loop van de tijd is de omgeving veranderd en maakt de locatie nu deel uit van de verbindingsweg (Zuidbargerstraat/Ericasestraat) tussen Emmen en Erica, direct naast de woonwijken Rietlanden en Parc Sandur.
Locatie liggend in bestaande situatie Locatie liggend in bestaande situatie (luchtfoto)
De locatie is gelegen in een stuk lintbebouwing, waar de afwisseling van open agrarische stukken en bebouwing aan de straat karakteristiek was. Door de aanleg van de woonwijken Rietlanden en later Parc Sandur is het landschap echter aanzienlijk veranderd. Direct gevolg is dat de typerende kenmerkende afwisseling van openheid en bebouwing aan de westzijde van de Zuidbargerstraat / Ericasestraat enigszins verloren is gegaan. Tussen beide woonwijken is een boszone als uitloopgebied aangelegd. Bij de aanleg van de woonwijken is rekening gehouden met de bestaande bebouwing. Deze bebouwing aan de Zuidbargerstraat / Ericasestraat is als het ware geïntegreerd in de verkaveling van de boszone. Hierdoor is de Zuidbargerstraat / Ericasestraat uiteindelijk een bebouwingslint geworden met aan de westzijde een dichte boszone met her en der groen omzoomde ruimten met bebouwing. Aan de oostzijde is de oorspronkelijke lintbebouwing, met afwisseling van open agrarische stukken en bebouwing, nog intact.
Ten tijde van de aanleg van de boszone tussen de woonwijken Rietlanden en Parc Sandur is de bestaande bebouwing als uitgangspunt aangenomen voor verkaveling van de boszone. Voorheen stond er bebouwing op deze locatie. Vanaf de periode dat de boszone is aangelegd was er een schuur aanwezig. Alleen het type bebouwing herinnert nog aan de oorspronkelijke eenheid van het lint. De locatie is vergelijkbaar met andere, met bos omzoomde, ruimtes met bebouwing.
De historische ligging van de locatie (nabij Zuid Barger Nieuw Kamp), de kenmerkende landschapselementen (bos omzoomd bebouwde ruimte) én de destijds aanwezig vorm van bebouwing (schuur) zorgen ervoor dat bij deze bijzondere locatie ook een bijzondere bebouwingsvorm hoort. Hierdoor zijn de volgende randvoorwaarden opgesteld:
Het bestemmingsplan bestaat uit de plantoelichting, regels en verbeelding. De regels
en de verbeelding vormen het juridisch bindende gedeelte van een bestemmingsplan.
De verbeelding en de regels moeten altijd in samenhang worden gebruikt. De plantoelichting
is bedoeld om de verbeelding en de regels te verduidelijken en om gemaakte keuzes
te verantwoorden aan de hand van ruimtelijk beleid.
Het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) is een ontwikkelplan
waarbij de bouw van een woning mogelijk wordt gemaakt. Het nieuwe bestemmingsplan
is rechtszeker, eenvoudig te begrijpen, goed toepasbaar en handhaafbaar voor de gebruiker.
Met de indeling van het bestemmingsplan zoals de naamgeving van de bestemmingen, opbouw
van de regels en de weergave van op de verbeelding wordt aangesloten op landelijk
geldende standaarden, onder meer Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012) en
de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Voor de verbeelding wordt als ondergrond de basiskaart Emmen (BKE) gehanteerd. Deze
basiskaart bestaat uit de Grootschalige Basiskaart van Nederland (GBKN) met gemeentelijke
aanvullingen in de vorm van extra meetgegevens. Met het oog op de volledigheid en
nauwkeurigheid van de aanwezige bebouwing wordt de meest recente versie van de BKE
gehanteerd. Hiervoor wordt maandelijks de BKE automatisch herzien. Echter, de ondergrond
zal nooit een volledige weergave van de werkelijkheid zijn. De op de verbeelding aangegeven
bebouwing moet dan ook als illustratief worden beschouwd. De BKE wordt naast de extra
meetgegevens aangevuld met kadastrale gegevens van de Digitale Kadastrale Kaart.
Alle gronden die binnen het plangebied vallen hebben een bestemming en / of aanduiding
gekregen op de verbeelding. Deze bestemmingen en aanduidingen hebben slechts juridische
betekenis indien in de regels hieraan een betekenis wordt gegeven. De begrenzingen
van de bestemmingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale
grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.
