Gemeente Heerenveen

 

Projectbesluit ex artikel 3.10 Wro

 

Oprichten van twee woningen Het Meer naast nummer 243g te Heerenveen

(artikel 3.10 en verder Wet ruimtelijke ordening)

 

VOORSCHRIFTEN

 

Wonen - 2

1.1.        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    Woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

1.    een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in bijlage 1;

2.    detailhandel in hobby/speelgoed, ter plaatse van de aanduiding “detailhandel”;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen;

met daaraan ondergeschikt:

c.    wegen en paden;

d.    groenvoorzieningen;

e.    water;

met de daarbijbehorende:

f.     tuinen, erven en terreinen;

g.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.2.        Bouwregels

1.2.1.    Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.    per bouwvlak zal ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd, tenzij in het bouwvlak een maximum aantal hoofdgebouwen is aangegeven, in welk geval het aantal hoofdgebouwen ten hoogste het in het bouwvlak aangegeven aantal zal bedragen;

d.    de voorgevelbreedte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 12,00 m bedragen, tenzij de bestaande voorgevelbreedte meer bedraagt, in welk geval de voorgevelbreedte van een hoofd­gebouw ten hoogste de bestaande voorgevelbreedte zal be­dragen;

e.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 5,00 m bedragen;

f.     de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen;

g.    de bouwhoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 10,00 m bedragen.

 

1.2.2.    Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woonhuizen gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak dan wel ter plaatse van de aanduiding “bijgebouwen”, worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 100 bedragen;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de aangebouwde bijgebouwen en de aangebouwde overkappingen zal, met inachtneming van het gestelde onder b, ten hoogste 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten hoogste 4,00 m bedragen;

e.    de dakhelling van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping zal ten hoogste 60° bedragen.

1.2.3.    Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de oppervlakte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal, voorzover gebouwd vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan, ten hoogste 2 bedragen;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

c.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

1.3.        Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

1.4.        Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 1.2.1. onder b en toestaan dat een hoofdgebouw (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

1.    het bouwen buiten het bouwvlak uitsluitend aan de achterzijde van het bouwvlak plaatsvindt;

2.    de diepte van het buiten het bouwvlak gelegen deel van het hoofdgebouw ten hoogste 5,00 m bedraagt;

 

b.    het bepaalde in lid 1.2.2. onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 150 , mits:

1.    bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie (bijvoorbeeld extra woonruimte op de begane grond voor (een) gehandicapte(n)) aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de woonfunctie;

2.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;

 

c.    het bepaalde in lid 1.2.2. onder b en/of c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bij gebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot 200 m2 en/of meer bedraagt dan 100% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, mits:

1.    het hoofdgebouw een beschermend beeldbepalend pand betreft;

2.    vergroting van het hoofdgebouw niet kan worden toegestaan;

3.    bij een vergroting ten behoeve van de woonfunctie aantoonbaar is dat het gebruik van de uitbreiding voor langere termijn gekoppeld blijft aan de functie;

4.    er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf.

1.5.        Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van woonhuizen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte:

1.    meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op het bouwperceel; of

2.    meer bedraagt dan 50 ;

b.    het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;

c.    het gebruik van het hoofdgebouw voor de uitoefening van een kleinschalig bedrijf;

d.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor buitenopslag ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

e.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

f.     het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

g.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden;

h.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;

i.      het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijdbak met de daarbij behorende bouwwerken.

1.6.        Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 1.5. onder e en toestaan dat een vrijstaand bijgebouw wordt gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:

1.    er aantoonbaar sprake is van een zorgbehoefte, welke tijdelijk van aard is;

2.    er sprake blijft van één huishouding;

3.    de oppervlakte van het bijgebouw ten behoeve van mantelzorg ten hoogste 50 m² per bouwperceel bedraagt;

4.    het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte geen onevenredige afbreuk doet aan de woonsituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, waaronder die van omwonenden en aangrenzende (agrarische) bedrijven;

 

b.    het bepaalde in lid 1.5. onder f en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:

1.    de bruto verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10% van de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, met een maximum van 50 , mag bedragen;

2.    de functie vanuit de bestaande bebouwing moet worden uitgeoefend;

3.    er sprake is van verkoop van ter plaatse bereide, verwerkte en/of toegepaste producten met een lokaal verzorgingsgebied;

4.    de functie geen onevenredige invloed heeft op het winkelapparaat in de diverse kernen;

 

c.    het bepaalde in lid 1.5. onder g en toestaan dat gronden en bouwwerken, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor consumptieverkooppunten, mits:

1.    er voldoende gelegenheid is voor het stallen van fietsen en/of auto’s;

2.    het verkooppunt wordt gevestigd in een bestaand gebouw en de verkoopvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 10 ;

 

d.    het bepaalde in lid 1.5. onder b en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor logiesverstrekking ten behoeve van recreatieve bewoning, mits:

1.    de gezamenlijke logiesvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw, inclusief de aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen op het bouwperceel, met een maximum van 50 ;

2.    de ruimtes voor logiesverstrekking niet in vrijstaande bijgebouwen worden ondergebracht;

3.    de logiesverstrekking gekoppeld is aan het gebruik van een hoofdgebouw en daaraan ondergeschikt is;

4.    er voldoende gelegenheid is voor het parkeren;

5.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

 

e.    het bepaalde in lid 1.5. onder i en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bestemmingsvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbij behorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijdbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd;

2.    er vanwege de paardrijdbak geen hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 30 m tot de woonbestem-mingsgrens).