If there are images in this attachment, they will not be displayed.  Download the original attachment
Page 1
Streekplan Noord-Holland Zuid
143
7.1 Kustveiligheid
Achtergronden
Vanuit de zeezijde staat de kust onder druk als
gevolg van klimaatverandering en zeespiegelstijging.
Vanuit de landzijde is er druk op de kust door de
vele ruimteclaims, vooral voor verstedelijking,
recreatie en toerisme. Tegelijkertijd staat de natuurlijke
betekenis van de kust onder druk. Om deze
ontwikkelingen in goede banen te kunnen leiden
hebben wij samen met de provincie Zuid-Holland de
Kustvisie 2050 opgesteld. Daaruit blijkt dat de brede
duingebieden in Noord-Holland Zuid voldoen om
het achterliggende poldergebied ook op langere
termijn veilig te kunnen houden.
Problemen doen zich voor bij de kustplaatsen, waar
een deel van de bebouwing buitendijks ligt. Als
gevolg van klimaatverandering en zeespiegelstijging
schuift de grens tussen binnen- en buitendijks
geleidelijk verder landinwaarts en neemt het buiten-
dijkse gebied toe. Daarmee stijgt ook het schade-
potentieel bij overstromingen (die stijging is nog
groter naarmate in deze zone wordt geïnvesteerd).
Het Rijk heeft daarom in 1997 een interim-beleid
voor bebouwing in de kustzone afgekondigd:
bouwactiviteiten in buitendijkse gebieden zijn
sindsdien niet, of slechts in uitzonderlijke gevallen
2)
,
toegestaan. Deze bouwrestricties zijn van toepassing
op het zogenaamde kustfundament
3)
, waarin een
landwaartse reservering is opgenomen voor 200 jaar
zeespiegelstijging. Dit alles vormde de afgelopen
jaren een belemmering voor de vanuit recreatie en
toerisme gewenste kwaliteitsimpuls voor kust-
plaatsen. Het interim-beleid wordt momenteel nader
uitgewerkt in de leggers en waterkeringbeheer-
plannen van de waterschappen.
De Visie Hollandse Kust 2050 laat zien dat er
mogelijkheden zijn om het landwaarts verschuiven
van de grens tussen binnen- en buitendijks te voor-
komen. Dit kan door met megasuppleties de onder-
wateroever en het strand op te hogen en de duinen
zeewaarts te verbreden. Het Rijk onderkent inmiddels
in haar ‘Beleidsagenda voor de kust’ (2002) dat dit
voor de kustplaatsen de meest kansrijke strategie
voor de toekomst is.
Essentie van de opgave
De essentie van de opgave bestaat uit het voeren van
een ruimtelijk beleid, dat enerzijds invulling geeft
aan begrippen als duurzame veiligheid en risico-
beheersing, en dat anderzijds ruimte biedt voor een
kwaliteitsimpuls van de kustplaatsen. Hiervoor is
maatwerk nodig. Bij concrete oplossingen is wel
afstemming met het hogere schaalniveau nood-
zakelijk om ongewenste effecten te voorkomen.
Beleidsvoornemen
Voor kustplaatsen met veel economische waarden in
het buitendijkse gebied dient in vervolg op de Visie
Hollandse Kust 2050 een integrale planstudie plaats
te vinden naar de mogelijkheden van een consoli-
derende of zeewaartse strategie. Onder voorbehoud
van de uitkomsten van dergelijke studies in termen
van haalbaarheid en consequenties, kunnen daarmee
de restricties in het huidige beleid (deels) worden
opgeheven. De eerdergenoemde reservering in het
kustfundament (berekend op een zeespiegelstijging
in 200 jaar) kan vervallen.
Aanvullend geldt voor de in het streekplangebied
liggende kustplaatsen het volgende:
Beleidslijnen voor specifieke onderwerpen
7
2)
Ongewenste en onomkeerbare bouwactiviteiten op het strand en
in de waterkering moeten worden voorkomen. Een uitzondering
kan worden gemaakt voor bouwactiviteiten binnen de bebouwde
kom van kustgemeenten, voor zover deze passen binnen het
vigerende bestemmingsplan en niet leiden tot extra schade tijdens
stormen.