De schaal van de verbeelding kan met behulp van de computer door de gebruiker naar
keuze worden ingesteld.
De regels zijn een juridische vertaling van het planologische -en ruimtelijk beleid van de gemeente, provincie en het rijk. De regels zijn een juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bebouwing, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bebouwing. Bij het opstellen van de regels is geprobeerd om de regels zo beperkt mogelijk te houden door alleen te regelen wat nodig is.
Gebruiksregels
Per bestemming is aangegeven voor welk gebruik de gronden zijn bedoeld. Indien daar aanleiding voor aanleiding voor bestaat, wordt via de specifieke gebruiksregels expliciet aangegeven waarvoor de gronden niet zijn bedoeld en of waarvoor en op welke wijze de gronden wel gebruikt kunnen worden.
Bouwregels
In een groot aantal bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Met deze bouwregels worden de bouwmogelijkheden gereguleerd. Uitgangspunt bij het bouwen van hoofdgebouwen is dat hoofdgebouwen altijd binnen een bouwvlak worden gebouwd en voorgevels van deze hoofdgebouwen in de gevellijn. Dit betekend dat indien er vervangende bebouwing wordt geprojecteerd, deze in de gevellijn moet worden teruggebouwd. Verder worden in de bouwregels onder anderen regels ten aanzien maximale bebouwing , bouwhoogtes, dakhelling opgenomen.
Flexibiliteit
Soms is het gewenst om af te wijken van de gestelde regels. Hiervoor zijn in het bestemmingsplan
flexibiliteitbepalingen opgenomen om op specifieke situaties in te kunnen spelen.
De uitvoering van de flexibiliteitregelingen ligt bij het college van burgemeester
en wethouders. Het toepassen van deze regelingen is geen automatisme. Voordat wordt
besloten dat van de geldende regels in het bestemmingsplan kan worden afgeweken zal
eerst bekeken worden wat de consequenties zijn van de afwijking op de leefomgeving.
In het bestemmingsplan diverse flexibiliteitregelingen opgenomen, deze zijn:
De afwijkingen van de bouw- of gebruiksregels maken afwijkingen van geringe aard mogelijk,
waarbij de aan de grond toegekende bestemming gehandhaafd dient te blijven. Door het
inwerkingtreden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) worden verschillende
vergunningen en besluiten, zoals de milieuvergunning, de omgevingsvergunning, afwijkingen
van het bestemmingsplan en de kapvergunning gebundeld in een integrale omgevingsvergunning.
Toestemming van burgemeester en wethouders voor een afwijking van de bouw- of gebruiksregels
kan zodoende worden verkregen door het aanvragen van een omgevingsvergunning
Met de nadere eisen kunnen ondergeschikte zaken aan gebouwen worden aangepast. Het gaat hierbij om zaken
zoals het aanpassen van de vorm of de situering van een bouwwerk of de inrichting
van een terrein. Met 'nadere eisen' kunnen geen ingrijpende veranderingen plaatsvinden
in de bestemmingen.
Bij toepassing van een afwijking en / of nadere eisen wordt het beoordelingskader gehanteerd zoals in de onderstaande tabel is weergegeven. Deze lijst geeft de afwegingscriteria aan die meegewogen moeten worden bij de afweging of een omgevingsvergunning wordt verleend en/ of het toepassen van de nadere eisen. Op deze wijze kunnen interpretatieproblemen worden vermeden en wordt aan gebruikers van de in het plangebied gelegen gronden zoveel mogelijk rechtszekerheid geboden. Het bestemmingsplan biedt mogelijkheden voor het afwijken van de nadere eisen, de uitvoering van deze flexibiliteitsbepalingen zal plaatsvinden via de omgevingsvergunning.
