If there are images in this attachment, they will not be displayed.  Download the original attachment
Page 1
7.1 Inleiding
Wij maken onderscheid tussen beleidsinstrumenten en uitvoeringsinstrumenten.
Beleidsinstrumenten zijn middelen gericht op de doorwerking van provinciaal beleid in het beleid van
gemeenten. Deze zijn in hoofdstuk 5 beschreven. Uitvoeringsinstrumenten zijn het gereedschap waar-
door concrete uitvoering bereikt wordt of wordt gestimuleerd. Zie hiervoor hoofdstuk 4.
Uiteraard kan de keuze van de instrumenten niet los worden gezien van de rol die de provincie in een
concreet geval speelt bij de uitvoering.
Het Ontwikkelingsbeeld is voor ons een beleidskader voor zowel de beoordeling van het ruimtelijke
beleid van (samenwerkende) gemeenten als voor de uitvoering van ons beleid. Het geeft ons beleid op
hoofdlijnen aan voor een periode van 30 jaar. Wij hebben met ons beleid gekozen voor meer vrijheid en
verantwoordelijkheid voor gemeentebesturen en anticiperen daarmee op de nieuwe Wet op de
ruimtelijke ordening die de eigen verantwoordelijkheid van Rijk, provincies en gemeenten als uitgangs-
punt heeft.
Wij dringen bij gemeenten sterk aan op ‘doorvertaling’ van ons beleid in (inter-)gemeentelijke struc-
tuurvisies waarin wonen, werken, recreatie en natuur in samenhang beleidsmatig worden bepaald en in
integrale projecten kansen met andere partijen worden benut, (rood-groen benadering, regionale
vereveningsmogelijkheden e.d.). Structuurvisies kunnen richtinggevend zijn voor de juridisch bindende
vastlegging in bestemmingsplannen en projectprocedures.
195
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
7 Beschrijving van bestuurlijke en
juridische instrumenten

Page 2
Schematisch kunnen de verschillende planvormen op diverse niveau’s als volgt worden weergegeven,
waarbij de verplichte planvormen bij nieuwe ontwikkelingen zijn onderstreept.
Via de goedkeuring van bestemmingsplannen door Gedeputeerde Staten werken onze beleidslijnen in
dit Ontwikkelingsbeeld door in het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Gemeenten moeten dus met dit
Ontwikkelingsbeeld en met de nadere beleidsregels in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid
rekening houden. Goedkeuringsprocedures en (onder de nieuwe wetgeving) provinciale regelgeving en
procedures kunnen uiteraard aanzienlijk worden verkort of worden vermeden als bestemmingsplannen
of projectprocedures zijn gebaseerd op gemeentelijke structuurvisies waarmee wij hebben ingestemd.
7.2 Beleidsinstrumenten
Hieronder geven wij een overzicht van een aantal in dit Ontwikkelingsbeeld opgenomen
beleidsinstrumenten die voor de doorwerking van het beleid van groot belang zijn.
196
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Provincie
Regio
Gemeente
Projectniveau
Integrale visie
Ontwikkelings
Integrale regiovisie/
Gemeentelijke
Ontwikkelings
visie 2030
Intergemeentelijke
structuurvisie
visie plangebied
structuurvisie
Juridische
streekplankaarten
Bestemmingsplan
onderlegger
Planologisch
Beleidskader 2004-2014
Afstemming
Kwaliteits Handvest
Regionale woon-
Lokale woonvisie
woningbouw
wonen
visie
of volkshuis-
vestingsplan
Afstemming
Nota Ruimte
Regionale
Gemeentelijke
bedrijventerreinen
voor Bedrijven
bedrijven-
bedrijven-
terreinenvisie
terreinenvisie
Ruimtelijke
Regioprofielen
Beeldkwaliteitsplan
Beeldkwaliteitsplan
kwaliteit
Identiteit NHN
Landschaps Katern

Page 3
Bestaand stedelijk
gebied
Uitsluitingsgebieden
Zoekgebieden
Beeldkwaliteitplan
Wij sturen in het Ontwikkelingsbeeld de verstedelijking niet meer in kwantitatieve zin maar wij werken
in dit Ontwikkelingsbeeld met het bestaand stedelijk gebied. Het bestaand stedelijk gebied is vastgelegd
op de kaart Planologische Beleidskader 2004-2014 met een schaal van 1: 100.000.
Het bestaand stedelijk gebied wordt uiteindelijk door de gemeente in het bestemmingsplan meer
gedetailleerd vastgelegd op een kaartschaal van minimaal 1:10.000 en zijn pas dan juridisch bindend.
Op dezelfde kaart is sprake van uitsluitingsgebieden. Dit zijn gebieden die niet voor (verdere) meer
omvangrijke stedelijke functies in aanmerking komen om redenen van natuur, milieu, landschap,
cultuurhistorie en waterhuishouding of andere ruimtelijke redenen en slechts onder bepaalde voor-
waarden voor andere niet- stedelijke ontwikkelingen met aanzienlijke ruimtelijke effecten. Wij verwijzen
verder naar hoofdstuk 5.