3)
Het (buitendijkse) gebied tussen de -20 m NAP-lijn en de land-
waartse grens van de waterkering.

Page 2
Streekplan Noord-Holland Zuid
144
Zandvoort
In het buitendijks gelegen deel van Zandvoort – de
boulevard en omgeving – bevinden zich veel
economische waarden. Deze kennen thans geen
wettelijke bescherming tegen overstroming. Met het
project ‘Kustvisie 2050’ hebben wij aangetoond dat er
in principe mogelijkheden bestaan om de huidige
situatie minimaal te consolideren. Misschien is het
zelfs mogelijk om de nu buitendijks gelegen
gebieden binnendijks te brengen en daarmee een
wettelijke bescherming tegen overstroming te geven.
In afwachting van de resultaten van nader onder-
zoek hiernaar gaan wij in Zandvoort vooralsnog uit
van het vigerende rijksbeleid.
Kennemerstrand
Het Kennemerstrand is een buitendijks gelegen
strandvlakte, met toeristisch-recreatieve voor-
zieningen. In 1999 heeft de gemeente Velsen de
Kustvisie IJmuiden vastgesteld, waarin een verdere
toeristisch-recreatieve ontwikkeling wordt voorzien.
Wij maken deze ontwikkeling in dit streekplan
ruimtelijk mogelijk conform de door Gedeputeerde
Staten geaccordeerde Kustvisie IJmuiden.
Aan de verdere ontwikkeling van het Kennemer-
strand verbinden wij de voorwaarde dat er
duidelijke garanties moeten zijn voor de veiligheid
bij extreme stormen en hoogwater. Als aan deze
voorwaarden wordt voldaan, is er wat ons betreft
geen onderscheid meer tussen de rode en de
kustbebouwingscontour. Wij hebben het initiatief
genomen om samen met de betrokken overheden
naar mogelijkheden hiervoor te zoeken. Hieruit blijkt
dat het technisch mogelijk is om het gebied binnen-
dijks te brengen. Nader onderzoek is nodig naar de
ruimtelijke inpasbaarheid van een dergelijke
maatregel.
Bloemendaal aan Zee en Wijk aan Zee
Bij deze kustplaatsen zijn de economische waarden
in het buitendijkse gebied veel kleiner dan voor
Zandvoort of het Kennemerstrand. Er is hier ook
geen sprake van permanente bewoning buitendijks.
Wij vinden extra maatregelen om deze waarden te
beschermen dan ook niet gewenst. Wij streven naar
handhaving van de huidige situatie.
Corusterrein en havengebied
Een deel van het Corusterrein en het volledige
havengebied liggen buitendijks. Het gaat hierbij om
haven- en bedrijfsterreinen. Grenzend aan het haven-
gebied van IJmuiden, in de driehoek tussen de
Vissershaven en de Zuidersluis, ligt ook nog een stuk
buitendijkse bebouwing met een permanente woon-
functie. Wij vinden het wenselijk dat er onderzoek
plaatsvindt naar het huidige veiligheidsniveau van
dit gebied en de mogelijkheden om het gebied op
termijn een wettelijke bescherming tegen over-
stroming te geven.
7.2 Technische infrastructuur
Olie en gas
De Minister van Economische Zaken kan op grond
van de Wet opsporing delfstoffen vergunning
verlenen om in een bepaald gebied boringen te
verrichten naar de aanwezigheid van delfstoffen.
Een proefboring (exploratie) naar aardolie of aardgas
is in veel gevallen hinderlijk, maar tijdelijk (maxi-
maal enkele maanden). Het winnen (de exploitatie)
duurt vele jaren. In bepaalde gevallen kan aan het
toestaan van een proefboring een m.e.r.-procedure
voorafgaan (in gevoelig gebied). Hetzelfde geldt
voor het inrichten van een winningslocatie
(Wm-vergunning).
Ter bescherming van de aanwezige ecologische en
natuurlijke waarden en de belangen van bodem,
waterwinning en milieu, richten wij ons beleid
daarom op het in beginsel vrijwaren van alle in het
streekplan aangewezen natuurgebieden en milieu-
beschermingsgebieden van boringen. Bij de
vergunningverlening voor concrete planologische

Page 3
Streekplan Noord-Holland Zuid
145
aanvragen verwachten wij dat wordt aangegeven op
welke wijze het gebied ingericht wordt na beëindiging
van de boring.
