Gemeente:
Leeuwarden
Plannaam:
Leeuwarden Europaplein
Status:
vastgesteld
Statusdatum:
24-06-2015

Regels

 

 

 

Bestemmingsplan ‘Leeuwarden - Europaplein’

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan:

het bestemmingsplan ‘Leeuwarden - Europaplein’ van de gemeente Leeuwarden;

 

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0080.03012BP00-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;

 

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.6 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

 

1.7 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening gehouden moet worden;

 

1.8 bestaand:

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wabo aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

 

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.11 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.12 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

 

1.13 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van zolder;

 

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.15 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.16 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

 

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.18 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een luchtvaarterrein en/of een spoorweg;

 

1.19 geluidsbelasting vanwege het wegverkeer:

de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

 

1.20 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

 

1.21 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.22 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

 

1.23 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.24 karakteristieke hoofdvorm:

de hoofdvorm van een gebouw, zoals die wordt gevormd door de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm;

 

1.25 kleine windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektrisch of thermisch vermogen uit wind:

  1. met een horizontale as en waarvan de rotor een oppervlakte beschrijft van maximaal 40 m2 (een maximale wiek van ongeveer 3,5 m);

  2. met een horizontale as in andere vormen dan twee of drie wieken, waaronder de zogenaamde niet-wiekturbines;

  3. met een verticale as;

 

1.26 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voor civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

 

1.27 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald die in acht genomen moet worden;

 

1.28 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

 

1.29 natuurlijke waarden:

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

 

1.30 normaal onderhoud en beheer:

het onderhoud dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en bouwwerken, die tot de betreffende bestemming of aanduiding behoren;

 

1.31 ondergronds:

beneden peil;

 

1.32 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.33 peil:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. voor het bouwen van een bouwwerk in, op of over het water: het NAP -0,52 m (het Fries Zomerpeil);

 

1.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

1.35 rijstrook:

een strook van de rijbaan van een weg, welke voldoende plaats biedt aan een enkele rij rijdende motorvoertuigen op meer dan drie wielen, of, indien door middel van markering een bredere strook als rijstrook is aangegeven, die strook;

 

1.36 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

 

1.37 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.38 sociale veiligheid:

de waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van sociale controleerbaarheid, overzichtelijkheid en herkenbaarheid van een ruimtelijke situatie;

 

1.39 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

 

1.40 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder.

 

1.41 watergang:

een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

 

1.42 watersituatie:

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

 

1.43 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen, waaronder begrepen de bijbehorende kunstwerken, de tot de wegen behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheid;

 

1.44 windturbine:

een installatie c.q. bouwwerk voor het opwekken van elektronisch of thermisch vermogen uit wind, niet zijnde een kleine windturbine;

 

1.45 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen en beperken van hinder.

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

2.3 peil:

  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

  3. voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw;

  4. indien in, op of over het water wordt gebouwd: het plaatselijke niveau ten opzichte van het NAP.

 

2.4 meetverschillen:

bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

 

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

 

Artikel 3 Verkeer

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

 

a. wegen en straten;

b. groenvoorzieningen;

c. ontsluitingswegen ten behoeve van de aangrenzende bestemming(en);

d. bermen en beplanting;

e. in- en uitritten;

f. voet- en fietspaden;

g. fiets- en voetgangerstunnels;

h. parkeervoorzieningen;

i. kunstobjecten;

j. speelvoorzieningen;

k. geluidswerende voorzieningen;

l. waterpartijen, waterlopen (niet bestemd voor verkeer te water), en sloten;

m. wadi's en helofytenfilters e.d.;

n. oevers en kaden;

met de daarbij behorende:

o. verhardingen;

p. nutsvoorzieningen;

q. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere werken;

r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder voorzieningen ten behoeve van watertechnologie en duurzame energieopwekking, niet zijnde kleine windturbines

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van fiets- voetgangerstunnels mogen binnen deze bestemming worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

  3. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen zal ten hoogste 3 m bedragen;

  4. de oppervlakte van nutsvoorzieningen mag per bouwwerk maximaal 25 m2 bedragen;

  5. de bouwhoogte van bouwwerken voor bewegwijzering, beveiliging en regeling van het verkeer, kunstobjecten, vlaggen- en lichtmasten, zal ten hoogste 12 m (gemeten vanaf het wegdek) bedragen

  6. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (hiervoor niet genoemd), zal ten hoogste 7 m bedragen;

 

3.3 Nadere eisen

 

 

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. de verkeerssituatie;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 5 Algemene bouwregels

 

 

5.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

5.2 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  1. een grotere bouwhoogte;

  2. een grotere oppervlakte;

 

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal:

  1. de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte bedragen;

  2. de oppervlakte ten hoogste de bestaande oppervlakte bedragen.