Bij toepassing van een afwijking en/ of nadere eis mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de volgende criteria: |
1. Woonsituatie: |
Ten aanzien van de woonsituatie dient rekening gehouden te worden met het in stand
houden en/ of garanderen van een goede woonsituatie, hierbij dient gelet te worden
op: i. de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. de lichttoetreding/bezonning ten opzichte van (bebouwing op) aangrenzende gronden; iv. het uitzicht; v. de aanwezigheid van voldoende privacy. |
2. Straat- en bebouwingsbeeld: |
In het belang van een verantwoorde, evenwichtige en samenhangende stedenbouwkundige
en architectonische inpassing dient aandacht gegeven te worden aan: i. een goede verhouding tussen bouwmassa's en open ruimte, (landschappelijke inpassing); ii. de verhouding tussen de hoogte breedte van gebouwen; iii. gevelbeelden; iv. de samenhang van de bouwvorm met nabij gelegen bebouwing; v. de hoogtedifferentiatie; vi. de situering van gebouwen op het perceel; vii. de geleding van de gebouwen indien de oppervlakte meer dan 1000 meter² bedraagt. |
3. Culthuurhistorie |
i. cultuurhistorische waarden en archeologische waarden; |
4. Verkeersveiligheid |
Ten waarborging van verkeersveiligheid dient rekening gehouden te worden met: i. verkeersaantrekkende werking, toename van de verkeersintensiteit en de parkeerbehoefte; ii. overlast door lawaai, stank en/of trillingen; iii. benodigde uitzichthoeken van wegen; iv. de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg; v. de gevolgen voor het zicht op de openbare weg en of fiets- en voetpaden; vi. de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte. |
5. Sociale veiligheid |
Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die onoverzichtelijk,
onherkenbaar en niet-sociaal controleerbaar is dient rekening gehouden te worden: i. de mogelijkheden voor de verbetering van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige plek; ii. de mate waarin de toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt. |
6. Brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding |
Ten aanzien van de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding dient
rekening gehouden te worden met de volgende aspecten: i. aanwezigheid van kwetsbare objecten; ii. de aanwezigheid en routering van vluchtwegen; iii. de bereikbaarheid van de bouwwerken; de beschikbaarheid en bereikbaarheid van adequate blusmiddelen. |
7. Milieusituatie: |
Ter waarborging en ter voorkoming van een milieukundig ongewenste situatie als gevolg
van een ruimtelijke ingreep dient rekening gehouden te worden met: i. de mate van hinder voor de omliggende functies; ii. de gevolgen voor de externe veiligheid; iii. de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies; iv. de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving; v. de gevolgen voor de bodemkwaliteit; vi. de gevolgen voor de (grond)waterkwaliteit; vii. de situering van gebouwen ten opzichte van het water. |
8. Gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen |
Ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken is het niet toegestaan op enig terrein zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein, waarvan de toestand op dat moment overeenkomt met het plan, een situatie zou ontstaan die niet meer overeenkomt met het plan of waardoor een reeds bestaande afwijking van het plan zou worden vergroot. |
Figuur 6.1: Beoordelingscriteria afwijkingen en nader eisen
De bevoegdheid ex. artikel 3.6 Wro om het bestemmingsplan te wijzigen ligt eveneens bij burgemeester en wethouders. De wijzigingsbevoegdheid maakt een wijziging van een bestemming in een andere bestemming mogelijk. Voor de wijzigingsbevoegdheid geldt dat deze niet kan worden uitgevoerd, voordat onderzoek is uitgevoerd. Dit biedt de mogelijkheid om nader onderzoek zoveel mogelijk op de concrete situatie af te stemmen.
Bescherming van waarden
Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel
opgenomen ten behoeve van de 'Waarde - Archeologie 4'. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten - die niet altijd en overal
in strijd met de onderkende waarden behoeven te zijn - aan bepaalde voorwaarden gebonden.
Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten
en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen
te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving
van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent
de toelaatbaarheid is gewenst.
Normale onderhoudswerkzaamheden kunnen zonder vergunning uitgevoerd worden. Daarom
is bij alle Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde,
of van werkzaamheden en aangegeven dat normale onderhoudswerkzaamheden niet onder
de vergunningsplicht vallen. In de praktijk kan het lastig zijn om te bepalen of een
bepaalde activiteit als "normaal onderhoud" kan worden aangemerkt. In ieder geval
zal het bij "normale onderhouds- c.q. exploitatiewerkzaamheden" moeten gaan om werkzaamheden
die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden
te komen. Incidentele ingrepen zoals bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie kunnen
niet onder normale onderhoudswerkzaamheden begrepen worden. Ook werkzaamheden die
een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde zullen
niet als "normaal" beschouwd kunnen worden.