De gebieden op dezelfde kaart buiten het bestaand stedelijk gebied en buiten de uitsluitingsgebieden
zijn de zoekgebieden. In deze gebieden kunnen ontwikkelingen op het punt van stedelijke functies of
andere ontwikkelingen zoals diverse vormen van recreatieve voorzieningen plaatshebben mits
bestemmingsplannen of projectprocedures hiervoor worden onderbouwd met een Beeldkwaliteitsplan
en – voor zover het gaat om woningbouw – gebaseerd zijn op een regionale woonvisie of – voor zover
het gaat om bedrijfsvestigingen – op een regionale bedrijventerreinenvisie. In grote delen gelden in
verband met meer specifiek te beschermen belangen – naast het vereiste van een Beeldkwaliteitsplan –
aanvullende aandachtspunten ter bescherming van specifieke belangen.
Wij staan overschrijding van het bestaand stedelijk gebied in het ontwikkelingsgebied voor stedelijke
functies en andere grootschalige (niet-stedelijke) functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten uit-
sluitend toe op voorwaarde dat hierdoor de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse wordt gewaarborgd. Dit
vereist een ruimtelijke onderbouwing van het gemeentebestuur van verstedelijkingsplannen in
bestemmingsplannen of projectprocedures waarin in ieder geval de relatie tussen de plannen en kern-
kwaliteiten (beeldkwaliteit) van het gebied wordt toegelicht. Dit onderdeel van de ruimtelijke onder-
bouwing, te leveren door het gemeentebestuur, noemen wij een Beeldkwaliteitsplan.
Wij beoordelen het Beeldkwaliteitsplan aan de hand van de Regioprofielen voor de regio’s Noord-
Kennemerland, Kop van Noord-Holland en West-Friesland en het Landschapskatern Noord-Holland
die zijn opgenomen in onze Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid.
197
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 4
Op deze manier integreren wij ons cultuurhistorische- en landschapsbeleid in ons ruimtelijke beleid
voor het landelijke gebied. Nieuwe ontwikkelingen kunnen worden aangegrepen om cultuurhistori-
sche- en landschappelijke waarden te behouden en te versterken. Hiermee wordt voldaan aan een van
de doelstellingen van het cultuurhistorische- en landschapsbeleid, namelijk behoud door ontwikkeling.
Deze gedachte is geheel in overeenstemming met het Belvedèrebeleid van het Rijk.
In een Beeldkwaliteitsplan wordt een verantwoording gegeven van de beoogde stedelijke ontwikkeling
of van andere ingrepen met aanzienlijke ruimtelijke consequenties over de volgende aspecten:
Aandacht voor de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied en de bewoners die bepalend is voor
de identiteit.
Aansluitend bij de ordeningsprincipes van het landschap.
Bebouwingskarakteristieken en inpassing daarin of aanpassing daaraan (architectuur, stedenbouw
en openbare ruimte).
De inpassing van het plangebied in de context van een wijdere omgeving.
De huidige kwaliteiten van de omgeving en maatregelen om negatieve effecten van de nieuwe ont-
wikkeling op te heffen.
Uiteraard betreft het hier altijd maatwerk in relatie tot de schaal, bebouwing, dynamiek, landschapstype
en identiteit van het gebied. Met een Beeldkwaliteitsplan wordt een goede ruimtelijke onderbouwing
geleverd voor nieuwe beleidsontwikkelingen, maar het kan ook dienen als toetsingskader voor bouwen
inrichtingsplannen, de welstand, de uitvoering of de handhaving.
Wij stellen geen juridische eisen aan de vorm van het Beeldkwaliteitsplan.
Een Beeldkwaliteitsplan is verplicht bij een bestemmingsplan of projectprocedure maar kan dan onder-
deel uitmaken van de toelichting van een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing bij een project-
procedure of kan een zelfstandig beleidsdocument zijn of geïntegreerd zijn in een gemeentelijke struc-
tuurvisie ten behoeve van de gehele ruimtelijke ontwikkeling in een gemeente. In de laatste gevallen is
vaststelling door Burgemeester en Wethouders of de Raad dan wel een vereiste. De facto is dit de maxi-
maal mogelijke juridische inbedding van het Beeldkwaliteitsplan. Hierdoor krijgt dit plan een juridische
status, waaraan rechten kunnen worden ontleend. De goedkeuring van een bestemmingsplan c.q. de
aanvraag om een verklaring van geen bezwaar kan dan worden onthouden c.q. geweigerd wegens strijd
met een goede ruimtelijke ordening. In de herziening van de Leidraad c.q. de opstelling van de veror-
dening in het kader van de nieuwe WRO zal het Beeldkwaliteitsplan worden toegevoegd aan de
beleidsinstrumenten.
