Gemeente:
Veendam
Plannaam:
06BP00012009
Status:
Onherroepelijk
Status Datum:
17-02-2010

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

 

De voor 'waarde - archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische waarden.

 

 

15.2 Bouwregels

 

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:

- bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 15 m² wordt uitgebreid;

- bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 15 m² ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

 

 

15.3 Ontheffing van de bouwregels

 

a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.2, mits:

1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;

3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:

- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

- een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

b. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de ontheffing voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

15.4 Aanlegvergunning

 

a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;

- het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 40 cm;

- het graven of dempen van watergangen;

- het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 40 cm;

- het graven van sleuven breder dan 50 cm en dieper dan 100 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

- het permanent verlagen van het waterpeil.

 

b. Een vergunning als bedoeld in lid 15.4, sub a wordt slechts verleend indien:

1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;

3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:

- een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

- een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;

- een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

c. Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn om aan de aanlegvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

 

d. Het verbod als bedoeld in lid 15.4, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

- reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;

- het normale onderhoud betreffen;

- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.

 

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 (voor gebieden van archeologische en cultuurhistorische waarden) te laten vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.