Opzet regels
De planregels van dit bestemmingsplan zijn opgedeeld in vier hoofdstukken:
De inhoud van de verschillende hoofdstukken wordt als volgt toegelicht:
In hoofdstuk 1 worden diverse begrippen welke in de planregels worden gehanteerd nader verklaard. Dit om mogelijke interpretatieproblemen te voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn noodzakelijk bij de interpretatie van de regels.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd.
De begrippen die hierin zijn opgenomen zijn terug te vinden in de bestemmingsbepalingen.
Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan
de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover geen begrippen zijn gedefinieerd
wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.
Met uitzondering van de eerste twee begrippen (plan en bestemmingsplan) zijn de begrippen
alfabetisch gerangschikt. De begrippen zijn zoveel mogelijk gebaseerd op vaste jurisprudentie.
In de loop der tijd hebben de meeste begrippen zich ontwikkeld tot een standaard,
waarvan ook in dit bestemmingsplan gebruik is gemaakt.
De bepalingen over de wijze van meten zijn in artikel 2 opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
In hoofdstuk worden artikelsgewijs de op de verbeelding aangegeven bestemmingen omschreven en wordt toegelicht op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen zijn binnen het bestemmingsplan aanduidingen te onderscheiden. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen en dubbelbestemmingen met betrekking tot gebruik of bouwen.
Binnen de bestemming Wonen-Vrijstaand wordt de mogelijkheid geboden voor de bouw van
maximaal twee woningen en de realisatie van één vrijstaand bijbehorend bouwwerk (bijgebouw)
per woning. Het hoofdgebouw dient in het bouwvlak gerealiseerd te worden. Het bouwvlak
van het hoofdgebouw is op basis van ruimtelijke randvoorwaarden en stedenbouwkundige
uitgangspunten bepaald. Als uitgangspunt voor de totale bebouwing op het bouwperceel
geldt dat de bebouwing minimaal 500 m2 tot maximaal 750 m2 mag worden bebouwd.
Het bijbehorende vrijstaande bouwwerk dient ondergeschikt aan het hoofdgebouw te zijn
en mag maximaal 100 m2 bedragen (bij voorkeur zonder overkappingen). Wonen in bijbehorende
bouwwerken is niet toegestaan.
In de bestemming zijn afwijkingen van de bouwregels opgenomen om het bestemmingsplan
flexibeler te maken. Naast algemene afwijkingen (bouwen van het hoofdgebouw maximaal
5 meter achter de gevellijn) zijn er ook specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.
Dubbelbestemmingen worden opgenomen als meerdere functies onafhankelijk van elkaar
op dezelfde plaats voorkomen. In feite betreft het hier twee (of meer) afzonderlijke
bestemmingen voor één (deel van een) gebied. Daar waar een dubbelbestemming is gelegen,
geldt zowel de bepaling van de betreffende (hoofd)bestemming als de bepaling zoals
gesteld in de dubbelbestemming. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer
een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoelen die op de betrokken
gronden toelaatbaar (moeten) zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig
moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd.
Dubbelbestemmingen hebben voorrang op de hoofdbestemmingen. Dit betekent dat bepalingen
van bestemmingen alleen van toepassing zijn als deze niet strijdig zijn met bepalingen
die horen bij dubbelbestemmingen. Door deze dubbelbestemmingen worden beperkingen
opgelegd aan onderliggende (hoofd) bestemmingen. In de bestemmingsomschrijving van
de dubbelbestemming worden niet alle doeleinden opnieuw genoemd maar alleen die waarvoor
de dubbelbestemming is opgenomen.
Het plangebied Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) kent één dubbelbestemming te weten:
Voor gronden binnen categorie 4 geldt dat archeologisch onderzoek nodig is om vast te stellen of er waarden aanwezig zijn en of deze behoudenswaardig zijn. Om de archeologische waarden te beschermen is in de regels een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daardoor wordt de uitvoering van bepaalde activiteiten aan bepaalde voorwaarden gebonden. Het stelsel biedt het college de mogelijkheid om de toelaatbaarheid van bepaalde activiteiten en gebruiksvormen per geval na te gaan en eventueel aan de uitvoering bepaalde eisen te stellen. Het moet daarbij gaan om activiteiten die op basis van de doeleindenomschrijving van het betreffende artikel mogelijk zijn, maar waarvoor een nadere afweging omtrent de toelaatbaarheid is gewenst. Voor terreinen binnen Waarde - Archeologie 4 is algemeen aanvaard dat een minimumoppervlak voor bodemverstoringen geldt van 1000 m2 en een bouwvoordiepte van 30 cm (30 cm +10 cm principe). De Waarde - Archeologie 4 is apart opgenomen omdat dit terreinen zijn waar naast bovenstaande bepalingen geen drainageverbod geldt.
Voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie geldt dat bestemmingen een wijzigingsbevoegdheid kennen, waarin overeenkomstig artikel 3.6 van de Wro Burgemeester en Wethouders de dubbelbestemming kunnen laten vervallen of alsnog aan de gronden de dubbelbestemming kunnen toekennen.
Hoofdstuk 3 van de regels bevat bepalingen die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen, zodat het uit praktische overwegingen de voorkeur verdient deze in afzonderlijke artikelen onder te brengen.
Met dit artikel wordt voorkomen dat meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaars in maatvoering verschillen en wisselen. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwplannen. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning te verkrijgen.
In Artikel 6 Algemene bouwregels zijn regels opgenomen voor het bouwen van ondergeschikte bouwonderdelen. De genoemde
onderdelen mogen de in de regels bepaalde maximale bouwhoogte overschrijden met de
in artikel genoemde maten. Hiervoor is bewust gekozen omdat dit duidelijkheid en enige
vrijheid aan ontwerpers biedt.
Tevens wordt in dit artikel, artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard
met uitzondering van een zestal onderwerpen dit o.a in verband met de bereikbaarheid,
beheer en gebruik van het openbaar gebied.
Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Afwijkingsregels zijn regels waardoor aan de bestemmingsbepalingen de nodige extra
flexibiliteit wordt meegegeven. Toestemming voor afwijking gebeurt door het verlenen
van een omgevingsvergunning. Het college van burgemeester en wethouders kan bijvoorbeeld
een omgevingsvergunning verlenen voor het 10 % vergroten van de bouwmogelijkheden
voor goot- en nokhoogte, het bouwen van bijgebouwen in de voorgevel van het hoofdgebouw,
het bouwen van het hoofdgebouw maximaal 5 meter achter de gevellijn en het bouwen
met een minder steile dakhelling. Daarnaast kan afgeweken worden van het bestemmingsplan
om op medische indicatie te bouwen op- of achter de gevellijn en specifiek voor het
oprichten van 30m² bebouwing voor noodzakelijke voorzieningen in het licht van de
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast zijn ten aanzien van het gebruik
afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan huis gebonden kleinschalige
beroeps- of bedrijfsactiviteiten voor alle woningen of het uitoefenen van bed en breakfast.
De omgevingsvergunningen mogen alleen gebruikt worden indien niet op grond van een
andere bepaling in deze regels omgevingsvergunning kan worden verleend. Dit betekent
dat niet 2 keer omgevingsvergunning kan worden verleend van eenzelfde bepalingen of
dat bepalingen die extra bouwmogelijkheden geven niet cumulatief gebruikt mogen worden.
Artikel 8 Algemene wijzigingsregels
Het bestemmingsplan bevat in een aantal gevallen een mogelijkheid tot het wijzigen van het plan op basis van de wijzigingsbevoegdheid op grond van artikel 3.6 Wro. De procedure van de wijzigingsbevoegdheid is geregeld in de Wro.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels bestaat uit 2 artikelen, de eerste is het overgangsrecht ten aanzien van gebruik en bebouwing en de tweede de slotregel waarin de citeertitel van het bestemmingsplan wordt aangehaald.
Artikel 9 Overgangsrecht regelt het overgangsrecht ten aanzien van legaal bestaand gebruik en legale bestaande
bouwwerken die afwijken van de (nieuwe) bestemming. Het overgangsrecht beschermt de
gevestigde belangen of rechten bij een nieuwe, van de bestaande situatie afwijkende
regeling. Dit betekent dat bestaand gebruik en bestaande bouwwerken welke in strijd
zijn met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande
plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet, met als doel het uiteindelijk beëindigen
van de afwijkende situatie. Voorheen illegale bebouwing en illegaal gebruik worden
met het overgangsrecht niet gelegaliseerd.
Artikel 10 Slotregel is de Slotregel van het bestemmingsplan. In dit artikel wordt aangegeven op welke
wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald. In dit geval kunnen
de regels van het bestemmingsplan aangehaald worden als "Regels van het bestemmingsplan
Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie)".