198
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 5
Regionale Woonvisie
Er is voldoende inspraak overeenkomstig de in de gemeente geldende inspraakverordening en overleg
met belanghebbenden nodig, waarbij wij hechten aan een stevige inbreng van de gebruikers. In het
Beeldkwaliteitsplan wordt hierover verantwoording afgelegd.
Goede juridische doorwerking van het Beeldkwaliteitsplan in het bestemmingsplan is noodzakelijk.
Daarom is het belangrijk dat de kwaliteitsrichtlijnen uit het Beeldkwaliteitsplan hun neerslag vinden op
de bestemmingsplankaart en in de voorschriften.
Belangrijke informatie voor Beeldkwaliteitsplannen vindt u in:
De cultuurhistorische Waardenkaart en de cultuurhistorische Regioprofielen. De regioprofielen zijn
opgenomen in de Provinciale Leidraad Ruimtelijk Beleid.
Landschapskatern Noord-Holland 2001.
De studie ‘Identiteit Noord-Holland Noord’ van de provincie Noord-Holland.
Het Kleine Kernen Kookboek van de provincie Noord-Holland.
Wij zijn van plan meer onderzoek te doen en een pilotproject voor Beeldkwaliteitsplannen op te zetten
om gemeenten bij het gebruik ondersteuning te verlenen. Het instrumentarium is, met de combinatie
van vrijheid, kwaliteit en samenwerking vernieuwend. Daarom is het van belang dat wordt gevolgd of
de kwaliteitsimpuls door middel van Beeldkwaliteitsplannen daadwerkelijk tot stand komt. Daarom
zullen Gedeputeerde Staten de werking en de toepassing van het Beeldkwaliteitsplan voor 1 januari 2007
evalueren en hierover aan Provinciale Staten rapporteren. Als gemeenten niet voldoen aan de eisen van
de provincie of als gemeenten niet in staat zijn om samen te werken, heeft het Ontwikkelingsbeeld
mogelijkheden om eenzijdig daarop te sturen. Zowel de woon- en bedrijventerreinenvisie als het Beeld-
kwaliteitsplan kan juridisch worden afgedwongen door onthouding van goedkeuring aan een bestem-
mingsplan. Door een aanwijzing kunnen Gedeputeerde Staten gemeenten verplichten tot het opstellen
van een Beeldkwaliteitsplan.
Wij beoordelen het bestemmingsplan of projectprocedure van de gemeenten als deze (mede) betrekking
heeft op woningbouw ook op de vraag of en hoe de woningbouwplannen zijn afgestemd in regionaal
verband. Het instrument hiervoor is de Regionale woonvisie. Voor Noord-Holland Noord is sprake van
3 Regionale woonvisies: West-Friesland, Kop van Noord-Holland en Noord-Kennemerland.
Doel van een regionale woonvisie is partijen in een regio zoals gemeenten, woningbouwcorporaties en
zonodig andere partijen bij elkaar te brengen om kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwvraag-
stukken te coördineren.
199
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 6
De regionale woonvisie gaat tenminste in op:
Verdeling van de totale regionale bouwopgave over gemeenten.
Afstemming tussen gemeenten wat betreft te realiseren woonmilieus (stedelijk en groen).
Herstructureringsopgaven.
Het binnenstedelijk te realiseren aantal woningen (uitgaande van een inspanningsverplichting van
40% waarvan alleen gemotiveerd mag worden afgeweken).
Woningbouwopgave voor starters in de regio.
De opgaven voor wonen en zorg.
De te handhaven respectievelijk te ontwikkelen kernvoorraad (sociale woningbouw) in de regio.
Met een evenwichtige spreiding over de gemeenten in de regio.
In het Ontwikkelingsbeeld geven wij per regio aan wat de totale woningbouwopgave is op basis van de
eigen behoefte van de regio. Dit moet worden beschouwd als het minimaal te bouwen aantal woningen
in de regio. Wij geven de gemeenten – in samenwerking met woningbouwcorporaties en zonodig
andere betrokkenen in de regio – de vrijheid zelf afspraken te maken over de verdeling van de woning-
bouwopgave over de in de regio gelegen gemeenten in een regionale woonvisie met de in het
Ontwikkelingsbeeld genoemde minimum -woningbouwopgave als vertrekpunt. Het periodieke regio-
nale volkshuisvestingsoverleg biedt daartoe mogelijkheden. Bij het opstellen van de regionale woon-
visies dienen de maatschappelijke organisaties en burgers betrokken te worden om te zorgen voor
voldoende draagvlak. Eventueel kunnen gemeenten ook afspreken of en waar eventueel woonland-
schappen tot ontwikkeling worden gebracht binnen of buiten de minimale bouwopgave. Zoals gezegd
gaan wij uit van een inspanningsverplichting van 40% voor het binnenstedelijk en binnendorps aandeel
te bouwen woningen per regio. Dit houdt ook in dat wij ervan uitgaan dat in de regionale woonvisies de
nodige prioriteit wordt gegeven aan het bouwen in en bij de grotere stedelijke concentraties HAL, HES
en Den Helder. De regionale woonvisies worden beoordeeld met in achtneming van het beleid in dit
Ontwikkelingsbeeld en het overige volkshuisvestingsbeleid (o.m. de woningbouwafspraken).