 

5.3 Welstandscriteria

De in het bestemmingsplan geboden ruimte ten aanzien van de situering kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

 

 

6.1 Gebruiksregels

 

6.1.1 Strijdig gebruik

  1. Het is op grond van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen volgens de artikelen 3 tot en met 6.

  2. Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in lid a wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stallingen en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar en/of vliegtuigen;

  2. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

6.1.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in 9.1.1 sub a en b wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

 

 

7.1 Luchtvaartverkeerszone - obstakelbeheergebied

 

7.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied’ zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede aangeduid voor het tegengaan van te hoge bouwwerken en beplantingen in verband met de gebruiksmogelijkheden en veiligheidssituatie van de vliegbasis Leeuwarden, waaronder begrepen het vrijhouden van de invliegfunnel.

 

7.1.2 Bouwregels

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 46 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied’.

  2. In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – obstakelbeheergebied’ dat de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde de onder sub a aangegeven bouwhoogte niet mag overschrijden.

  3. De geldende bouwhoogte dient tussen de op de verbeelding aangegeven contourlijnen door lineaire interpolatie te worden bepaald.

 

7.1.3 Specifieke gebruiksregel

Tot een gebruik, strijdig met het bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor opgaande beplanting met een hoogte, hoger dan de maximale aangegeven hoogte in 10.1.2 sub a.

 

7.2 Luchtvaartverkeerszone - radarverstoringsgebied

 

7.2.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – radarverstoringsgebied’ zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede aangeduid voor het tegengaan van verstoring van de radarinstallaties van de vliegbasis Leeuwarden.

 

7.2.2 Bouwregels

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – radarverstoringsgebied’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 35 m + NAP ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – radarverstoringsgebied’.

  2. In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone – radarverstoringsgebied’ dat wanneer de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de onder sub a aangegeven toetsingshoogte overschrijdt, het gebouw of bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd wanneer uit een beoordeling door het Ministerie van Defensie is gebleken dat de radarontvangst niet in ontoelaatbare mate wordt verstoord.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

 

 

8.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang – en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, wordt vergroot tot ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie;

  6. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:

  1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationale uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;

  2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen als toiletgebouwtjes, gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, mits:

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits;

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 50 m bedraagt;

 

8.2 Toetsingscriteria

De in lid 11.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de parkeercapaciteit;

  5. het waterbeheer;

  6. de sociale veiligheid;

  7. de verkeerssituatie;

  8. archeologie;

  9. cultuurhistorie;

  10. beschermd stadsgezicht;

  11. de externe veiligheid en brandveiligheid;

  12. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  13. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

 

 

 

9.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegd het plan te wijzigen:

  1. bouw- en/of bestemming mogen worden gewijzigd, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 5 m wordt overschreden;

 

 

9.2 Toetsingscriteria

De in lid 12.1 genoemde wijzigingen worden uitsluitend toegepast onder de voorwaarde dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. de woonsituatie;

  2. het straat- en bebouwingsbeeld;

  3. de inpassing in het landschap;

  4. de verkeerssituatie;

  5. de parkeercapaciteit;

  6. het waterbeheer;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de externe veiligheid en de brandveiligheid;

  9. de milieusituatie;

  10. de archeologie;

  11. de cultuurhistorie;

  12. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  13. de hoogtebeperkingen die voorvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

 

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

 

Artikel 10 Overgangsrecht

 

 

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;

  2. sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en afwijking wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het Bestemmingsplan Leeuwarden – Europaplein’ van de gemeente Leeuwarden.

 

Behorend bij het besluit van

 

 

…….