Meer nog dan op het land, brengt het onderzoek
naar en de winning van aardgas en aardolie in water
risico’s met zich mee. Naast hoge ecologische waarden
kent de kustzone van de Noordzee ook belangrijke
gebruikswaarden, vooral op het gebied van recreatie
en visserij. Vanwege de grote gevolgen die calami-
teiten onder de kust voor deze waarden kunnen
hebben, zijn wij van mening dat deze activiteiten in
de kustzone in principe achterwege moeten blijven.
Ditzelfde geldt voor het IJsselmeer, Markermeer,
IJ- en Gooimeer, gelet op de belangen van (drink)-
watervoorziening, recreatie, visserij en natuur.
De uitkomst van een milieueffectrapportage kan ons
aanleiding geven onder voorwaarden met de
activiteiten in te stemmen Waar geen MER nood-
zakelijk is (bijvoorbeeld waar het gaat om een
(tijdelijke) aanvaardbare aantasting van waarden),
geldt dit eveneens.
Leidingen
Leidingen hebben een belangrijke transportfunctie.
Wij willen nieuw te leggen leidingen zoveel mogelijk
bundelen met bestaande leidingen of met andere
vormen van infrastructuur ten behoeve van een
optimaal grondgebruik.
Voor de nationale leidingstroken is voor direct
ruimtebeslag door het Rijk een minimale breedte van
70 meter bepaald. Een grotere strookbreedte kan,
afhankelijk van de plaatselijke situatie, wenselijk zijn.
Voor de regionale leidingstroken geldt een minimale
breedte van 35 meter voor de leidingenstrook. Bebou-
wing is binnen de leidingenstrook niet toegestaan.
Bij een leidingenstrook behoort een veiligheids-
gebied en een toetsingsgebied. De afstanden zijn
vastgelegd in circulaires van het Rijk voor aardgas-
leidingen en leidingen met brandbare vloeistoffen.
Voor regionale leidingstroken gaan wij uit van een
ruimtebeslag met een minimale breedte van 55 meter.
In deze veiligheidszone mogen geen ingrijpende
stedenbouwkundige ontwikkelingen plaatshebben
waarbij sprake is van concentraties van personen.
Aan weerszijden van de veiligheidszone is sprake
van een toetsingsgebied. Deze toetsingsgebieden zijn
voor nationale leidingstroken 175 meter en voor
regionale leidingstroken 80 meter breed.
Ook in het toetsingsgebied kunnen aan de steden-
bouwkundige ontwikkelingen in verband met de
veiligheid beperkingen worden opgelegd.
Ook rond hoogspanningsleidingen is in verband met
de veiligheid en ongestoorde bedrijfsvoering sprake
van leiding- en veiligheidsstroken, gebaseerd op
door de elektriciteitsbeheerders gehanteerde zakelijke
rechten. Hieruit vloeien beperkingen voor op te
richten bouwwerken voort.
Bovengrondse hoogspanningsleidingen kunnen
landschappelijk en voor een optimaal gebruik van de
grond ongewenst zijn maar zijn aanzienlijk goed-
koper dan ondergrondse. Onze inzet is bestaande en
toekomstige verbindingen zoveel mogelijk onder-
gronds te leggen.
Bovengenoemde aspecten over leidingen moeten in
bestemmingsplannen worden vastgelegd.
De landelijke elektriciteitsbeheerder TenneT wenst
een nieuwe 380 kV-verbinding Velsen-Leiden-
Zoetermeer aan te leggen. Bezien wordt in hoeverre
van bestaande tracés gebruik kan worden gemaakt.
Het Rijk volgt hiervoor een m.e.r.- en p.k.b-procedure.
7.3 Stort en verwerking van vuil
en bagger
Baggerverwerkingslocaties
Voor de verwerking van het in de komende 20 jaar te
verwachten aanbod aan baggerspecie is aanvullende
capaciteit nodig. Omdat het vervoer erg kostbaar is,

Page 4
Streekplan Noord-Holland Zuid
146
is het zaak om de verwerking van het bagger op
locaties dicht bij de ontstaansbron te laten plaats-
vinden.
