Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 het plan

het bestemmingsplan “Noordwolde Zuid Rohé terrein” van de Gemeente Weststellingwerf;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0098.BPNwZRoheterrein-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 achtererf

gedeelte van het perceel c.q. erf dat achter de achtergevel van het gebouw en/of het verlengde daarvan is gelegen;

1.7 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.10 bestaand

het op moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande dan wel vergunde situatie;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een op de kaart aangegeven of een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.15 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.22 dwarskap

een kap loodrecht op de gevellijn (naar de straat gekeerde gevel);

1.23 erker

kleine toevoeging van ten hoogste één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en/of glas;

1.24 garage

een niet voor bewoning of bedrijfsmatige activiteit bestemd gebouw, dat door zijn plaatsing, indeling en inrichting geschikt is als stalling van ondermeer voertuigen;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of spoorweg;

1.27 geluidsgevoelige functies

bewoning of andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.28 geluidsgevoelige gebouwen

gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.29 gevellijn

een op de verbeelding blijkens de daarop voorkomende figuur als zodanig aangegeven lijn, welke door hoofdgebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan;

1.30 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.31 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.32 horizontale diepte van een gebouw

de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.33 kap

een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;

1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in de bijlage (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure "Bedrijven en milieuzonering"(VNG) onder categorie 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.35 landschappelijke waarden

 de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.36 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.37 peil

  1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang
  2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw
  3. indien in of op het water wordt gebouwd, het ter plaatse geldende peil
  4. het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald

1.38 platte afdekking

een horizontale afdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal 5° met het horizontale vlak;

1.39 prostitutie

het zicht beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.40 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke een grenswaarde/richtwaarde voor het risico cq. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toegelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.41 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.43 voorkeursgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.44 verbeelding

de digitale, dan wel analoge, verbeelding van het bestemmingsplan met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen;

1.45 de wet

de Wet ruimtelijke ordening;

1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 zijdelingse perceelsgrens

de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;

1.48 zijerf

gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals liftkokers, schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de plaatsing van gebouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, rookkanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Voor zover in de regels een goothoogte is voorgeschreven, is het bepaalde onder 2 niet van toepassing op dakkapellen en op dakvlakken die niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;



    met daaraan ondergeschikt:

  2. voet- en rijwielpaden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  6. waterlopen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;



    met de daarbij behorende:

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde of van werkzaamheden, het onderstaande uit te voeren:
  1. het vellen, rooien of snoeien van houtgewas, anders dan bij wijze van onderhoud van de aanwezige houtopstand;
  2. het aanleggen of verharden van paden, bermen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het graven en dempen van watergangen en waterpartijen;
  4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  5. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.

3.3.2 Voorwaarden

Het in artikel 3 lid 3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. de in artikel 3 lid 3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten; waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;



    met daaraan ondergeschikt:

  2. voet- en rijwielpaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  6. waterlopen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;



    met de daarbij behorende:

  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  2. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 5 m bedragen.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    1. een aan huis verbonden beroep;
    2. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten voor zover bestaand;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;



    met daaraan ondergeschikt:

  3. tuinen, erven en binnenterreinen;
  4. woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
  5. groenvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen op eigen erf;
  7. speelvoorzieningen;
  8. waterlopen;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;



    met daarbij behorende:

  11. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. het hoofdgebouw dient in de aanduiding 'gevellijn' te worden gebouwd;
  3. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' mag per bouwvlak niet meer dan 1 vrijstaande woning worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' mogen niet meer dan 12 half vrijstaande woningen worden gebouwd;
  6. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen niet meer dan 8 rijwoningen worden gebouwd;
  7. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' zal de woning worden voorzien van een dwarskap;
  8. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 m bedragen, met dien verstande dat deze regel niet van toepassing is op de aangebouwde zijden van halfvrijstaande of rijenwoningen;
  9. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' maximaal de aangeduide goothoogte is toegestaan;
  10. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 10 m bedragen.