Wij willen een actieve, initiërende en ondersteunende bijdrage leveren aan de totstandkoming van de
regionale woonvisies.
Wij zullen een regierol vervullen en door inzet van bestuurlijke en andere middelen de totstandkoming
ervan tot het uiterste bevorderen, ook als de samenwerking niet uit de partijen zelf voortkomt.
Als een handreiking voor gemeenten bij het maken van regionale woonvisies is een onderzoeksrapport
over de woonmilieus in Noord-Holland Noord verspreid.
200
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 7
Regionale
bedrijventerreinen-
visie
De regionale woonvisies moeten aan de provincie worden aangeboden, ter bespreking door Provinciale
Staten (cie. Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting). Als ondanks onze inspanningen een regionale
woonvisie niet binnen twee jaar na de vaststelling van het Ontwikkelingsbeeld in Provinciale Staten
door de gemeenteraden in de regio is vastgesteld en aan de provincie is aangeboden gaan Gedeputeerde
Staten zelf tot vaststelling van de gemeentelijke contingenten over op basis van de alsdan als maximum
te hanteren regionale woningbouwopgaven die in het Ontwikkelingsbeeld zijn genoemd. Gedeputeerde
Staten werken in dat geval het Ontwikkelingsbeeld daartoe nader uit. Zij kunnen daarbij besluiten uit
een oogpunt van goede volkshuisvesting gemeenten een hoger contingent te geven dan voor de eigen
behoefte nodig is. Zolang een regionale woonvisie niet totstandgekomen is zullen wij terughoudend zijn
met onze goedkeuring van nieuwe woningbouwplannen in Ontwikkelingsgebieden. De vraag of sprake
is van voldoende plancapaciteit speelt hierbij een rol.
Wij beoordelen het bestemmingsplan of projectprocedure van de gemeenten, als deze betrekking heeft
op ontwikkeling of uitbreiding van bedrijventerreinen, ook op de vraag of en hoe het plan is afgestemd
in regionaal verband. Deze afstemming wordt weergegeven in een regionale bedrijventerreinenvisie.
Doel van deze visie is gemeenten en zonodig andere partijen bij elkaar te brengen om kwantitatieve en
kwalitatieve vraagstukken over bedrijventerreinen te coördineren. Voor Noord-Holland Noord is sprake
van drie regionale visies: West-Friesland, Kop van Noord-Holland en Noord-Kennemerland. Mocht
Noord-Holland Noord in zijn geheel een overkoepelende visie willen maken in plaats van drie regionale
bedrijventerreinenvisies, dan staan wij dat initiatief niet in de weg.
Wij geven de gemeenten in de regio de vrijheid zelf afspraken te maken waar een deel van de nieuwe
terreinen worden ontwikkeld of uitbreidingen van bestaande terreinen plaats vinden. De locatie van een
aantal grote regionale terreinen wordt echter door ons vastgelegd. Wij willen een actieve, initiërende en
ondersteunende bijdrage leveren aan de totstandkoming van de regionale bedrijventerreinenvisies.Wij
zullen een regierol vervullen en door inzet van bestuurlijke en andere middelen de totstandkoming ervan
bevorderen. De regionale bedrijventerreinenvisies moeten aan de provincie worden aangeboden, ter
bespreking door Provinciale Staten (cie. Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting). Als een regionale
visie niet binnen twee jaar na de vaststelling van het Ontwikkelingsbeeld in Provinciale Staten door de
gemeenteraden in de regio is vastgesteld en aan de provincie is aangeboden, gaan Gedeputeerde Staten
over tot vaststelling. Gedeputeerde Staten werken in dat geval het ontwikkelingsbeeld daarop nader uit.
De regionale bedrijventerreinenvisie gaat tenminste in op:
regionale verdeling van bedrijventerreinen over gemeenten;
201
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 8
vestigingsmilieus: verscheidenheid (kwalitatieve verschillen tussen terreinen);
herstructurering en intensivering ruimtegebruik.
Bij het opstellen van de regionale bedrijventerreinenvisie dienen de maatschappelijke organisaties en
burgers te worden betrokken om te zorgen voor voldoende draagvlak.
In de visie wordt aandacht gegeven aan de planning van herstructureren van verouderde bedrijventer-
reinen en uitbreidingen of nieuw ontwikkelen van bedrijventerreinen. Dit gebeurt op basis van een
door ons regionaal te bepalen contingent voor uitbreiding, zoals opgenomen in hoofdstuk 6. Zowel de
locaties als de fasering komen aan bod in de visie. Er wordt rekening gehouden met de locaties van en
fasering voor de ontwikkeling van de regionale bedrijventerreinen. In de visie wordt duidelijk gemaakt
hoe uitvoering wordt gegeven aan onze ambitie om uitbreidingen op een ruimtelijk geconcentreerde
wijze plaats te laten vinden.
