Gemeente:
Veendam
Plannaam:
09BP00012009
Status:
Onherroepelijk
Status Datum:
17-02-2010

Artikel 3 Agrarisch

 

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarische cultuurgrond met daarbij behorende wegen en paden en sloten;

b. grondgebonden agrarische bedrijven en bestaande agrarische bedrijven;

c. fruitteelt, ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt';

d. dienstwoningen;

e. water;

f. verkeer- en verblijf;

g. nutsvoorzieningen.

 

In de bestemming is niet begrepen:

- de opslag van mest en voer buiten het in lid 3.2, sub a, onder 1 bedoelde bouwvlak;

- bosbouw;

- het gebruik van gebouwen voor mesterijen, fokkerijen en/of het houden van pluimvee.

 

In de bestemming is detailhandel begrepen uitsluitend voor wat betreft detailhandel in ter plaatse geteelde agrarische producten.

 

Onder water is tevens de berging van water begrepen.

 

 

3.2 Bouwregels

 

a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van (grondgebonden) agrarische bedrijven en kwekerij gelden de volgende regels:

1. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

2. de oppervlakte van kassen bedraagt per bedrijf niet meer dan 1.000 m²;

3. het aantal dienstwoningen bedraagt per bedrijf niet meer dan één; de goot- en bouwhoogte van de dienstwoningen bedragen niet meer dan respectievelijk 4,5 m en 9 m, dan wel niet meer dan de goot- en bouwhoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedragen. De oppervlakte van de dienstwoning bedraagt niet meer dan 250 m² inclusief de oppervlakte aan bijbouwvolume;

4. de goot- en bouwhoogte van de gebouwen, met uitzondering van dienstwoningen, bedragen niet meer dan de bij de ter plaatse aangeduide bouwklasse behorende goot- en bouwhoogten, zoals in navolgend bouwschema is weergegeven,

bouwklasse

goothoogte (m)

bouwhoogte (m)

 

max.

max.

a

3,50

9,00

b

6,00

10,00

c

 

6,00

 

met dien verstande dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen niet meer dan 14 m bedraagt;

5. de dakhelling bedraagt niet minder dan 22° voor bedrijfsgebouwen en niet minder dan 35° voor het hoofdbouwvolume van dienstwoningen;

6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt niet minder dan 5 m, dan wel niet minder dan de afstand van het bestaande gebouw indien deze minder bedraagt.

 

b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

1. binnen het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan:

- 6 m voor mestsilo's en mestbassins;

- 15 m voor overige silo's;

- 5 m voor overige bouwwerken;

2. buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte niet meer dan 2 m;

3. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.

 

 

3.3 Ontheffing van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

- het bebouwingsbeeld;

- de verkeersveiligheid;

ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a. lid 3.2, sub a, onder 1:

voor een vergroting van het bouwvlak, met dien verstande dat de gebouwen uitsluitend mogen worden opgericht in een denkbeeldige rechthoek van maximaal 1 ha;

b. lid 3.2, sub a, onder 3:

voor de bouw van een tweede dienstwoning, mits:

- wordt gebouwd binnen het bouwvlak;

- de noodzaak voor de tweede bedrijfswoning vanuit het aspect toezicht wordt onderbouwd;

- de omvang van het bedrijf is aan te merken als een duurzaam volwaardig tweepersoons bedrijf wat door middel van een bedrijfsplan dient te worden aangetoond;

c. lid 3.2, sub a, onder 5:

voor een andere kapvorm;

d lid 3.1 en lid 3.2, sub b, onder 1:

voor het oprichten van mestbassins buiten het bouwvlak, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefklimaat en de landschappelijke waarden.

 

 

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

 

a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen, voorzover het betreft voormalige agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven:

1. ten behoeve van een woonfunctie;

2. ten behoeve van sociale, culturele, medische, maatschappelijke en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten;

3. ten behoeve van bedrijven welke voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijven, dan wel hiermee wat betreft geur, stof, geluid en gevaar vergelijkbare bedrijven:

met dien verstande dat:

- het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf moet passen binnen het gemeentelijk en provinciaal volkshuisvestingsbeleid;

- de activiteiten genoemd onder 2 en 3 uitsluitend zijn toegestaan in combinatie met de woonfunctie;

- de activiteiten genoemd onder 2 en 3 zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen, met dien verstande dat, met uitzondering van buitenopslag, bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf;

- bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;

- ernaar wordt gestreefd de landschappelijk verstorende bebouwing af te breken;

- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;

- zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;

- geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag ontstaan;

- detailhandel is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 60 m², mits geen structurele verstoring van bestaande winkelvoorzieningen optreedt;

- de onder 1, 2 en 3 en onder b genoemde functies met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid onderling uitwisselbaar zijn;

- bij de wijziging wordt een nieuw bouwvlak bepaald en worden bebouwingsregels gegeven.

 

b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van de realisatie van een zorgboerderij, met dien verstande dat:

- het aantal woningen niet mag toenemen;

- de activiteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de gebouwen;

- bij de maatvoering zo goed mogelijk wordt aangesloten bij de bestaande hoofdvorm;

- geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven en woningen;

- geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag ontstaan;

- deze en de onder 1, 2 en 3, onder a genoemde functies met gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid onderling uitwisselbaar zijn;

- voor het overige het bepaalde in artikel 3 van toepassing blijft.

 

c. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van recreatie, met dien verstande dat:

- het aantal kampeerterreinen maximaal twee mag bedragen met een oppervlakte van maximaal 4 ha per kampeerterrein;

- de wijziging ten behoeve van een kampeerterrein met een maximale oppervlakte van 1 ha uitsluitend betrekking kan hebben op aan het agrarisch gebruik onttrokken gebouwen met bijbehorende gronden, met dien verstande dat bij het bepalen van het maximale aantal kampeerterreinen tevens de op basis van het bestemmingsplan Buitengebied (herziening 2004) gerealiseerde kampeerterreinen moeten worden betrokken;

- zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het kampeerterrein waarbij een voorkeur bestaat voor vestiging in de directe omgeving van het stedelijk gebied en de bebouwingslinten;

- het agrarisch gebruik en de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden niet onevenredig worden belemmerd;

- de verkeersbelasting mag niet onevenredig toenemen;

- na wijziging artikel 8 van deze regels van toepassing is.

 

d. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van recreatie in de vorm van kampeerterreinen met een maximale oppervlakte van 1 ha, met dien verstande dat:

- de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op aan het agrarisch gebruik onttrokken gebouwen met bijbehorende gronden;

- het kampeerterrein landschappelijk dient te worden ingepast waarbij geldt:

- geen of slechts zeer geringe zichtbaarheid vanaf de openbare weg;

- voldoende afstand tot gevoelige functies;

- voldoende landschappelijke afscherming;

- geen kampeermiddelen binnen hindercirkels van bestaande bedrijven;

- afvalwater dient via de riolering te worden afgevoerd;

- de verkeersbelasting mag niet onevenredig toenemen;

- na wijziging artikel 8 van deze regels van toepassing is.

 

e. Bij de voorbereidingen van de onder a, b en c bedoelde wijzigingsbevoegdheid zal rekening worden gehouden met:

- de aspecten bodem, archeologie, water en milieutechnische aspecten;

- de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, zal de (bouw)werkzaamheid pas kunnen plaatsvinden nadat een ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora- en faunawet is verkregen.