Gemeente:
Leeuwarden
Plannaam:
Leeuwarden - Drachtsterweg e.o. (incl. nieuw Aquaduct)
Status:
Vastgesteld
Statusdatum:
03-05-2012

Artikel 4 : Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

      1. wegen en straten;

      2. opritten en afritten;

      3. voet- en fietspaden;

      4. viaducten, waar de aanduiding "sv-vd" (specifieke vorm van verkeer - viaduct) is aangegeven;

      5. bruggen, waar de aanduiding "br" (brug) is aangegeven;

      6. tunnels, waar de aanduiding "tu" (tunnel) is aangegeven;

      7. overkluizingen, waar de aanduiding "sv-ok" (specifieke vorm van verkeer - overkluizing) is aangegeven;

      8. fiets- en voetgangerstunnels;

      9. bouwwerken en voorzieningen t.b.v. een aquaduct;

      10. geluidwerende voorzieningen;

      11. bermen;

      12. groenvoorzieningen;

      13. parkeervoorzieningen;

      14. straatmeubilair;

      15. voorzieningen t.b.v. energievoorzieningen, in de vorm van pv panelen en pv palen;

      16. voorzieningen t.b.v. het openbaar vervoer;

      17. waterlopen, en sloten;

      18. kunstobjecten;

      19. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

      1. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken.

 

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Algemeen

Op de voor "Verkeer" aangegeven gronden mag uitsluitend worden gebouwd voor zover dit in overeenstemming is met het bepaalde in lid 4.1.

 

4.2.2 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van fiets- voetgangerstunnels, en bouwwerken en voorzieningen t.b.v. een aquaduct - de plaats van het aquaduct is aangegeven binnen de bestemming "Water - Vaarweg" - mogen binnen deze bestemming worden gebouwd;

  2. daar waar de aanduiding "sv-vd" is aangegeven mag een viaduct worden gebouwd;

  3. daar waar de aanduiding "br" is aangegeven mag een brug worden gebouwd;

  4. daar waar de aanduiding "tu" is aangegeven mag een tunnel worden gebouwd;

  5. daar waar de aanduiding "sv-ok" is aangegeven mag een overkluizing worden gebouwd;

  6. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;

  7. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;

  8. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 meter2 bedragen;

  9. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten, mag maximaal 12 meter bedragen;

  10. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (hiervoor niet genoemd onder lid 4.2.3, letters a t/m i), mag maximaal 7 meter bedragen;

  11. voor het gebied waaraan de aanduiding "overig - folieconstructie" is aangegeven gelden tevens de aanvullende regels van artikel 14, lid 14.1.

 

4.3 Nadere eisen

      1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

        1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;

        2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen.

      2. De in lid 4.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

        1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;

        2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;

        3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;

        4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;

        5. ten behoeve van de sociale veiligheid;

        6. in verband met de externe veiligheid, en de brandveiligheid;

        7. ten behoeve van de milieusituatie;

        8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

    1. het inrichten van het bestemmingsvlak zodanig dat wordt afgeweken van hetgeen ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" op de verbeelding, en ook op de tekeningen volgens Bijlage 1 bij deze regels is aangegeven.

    2. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt motorbrandstoffen.

 

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

      1. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken:

        1. van lid 4.4, onder a, ten behoeve van de in dat lid genoemde dwarsprofielen, waarbij een geringe aanpassing van deze dwarsprofielen mogelijk is, behoudens dat het aantal rijstroken, zoals deze op de dwarsprofielentekeningen zijn aangegeven, gelijk blijven.

      2. Een omgevingsvergunning, zoals genoemd in lid 4.5, onder a, wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

          1. de woonsituatie;

          2. het straat- en bebouwingsbeeld;

          3. de inpassing in het landschap;

          4. de verkeerssituatie;

          5. de parkeercapaciteit;

          6. het waterbeheer;

          7. de sociale veiligheid;

          8. de externe veiligheid, en de brandveiligheid;

          9. de milieusituatie;

          10. de archeologie;

          11. de cultuurhistorie;

          12. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

 

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor het gebied waarop de aanduiding "overig - folieconstructie" is aangegeven, is voor de werkzaamheden genoemd in artikel 14, lid 14.1, onder c, een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, noodzakelijk. De regels van artikel 14, lid 14.1, zijn hierop van toepassing.