In dit bestemmingsplan heeft actueel beleid zijn doorwerking in de regels gekregen.
Hierdoor is het juridisch kader van het bestemmingsplan voor gemeente als publiek
beter toepasbaar geworden. Van de gemeente mag verwacht worden dat opgetreden wordt
als de regels van het bestemmingsplan niet worden nageleefd. Bestemmingsplannen zijn
immers bindend voor overheid en publiek ter bescherming van een goede ruimtelijke
kwaliteit en een veilige leefomgeving.
Het college van de gemeente Emmen heeft het beleidsplan Vergunningverlening Toezicht
en Handhaving (VTH) vastgesteld. Dit beleidsplan VTH beschrijft de visie en ambitie
op het terrein van de gemeentelijke VTH-taken, waaronder ook valt het toepassen en
naleven van de regels in het bestemmingsplan. Daarnaast geeft het beleidsplan VTH
invulling aan de wettelijke plicht om vastgesteld VTH-beleid te hebben.
Voor wat betreft handhaving kan de gemeente onmogelijk continu alles controleren.
De gemeente vertrouwt erop dat inwoners en bedrijven de regels naleven en zij er
alles aan doen om risico's en nadelige effecten voor de maatschappij te voorkomen.
Risico's bepalen de inzet van de beschikbare capaciteit. Op basis van kennis en ervaring
is vastgesteld welke bedrijfscategorieën en activiteiten het grootste risico vormen
voor fysieke veiligheid, leefbaarheid, volksgezondheid, milieu en imago.
Deze uitgangspunten zijn gebruikt bij het opstellen van dit bestemmingsplan en worden ook toegepast bij de naleving van de regels van het bestemmingsplan.
Het college heeft het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) vrijgegeven
voor overleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro), Het concept- ontwerpbestemmingsplan
is voor overleg verzonden naar verschillende overlegpartners.
De ontvangen adviezen en reacties zijn gebundeld in behorende bij het bestemmingsplan
Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie).
In deze nota is tevens het standpunt van het college van burgemeester en wethouders
ten aanzien van de verschillende overlegreacties opgenomen. Waar de adviezen en reacties
leidden tot aanpassingen van het bestemmingsplan, zijn de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan
verwerkt.
Voor de inhoud van de overlegreacties en het standpunt van het college wordt verwezen
naar voornoemde nota. De Nota van Beantwoording maakt deel uit van het bestemmingsplan
Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie)
Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. Afdeling 6.4 van
de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het verhalen van kosten bij
grondexploitatie via een exploitatieplan, tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie
van wat onder een bouwplan wordt verstaan, is opgenomen in artikel 6.2.1 van het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro). Uit dit artikel blijkt dat onder een bouwplan o.a. wordt
verstaan de bouw van een woning of de uitbreiding van een gebouw van 1000 m2 of
meer.
De kosten van het maken van het voorliggend bestemmingsplan worden in dit geval gedekt op grond van het bijbehorend voorbereidingskrediet.
het bestemmingsplan Erica, Ericasestraat (woningbouwlocatie) met identificatienummer NL.IMRO.0114.2017003-B701 van de gemeente Emmen;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
een beroep,of het beroepsmatig verlenen van diensten of bedrijfvoering dat op administratief, lichaamsverzorgend , juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang (maximaal 50 m2) in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw;
een van de weg afgekeerde zijde van een bouwperceel, met dien verstande, dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als achtererfscheiding dient te worden aangemerkt;
andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
verwachting van middelhoge of hoge archeologische waarden, welke nader onderzocht dienen te worden;
vastgestelde archeologische waarde zoals weergegeven op de Archeologisch Monumenten Kaart (AMK);
een door het rijk aangewezen gebied en of element (AMK) waarvan geconstateerd is dat zich in en of op de bodem, met het oog op de bewoningsgeschiedenis, beschermingswaardige en door mensen gemaakte voorwerpen en of sporen van de vroegere samenlevingen bevinden;
een op de verbeelding aangegeven grens die, door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan;
het gebruik van een ruimte met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan steeds wisselend publiek, dat voor een korte periode, een tot enkele nachten, ter plaatse verblijft; onder bed and breakfast wordt niet begrepen overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. De ruimte die gebruikt wordt voor bed and breakfast mag niet worden gebruikt als zelfstandige woning;
een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid;
bebouwing aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan;
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologische) bodemarchief;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
beroep waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's, en naar omvang en de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafe;