5.2.2 Aan, uit en bijgebouwen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan 5 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  3. ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen', dienen garages aangesloten te zijn bij de hoofdgebouwen;
  4. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  5. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
  6. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
  7. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
  8. in afwijking van het bepaalde onder e, f en g is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' uitsluitend een platte afdekking toegestaan met een maximale bouwhoogte van 3 m;
  9. de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
 

    5.2.3 Openbare nutsvoorzieningen

    Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
    2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedragen.

    5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

    5.3 Afwijken van de bouwregels

    Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
    kan bij een omgevingsvergunning afgeweken worden van:
    1. het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub h en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
    2. artikel 5 lid 2.2 sub d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in artikel 5 lid 2.2 sub d genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
    3. artikel 5 lid 2.2 sub g en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.

    5.4 Specifieke gebruiksregels

     

    5.4.1 Parkeren

    Ten behoeve van de woonfunctie gelden ten aanzien van parkeren de volgende voorwaarden:
    1. per bouwperceel dienen minimaal 2,0 ongebouwde, parkeerplaatsen te worden aangelegd, met uitzondering van de percelen met aanduiding 'aaneengebouwd';
    2. het parkeren of stallen van auto's moet in voldoende mate zijn aangebracht in, op of onder het hoofdgebouw, dan wel op het onbebouwde deel van het bouwperceel dat bij het hoofdgebouw behoort. Deze ruimte mag niet over bemeten zijn, gelet op de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.  
    De hierboven bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's, moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan: 
    1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,30 m bij 5 m en ten hoogste 3,50 m bij 6,00 m bedragen;
    2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een lichamelijke beperkte (voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst) ten minste 3,50 m bij 6 m bedragen.

    5.4.2 Strijdig gebruik

    Het gebruik van de gronden anders dan bepaald in het bestemmingsplan is op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verboden en strafbaar gesteld.
     
    Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval het volgende gerekend:
    1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep, tenzij het betreft bestaande kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
    3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
    4. bed en breakfast

    5.5 Afwijken van de gebruiksregels

    Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
    kan bij een omgevingsvergunning afgeweken worden van:
    1. het bepaalde in artikel 5 lid 4.2 en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
    2. het bepaalde in artikel 5 lid 4.2 indien strikte toepassing daarvan zou leiding tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. 

    Hoofdstuk 3 Algemene regels

    Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

    Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

    Artikel 7 Algemene gebruiksregels

    Het gebruik van de gronden anders dan bepaald in het bestemmingsplan is op grond van artikel 2.1, eerste lid onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, verboden en strafbaar gesteld.

    Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

    Mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de woonsituatie;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,
    kan bij een omgevingsvergunning afgeweken worden van:  
    1. de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
    2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
    4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
    5. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
      1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
      2. de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
    6. bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van openbaar nut, maximale inhoud van 75m3 en maximale bouwhoogte van 3 meter.

    Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

    Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat:
    1. het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub e en toestaan dat in plaats van de woningen zoals bedoeld onder 'twee-aaneen' ook woningen zoals bedoeld onder 'aaneengebouwd' mogen worden opgericht;
    2. het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub f en toestaan dat in plaats van de woningen zoals bedoelde onder 'aaneengebouwd' ook woningen zoals bedoelde onder 'twee-aaneen' mogen worden opgericht.
    De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast indien er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 
    1. er geen overschrijding plaatsvindt van het totaal aantal woningen zoals opgenomen voor het plan;
    2. de stedenbouwkundige situatie, onder meer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;
    3. de verkeerveiligheid;
    4. de sociale veiligheid;
    5. de milieusituatie;
    6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

    Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

    Artikel 10 Overgangsrecht

     

    10.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken

    1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet worden vergroot:
      1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
      2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 
    2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
    3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar die zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangspalingen van dat plan.

    10.2 Overgangsrecht ten aanzien van het gebruik

    1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
    2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
    3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te doen hervatten.
    4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

    Artikel 11 Slotregel

    Deze regels worden aangehaald als: 
    “Regels van het bestemmingsplan "Noordwolde Zuid Rohé terrein” van de Gemeente Weststellingwerf".