Gemeente:
Leeuwarden
Plannaam:
Leeuwarden - Drachtsterweg (tussen Drachtsterplein en Tijnjedijk)
Status:
Vastgesteld
Statusdatum:
15-02-2011

HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 3 : Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplanting;

  3. voet- en fietspaden;

  4. fietstunnels;

  5. oevers en kaden;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. kunstobjecten;

  8. nutsvoorzieningen;

  9. waterlopen;

met de daarbijbehorende:

  1. verhardingen;

  2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken ten behoeve van fietstunnels mogen binnen deze bestemming worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 meter bedragen;

  3. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;

  4. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 meter2 bedragen;

  5. de bouwhoogte van kunstobjecten, vlaggenmasten en lichtmasten mag maximaal 6 meter bedragen;

  6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 4,00 m bedragen.

 

 

3.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

    1. de situering, de oppervlakte, en de (goot)hoogte van bebouwing;

    2. de aard, hoogte en de situering van erf- en terreinafscheidingen.

    1. De in lid 3.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

    2. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;

    3. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;

    4. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;

    5. ten behoeve van de verkeersveiligheid;

  1. ten behoeve van de sociale veiligheid;

    1. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;

    2. ten behoeve van de milieusituatie;

    3. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

 

 

Artikel 4 : Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;

  2. opritten en afritten;

  3. voet- en fietspaden;

  4. viaducten, bruggen en fietstunnels;

  5. geluidwerende voorzieningen;

  6. bermen;

  7. groenvoorzieningen;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. voorzieningen voor het openbaar vervoer;

  10. waterlopen, sloten, en beplanting;

  11. kunstobjecten;

  12. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 3 meter bedragen;

  2. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 meter2 bedragen;

  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2,00 m bedragen;

  4. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 10,00 meter bedragen.

 

4.3 Nadere eisen

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

    1. de situering, de oppervlakte en de (goot)hoogte van bebouwing;

    2. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen.

 

    1. De in lid 4.3, onder a, genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:

    1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundig, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;

    2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;

    3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam grondgebruik;

    4. ten behoeve van de verkeersveiligheid;

    5. ten behoeve van de sociale veiligheid;

    6. in verband met de brandveiligheid, externe veiligheid en rampenbestrijding;

    7. ten behoeve van de milieusituatie;

    8. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in elk geval gerekend:

    1. het inrichten van het bestemmingsvlak zodanig dat wordt afgeweken van hetgeen ter plaatse van de aanduiding "dwarsprofiel" op de verbeelding, en ook op de tekeningen volgens Bijlage 1 bij deze Regels "Dwarsprofielen wegen bestemmingsplan "Leeuwarden - Drachtsterweg (tussen Drachtsterplein en Tijnjedijk)", is aangegeven.

    2. het gebruik van gronden en bouwwerken als verkooppunt motorbrandstoffen.

 

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

  1. Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken:

    1. van lid 4.4, onder a, ten behoeve van de in dat lid genoemde dwarsprofielen, waarbij een geringe aanpassing van deze dwarsprofielen mogelijk is, behoudens dat het aantal rijstroken, zoals deze op de dwarsprofielentekeningen zijn aangegeven, gelijk blijven.

  2. Een omgevingsvergunning, zoals genoemd in lid 4.5, onder a, wordt uitsluitend verleend onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de verkeersveiligheid;

  4. de parkeercapaciteit;

  5. het waterbeheer;

  6. de sociale veiligheid;

  7. de externe veiligheid en de brandveiligheid;

  8. de milieusituatie;

  9. de archeologie;

  10. de cultuurhistorie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  12. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving i.v.m. de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 5 : Waarde - Archeologie 3

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie 3" aangewezen gronden zijn, behalve voor

de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 meter², dient alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

            1. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld; en

            2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

5.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 5.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

            1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

            2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

            3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1 Verguningplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning lid 5.3 vereist voor:

            1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

            2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

            3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

            4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.

 

 

5.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 5.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

            1. het normale onderhoud betreffen;

            2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

            3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

            4. niet dieper gaan dan 0,50 meter beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 meter² beslaan.

 

5.3.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning ex lid 5.3 kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

5.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning ex lid 5.3 kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:

            1. de archeologische waarden van de gronden, die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld; en

            2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

5.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning ex lid 5.3 wordt verleend, moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een terzake deskundige.

 

5.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 5.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning ex lid 5.3:

            1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

            2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

            3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.