Uitspraak 201307858/1/R4

Datum van uitspraak woensdag 18 juni 2014
Tegen de raad van de gemeente Emmen
Proceduresoort Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied Ruimtelijke-ordeningskamer - Bestemmingsplannen Drenthe

201307858/1/R4.
Datum uitspraak: 18 juni 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Nieuw-Weerdinge, gemeente Emmen, en anderen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V., beide gevestigd te Emmen,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Nieuw-Schoonebeek, gemeente Emmen, en andere,

en

de raad van de gemeente Emmen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 mei 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Emmen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen, Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en [appellante sub 3] en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en [appellante sub 1] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2014, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. H.C. Post, advocaat te Emmen, Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V., vertegenwoordigd door mr. A.A. Westers, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. J.K. Veurink, ing. F. de Jonge en drs. ing. B.M. Bruins, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Bestuurlijke lus

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

3. Het plan voorziet in een actualisering van het juridisch-planologisch kader voor het landelijk gebied van de gemeente Emmen.

Het beroep van [appellante sub 1] en anderen

4. [appellante sub 1] en anderen kunnen zich niet verenigen met de bestemmingsomschrijving in artikel 52, lid 52.1, aanhef en onder a, van de planregels die geldt voor hun perceel aan de [locatie] te Nieuw-Weerdinge. Volgens hen is de omschrijving ‘karten’ onvoldoende. Daartoe voeren zij aan dat op grond van de verleende milieuvergunning naast karts tevens brommers, scooters, minibikes, pocketbikes, pitbikes en supermotards op het circuit zijn toegestaan.

4.1. Ingevolge artikel 52, lid 52.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Sport-Geluidsportcentrum" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van de geluidsporten test-track, schietsport, motorcross en karten.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat op grond van de verleende milieuvergunning naast karts tevens brommers, scooters, minibikes, pocketbikes, pitbikes en supermotards op het circuit aan de [locatie] te Nieuw-Weerdinge zijn toegestaan. De Afdeling stelt vast dat gelet op de bestemmingsomschrijving in artikel 52, lid 52.1, aanhef en onder a, van de planregels, de gronden met de bestemming "Sport-Geluidsportcentrum" naast de uitoefening van de geluidsport karten tevens zijn bestemd voor de uitoefening van de geluidsport motorcross. Naar het oordeel van de Afdeling valt het gebruik van brommers, scooters, minibikes, pocketbikes, pitbikes en supermotards op het circuit onder de uitoefening van de geluidsport motorcross. Ter zitting is dit door de raad desgevraagd bevestigd. In hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen volstaan met de gekozen omschrijving voor de bestemming "Sport-Geluidsportcentrum" in artikel 52, lid 52.1, aanhef en onder a, van de planregels.

Het betoog faalt.

5. [appellante sub 1] en anderen betogen dat de bouwmogelijkheden op hun perceel onnodig beperkend zijn. Zij voeren aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de noodzaak tot uitbreiding van gebouwen en andere bouwwerken op het kartcircuit om de continuïteit van het kartcircuit te waarborgen. Daarbij voeren zij aan dat de aan hun verleende milieuvergunningen hierbij ten onrechte niet zijn betrokken. [appellante sub 1] en anderen wijzen er in dit verband op dat gebouwen en overkappingen uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak en dat slechts de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met maximaal 10% mag worden uitgebreid. Volgens [appellante sub 1] en anderen volgt juist uit onder meer de structuurvisie gemeente Emmen 2020 van juni 2009 dat de gemeente Emmen een verdere ontwikkeling van het geluidsportcentrum Pottendijk voor staat. Zij stellen in de zienswijzenfase aan de gemeente Emmen kenbaar te hebben gemaakt dat zij de vergroting van de bestaande overkapping, de bouw van een tribune, de bouw van een indoorkartbaan, de bouw van pitsboxen en de uitbreiding van de kantine als noodzakelijk geachte uitbreidingen van het kartcircuit beschouwen. Daarbij wijzen zij erop dat zij in november 2011 zijn gestart met uitbreiding van het kartcircuit door middel van het realiseren van een overkapping.

5.1. Ingevolge artikel 52, lid 52.2.1, van de planregels, voor zover hier van belang, gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende bepalingen:

a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b. de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen mag met maximaal 10% worden uitgebreid.

Ingevolge lid 52.2.2, onder a, zijn overkappingen uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

5.2. Blijkens de verbeelding zijn aan het perceel aan de [locatie] te Nieuw-Weerdinge twee bouwvlakken toegekend. Het kleinere bouwvlak is volledig bebouwd en het grotere bouwvlak is voor ongeveer de helft bebouwd en heeft een onbebouwd oppervlak van ongeveer 700 m2. Tussen partijen is niet in geschil dat binnen het grotere bouwvlak ruimte is voor het uitbreiden van de bestaande gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met maximaal 10%. Ter zitting is gebleken dat de legaal gebouwde overkapping van ongeveer 280 m2 buiten de bouwvlakken staat. Uit artikel 52, lid 52.2.2, onder a, van de planregels volgt dat overkappingen buiten een bouwvlak niet zijn toegestaan. De bestaande overkapping is derhalve niet als zodanig bestemd. De raad heeft dit niet onderkend. Gelet daarop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt in zoverre.

5.3. In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met een particulier initiatief betreffende ruimtelijke ontwikkelingen, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld.

De door [appellante sub 1] en anderen gewenste vergroting van de bestaande overkapping, is naar het oordeel van de Afdeling een voldoende concreet voornemen. De Afdeling betrekt in haar oordeel dat ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende duidelijk was wat [appellante sub 1] en anderen feitelijk wensen te realiseren. Gelet hierop bestond ten tijde van de vaststelling van het plan een concreet voornemen van [appellante sub 1] en anderen dat de raad in zijn belangenafweging had moeten betrekken.