In het Noordzeekanaalgebied is vooral behoefte aan
extra verwerkingslocaties voor het drogen van licht
verontreinigde bagger en voor het scheiden van zand
uit bagger. In het gebied van Gooi en Vechtstreek
gaat het vooral om locaties voor het ‘landfarmen’ en
drogen van zwaarder vervuilde baggerspecie.
Er zal actief naar geschikte locaties binnen deze
gebieden worden gezocht. Hierbij zal nadrukkelijk
gekeken worden naar de mogelijkheden van
voormalige afvalstortlocaties en naar het combineren
van baggerverwerking met natuurontwikkeling.
Baggerstortlocaties
Wij willen voor de korte termijn bagger die (nog) niet
verwerkt kan worden storten op reguliere stort-
plaatsen en in (voormalige zandwin-)putten in de
waterbodem. In het nader op stellen provinciaal
Uitvoeringsprogramma baggerspecie Noord-Holland
geven wij aan hoe groot de behoefte is aan open
putten voor het storten van (nog) niet verwerkbare
verontreinigde bagger in deze streekplanperiode.
Vuilstortlocatie
Conform bestaande bestuurlijke afspraken zal
3,7 miljoen m
3
ruimtelijk moeten worden gereser-
veerd voor een stortplaats Noord-Holland Zuid op
de voormalige CSM-slibvelden. Wij willen een en
ander afwegen tegen de noodzaak van een mogelijke
uitbreiding (door het aanpassen van de storthoogte)
van de stortplaats Nauerna.
7.4 Zandwinning
Voor de planperiode 1999 t/m 2008 zijn er door de
provincies voorlopige afspraken met het Rijk
gemaakt voor de winning van beton- en metsel-
zand
1)
. De totale taakstelling voor het Rijk is voor
deze periode 15 mln ton uit de rijkswateren.
Wanneer er veranderingen optreden in de huidige
prognoses van winbare grondstoffen van het rijk, die
aanleiding geven tot herziening van genoemde
aantallen, zullen Verkeer en Waterstaat en de
provincies opnieuw overleg met elkaar voeren. Voor
de provincie Noord-Holland komt deze winning
neer op 1,5 mln ton. Voor de genoemde 1,5 mln ton
zullen door Gedeputeerde Staten de benodigde
locatie(s) worden uitgewerkt op basis van geologisch
onderzoek.
Verder zijn wij van mening, dat er geen primaire
ophoogzandproductie (winning van zand als doel)
op land moeten plaatsvinden, tenzij er sprake is van
ophoogzandproductie bij secundaire winningen als
bijproduct bij (een) winning(en) voor beton- en
metselzand.
7.5 Energie/CO
2
Wij vinden milieu- en duurzaamheidsdoelen in het
omgevingsbeleid van groot belang. Wij dringen er bij
gemeenten op aan bij de planvorming duurzame
energie, energiebesparing en energie-efficiency
expliciet als ontwerp- en inrichtingscriterium mee te
nemen. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de
volgende onderdelen.
Ruimtelijke inpassing en opwekking van
duurzame energie
Windenergie
Voor het plaatsen van windmolens hebben wij voor-
keursgebieden geformuleerd. Initiatieven die binnen
de voorkeursgebieden worden ontplooid, kunnen op
onze actieve ondersteuning rekenen. Aan initiatieven
die betrekking hebben op locaties buiten de voorkeurs-
gebieden, stellen wij zwaardere eisen met betrekking
tot de ruimtelijke onderbouwing en de noodzaak.
1)
Zie deel 1 - 2
e
Structuurschema Oppervlaktedelfstoffen, blz. 36

Page 5
Streekplan Noord-Holland Zuid
147
In beginsel werken wij mee aan plaatsing van grote
turbines (dat wil zeggen met een vermogen van
1MW en meer) in groepen van ten minste 3 in lijn-
of 5 in clusteropstelling, zonder hoogtebeperking
vooraf. Nader onderzoek en verdere afweging moeten
dan tot afstemming van de exacte locatie met de
omgeving leiden.