In de regionale visie wordt bepaald welke bedrijvigheid bij voorkeur waar wordt gefaciliteerd, of wordt
toegestaan, zodanig dat rekening wordt gehouden met vestigingsplaatsfactoren. Hierbij wordt gebruik
gemaakt van een typologie van vestigingsmilieus uit ons locatiebeleid (zie hiervoor ook hoofdstuk 6).
Vestigingsmilieus zijn gebieden met bepaalde kenmerken qua kwaliteit, bereikbaarheid en stedelijke
dichtheid. De vestigingsmilieus verschillen verder door hun ligging en de mogelijkheid voor het combi-
neren met andere functies zoals wonen. Bepaalde bedrijfsfuncties passen goed, zijn toelaatbaar onder
voorwaarden, of passen niet in een bepaald vestigingsmilieu.
Dat hangt af van:
de kenmerken en mogelijkheden van die vestigingsmilieus;
de vestigingsplaatsfactoren van de verschillende functies.
Er wordt voorkomen dat ruimte voor industrie opgesoupeerd wordt door functies die ook elders in de
bebouwde ruimte een plaats zouden kunnen krijgen. Te denken valt bijvoorbeeld aan kantoren en
grootschalige detailhandel. Verder wordt voorkomen dat bedrijven vanuit het oogpunt van milieu of
veiligheid, of vanwege de schaalgrootte ten opzichte van de omgeving, op de verkeerde plek komen.
De regionale bedrijventerreinenvisie, en uiteindelijk de individuele gemeentelijke plannen, toetsen wij
aan de hierboven omschreven hoofdlijn en de in de Leidraad op te nemen tekst.
Uitwerkingen zijn mogelijk voorzover zij passen binnen de provinciale kaders, op basis van een goede
onderbouwing. Hieraan besteden wij nader aandacht in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid.
202
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 9
Leidraad Provinciaal
Ruimtelijk Beleid
Doorwerking in het
Waterhuishoudings-
beleid
In de regionale bedrijventerreinenvisie wordt tenslotte gewaarborgd dat er een optimale afstemming is
tussen geplande uitbreiding en de verkeers- en vervoersinfrastructuur. Dat wil niet zeggen dat dit in alle
gevallen kan. Lokale en regionale omstandigheden kunnen leiden tot een specifieke keuze. Flankerende
maatregelen, zoals bijvoorbeeld vervoersmanagement, kunnen een functie alsnog goed mogelijk maken.
Dergelijke maatregelen worden verwoord in de plannen voor specifieke uitbreidingen (bestemmings-
plan en Beeldkwaliteitsplan).
Het Ontwikkelingsbeeld biedt niet in alle gevallen voldoende gegevens om gemeentelijke ruimtelijke
plannen aan te kunnen toetsen. Het is volgens de Wet op de Ruimtelijke Ordening een plan op hoofd-
lijnen. Wij houden de beleidslijnen bovendien – vanwege de beleidsontwikkelingen om ons heen –
bewust globaal om op die manier flexibel te kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen en initia-
tieven van onderop. Als voor een goede doorwerking van ons ruimtelijk beleid op een bestemmings-
planschaal nog meer gedetailleerde beleidsregels nodig zijn, werken Gedeputeerde Staten het streekplan
verder uit of vullen beleidsuitspraken verder in met beleidsregels in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk
Beleid. Deze is als internetsite gepubliceerd: (http://www.noord-holland.nl/). Via deze ingang kan vervolgens
worden doorgelinkt naar de diverse onderwerpen van het ruimtelijk relevante sectorbeleid. Dit is met
name van belang voor de vindplaatsen van het gebiedsgericht beleid dat mede geldt voor zoek- en
uitsluitingsgebieden. Deze Leidraad zal gelijk met de inwerkingtreding van het Ontwikkelingsbeeld
Noord-Holland Noord of zo spoedig mogelijk daarna voor wat betreft het ruimtelijke beleid voor het
landelijke gebied (met name het agrarisch- ruimtelijke beleid) worden aangepast aan het beleid en het
instrumentarium van dit Ontwikkelingsbeeld, waaronder onder meer de Regioprofielen, het Rood voor
Groen beleid in de zoekgebieden en de mogelijkheden van de Ruimte voor Ruimte regeling in uit-
sluitingsgebieden. Het is duidelijk dat dus gemeenten – gelijk nu reeds het geval is met het geldende
streekplan – niet alleen met het Ontwikkelingsbeeld maar ook met dergelijke beleidsregels rekening
moeten houden bij het maken van bestemmingsplannen of de voorbereiding van artikel 19-projectproce-
dures. Via de bij deze laatstgenoemde instrumenten behorende wettelijke inspraakprocedures geniet
tenslotte eenieder de vereiste rechtsbescherming.