Het betoog slaagt in zoverre.

5.4. Met betrekking tot de andere door [appellante sub 1] en anderen gewenste uitbreidingen van gebouwen en andere bouwwerken op het kartcircuit, overweegt de Afdeling dat [appellante sub 1] en anderen weliswaar hun visie hieromtrent kenbaar hebben gemaakt aan de gemeente Emmen, maar dat ten tijde van de vaststelling van het plan geen concreet voornemen voorhanden was, noch anderszins aannemelijk is gemaakt dat het voornemen tot uitbreiding zodanig concreet is dat dit zonder meer in het voorliggende plan kon worden opgenomen. Met dit voornemen hoefde de raad bij de vaststelling van het plan dan ook geen rekening te houden. De raad heeft dan ook in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de aan het perceel aan de [locatie] te Nieuw-Weerdinge toegekende bouwvlakken en de in artikel 52, lid 52.2.1 en 52.2.2, van de planregels opgenomen bouwregels te verruimen.

Het betoog faalt in zoverre.

6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak alsnog:

1. met inachtneming van hetgeen onder 5.2. is overwogen ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Sport-Geluidsportcentrum" dat ziet op het perceel aan de [locatie] te Nieuw-Weerdinge het bestreden besluit te wijzigen, zodat de aanwezige overkapping binnen een bouwvlak komt te liggen, dan wel nader te motiveren waarom de aanwezige overkapping niet als zodanig wordt bestemd.

2. met inachtneming van hetgeen onder 5.3 is overwogen een afweging te maken omtrent het al dan niet toestaan van de door [appellante sub 1] en anderen gewenste vergroting van de aanwezige overkapping en indien de raad de vergroting van de aanwezige overkapping wenst toe te staan, ten behoeve hiervan een regeling in het plan op te nemen.

Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Het beroep van Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V.

7. Het beroep van Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. richt zich tegen de vaststelling van de plangrens. Volgens hen heeft de raad hun gronden aan de Emmerhoutstraat te Emmen ten onrechte buiten het plangebied gelaten. Daartoe voeren zij aan dat de raad op grond van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) de verplichting heeft om tevens voor hun gronden telkens binnen een periode van tien jaar een nieuw plan vast te stellen. In dit verband voeren zij aan dat het voor hun gronden geldende plan in 1987 is vastgesteld en dat de raad hun belang bij het bestemmen van hun gronden overeenkomstig het huidige gebruik onvoldoende heeft betrokken. Volgens Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. zijn hun gronden ingeklemd tussen drie plannen en blijkt de ruimtelijke samenhang met het omliggende gebied uit het opnemen van hun gronden in de structuurvisie en in het voorontwerpplan "Buitengebied Emmen". De motivering van de raad om hun gronden buiten het plangebied te houden is onjuist dan wel onvoldoende gemotiveerd, aldus Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V.

7.1. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Vaststaat dat de gronden van Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. aan de Emmerhoutstraat te Emmen in het voorontwerpplan waren opgenomen. Uit de Nota van beantwoording naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Emmen 2010" volgt dat de raad de plangrens ten opzichte van het voorontwerpplan heeft gewijzigd, omdat tussen Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V., de provincie Drenthe en de gemeente Emmen nog onderhandelingen gaande waren over de toekomst van het bedrijf voor wat betreft de zandwinactiviteiten en de recreatieve activiteiten en tevens omdat het toekennen van een zandwinbestemming een (plan)MER-plichtige activiteit is. Vast staat voorts dat Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit voor hun gronden beschikten over een ontgrondingsvergunning. Niet gebleken is dat de raad het ontgronden ten tijde van de vaststelling van het bestreden besluit ongewenst heeft geacht.

De Afdeling overweegt dat de door de raad gegeven motivering voor de langs de gronden van Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. vastgestelde plangrens, waardoor deze gronden buiten het plangebied zijn gehouden, geen ruimtelijk relevante argumenten bevat. De raad heeft niet gemotiveerd waarom het in het plangebied opnemen van de gronden van Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ongewenst is. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat ten behoeve van het plan een plan-MER is opgesteld en acht de Afdeling niet zonder belang dat Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. op grond van het voor hun percelen geldende plan hun gronden niet mogen ontgronden nu deze gronden uitsluitend voor een termijn van maximaal zeven jaar, gerekend vanaf het van kracht worden van dat plan, zijn bestemd voor zandwinnerij met de daarbij behorende gebouwen en andere bouwwerken. Die termijn is reeds verstreken. Gelet op het vorenstaande berust het bestreden besluit in zoverre niet op een deugdelijke motivering.

Het betoog slaagt.

8. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 26 weken na verzending van deze uitspraak alsnog met inachtneming van hetgeen onder 7.1 is overwogen toereikend te motiveren dat de plangrens in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Afdeling 3.4 van de Awb behoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.

Het beroep van [appellante sub 3] en andere

9. [appellante sub 3] en andere hebben zich in het beroepschrift beperkt tot het louter herhalen van de door hen over het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze. In de Nota van Zienswijzen naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied Emmen", behorende bij het bestreden besluit, is ingegaan op deze zienswijze. [appellante sub 3] en andere hebben in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

Proceskosten

11. Ten aanzien van [appellante sub 1] en anderen en Zand- en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. en Onroerend Goed en Exploitatie Maatschappij Emmen B.V. zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Ten aanzien van [appellante sub 3] en andere bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Emmen op om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak:

1. met inachtneming van overwegingen 6 en 8 de daar omschreven gebreken te herstellen en

2. de Afdeling en de andere betrokken partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. verklaart het beroep van [appellante sub 3] en andere ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Lodeweges
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2014

625.