Tot het voorkeursgebied voor de plaatsing van de
turbineopstellingen worden gerekend:
stroken langs grote kanalen, waterkeringen,
spoor- en snelwegen;
het industriële landschap;
de omgeving van kassengebieden;
het zuidelijk deel van de Haarlemmermeer;
open gebieden zonder bijzondere en waardevolle
kenmerken;
het grensgebied tussen water en land;
het gemeentelijk ingedeelde gebied recht voor
het haven- en industriegebied van de IJmond.
De plaatsing van middelgrote turbines op duurzame
bedrijventerreinen vinden wij aanvaardbaar.
Voor het grondgebied van de gehele provincie geldt
dat plaatsing van solitaire turbines in beginsel niet
op onze medewerking kan rekenen. Echter, indien
aangetoond wordt dat plaatsing in cluster- of lijn-
opstelling niet mogelijk is, kan plaatsing van een
solitaire turbine door ons worden aanvaard, mits het
betreft plaatsing:
op een bedrijventerrein, dan wel
bij een infrastructureel knooppunt, dan wel
nabij een markant punt in het landschap.
Dit kunnen locaties betreffen die binnen de stedelijke
invloedssfeer liggen. Onder een markant punt in het
landschap verstaan wij een accent ten opzichte van
het omringende landschap, zoals een kunstwerk
(brug, sluis, gemaal e.d.). Boerderijen rekenen wij
niet daaronder.
Op basis van de zogeheten windkansenkaart zal met
gemeenten en regio’s overlegd worden over de
plaatsing van windmolens. Ook andere ruimtelijke
aspecten, zoals landschappelijke waarde, recreatie en
veiligheid, zullen daarbij aan de orde komen.
Zonne-energie
Voor een optimale benutting van actieve en passieve
zonne-energie dringen wij er bij gemeenten op aan
minimaal 70% van de woningen en bedrijfsgebouwen
in nieuw aan te leggen woonwijken en bedrijven-
terreinen zuidwaarts te oriënteren. Wij vragen
gemeenten hier bij de opzet van bestemmingsplannen
en de beoordeling van bouwinitiatieven rekening
mee te houden.
Ruimtelijk gunstig situeren en koppelen van
energievragers en energieproducenten
Wij streven ernaar dat er gebruik wordt gemaakt van
restwarmte van bedrijven ten behoeve van nabij-
gelegen woonwijken, bedrijventerreinen en utiliteits-
gebouwen.

Page 6
Streekplan Noord-Holland Zuid
148
7.6 Geluid, luchtverontreiniging
en externe veiligheid
De combinatie van bedrijvigheid (incl. grote industrie),
verkeer en een internationale luchthaven maakt dat
Noord-Holland Zuid tot de zwaarder belaste
gebieden van Nederland behoort. Dit geldt voor
geluid, voor luchtverontreiniging (m.n. langs de
ringwegen rond Amsterdam) en voor externe
veiligheidsrisico’s. Zonder maatregelen is een groot
oppervlakte niet te benutten voor woningbouw en
andere gevoelige functies.
Voor geluid, externe veiligheid en luchtverontreini-
ging gelden, vanuit het oogpunt van bescherming
van burgers tegen risico’s en hinder, wettelijke
grenswaarden. Ruimtelijke ontwikkelingen worden
derhalve getoetst aan deze grenswaarden.
Geluid
De huidige regelgeving voor geluid is vastgelegd in
de Wet geluidhinder (Wgh). Voor geluid door
industrielawaai, afkomstig van gezoneerde industrie-
terreinen (art. 41 Wgh.), geldt een voorkeursgrens-
waarde van 50 dB(A) (etmaalwaarde). Binnen de
geluidszone is in beginsel geen woningbouw
toegestaan. Wij kunnen voor nieuw te projecteren
woningen hogere waarden vaststellen tot maximaal
55 dB(A). In bijzondere gevallen zijn ontheffingen
naar maximaal hogere waarden (plafonds) mogelijk
(art. 67 lid 4 en 5), onder criteria van ‘vervangende
nieuwbouw’en bij ‘zeehavengebonden’ activiteiten.