In verband met het bepaalde in art. 4 lid 1 van de WRO zal de doorwerking van dit beleid in het
Waterbeleid van het Waterplan begin 2006 zijn herzien.
In hoofdlijnen betreft de doorwerking van het Ontwikkelingsbeeld op het waterbeleid de volgende
zaken:
De algemene doelstellingen voor de waterkwaliteit.
203
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 10
Uitvoeringsafspraken
met gemeenten
Ruimtelijke
reserveringen
De voorwaarden die gesteld worden ten aanzien van nieuwe projectvestigingen bollenteelt (10% van
de beschikbare ruimte wordt gebruikt voor helofytenfilters t.b.v. waterzuivering, projectvestiging en
m.e.r. (inclusief geohydrologisch onderzoek).
Voorwaarden ten aanzien van duurzaamheid en zoveel mogelijk gesloten watersystemen bij nieuwe
glastuinbouwlocaties.
Evenwichtig omgaan met de oplossingentrits voor waterproblemen.
De de voorkeur voor fijnmazige oplossingen, maatwerk per gebied en problemen oplossen waar ze
ontstaan.
Het efficiënt gebruik van IJsselmeerwater en het aangaan van de discussie over het standstill-
beginsel voor het IJsselmeer.
De nuancering van WHP-2 uitgangspunten voor voorraadbeheer en robuust watersysteem.
De financering waterbeleid conform het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Een gewenste differentiatie in ruimtelijke functies ten behoeve van veiligheidsnormering en
kostenverhaal voor waterbeheer.
De opgaven voor wateroverlast-, kwaliteit- en tekortopgaven zoals vermeld bij de gebieden Noord-
Kennemerland, de Kop en West-Friesland.
De onderzoeksopgave voorraadbeheer voor de Kreekrug.
De facilitering van ruimtelijke functies via de systematiek van uitsluitingsgebieden en zoekgebieden
met extra aandacht voor water.
De ‘indicatieve richtlijn’ van 11% aan ruimte voor waterberging stedelijk gebied (met mogelijkheid
van meer of minder.
De watertoets, met óók aandacht voor de kosten van waterbeheer.
Voor de aanpak van de stedelijke vernieuwing 2005-2010 zullen de gemeenten in het kader van het
Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) de programma’s bijstellen. Op dit moment is niet zeker
hoeveel geld Rijk en provincie hiervoor beschikbaar zullen stellen. Alleen Alkmaar ontvangt het geld
rechtstreeks van het Rijk. De overige gemeenten ontvangen het geld van de provincie.
Sommige ontwikkelingen op de lange termijn tot circa 2030,met een bepaalde mate van onzekerheid
over de aard van de ingreep, zijn als ruimtelijke reserveringen in het Ontwikkelingsbeeld vastgelegd.
Hiermee wordt bedoeld dat het bestaande gebruik van een bepaald gebied doorgang kan vinden maar
veranderingen die haaks staan op de gewenste ontwikkeling onmogelijk moeten worden gemaakt.
Er kan later worden gekozen om nader beleid te formuleren, hetzij via een herziening van het
Ontwikkelingsbeeld, hetzij via een uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld door Gedeputeerde Staten.
204
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 11
Verstedelijkings-
afspraken tot 2010
Grondbeleid
Milieu-
Effectrapportage
In geval van een uitwerkingsplan door Gedeputeerde Staten is wel vereist dat wij in het Ontwikkelings-
beeld voldoende duidelijkheid geven over de randvoorwaarden die Gedeputeerde Staten bij de uit-
werking in acht moeten nemen. Voor het ontwikkelingsgebied Wieringerrandmeer, het Woonlandschap
Zandzoom, de reserveringsgebieden voor glastuinbouw en permanente bollenteelt zijn dergelijke reser-
veringen op de kaart aangegeven.
In vervolg op de Vinex-afspraken 1995-2005 zijn met het Rijk herziene woningbouwafspraken gemaakt
voor de periode 2005-2010. Voor Noord-Holland heeft dat geleid tot twee sets van intentieafspraken, één
voor het ROA-gebied en één voor overig Noord-Holland. In 2004 worden definitieve afspraken over de
woningbouw tot 2010 gemaakt. Wij zullen zoveel mogelijk de afstemming bevorderen tussen de
woningbouwafspraken, het Ontwikkelingsbeeld en de regionale woonvisies waarvan al eerste aanzetten
zijn gemaakt.