de aan een gebied toegekende waarde , gekenmerkt door een samenhangend geheel van onderling elkaar beïnvloedende mensen, planten, dieren en omgeving;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, waaronder ook een entreeportaal, bouwkundig bestaand uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling, waarbij het entreeportaal een meer besloten karakter mag hebben;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
geluidsreducerende constructie/ bouwwerk in de vorm van voorzieningen zoals geluidsschermen, geluidswallen of aan deze constructies gelijk te stellen bouwwerk/ constructie;
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak;
de fysieke, danwel doorgetrokken denkbeeldige lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde met het vooraanzicht vanaf de weg, niet mag worden overschreden;
een (openbaar)gebied, dat is ingericht als berm, park, groenstrook, beplantingsstrook, grasveld, plantsoen, sport- en speelveldjes en dergelijke, welke voor het gehele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk moet zijn;
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst;
een andere bouwwerk, bevestigd aan een wand zonder in contact te komen met de grond, vaak boven een raam of deur;
voorzieningen ten dienste van openbare en semi-openbare nut, zoals transformatorgebouwen, telefooncentrales, telecommunicatie, alarmeringsystemen, riolering, rioolgemalen, waterzuivering, de levering van elektriciteit, gas, water en warmte, voorzieningen voor de waterhuishouding en naar aard van nutsvoorzieningen of daarmee gelijk te stellen overige voorzieningen;
voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, caravans en tenten;
een ander bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt met ten hoogste één wand (dak op pootjes);
de lijn, welke de scheiding vormt tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een aangrenzend terrein;
een (hoek- of rondvormig) uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaand uit een lichte constructie met een overwegend transparante uitstraling;
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, vijvers;
een grondgebonden woning waarbij het hoofdgebouw vrij staat van naast gelegen hoofdgebouwen;
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
een scheiding tussen twee bouwpercelen of tussen een bouwperceel en een daarop aansluitende bestemming, met dien verstande dat wanneer daarvoor volgens het plan meerdere zijden in aanmerking kunnen komen, burgemeester en wethouders bepalen welke zijde als zijerfscheiding dient te worden aangehouden;
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand gemeten tussen een bouwwerk en de zij- c.q. achtererfscheiding;
de op de verbeelding aangegeven (kadastrale) bebouwing wordt als illustratief beschouwd;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
het peil overeenkomstig de bouwverordening, danwel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de hoogte van het afgewerkte bouwterrein, indien in of op het water wordt gebouwd, dan het Normaal Amsterdams Peil of een ander plaatselijk waterpeil aan te houden;
De voor Wonen-Vrijstaand aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met bijbehorende:
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de gebouwen, wat betreft:
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a. artikel 3.1 en toestaan dat gronden gebruikt worden ten behoeve van een paardenbak, mits:
De voor Waarde - Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Burgemeester en Wethouders kunnen overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Indien niet op grond van een andere bepalingen in deze regels kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van:
De toepassing van de in artikel 7.1 eerste lid genoemde afwijkingen zijn beperkt tot die gevallen, waarbij het functioneren van de bestemming begrepen doeleinden en omliggende bestemmingen niet mag worden aangetast.In de afweging om af te wijken van het bestemmingsplan worden in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de cultuurhistorie, de verkeersveiligheid, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen.Tevens dient schriftelijk advies te worden ingewonen bij de leidingbeheerder, indien daartoe noodzaak is. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad of bij negatief advies van de leidingbeheerder kan de functiewijziging niet plaatsvinden. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
De wijziging dient het functioneren van omliggende bestemmingen niet aan te tasten. In de afweging om conform artikel 3.6 het bestemmingsplan te wijzigen dient in ieder geval de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de (sociale) veiligheid, brandveiligheid/ externe veiligheid en rampenbestrijding, milieusituatie, archeologie en cultuurhistorie, ecologie, water, verkeer(sveiligheid), agrarische belangen, ruimtelijke en landschappelijke inpassing, de gebruiksmogelijkheden in andere bestemmingen in acht genomen. Indien de genoemde waarden en of belangen onevenredig worden geschaad kan de wijziging niet plaatsvinden.
Indien toepassing van het overeenkomstig artikel 9.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.