Voor geluid door wegverkeer geldt eveneens een
voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Ook hier
kunnen wij onder bepaalde voorwaarden en binnen
bepaalde grenzen hogere waarden vaststellen tot
55 dB(A) (buitenstedelijk) en ten hoogste 65 dB(A) in
stedelijk gebied (art. 82a en 83 Wgh.).
Daarnaast biedt de experimentenwet voor Stad- en
Milieuprojecten onder voorwaarden mogelijkheden
hogere waarden voor geluid toe te laten. Wij zullen
de verkenningen in het kader van deze projecten
nauwgezet volgen. Wij houden echter vast aan ons
beleid om het aantal geluidgehinderden per saldo
niet te laten toenemen.
Thans is een modernisering van de wetgeving voor
geluid (Modernisering Instrumentarium
Geluidbeleid) ‘MIG II’ in voorbereiding. De Wet
geluidhinder wordt gefaseerd gewijzigd, vooralsnog
blijven de huidige grenswaarden gelden. De
belangrijkste kenmerken van MIG II zijn het
dereguleren en decentraliseren van Wet
geluidhinder bevoegdheden.
De geluidszone voor de IJmond kan in 2003 worden
geactualiseerd. Het initiatief hiervoor ligt bij de
gemeente (onder het regime van de Wet Geluid-
hinder). In voorkomende gevallen bewaken wij de
zone op basis van gemaakte zonerings- en sanerings-
afspraken en de door de minister van VROM
vastgestelde Hoogst Toelaatbare Geluidbelasting
(MTG). Ons beleid blijft erop gericht het aantal
geluidgehinderden per saldo niet te laten toenemen.
In Noord-Holland is een aantal gebieden aan-
gewezen als stiltegebied. In deze gebieden wordt
beoogd, door het weren van geluidveroorzakende
activiteiten, overdag het geluidsniveau van 45 dB(A)
niet te overschrijden. De gebieden alsmede de
geldende regels en beperkingen zijn opgenomen in
de Provinciale Milieu Verordening (PMV)
3)
.
Luchtverontreiniging
Voor luchtverontreiniging zijn in het Besluit lucht-
kwaliteit (2001) grenswaarden voor verschillende
stoffen opgenomen. Voor wegverkeer is in het
algemeen stikstofdioxide (NO
2
) de meest bepalende
stof. Hiervoor geldt een grenswaarde van 40 ug/m
3
(jaargemiddelde). Er zijn geen ontheffingen mogelijk.
3)
Dit betreft de: IJsselmeerkust Zeevang, Polder Wormer, Jisp en
Neck, Ilperveld, Varkensland en Broekpolders, Ransdorp en
Holysloot, Loenderveensche Plassen, Breukelveensche- of Stille Plas.

Page 7
Streekplan Noord-Holland Zuid
149
Externe Veiligheid
Aan de productie, het gebruik, de opslag en het
transport van bepaalde stoffen (bv. chloor, ammoniak,
benzine, kerosine, LPG, etc.) zijn risico’s verbonden,
zoals brand, explosies, giftigheid. De risico’s worden
door twee factoren bepaald, namelijk de kans dat
zich een ongeval voordoet en de effecten van dat
ongeval. Het externe veiligheidsbeleid is ervoor om
de risico’s te beheersen of te verminderen. Daarnaast
bestaat ook beleid dat gericht is op de vermindering
van risico’s door het vliegverkeer.
Voor de beoordeling van risico’s worden twee
risicomaten gebruikt, namelijk het plaatsgebonden
risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR geeft de
kans per jaar aan dat een persoon op die plaats
overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij
een risicovolle activiteit, als die persoon zich een heel
jaar lang 24 uur per dag op die plaats bevindt.
Het GR houdt in de kans dat per jaar in één keer een
groep van tenminste een vooraf bepaalde grootte het
slachtoffer wordt van een ongeval.
In 2003 zullen er voor het PR wettelijke normen
worden vastgelegd die in de externe veiligheid al
vele jaren worden gehanteerd. Voor nieuwe situaties
geldt als maximaal toelaatbaar niveau een kans van
één op één miljoen per jaar. Op termijn gaat deze
norm ook gelden voor bestaande situaties.
Voor het GR geldt vooralsnog een oriënterende
waarde met een groepsrisico dat onder de lijn van
één op de 100.000 voor 10 slachtoffers en één op de
10.000.000 voor 100 slachtoffers rond inrichtingen en
spoorwegemplacementen ligt. Voor transportrisico’s
zijn deze waarden per kilometer tracé één op de
10.000 voor 10 slachtoffers en één op de 1.000.000
voor 100 slachtoffers.
Voor risicogevoelige bestemmingen is het belangrijk
te weten waar deze zich bevinden, zodat risico-
bronnen en deze bestemmingen zoveel mogelijk
worden gescheiden.
Rond de luchthaven Schiphol zijn door het Rijk
risicocontouren aangegeven. Voor het vliegveld
Hilversum zijn deze contouren nog niet bekend,
maar dit zal in de nabije toekomst worden geregeld.
Bezien wordt of het veiligheidsbeleid rond Schiphol
voor de kleine luchtvaart consequenties, in de zin
van risicocontouren, kent.
Enkele bedrijven, waarvoor wij bevoegd zijn tot
verlening van vergunningen, hebben hoeveelheden
gevaarlijke stoffen in opslag, productie of gebruik.
Rondom deze bedrijven is dan ook sprake van een
veiligheidscontour. Deze contouren leggen
beperkingen op aan de functies en bestemmingen.
Verder zijn er bedrijven waarvoor het Rijk, de
gemeente of het waterschap bevoegd gezag is.
Ook voor deze bedrijven geldt dat de veiligheids-
contouren ruimtelijke beperkingen opleggen. Met
deze veiligheidscontouren dient daarom in de
bestemmingsplannen rekening te worden gehouden.
Langs de transportassen en buisleidingen die
gevaarlijke stoffen vervoeren toetsen wij ruimtelijke
plannen aan de normen voor externe veiligheid.
Wij beoordelen daarbij of bebouwing gewenst is
binnen 200 meter vanaf de transportas. Buiten de
200 meter van de transportas zijn in principe geen
restricties, maar zullen wij voor objecten met hoge
dichtheid van personen afwegen of de bouw hiervan
gewenst is. Dit in verband met een mogelijke over-
schrijding van het groepsrisico.
Ruimtelijke beperkingen voortkomend uit de
wetgeving voor geluid, luchtverontreiniging en
externe veiligheid
De stiltegebieden en de ruimtelijke beperkingen ten
gevolge van de geluidszones rond de industrie zijn
op de kaart: milieubeschermingsgebieden, geluids-
en veiligheidszones en technische infrastructuur,
aangegeven.
Rond de grote chemische inrichtingen in het gebied
gelden ook vanuit externe veiligheid forse afstand-
beperkingen rond de bron. In de meeste gevallen
zullen de geluidszones echter het meest bepalend
zijn voor de ruimtelijke beperkingen.
Ook veel kleinere inrichtingen leveren risico’s voor

Page 8
Streekplan Noord-Holland Zuid
150
de omgeving (b.v. opslagplaatsen voor bestrijdings-
middelen, LPG tankstations, vuurwerkinrichtingen,
ammoniakkoelinstallaties etc.). Voor alle inrichtingen
geldt vanaf 2003 een registratieplicht. De risico-
contouren worden onder meer opgenomen in de
zogenaamde Risicokaart Noord-Holland.
Verder zijn op bovengenoemde kaart ook weer-
gegeven de indicatieve contouren voor geluid van
50 dB(A) en 55 dB(A) langs de rijks- en provinciale
wegen
4)
.
Voor externe veiligheid zal op korte termijn de voor
inrichtingen geldende grenswaarde voor het plaats-
gebonden risico (PR) van 10-6/jaar een wettelijke
basis krijgen
5)
. Ook voor bestaande situaties zal deze
waarde van 1*10-6/jaar gaan gelden. Op de korte
termijn zal ook voor het vervoer van gevaarlijke
stoffen een AMvB worden opgesteld. Over de
wettelijke basis voor het GR worden in 2003 nadere
afspraken gemaakt.