Ruimtelijke ontwikkelingspolitiek is niet mogelijk zonder een effectief grondbeleid. De ontwikkelingen
op de grondmarkt nopen tot aanscherping van dit beleid. Voor realisering van belangrijke opgaven in
dit Ontwikkelingsbeeld zullen wij dit instrument inzetten. De rol van de provincie bij de uitvoering en
het regionaal karakter van een project spelen daarbij een belangrijke rol. Wij zullen beoordelen of het
instrument van de anticiperende verwerving of optie tot aankoop dan wel dat samenwerkingsver-
banden met publieke of private partners het gewenste resultaat opleveren. Wij verwijzen verder naar
onze Tweede Nota Grondbeleid van 2001. De daarin genoemde uitgangspunten blijven onverkort van
kracht zoals:
Verruiming van het budget voor anticiperende verwerving van gronden tot ruim 27 miljoen euro.
Verruiming van het instrument onteigening.
Eén bedrijfsverplaatsingsregeling voor de hele provincie.
Toepassen van de optie tot aankoop als nieuwe mogelijkheid.
Samenwerking met andere overheden en partijen.
In het besluit MER 1994 is de m.e.r.-plicht voor bepaalde activiteiten verbonden aan de vaststelling van
het ruimtelijk plan waarin als eerste in een dergelijke activiteit wordt voorzien. Het is inmiddels vaste
jurisprudentie dat een strategisch ruimtelijk plan als een streekplan pas als zodanig wordt beschouwd
als de m.e.r.-plichtige activiteit als een (positieve) concrete beleidsbeslissing is aangemerkt. In het
Ontwikkelingsbeeld zijn geen concrete beleidsbeslissingen opgenomen. Dit betekent dat voor (vrijwel)
alle genoemde activiteiten in het Ontwikkelingsbeeld waarvoor een MER-plicht geldt, het gemeente-
bestuur het bevoegde gezag is voor opstelling en aanvaarding van een MER.
205
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 12
Landbouw Effect
Rapportage
Actualisering
bestemmingsplannen
De druk op de ruimte in het agrarische gebied neemt door diverse ruimtelijke ontwikkelingen hand
over hand toe. Voor de afwegingen en de besluitvorming rond functiewijzigingen is het van groot
belang dat de effecten van een functiewijziging of activiteit op het functioneren van de (overblijvende)
landbouw in het betreffende gebied op een goede en objectieve wijze in beeld worden gebracht. Het
instrument hiervoor is de Landbouw Effect Rapportage.
Hierin worden in ieder geval opgenomen:
de bestaande agrarische situatie binnen een plangebied;
een meting van de directe effecten van een functiewijziging voor de agrarische bedrijven;
een meting van de indirecte effecten van een functiewijziging voor de overblijvende agrarische
bedrijven.
Overheid en agrarische sector krijgen zo inzicht in de (agrarische) gevolgen van mogelijke functiever-
anderingen en kunnen daarmee bij het nemen van een besluit rekening houden en nadenken over
mogelijkheden om eventuele negatieve effecten op te vangen.
Gedeputeerde Staten hechten uit een oogpunt van rechtszekerheid en ruimtelijke samenhang veel
waarde aan actuele bestemmingsplannen. Blijkens de in ontwerp bekend zijnde nieuwe Wet op de
Ruimtelijke Ordening wordt ook de regelgeving rond de voorgeschreven termijn voor bestemmings-
plannen van 10 jaar aangescherpt en zo nodig van een wettelijke sanctie voorzien. Tijdige actualisering
van bestemmingsplannen is derhalve noodzaak.
Wij hebben bij brief van 3 februari 2004, nummer 2004-368 de gemeenten verzocht om voor 1 mei 2004
een plan van aanpak toe te sturen waarin aangegeven wordt hoe zij tot actuele bestemmingsplannen
willen komen. Wij gaan er van uit dat het plan van aanpak tevens voorziet in ten minste een halvering
van het bestaande aantal bestemmingsplannen en het actueel houden van de bestemmingsplannen.
206
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 13
Evaluatie van het
streekplan
Concrete
beleidsbeslissingen
Flexibiliteit
Herzien van het
Ontwikkelingsbeeld
Uitwerken van het
Ontwikkelingsbeeld
7.3 Toepassing en flexibiliteit van het Ontwikkelingsbeeld
In verband met het bepaalde in artikel 5 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening evalueren wij ten-
minste eenmaal vòòr 2014 het in dit Ontwikkelingsbeeld neergelegde beleid op de noodzaak van
(partiële) herziening.
De evaluatie wordt na inspraak door ons vastgesteld. Eenmaal per jaar maken Gedeputeerde Staten een
verslag van het door hen gevoerde ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit verslag is in de eerste plaats infor-
matief, constaterend en probleemsignalerend van aard. De in het verslag gesignaleerde ontwikkelingen
kunnen aanleiding zijn nieuw beleid in voorbereiding te nemen.
Op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening kunnen wij concrete beleidsbeslissingen opnemen in
het Ontwikkelingsbeeld. Dit zijn in tekst en op de kaart expliciet als zodanig aangegeven volledig
afgewogen beslissingen over concrete ruimtelijke ontwikkelingen of juist het tegengaan daarvan in een
concreet afgebakend gebied en waarvan ook de realisering voldoende zeker is gesteld. In dit
Ontwikkelingsbeeld hebben wij geen concrete beleidsbeslissingen opgenomen. De beleidslijnen moeten
dus in de bestemmingsplannen van gemeenten worden vertaald om als toetsingskader voor concrete
ruimtelijke initiatieven te kunnen dienen.