Op basis van bestaande onderzoeksgegevens ligt het
Plaatsgebonden Risico (PR) op zijn hoogst enkele
tientallen meters buiten de vervoersassen. Voor
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen 200 meter
ter weerszijden van vervoersassen waarover veel
gevaarlijke stoffen worden vervoerd (en binnen de
toetsingsafstand van buisleidingen) geldt dat
gemeenten (laten) onderzoeken of er uit het Plaats-
gebonden Risico en het GroepsRisico beperkingen
voortvloeien.
Het Rijk heeft in het Nationaal Milieubeleidsplan
(NMP) aangekondigd, dat langs bepaalde intensief
gebruikte transportroutes voor gevaarlijke stoffen
zones worden ingesteld die kunnen doorwerken in
de ruimtelijke ordeningsplannen. Voor transport per
rail wordt een afstand van 30 meter ter linker en
rechterzijde van het spoor aangegeven. Voor welke
wegen en vervoersassen dit gaat gelden en welke
afstanden moeten worden aangehouden is nog niet
bekend.
Wij gaan er vanuit dat dit vooral betrekking heeft op
de rijkswegen, intensief gebruikte provinciale wegen
en spoorlijnen.
In het PMP 2002-2006 hebben wij geschreven reke-
ning te houden met beperkingen ten aanzien van de
ruimtelijke ordening langs deze transportroutes
gevaarlijke stoffen. Op een afstand van meer dan
200 meter ter weerszijden van de vervoersassen
gevaarlijke stoffen gelden geen beperkingen voor de
ruimtelijke ordening, al zal men bij grote projecten
met een hoge dichtheid van personen moeten
streven naar het voldoen aan de oriënterende
waarde van het GroepsRisico.
Voor luchtverontreiniging kan in het algemeen een
indicatieve zone afstand van 200 meter worden
aangehouden.
Van alle genoemde indicatieve afstanden kan alleen
worden afgeweken op basis van een gericht onder-
zoek, waarbij rekening wordt gehouden met
specifieke lokale omstandigheden. In de Leidraad
Provinciaal Ruimtelijk Beleid wordt in meer detail
ingegaan op de plantoetsingseisen.
Overig beleid
Bovenstaande contouren kunnen op gespannen voet
staan met het provinciale beleidsuitgangspunt om
het landelijk gebied zoveel mogelijk vrij te houden
door verdichting van functies in de binnensteden en
door herstructurering van bestaande bedrijven-
terreinen. In het landelijke project Stad en Milieu
staat deze problematiek centraal. Eén van de
projecten is het project Stad en Milieu Velsen Noord.
Binnen het project wordt onderzocht in hoeverre
door middel van specifieke milieumaatregelen meer
ruimtewinst haalbaar is.
Voor Schiphol geldt de nationale wet- en regelgeving
zoals vastgelegd in de wijziging wet luchtvaart en de
4)
De beperkingen worden met name bepaald door de
NO
2
-contour van 40 ug/m
3
en de geluidscontour van 55 dB(A).
5)
Concept AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid
inrichtingen.

Page 9
Streekplan Noord-Holland Zuid
151
beide uitvoeringsbesluiten (luchthavenindeling-
besluit en luchthavenverkeerbesluit). Binnen het
beperkingengebied gelden ruimtelijke beperkingen.
7.7 Defensie
Binnen het streekplangebied bevindt zich een aantal
defensiecomplexen. Een belangrijk deel daarvan
betreft kazernes, gebouwen en/of voorzieningen
gelegen binnen het verstedelijkingsgebied. Deze zijn
in het streekplan aangegeven. Voor deze defensie-
complexen gelden onverkort de beleidslijnen voor de
inrichting van het gebied binnen de rode contour
(paragraaf 4.8).
Uitsluitend in de regio Gooi en Vechtstreek bevinden
zich solitair gelegen complexen groter dan 5 ha,
alsmede een oefen (OT) en een oefen- en rampen-
terrein (ORT). De defensiecomplexen zijn als stedelijk
gebied vermeld op de streekplankaart en behouden
hun militaire functie. Het OT is gelegen binnen de
PEHS en derhalve niet opgenomen in de rode contour.

Page 10
Streekplan Noord-Holland Zuid
152