Flexibiliteit is nodig om met het Ontwikkelingsbeeld tijdig op actuele ontwikkelingen te kunnen
inspelen. Anderzijds vereist de rechtszekerheid dat bij aanpassingen of verdere uitwerkingen van het
Ontwikkelingsbeeld bepaalde procedures in acht worden genomen. Op grond van de wet kunnen wij
het Ontwikkelingsbeeld aanpassen door een algehele of een gedeeltelijke herziening en door
Gedeputeerde Staten te machtigen van het Ontwikkelingsbeeld af te wijken binnen bij het plan te
bepalen grenzen.
Herziening van het Ontwikkelingsbeeld is in ieder geval voorzien bij afwijking van de essentiële
beleidslijnen. Het gaat dan om:
Beleidslijnen voor de inrichting van het bestaande stedelijke gebied (5.2.2.).
Beleidslijnen voor de Zoekgebieden, genoemd onder Voorwaarden (5.4.1).
Het verbod van uitbreiding van stedelijke functies of nieuwe stedelijke functies in de uitsluitings-
gebieden (5.5.1) en de begrenzing daarvan op de kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014.
Gedeputeerde Staten werken het Ontwikkelingsbeeld uit als daartoe uit een oogpunt van goede
ruimtelijke ordening noodzaak bestaat of als actuele ruimtelijke ontwikkelingen daartoe aanleiding
207
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 14
geven. De uitwerking vindt plaats op eigen initiatief dan wel op basis van een (inter-)gemeentelijk
planologisch besluit. Uitwerking vindt plaats onder de volgende voorwaarden:
De uitwerking moet in overeenstemming zijn met het in het Ontwikkelingsbeeld geformuleerde
beleid.
De uitwerking moet in overeenstemming zijn met gegeven uitwerkingsregels.
De uitwerking moet van bovenlokale betekenis zijn.
Bij de voorbereiding van een uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld nemen Gedeputeerde Staten de
volgende procedure in acht:
1 Gedeputeerde Staten voeren overleg met de betrokken gemeente(n) en eventueel andere
belanghebbenden.
2 Ter voorbereiding van het besluit tot uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld volgen Gedeputeerde
Staten de openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet
bestuursrecht met dien verstande dat:
– Met toepassing van het bepaalde in artikel 3:13 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht
eenieder schriftelijk of mondeling zienswijzen kan indienen tegen het ontwerpbesluit tot
uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld.
– Gedeputeerde Staten bevoegd zijn in voorkomende gevallen te besluiten dat uitsluitend
schriftelijk zienswijzen kunnen worden ingediend.
Over het ontwerpbesluit tot uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld vragen Gedeputeerde Staten advies
aan de Provinciale Planologische Commissie.
Gedeputeerde Staten werken in ieder geval het Ontwikkelingsbeeld uit voor de volgende onderwerpen:
Het beleid voor veen(weide)gebieden.
Het gebied van de Stellingzone van Amsterdam.
Het beleid voor de concentratie van permanente bollenteelt in samenhang met het projectvestigings-
beleid.
Ruimte voor toerisme en openluchtrecreatie.
Gedeputeerde Staten geven in de uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld aan:
De aan het uitwerkingsplan ten grondslag liggende gedachten en uitkomsten van het onderzoek;
Een verantwoording van gevoerd overleg en de uitkomsten daarvan;
De relatie van het uitwerkingsplan met ander provinciaal beleid, waaronder in ieder geval het
208
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 15
Afwijken van het
ontwikkelingsbeeld
Provinciaal Milieubeleidsplan, het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland en het Provinciaal Water-
huishoudingsplan.
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd om van het Ontwikkelingsbeeld af te wijken na het volgen van de
hieronder genoemde procedure tenzij in het desbetreffende onderdeel van het Ontwikkelingsbeeld
uitdrukkelijk sprake is van een essentiële beleidslijn waarvoor een streekplan-herzieningsprocedure is
voorgeschreven (zie hiervoor onder Herzien van het Ontwikkelingsbeeld). Deze onderdelen van het
Ontwikkelingsbeeld zijn als zodanig aangegeven. Een besluit tot afwijken wordt in overweging
genomen als handhaving van een beleidslijn gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden
onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen.
Als Gedeputeerde Staten van plan zijn af te wijken van het Ontwikkelingsbeeld geldt de hieronder
vermelde afwijkingsprocedure:
Er wordt overleg gevoerd met de betrokken gemeente(n) en eventueel andere belanghebbenden;
Over het voorgenomen afwijkingsbesluit wordt advies gevraagd aan de Provinciale Planologische
Commissie.
209
Planologisch Beleidskader
IV
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit