If there are images in this attachment, they will not be displayed.  Download the original attachment
Page 1
Woonbeleid in
hoofdlijnen
6.1 Wonen
Zoals door ons is aangegeven nemen wij weliswaar de eigen woningbehoefte als vertrekpunt, maar
bieden wij de gemeenten wel kansen om door te groeien, waarbij wij het initiatief bij de gemeenten zelf
laten. De eigen woningbehoefte hanteren wij als ondergrens om de productie op peil te houden.
Doordat de gemeenten zelf mogen bepalen waar en hoeveel ze willen groeien kan de woningproductie
een impuls krijgen. De gemeenten moeten wel groeien binnen zoekgebieden, dus niet in groene en
andere waardevolle gebieden. Wij achten het noodzakelijk dat gemeenten nieuwe stedelijke ontwikke-
lingen goed verantwoorden ten opzichte van bestaande landschappelijke, stedenbouwkundige en
cultuurhistorische waarden. Het Beeldkwaliteitsplan is daarvoor het aangewezen en verplicht gestelde
instrument.
Door rood voor groen te laten betalen, bijvoorbeeld in groene woonlandschappen, kan de leef- en
omgevingskwaliteit toenemen. Door een ondergrens te stellen aan wat binnenstedelijk wordt gebouwd
krijgt ook de stedelijke vernieuwing een impuls. Bij de uitvoering van woningbouwplannen dient
rekening gehouden te worden met de belangen van aangrenzende gevestigde bedrijven of bedrijven-
terreinen. Voorts dienen de gemeenten onderling af te stemmen hoeveel ze willen bouwen voor de eigen
behoefte én desgewenst hoeveel méér dan dat. De Regionale Woonvisie is daarvoor het instrument. Ook
kunnen gemeenten binnen een regionaal verband tot initiatieven komen voor de ontwikkeling van
bovenlokale groene woonlandschappen.
137
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
6 Beleid voor specifieke thema’s

Page 2
De groeifilosofie:
eigen woningbehoefte
als basis, maar ook
ruimte voor méér
Wij willen in Noord-Holland Noord voorzichtig omgaan met kwaliteiten als ruimte, rust en openheid in
relatie tot groeiambities, mede vanwege knelpunten in de bereikbaarheid.
Wij hebben daarom de woningbehoefte als vertrekpunt genomen voor de ontwikkeling van stedelijke
functies, zonder ontwikkelingsmogelijkheden op slot te zetten.
Redenen om verder te gaan dan alleen de eigen woningbehoefte zijn:
Het is gewenst ruimte te bieden voor groei en dynamiek voor zover daarvoor in het gebied zelf
draagvlak aanwezig is. De eigen woningbehoefte betekent een afnemende groei van de bevolking en
de woningbouwtaakstelling, die vooral op de langere termijn krachtig zal doorwerken. Dit zal
samengaan met een relatief sterke vergrijzing. Wat extra bevolkingsgroei kan dan belangrijk zijn
voor het in stand houden van de beroepsbevolking, de werkgelegenheid en het draagvlak voor
voorzieningen. Belangrijk is dan wel dat voor die extra groei draagvlak aanwezig is: lokaal draag-
vlak (in de lokale politiek) én zoveel mogelijk ook regionaal draagvlak (in onderling overleg van
gemeenten), zodat extra groei niet alleen een gevolg is van strikt lokale wensen en keuzen. Extra
groei is dan een keuze die in een regionale afstemming tot stand komt. Essentieel is dat wij extra
groei niet zullen opleggen aan regio’s en gemeenten, dus van planmatige sturing is geen sprake.
Het is, afgezien van de lokale en regionale keuzen, belangrijk de eigen behoefte niet als bovengrens
te nemen, nu in veel regio’s de productie onder druk is komen te staan, de markt stagneert, wacht-
tijden op de huurmarkt oplopen en starters problemen hebben met het vinden van een woning.
Weliswaar gaat het in het Ontwikkelingsbeeld om een langetermijnvisie, maar deze problematiek is
nog niet op korte termijn de wereld uit.
Wij willen enkele deelregio’s door hun ligging impulsen geven. In de eerste plaats is dat Den Helder,
omdat daar een afname van de bevolking en werkgelegenheid dreigt. Ook de Wieringermeer ver-
dient een extra groei-impuls: de traditionele landbouw staat onder druk, er is ruimte voor nieuwe
vormen van werkgelegenheid. Dit vraagt ook om ondersteunende woningbouw. Door de plannen
met het Wieringerrandmeer zijn er nieuwe kansen voor aantrekkelijke woonmilieus.
Rood kan voor groen betalen. In veel landschappen met een lage of matige functionele en land-
schappelijke kwaliteit kan door een gecombineerde rood-groen- ontwikkeling een kwaliteitsslag
worden gemaakt, waar zowel rode, groene als blauwe functies van profiteren. Daarom willen wij
mogelijkheden bieden voor de ontwikkeling van nieuwe woonlandschappen (zie verder hierna).
138
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 3
Kwantitatieve
uitwerking:
minimumopgaven en
regionale woonvisies
Binnenstedelijk
aandeel garanderen
Er mag zeker niet met ruimte worden gemorst. Binnenstedelijke verdichting, herstructurering en
stedelijke vernieuwing hebben prioriteit en verdienen een extra impuls. Zo’n impuls ontstaat door
hier geen kwantitatieve beperking aan te stellen. Toch is dit niet voldoende. Wij geven aan welk
gedeelte van de productie, gerelateerd aan wat nodig is voor de eigen behoefte, binnenstedelijk moet
worden gerealiseerd. Het gaat om een regionaal te hanteren binnenstedelijk aandeel (als
inspanningsverplichting). Per gemeente kunnen de binnenstedelijke aantallen variëren. Voorts gaan
wij ervan uit dat de regionale woonvisies de nodige priotiteit geven aan het bouwen in en bij de
stedelijke concentraties HAL, HES en Den Helder.
Geen kwantitatief plafond
Wij stellen geen kwantitatief plafond aan de omvang van de woningbouw. Er zijn voldoende waar-
borgen tegen ongewenste ontwikkelingen door het beperken van bouwmogelijkheden tot zoekgebieden,
door de eis van een Beeldkwaliteitsplan en van lokaal en regionaal draagvlak voor de woningbouw-
plannen. Bovendien zal de markt regulerend optreden: er zal niet (veel) meer gebouwd worden dan de
reële vraag.
Eigen woningbehoefte als vertrekpunt en minimumopgave
De eigen behoefte wordt als indicatie en richtpunt meegegeven en per regio bepaald voor een periode
van 10 jaar: de periode van 1-1-2004 tot 1-1-2014. De capaciteit in plannen wordt hiervan afgetrokken.
Het verschil is de minimale opgave voor de periode tot 2014: het aantal woningen waarvoor ruimte
moet worden gevonden. Er is gekozen voor minimumopgaven, omdat de woningproductie is ingezakt
en er garanties moeten zijn dat minimaal voor de eigen behoefte wordt gebouwd. Als men niet méér wil
bouwen dan dat, dan zijn dit tevens de maximumopgaven.
In de eigen behoefteberekening hebben wij de toezeggingen in het vigerende streekplan Noord-Holland
Noord (september 1994: taakstellingen tot 2005) en de partiële herziening van het streekplan (december
2001, taakstellingen tot en met 2007) als ondergrens gehanteerd, zodat aan vigerende rechten geen
afbreuk wordt gedaan.
Een deel van de opgave moet binnenstedelijk (dat wil zeggen binnen het bestaand stedelijk gebied)
worden ingevuld. Wij gaan uit van een inspanningsverplichting van 40%. Dit betekent dat een regio
alleen gemotiveerd kan afwijken van het percentage van 40%. Dit is een opgave per regio; het is in veel
gemeenten mogelijk en wenselijk om grotere aandelen binnenstedelijk te realiseren. In onderling overleg
kan in een regionale woonvisie worden afgesproken in welke gemeenten dit aandeel hoger zal zijn
(bijvoorbeeld grotere gemeenten met meer stedelijke woonmilieus) of eventueel lager zal zijn (landelijke
gemeenten met veel zoekgebied rondom).
139
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 4
De bouwopgave (kolom 1) is gebaseerd op demografische groei, het inlopen van het nog aanwezige
woningtekort (van 6.300 woningen in 2004 voor heel Noord-Holland Noord) en de extra opgave als
gevolg van extramuralisering (uitgangspunt: scenario sterke extramuralisering conform het zoge-
naamde Stag-scenario; dit is 3.200 woningen voor heel Noord-Holland Noord).
Wat betreft de demografische groei: uitgegaan wordt van de eigen woningbehoefte, dat wil zeggen
dat er noch van vertrekoverschotten, noch van opvangtaken wordt uitgegaan. Demografisch heet dat
‘vestigingssaldo nul’.
De capaciteit in bestaande plannen (kolom 2-4) is gebaseerd op opgaven van de gemeenten aan bureau
Gerrichhauzen & Partners, in opdracht van NW8. Op deze opgegeven capaciteit is vervolgens door
de provincie waar nodig en waar mogelijk een correctie uitgevoerd op basis van lokale kennis. Zoveel
mogelijk zijn alleen de door de provincie goedgekeurde plannen alsmede plannen waarvoor reeds
toezeggingen zijn gedaan in de capaciteit meegenomen.
** De tabel op pagina 141 laat zien dat in West-Friesland de bestaande capaciteit groter is dan de
bouwopgave tot 2014. Dit betekent dus dat er voor die periode ook geen zoekopgave is. Wel moet
worden vastgesteld dat de binnenstedelijke capaciteit te laag is ten opzichte van de capaciteit in
uitbreidingen; er zou nog aanvullende binnenstedelijke capaciteit moeten worden aangeboord. De
binnenstedelijke (minimale) opgave is hier bepaald op 40% van de bouwopgave, verminderd met
wat er al aan binnenstedelijke capaciteit is.
Doordat West-Friesland een surplus aan capaciteit heeft levert overigens de regel voor Noord-
Holland Noord Totaal geen kloppende vergelijking op.
Verantwoording ten opzichte van eerdere ramingen:
In de vier scenario’s en de twee realistische scenario’s is gerekend met een woningbouwopgave van
31.000 woningen voor de periode 2010-2030 om de langetermijnopgave, na voltooiing van lopende
plannen in beeld te krijgen.
De opgave voor de periode 2004-2014 is al groter dan dit aantal, wat laat zien dat er sprake is van een
afnemende demografische ontwikkeling. Bovendien was voor de langere termijnperiode geen
rekening gehouden met inlopen van bestaande tekorten (er van uitgaande dat die in 2010 zijn
ingelopen) en met de effecten van de extramuralisering.
De opgave voor de hele periode 2004-2030 is bepaald op 65.100 woningen, verdeeld als volgt:
Kop van Noord-Holland:14.500
West-Friesland:
22.900
Noord-Kennemerland: 27.700
140
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 5
Bijzondere accenten in
de bouwopgave
Een binnenstedelijk aandeel van 40% als inspanningsverplichting vinden wij reëel, gelet op wat er
gemiddeld al wordt gerealiseerd (van 1997 tot 2001 in de Kop 46% van de nieuwbouw, in West-Friesland
32% en in Noord-Kennemerland 42%).
Het blijkt ook voortdurend dat zich hiervoor nieuwe kansen aandienen en dat het potentieel voor inten-
siveren, combineren en transformeren in de meeste kernen hoog blijft. De ondergrens voor verdichting
is een stimulans om zoveel mogelijk de capaciteit binnen de contouren te benutten.
Extra impulsen voor de Kop
De Kop van Noord-Holland ligt buiten het directe bereik en de verstedelijkingsdruk van de Randstad.
Met name Den Helder en de Wieringermeer zijn gebaat bij een extra impuls. Het voorgestelde
instrumentarium laat daar ruimte voor. Wij willen voorkomen dat een achterblijvende economische ont-
wikkeling tot een dalende bevolkingsomvang leidt en andersom. De ambities zullen niet vanzelf kunnen
worden ingevuld. Behalve ruimte voor woningbouw is ook voldoende ruimte nodig voor economische
ontwikkelingen.
Zowel in Den Helder als in de Wieringermeer zijn er ruimtelijke mogelijkheden én kansen voor woon-
landschappen, die wij op de kaart hebben aangegeven. In Den Helder zijn voorts veel investeringen
gewenst voor stedelijke vernieuwing en intensivering.
Impulsen voor steden en stedelijke vernieuwing
Wij willen de stedelijke verdichting en stedelijke vernieuwing prioriteit geven. In Noord-Holland Noord
vragen drie stedelijke gebieden aandacht: HAL, HES en Den Helder. Zij zijn belangrijk als centra met
141
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Woningbouwopgave voor de periode 2004-2014
Bouwopgave
Bestaande capaciteit
Tekort
Waarvan
Waarvan
te zoeken
opgave
Totaal
binnenst.
uitleg
locaties
binnenst.
Voorlopige schatting
40%*
Kop van Noord-Holland
7.500
5.200
3.650
1.550
2.300
900
West-Friesland**
11.900
13.700
2.300
11.400
2.500**
Noord-Kennemerland
15.100
10.000
2.100
7.900
5.100
2.000
Noord-Holland-Noord Totaal
34.500
28.900
8.050
20.850
7.400
5.400
* inspanningsverplichting

Page 6
regionale voorzieningen en een hiermee verbonden stedelijk woonmilieu, waarnaar de nodige vraag is.
Doordat er geen limiet is aan het aantal binnenstedelijk te bouwen woningen en er wel een ondergrens
wordt aangegeven, krijgt de stedelijke verdichting en vernieuwing een extra impuls. Alkmaar en Hoorn
zitten erg krap binnen hun gemeentelijke begrenzing. De ruimtebehoeften zijn behalve door binnen-
stedelijk bouwen binnen de stedelijke regio op te lossen. Wij hanteren als uitgangspunt dat binnen
stedelijke regio’s alle bouwlocaties, ongeacht de omvang, regionale locaties zijn, omdat de gemeenten
immers met elkaar ook één woningmarkt vormen. De gemeenten vullen elkaar aan met uiteenlopende,
verschillende woonmilieus. Door afstemming van bouwopgaven en woonmilieus kunnen gemeenten
hun eigen specifieke identiteiten binnen het regiogebied versterken.
In alle genoemde steden zijn overigens nog aanzienlijke kansen voor binnenstedelijke verdichting en
vernieuwing aanwezig. Dit geeft kansen voor ontwikkeling van een veel gevraagd milieutype, houdt de
steden vitaal en wat betreft kwaliteit concurrerend met de nieuwe, meer suburbane of groene woon-
milieus.
Hierdoor blijven de steden ook voor midden en hogere inkomens attractief en kunnen kansen op sociale
vernieuwing worden benut. Tevens geeft het de steden economische impulsen, een versterkt draagvlak
voor voorzieningen, een efficiënt ruimtegebruik en een stimulans voor het openbaar vervoer.
Bouwen in kleine kernen
Een belangrijk deel van de toekomstige woningvraag komt voor rekening van de vergrijzing. In kleine
kernen zijn aanvullende voorzieningen voor ouderen relatief moeilijk te bieden. Steeds meer zijn kleine
kernen vitaal, doordat er min of meer draagkrachtige en zelfredzame nieuwkomers wonen, maar er zijn
ook veel kleine kernen in Noord-Holland Noord met een meer traditionele bevolking, met veel ouderen
en veel lagere inkomens.
Wij maken de keuze om de afweging aan de gemeenten zelf te laten. Er wordt dus niet bij voorbaat een
rem gezet op eventuele verdere groei van kleine kernen, mits die groei valt binnen het aangegeven zoek-
gebied en gebaseerd is op een Beeldkwaliteitplan.
Bouwen bij stations
De bouwmogelijkheden bij stations in Noord-Holland Noord verdienen een stimulans. Er is behoefte
aan wonen in de nabijheid van stations bij een deel van de huishoudens.
Mogelijkheden hiertoe liggen vooral binnen de contouren en zijn dan onderdeel van de verdichtings-
opgave, waarvoor geen bovengrens is aangegeven. Plannen rond stations buiten de contour en binnen
de zoekgebieden moedigen wij aan. Over de mogelijkheden voor nieuwe stations zullen wij overleggen
met de NS. Bijna alle stations in Noord-Holland Noord hebben potenties voor ruimtelijke ontwikkelingen.
142
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 7
Kwalitatieve accenten:
wonen, zorg en
welzijn en
startersproblematiek
Veel gemeenten hebben plannen liggen om de kansen te benutten. Enkele uitzonderingen zijn:
Castricum CS: omdat het gebied rondom Castricum is uitgesloten in verband met groene waarden
en open ruimte.
Alkmaar Noord: vanwege de zichtlijnen van de molens die intact moeten blijven.
Schagen: heeft de potenties al benut met een woonwijk aan de oostkant.
Essentieel is dat de realisatie van het toekomstige woningbouwprogramma wordt bepaald door de
vergrijzing en dat er belangrijke opgaven liggen voor de afstemming van wonen, zorg en welzijn.
De extramuralisering heeft consequenties voor de omvang van de eigen woningbehoefte en is daarin
doorgerekend. De provincie heeft de opgaven per regio in beeld gebracht in Toekomstscenario’s wonen
143
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Het voorzieningenniveau in Noord-Holland Noord
Het niveau van voorzieningen is in dubbel opzicht een kernopgave voor de ontwikkeling van Noord-
Holland Noord. De voorzieningen voor ouderen blijven achter. Het peil van de voorzieningen in de
kleine kernen neemt af.
Uit de Integrale Toets blijkt dat de levensvatbaarheid van voorzieningen niet middels een ruimtelijk
scenario gegarandeerd kan worden. Er valt als het ware ‘niet tegen op te bouwen’. De werking van de
markt, schaalvergroting, specialisatie en automatisering zijn krachtige economische trends die het
aanbod van voorzieningen in (kleine) kernen blijvend onder druk zetten.
Om de voorzieningen op peil te brengen of te houden zijn extra inspanningen nodig. Dat die
inspanningen resultaat kunnen hebben, komt eveneens uit de toets naar voren. Een voorbeeld: daar
waar geïnvesteerd is in Wonen Plus projecten is het voorzieningenpeil voor ouderen beter.
Investeren in de sector van zorg- en dienstverlening kan bovendien een gunstig effect hebben op de
werkgelegenheid.
Wij willen een integrale en creatieve aanpak bevorderen gericht op levensvatbare voorzieningen. Ons
beleid rond zorg, welzijn, cultuur en stedelijke vernieuwing biedt een stimulans voor innovatieve
oplossingen. Denk aan: slimme combinaties van voorzieningen op lokale schaal, afspraken op regio-
nale schaal over spreiding en bereikbaarheid van voorzieningen, combinaties van publieke en
commerciële dienstverlening, vernieuwing van het vrijwilligerswerk en verenigingsleven. Bij de
provinciale steunfuncties voor sociaal beleid, sport en cultuur kunnen gemeenten en maat-
schappelijke organisaties terecht voor advies. Ook mobiele voorzieningen bieden kansen, zoals de
cultuurkaravaan van de provincie laat zien.
Ook wijzen we gemeenten op de mogelijkheid om binnen de bestaande wettelijke kaders via de
bestemmingsplannen ruimte te bieden aan huisvesting voor het verlenen van mantelzorg.

Page 8
Voor de drie regio’s betekent dit een toename van 2000 tot 2015 van:
Kop van Noord-Holland en Texel, van 12.200 naar 19.500 huishoudens 65+, van 18% naar 25%.
West-Friesland van 12.300 naar 21.000, van 16% naar 23%.
Noord-Kennemerland van 19.700 naar 32.000, van 18% naar 25%.
Bij nieuwbouw is standaard aanpasbaar bouwen noodzakelijk. Er zal vooral in de vraag moeten
worden voorzien via aanpassing van de bestaande woningvoorraad (‘opplussen’). Een beperkt deel
van het aanbod (5%) moet integraal rolstoeldoorgankelijk zijn.
In de Toekomstscenario’s wonen en zorg, is het indicatieve effect van de extramuralisering geraamd.
Uitgaande van een gematigde ontwikkeling omvat dit effect voor de verschillende woonvormen:
1)
voor een omschrijving van de woonvormen wordt verwezen naar de Toekomstscenario’s.
2)
zelfstandig wonen in aangepaste woningen in de wijk.
144
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Periode 2000-2015
Kop van Noord-Holland
West-Friesland
Noord-Kennemerland
Cluster
200
200
300
Begeleid
200
300
400
Wozoco
700
800
1.300
Zelfstandig
700
900
1.300
Totaal
1.800
2.200
3.300
en zorg. Zij moeten deel gaan uitmaken van de regionale woonvisies. Het is aan de regio’s en gemeenten
om dit verder uit te werken in concrete plannen.
Het nieuwe beleid voor wonen, zorg en welzijn vergt in de eerste plaats voldoende woningen die
geschikt zijn voor ouderen en zorgbehoevenden (in- en extern toegankelijk zonder traplopen). Globaal
dient het aandeel van deze woningen gelijk te zijn aan het aandeel 65-plushuishoudens.
Starters vormen een andere groep die veel aandacht vraagt, vanwege de oplopende wachttijden in de
huursector en de moeilijkheden om in te stappen in de koopmarkt. De starters zijn het meest gebaat bij
een opvoering van de woningproductie en een woningmarkt die in beweging komt. Ons instrumen-
tarium draagt daaraan bij. Per regio en gemeente is te bezien hoe men in de woningvraag van bijzondere
doelgroepen wil voorzien.

Page 9
Kansen voor
woonlandschappen;
rood betaalt voor
groen
In het Ontwikkelingsbeeld bieden wij ook ruimte voor zogenaamde woonlandschappen. Onder woon-
landschappen verstaan wij woongebieden in lage dichtheid waar de ontwikkeling van groene functies
voorafgaat aan of gelijk opgaat met het toelaten van de woonfunctie.
Er is vraag naar wonen in uitgesproken woonmilieus; zo zijn de echt stedelijke milieus populair, maar
ook de echt groene woonmilieus. Wij zien kansen voor extensief wonen in een landschappelijke
omgeving, als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Uitgangspunt is dat win-win-situaties ont-
staan door rode functies te laten meebetalen aan natuur, waterberging, recreatieruimte en landschaps-
ontwikkeling.
In principe moet het gaan om projecten met een bovenlokale betekenis (geen villawijkjes per kern).
Plannen moeten echter van onderaf worden geïnitieerd. Wij gaan uit van een maximum van één of twee
per regio. Het kan gaan om ontwikkelingen binnen, maar ook boven wat nodig is voor de regionale
eigen behoefte.
In het Ontwikkelingsbeeld is één concreet project op de kaart aangegeven. Het betreft het pilotproject
‘de Zandzoom’ tussen Heiloo en Limmen. Hiervoor is een intentieverklaring ondertekend door de pro-
vincie Noord-Holland, de gemeente Heiloo en de gemeente Castricum. In dit project zullen minimaal
2000 woningen worden opgenomen. Hiermee kan worden voorzien in de (boven)regionale behoefte aan
groene luxe woonmilieus. Tegelijkertijd kan ook in het landelijk gebied worden geïnvesteerd volgens het
‘rood voor groen’ principe. Ook elders zijn woonlandschappen mogelijk. Het initiatief ligt bij de gemeen-
ten en regio’s, die hun plannen hiervoor in de regionale woonvisies kunnen inbrengen. De vraag in
hoeverre het gebied voor de woonfunctie moet worden ingericht wordt beantwoord aan de hand van het
Beeldkwaliteitsplan. Het is in woonlandschappen goed mogelijk om in overleg met ons kleinere delen te
bebouwen met hogere dichtheden (b.v. voor doelgroepen met een lager inkomen) en andere delen met
een lagere dichtheid of in het geheel niet zolang de gemiddelde dichtheid maar wordt gehaald. In ieder
geval is het niet de bedoeling dat grotendeels een traditionele suburbane woonwijk tot stand komt.
In alle gevallen is een Beeldkwaliteitsplan nodig terwijl verder criteria voor woonlandschappen zijn:
Keuzen op provinciaal en regionaal niveau (door regio te kiezen en in overleg met de provincie uit te
werken).
Goed aansluiten bij bestaande infrastructuur.
Geschikt met het oog op watercondities en zo veel mogelijk te combineren met waterberging.
Alleen minder waardevolle landschappen die aan inrichtingskwaliteit kunnen winnen.
Rekening houden met aardkundige en cultuurhistorische waarden.
Versterken van natuurwaarden en combineren met ontwikkeling van recreatieruimten.
145
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 10
Wonen, zorg en
welzijn in samenhang
Veel ruimte voor ruim vrijstaand wonen en particulier opdrachtgeverschap.
Ruimte voor werken aan huis en/of menging met kleinschalige en hoogwaardige vormen van werk-
gelegenheid.
Aansluiting van het woonlandschap (met rood of groen) aan bestaand stedelijk gebied.
Voor een woonlandschap geldt een maximale woningdichtheid van 10-12 woningen per hectare
voor het hele gebied om traditionele woonwijken in uitleggebieden te vermijden.
De komende aanzienlijke vergrijzing van de bevolking in Noord-Holland Noord, het beleid voor de
vermaatschappelijking van de zorg, de huidige matige geschiktheid van de woningvoorraad en een
deels verouderd bestand aan zorggebouwen, vragen om een samenhangende aanpak voor wonen, zorg
en welzijn. Gezien de huidige stand van zaken en de komende groei van de zorgvraag dreigt de achter-
stand in kwantiteit en kwaliteit toe te nemen. Het ruimtelijk beleid is bij de aanpak daarvan onmisbaar.
Ons doel is om in steden, wijken en dorpen voor huishoudens met een zorgbehoefte een samenhangend
aanbod van zelfstandig wonen met zorg en welzijn te kunnen bieden. Vanouds waren de zorginstel-
lingen de concentratiepunten voor zorg en dienstverlening. Met het terugbrengen en moderniseren van
de capaciteit van de zorginstellingen (extramuralisering) is de ontwikkeling – naast eigentijdse huis-
vesting – van een netwerk van wijksteunpunten en zorgposten noodzakelijk (bijvoorbeeld het concept
van de woonzorgzone). Dit betekent dat een nieuwe fysieke en sociale infrastructuur ontstaat voor
steden, wijken en dorpen. In het bouwprogramma dient verder een nieuw aanbod van aan zorggerela-
teerde woonvormen te zijn opgenomen (zie verder bij Wonen, kwalitatieve aspecten).
De urgentie van een samenhangende aanpak is inmiddels breed onderkend. Het Rijk vertrouwt erop dat
de lokale partijen bereid zijn tot samenwerking. Wij benadrukken het belang van dit samenhangende
beleid via de Regiovisies Zorg, de ISV en de Regionale Woonvisies.
Wij stimuleren Wonen Plus projecten, wijksteunpunten en vernieuwende projecten op het terrein van
wonen-zorg-welzijn, deels via ons ISV-beleid.
Het is van groot belang dat gemeenten, in overleg met de aanbieders, verantwoordelijkheid nemen voor
de juiste huisvestingsvormen en de tijdige inpassing van deze fysieke (en sociale) infrastructuur in de
bestemmingsplannen. In bestaand stedelijk gebied maar ook in nieuwe uitleglocaties vragen wij aan-
dacht van gemeenten voor dit beleid.
Ook zien wij mogelijkheden om gemeenten de ruimte te bieden om de huisvesting voor de mantelzorg
te faciliteren. Daarmee kunnen gemeenten inspelen op de maatschappelijke vraag naar woonvormen,
146
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 11
Asielzoekercentra
Woonschepen
Spoor 1, ruimte geven
in bestaand stedelijk
gebied
waarbij medische of sociale zorg kan worden verschaft aan afhankelijke familieleden of kennissen.
Binnen de bestaande instrumenten (bijv. bestemmingsplannen) zijn er verschillende mogelijkheden om
aan deze woonwensen tegemoet te komen. Uiteraard moeten dergelijke regelingen op de juiste gronden
worden toegepast.
Tenslotte biedt ons beleid voor de vrijkomende agrarische bouwpercelen voor het landelijk gebied ook
mogelijkheden voor kleinschalige woonzorgcombinaties. (zie hiervoor de Leidraad Provinciaal
Ruimtelijk Beleid.
Wij betrekken voortaan de beleidsaspecten voor wonen, zorg en welzijn bij onze beoordeling van de
gemeentelijke plannen en projectprocedures.
In de planperiode wordt duidelijk of er in de drie regio’s van Noord-Holland Noord behoefte is aan
nieuwe permanente Asielzoekerscentra (AZC’s). Wij willen ons blijven inzetten voor het bevorderen van
regionale afstemming tussen gemeenten, gericht op het vinden van geschikte locaties.
Voor nieuwe of vervangende ligplaatsen voor woonschepen komen de wateren en oevers in of aan de
randen van de bebouwde gebieden als eerste in aanmerking. Wateren en oevers van natuurlijke, land-
schappelijke, recreatieve, cultuurhistorische of archeologische betekenis zijn in ieder geval als ligplaatsen
voor woonschepen – voor zover niet planologisch ingepast – uitgesloten. Is hier sprake van, dan moeten
oplossingen worden gezocht bij herziening van deze bestemmingsplannen, zoals aanwijzen van
vervangende ligplaatsen of saneren.
6.2 Werken
Voor Noord-Holland Noord wordt ruimte gegeven aan de economie. Wij willen de ruimte geven via
twee sporen.
Een belangrijk deel van de behoefte aan ruimte wordt binnen het bestaand stedelijk gebied gevonden.
Daar is voldoende ruimte aanwezig om gewenste uitbreiding van kantoorruimte te realiseren. Door het
herstructureren van verouderde bedrijventerreinen wordt de ruimte op bestaande bedrijventerreinen
economisch beter benut. Er is beperkt ruimte voor uitbreiding van bedrijventerreinen binnen het
bestaand stedelijk gebied. Met de vrijkomende ruimte wordt op een slimme innovatieve wijze omge-
gaan. Veel kleinschalige bedrijven passen binnen een woonwijk. Wij streven ernaar dat deze bedrijven
zich in woonwijken kunnen vestigen zodat ze geen aanspraak hoeven te maken op de ruimte op
147
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 12
Spoor 2, ruimte geven
in zoekgebieden
bedrijventerreinen. Algemene voorwaarde bij verdichting, herstructurering of transformatie is dat
ruimte voor economie in stedelijke gebieden behouden blijft. Verlies aan ruimte voor economische
activiteiten dient gecompenseerd te worden.
Voor bedrijven die zijn aangewezen op vestiging op een bedrijventerrein is niet voldoende ruimte beschik-
baar binnen het stedelijk gebied. Daarom wordt het planologisch mogelijk gemaakt nieuwe bedrijven-
terreinen te realiseren in de zoekgebieden. Om het karakter van het landschap zoveel mogelijk in tact te
laten vindt de ontwikkeling van bedrijventerreinen in een ruimtelijk geconcentreerde vorm plaats. Zo
wordt voorkomen dat verspreid over de regio overal uitbreidingen van bedrijventerreinen komen. De
openheid van het gebied is per slot van rekening voor Noord-Holland Noord een belangrijke vestigings-
plaatsfactor. Concentreren voorkomt ook een onnodige belasting van de fijnmazige infrastructuur.
Er worden door ons een aantal grote locaties voor regionale bedrijventerreinen aangewezen. Hier kan
een belangrijk deel van de ruimtebehoefte worden opgevangen. Daarnaast wordt de mogelijkheid
geboden tot uitbreiding van niet-regionale/lokale bedrijventerreinen. Zo wordt voorkomen dat
bedrijven die willen verhuizen uit bijvoorbeeld een dorpskern ver uit hun eigen gebied moeten ver-
trekken richting regionale terreinen. De locaties voor uitbreidingen van niet regionale bedrijventerreinen
worden niet door ons op voorhand vastgesteld. De regionale bedrijventerreinenvisie is hiervoor het
instrument. De gemeenten stemmen hierin onderling af waar en wanneer uitbreidingen kunnen plaats-
vinden. Ook hierbij geldt dat uitbreidingen zoveel mogelijk geconcentreerd dienen plaats te vinden.
De eisen die wij stellen aan de bedrijventerreinenvisie staan in hoofdstuk 7.
148
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 13
Locatiebeleid
Vestiging op niet regionale uitbreidingslocaties is alleen mogelijk voor bedrijven waarvoor de stap naar
een regionaal terrein te groot is. Daarvan is sprake als de kennelijk voor de bedrijfsvoering nood-
zakelijke plaatselijke gebondenheid door de afstand verloren gaat bij verhuizen naar een regionaal
terrein. Deze gebondenheid kan veroorzaakt worden door aanvoer, afzet of arbeidsmarkt. Zo wordt
voorkomen dat de schaarse ruimte voor niet regionale uitbreidingen wordt opgesoupeerd door
bedrijven die zich ook kunnen vestigen op regionale uitbreidingen.
Naast de niet-regionale bedrijventerreinen die geconcentreerd dienen te worden gepland in zoek-
gebieden is er bij gemeenten ook behoefte aan enige uitbreiding van hun lokale bedrijventerreinen.
Lokale bedrijven die grenzen aan uitsluitingsgebieden kunnen beperkt uitbreiden conform het beleid
van paragraaf 5.3.4.
De behoefte van Texel aan bedrijventerreinen moet worden afgewogen tegen andere belangen en tegen
de totale behoefte in de regio. In de regionale bedrijventerreinenvisie kan Texel zijn eigen bijdrage
leveren en eigen positie innemen.
Het locatiebeleid richt zich op een verantwoorde planning en ontwikkeling van locaties en vestigings-
plaatsen. Een typologie van vestigingsmilieus is onderdeel van het locatiebeleid. De provinciale typo-
logie wordt opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. Deze typologie zal globaal zijn en
ruimte bieden voor regionale afstemming en lokaal maatwerk. Het provinciale kader biedt de gemeenen
in regionaal verband de mogelijkheid om tot verdere uitwerking te komen. Uitwerkingen die niet
strijdig zijn met de provinciale typologie zijn mogelijk voorzover zij passen binnen de provinciale
kaders, op basis van een goede onderbouwing. Ook de wenselijkheid en toelaatbaarheid van bepaalde
functies, voorwaarden, richtlijnen, criteria, (on)mogelijkheden voor functiemenging en mogelijkheden
tot maatwerk, worden als provinciaal toetsingskader voor gemeentelijke plannen opgenomen in de
Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. Gemeentelijke plannen voor kantoren en voorzieningen toetsen
wij aan de ambities en uitgangspunten van het provinciale locatiebeleid en het in de Leidraad op te
nemen beleid. Voor bedrijventerreinen geldt hetzelfde. Dit vindt plaats in de regionale bedrijventer-
reinenvisie en, voorzover ze betrekking hebben op de inrichting van afzonderlijke bedrijventerreinen in
het bestemmingsplan of Beeldkwaliteitsplan. Overigens verdient het aanbeveling kantoorontwikke-
lingen ook op een regionale schaal af te stemmen.
Het doel van locatiebeleid is om binnen duidelijke kaders van ruimtelijk beleid, bereikbaarheid en
leefmilieu ruimte te bieden voor voldoende en kwalitatief goede locaties en vestigingsplaatsen voor
bedrijvigheid en voorzieningen en te bevorderen dat die ook tot stand komen.
149
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 14
Bij het uitbreiden of nieuw ontwikkelen van bedrijventerreinen hebben wij, conform ons locatiebeleid,
de volgende ambities:
Kwaliteit van de ruimtelijke inrichting: zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik op lokaal en regionaal
niveau, een goede kwaliteit van inrichting van de locatie en inpassing in de omgeving.
Verkeer en vervoer: Wij zullen er in het algemeen op toezien dat nieuwe woon- en werklocaties goed
aansluiten bij bestaande infrastructuur.
Doelmatig gebruik van de verkeers- en vervoersinfrastructuur.
Economie: op het juiste tijdstip voldoende (gevarieerde) terreinen om tegemoet te komen aan de
marktvraag naar locaties en vestigingsplaatsen voor bedrijvigheid.
Met locatiebeleid zorgen wij voor goede vestigingsplaatsen voor bedrijven, kantoren en grootschalige
voorzieningen. Er wordt in bepaald welke bedrijvigheid bij voorkeur waar wordt gefaciliteerd, of wordt
toegestaan, zodanig dat rekening wordt gehouden met vestigingsplaatsfactoren.
Uitgangspunten daarbij zijn:
Selectiviteit:
Niet alle economische activiteiten passen overal. Voor sommige activiteiten (functies) bestaan specifieke
vestigingseisen, waaraan de ene locatie beter voldoet dan de andere. Sommige locaties moeten boven-
dien voorbehouden blijven aan specifieke functies om de bereikbaarheid en kwaliteit van de ruimtelijke
inrichting te waarborgen. Ook kan het toestaan van functies op bepaalde specifieke locaties tot
ongewenste effecten leiden.
Bundeling:
Door functies op een verstandige manier te bundelen, afgestemd op de verkeers- en vervoersinfra-
structuur, wordt de aanwezige ruimte of infrastructuur zorgvuldig benut. Door arbeidsintensieve
functies te bundelen ontstaan bijvoorbeeld meer kansen voor het openbaar vervoer en vervoers-
management.
Differentiatie:
Door in de planning niet alleen in te zetten op voldoende locaties en vestigingsmogelijkheden (kwanti-
tatief), maar ook op locaties met verschillende kwaliteiten, kan Noord-Holland Noord het vestigings-
klimaat verbeteren.
Bovengenoemde ambities en uitgangspunten uit ons locatiebeleid gelden niet alleen bij planning van
bedrijventerreinen maar ook bij planning van kantoren en voorzieningen.
150
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 15
Kwantitatieve opgave
Voor de periode tot 2014 respectievelijk 2030 onderkennen wij een tweetal opgaven:
2014: 150 (netto) ha, 2030: 290 (netto) ha ruimtewinst, vanuit de ambitie van 15% zuiniger ruimte-
gebruik), te behalen door onder andere ons programma HIRB (Programma Herstructurering en
Innovatief Ruimtegebruik op Bedrijventerreinen),
2014: 340 (netto) ha, 2030: 1.150 (netto) ha aan nieuw bedrijventerreinen (of uitbreiding van
bestaande locaties).
In de planningsopgave voor nieuwe terreinen voor de periode 2004-2014 wordt voor een groot deel
voorzien door de volgende locaties voor regionale bedrijventerreinen:
In de streekplanperiode komen wonen en werken meer in balans. Gezien de onzekerheden over de
relatie tussen demografische ontwikkelingen en economische ontwikkelingen op de langere termijn
151
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Netto
(Markt)
Ambitie 15%
Vraag
Uitgeefbaar
Primaire
Bestaande
(Secundaire)
w.v.
Hectares
vraag
zuiniger ruimte
opgave
aanbod
plannings
Streekplan
plannings
plannings
gebruik
opgave
Capaciteit
opgave
opgave
2003-2030
voor 2014
2003-2014 Noord-Holland Noord
980
150
830
145
685
345
340
2003-2030 Noord-Holland Noord
1.930
290
1.640
145
1.495
345
1.150
Kop van Noord-Holland
500
75
425
55
370
75
295
85
West-Friesland
585
90
495
45
450
70
380
140
Noord-Kennemerland
845
125
720
45
675
200
475
115
netto ha.
Locatie
25*
Kooypunt Zuidoost Maritiem
25
Robbenplaat II
70
Jaagweg
50**
De Vork II
50**
Breekland II
* Voor de periode tot 2030 60 ha
** Zie ook pagina 54

Page 16
Toerisme en recreatie
zullen de behoefteramingen voor bedrijventerreinen voor de periode na 2014 bij het herzien van het
Ontwikkelingsbeeld worden herijkt. Hiermee wordt voorkomen dat er tekort- of overschotsituaties
ontstaan.
Voor toerisme en openluchtrecreatie zal de ruimtelijke opgave ingevuld worden in de nota Ruimte voor
Toerisme en Openluchtrecreatie als uitwerking van het Ontwikkelingsbeeld. Dit is een rapport met
ramingen van de ruimtebehoefte voor diverse segmenten van de toeristische en recreatieve markt. Het
onderzoek is in 2004 gereed. Ruimteclaims die buiten het bestaand stedelijk gebied vallen worden
152
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Onafhankelijke ramingen
De berekeningen van de beleidsopgaven stoelen op onafhankelijke ramingen verricht door het
bureau BCI (Buck Consultants International). In de nota Ruimte voor bedrijven die in 2001 door PS is
vastgesteld is aangegeven dat wij de ramingen zeer geschikt achten om als regionale specificatie te
dienen van de Bedrijfslocatiemonitor (BLM) van het Centraal Planbureau. Daarom heeft BCI eerder
ook de basisramingen geleverd voor het streekplan Noord-Holland Zuid en het Masterplan Noord-
zeekanaalgebied.
Men beschikt over een solide model om ook voor kleinere regio’s behoefteramingen te berekenen.
Belangrijkste is dat nu voor de drie deelregio’s apart een ruimtelijk-economisch model wordt
gedraaid en dat dat gevoed wordt met specifiek regionale cijfers (o.a. werkgelegenheid, terrein-
gebruik en verhuisdynamiek).
In aanvulling op onze opdracht om kwantitatieve behoefteramingen te leveren heeft Noordwest 8/
Kamer van Koophandel een studie aan BCI gegund die meer op de kwalitatieve aspecten van de
planningsopgave ingaat. Deze analyse kan beschouwd worden als input voor een regionale
bedrijventerreinenvisie.
Van vraag raming naar (provinciale) planningsopgave
De ramingen van BCI betreffen de vraag naar ruimte vanuit het bedrijfsleven, volgens de ambities die
in dit streekplan naar voren zijn gebracht. Zoals gebruikelijk voegen wij daaraan de beleidsmatige
behoefte toe van een ijzeren voorraad. Tezamen vormen deze de (markt)vraag naar ruimte, de start-
kolom van bovenstaande tabel. Hoe de (markt)vraag resulteert in (beleids)opgaven kan, conform de
systematiek van de nota Ruimte voor Bedrijven, in de tabel worden afgelezen van links naar rechts.

Page 17
Behouden/
Beschermen/Beheren
afgewogen volgens de in dit hoofdstuk beschreven wijze voor respectievelijk zoekgebieden of niet
stedelijke ontwikkelingen in uitsluitingsgebieden. Andere ruimtebehoeften kunnen door middel van
aanpassing van het toeristisch beleid opgepakt worden.
Voor ontwikkelingen ten aanzien van nieuwe golfbanen in Noord-Holland Noord zijn wij terug-
houdend. Golfterreinen komen zelden alleen. Uiteraard is er behoefte aan een clubgebouw, maar ook
wordt snel de koppeling gelegd tussen golfsport, verblijfsrecreatie, congrescentra en andere activiteiten
die voldoende aanloop voor de golfbaan moeten garanderen. Nieuwe golfterreinen willen wij met name
in de directe omgeving van grotere stedelijke gebieden (HAL, HES en Den Helder), of plaatsen waar wij
de directe meerwaarde van een golfbaan zien, in het licht van overige ontwikkelingen ter versterking
van de toeristisch recreatieve structuur. Wij zullen aanvragen voor golfbanen toetsen op de manier zoals
beschreven in de beleidsnotitie Golfterreinen in Noord-Holland uit 2001. Daarbij dient met name ook
een verantwoording te worden gegeven van de behoefte raming ter plaatse ook in relatie tot reeds
bestaande golfbanen in de omgeving. Ook de landschappelijke inpassingmogelijkheden van het
beoogde terrein vormen hierbij een belangrijk toetsingscriterium.
6.3 Natuur, landschap en openlucht recreatie
Om de aanwezige waarden voor natuur en landschap in Noord-Holland Noord te beschermen en te
behouden wordt het merendeel van de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (inclusief ecologische
verbindingszones) opgenomen als uitsluitingsgebied voor stedelijke functies. Ook de Vogel- en Habitat-
richtlijngebieden en de NB-wet gebieden vallen onder dit uitsluitingsregime. Voor de waardevolle
natuur- en cultuurhistorische landschappen van Noord-Holland Noord (BES, CAL, Eilandspolder
Mijzen, op Wieringen en op Texel) is bescherming tegen bebouwing in de toekomst echter niet vol-
doende om natuur en landschap te behouden zoals het is. Voor het verenigen van de landbouw-,
landschaps-, recreatieve en natuurbelangen sluiten wij voor de veenweidegebieden aan bij een nadere
uitwerking van het streekplan Noord-Holland Zuid, gebaseerd op het werk van de Task Force Noord-
Holland Midden, voor de overige gebieden beraden wij ons op de te volgen werkwijze. Voor de
gebieden van Noord-Hollands Midden, die vallen binnen de grenzen van het Ontwikkelingsbeeld, zal
het beheer van het landelijk gebied worden meegenomen in het nieuw te vormen Nationaal Landschap
Noord-Holland Midden.
153
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 18
Ontwikkelen
Bij nieuwe ontwikkelingen is belangrijk om ruimtelijke ontwikkelingen goed af te stemmen op de land-
schappelijke basisstructuur. In het Landschapskatern Noord-Holland (2001) zijn voor de verschillende
landschapstypen ordeningsprincipes aangegeven. De ordeningsprincipes zijn bepalend voor de huidige
landschapskwaliteit en richtinggevend voor de inpassing van nieuwe ontwikkelingen in het landschap.
Het Landschapskatern is opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid.
In de komende periode wordt er hard gewerkt aan de realisatie van de PEHS in Noord-Holland Noord.
Concreet betekent dit het verwerven en inrichten van begrensde natuurgebieden (vastgelegd in de
gebiedsplannen Kop en West- Friesland, Texel, Noord-Kennemerland West en Noord-Holland Midden)
én de realisatie van ecologische verbindingszones. Wat die zones in dit gebied betreft springen er een
aantal bijzonder in het oog:
Een relatief klein, maar zeker niet onbelangrijk deel van de robuuste zone van Kust tot Kust ligt in
Noord-Holland Noord. Voor deze zone wordt in het CAL gebied nadrukkelijk ruimte gehouden,
tezamen met initiatieven vanuit cultuurhistorische hoek (Oer-IJ) of initiatieven voor waterbeheer
(plan duinpolders). Het betreft hier een claim van circa 400 ha.
154
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 19
Het Wieringerrandmeer moet op een robuuste wijze aan het Zwanewater en de Noordzeekust
worden verbonden. Om de natuur en recreatie in de steeds schraler wordende Kop (toenemende
schaalvergroting en industrialisatie van de landbouw) een plek te bieden. Deze robuuste ver-
bindingszone van het Zwanewater via Het Lage Oude Veer, het Amstelmeer naar het Wieringer-
randmeer wordt aangeduid als de Noordboog.
De Kromme Leek, een oud stroompje in West-Friesland (van Wognum/Lekermeer), is een ver-
bindingszone die ook met name goede mogelijkheden heeft als recreatieve voorziening (dicht bij
Hoorn) en waar ook goed kan worden meegekoppeld met waterbeheer en wellicht ook woonland-
schappen.
De kwantitatieve opgaven voor de realisatie van de PEHS zijn opgenomen in het onderstaande
overzicht.
Bij de toekomstige zoektocht naar regionale oplossingen voor het waterbeheersingsvraagstuk vinden wij
het van belang dat de meekoppeling van natuur en recreatie een belangrijke weegfactor is bij de keuze
van het uiteindelijke maatregelen pakket.
Aanvullend hierop geldt nog de realisering van:
De robuuste zone van Kust tot Kust (regio Noord-Kennemerland) ca 400 ha.
De robuuste zone De Noordboog (regio de Kop) (aantal ha nog niet bekend).
De uitbreiding van het Geestmerambacht 250 ha tot 2014.
Hectares nodig voor het Landschapsplan West-Friesland ca 375 ha, waarvan 200 ha tot 2014.
Als indicatie voor het ruimtelijk beslag van groenvoorzieningen gekoppeld aan de nieuwe woning-
bouwopgaven hanteren wij een landelijk geaccepteerde norm voor openbaar groen per woning.
Uitgaande van de Alterra-norm van 75 m
2
per woning aan openbaar groen in de directe omgeving, is er
met de komst van ca. 65.100 woningen in de periode 2004-2030 een behoefte van 65.100x0,0075 = 488 ha
155
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Regio
ha natuur van 2004 tot 2014
ha natuur van 2004 tot 2030
Kop
797
1.087
Noord-Kennemerland
627
855
West-Friesland
532
725
Totaal
2.056
2.667
Hectares nieuwe natuur te realiseren voor de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur

Page 20
Hoofdlijnen ruimtelijk
beleid voor de
landbouw
aan locaal groen verspreid over het plangebied. Regionaal kan deze groenopgave dus zelf berekend
worden.
6.4 Landbouw
Gezien de grote economische betekenis van de agrarische sector (primaire productie en agribusiness)
voor Noord-Holland Noord én vanwege de belangrijke bijdrage die de landbouw levert aan de karakte-
ristieke Noord-Hollandse landschappen, vinden wij behoud en versteviging van de positie van de
landbouw van groot belang. In het onderstaande gaan wij allereerst in op enkele algemene hoofdlijnen
van het ruimtelijk beleid voor de landbouw, daarna wordt specifiek aandacht besteed aan de sectoren
glastuinbouw en bloembollenteelt.
In het streekplan Noord-Holland van 1994 is voor Noord-Holland Noord het begrip landbouwkern-
gebieden geïntroduceerd. Van het gebruik van deze aanduiding zien wij nu af ten faveure van het
instrument Landbouw Effect Rapportage. In dit Ontwikkelingsbeeld onderscheiden wij zoekgebieden
resp. uitsluitingsgebieden voor stedelijke ontwikkelingen.
156
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 21
Glastuinbouw
Verdere ontwikkeling van de landbouw is mogelijk in beide type gebieden, behoudens de gebieden met
natuurbestemming.
Indien mogelijke functiewijzigingen met een grotere ruimtelijke impact aan de orde zijn, zoals het plaats
maken van landbouwgebied voor stedelijke functies of bijv. voor waterberging, zal de initiatiefnemer
een Landbouw Effect Rapportage (LER) moeten opstellen. De Landbouw Effect Rapportage zal onder
andere aandacht moeten besteden aan effecten zoals de gevolgen voor inkomen, verkavelingssituatie en
bedrijfsomvang. Deze aanpak geldt voor zowel de zoekgebieden als de uitsluitingsgebieden. We ver-
wijzen verder naar de tekst over de Landbouw Effect Rapportage die is opgenomen in 5.3.2.
Voor ingrepen in agrarisch gebied waarvoor een Beeldkwaliteitsplan vereist is, zal in het bestemmings-
plan specifiek moeten worden ingegaan op de effecten voor de landbouw.
Met de inzet van dit instrumentarium wordt naar onze mening voldoende gewaarborgd dat de land-
bouw in Noord-Holland Noord zich dynamisch kan ontwikkelen en dat in voorkomende gevallen een
adequate ruimtelijke afweging kan worden gemaakt tussen de belangen van een kansrijke ontwikkeling
van de landbouw enerzijds en de beoogde functiewijziging anderzijds.
In Noord-Holland bevindt zich circa 10% van het totale Nederlandse areaal glastuinbouw. Daarvan
bevindt zich ongeveer de helft in Noord-Holland Noord en met name in West-Friesland. Het betreft
voor een belangrijk deel sierteelt onder glas, in beperkte mate groenteteelt onder glas.
Wij voorzien een toename van het netto glasareaal in Noord-Holland Noord van de huidige circa 450 ha
tot totaal circa 1.100 ha in 2030 (zie toelichting). Deze groei wordt veroorzaakt door autonome groei en
doordat wij de ruimte bieden die nodig is voor de landelijke herstructurering van de glastuinbouw.
Daarnaast is nieuwe ruimte nodig voor de bundeling van een deel van de in Noord-Holland Noord
verspreid liggende glastuinbouwbedrijven.
Doel is recht te doen aan de maatschappelijke waarde die wordt gehecht aan het open en landelijk
karakter van grote delen van Noord-Holland Noord. Dit met oog voor de veelal bedrijfseconomisch
noodzakelijke groei van individuele bedrijven en het belang van een sterke glastuinbouwsector.
Wij willen daarom een verdere ontwikkeling van de glastuinbouw mogelijk maken door een concen-
tratie van clusters van glastuinbouw in gesloten teeltsystemen die ingepast zijn in het landschap.
In Noord-Holland Noord gaat het wat betreft die concentraties tot dusverre om de gebieden Alton en
Het Grootslag.
In het ruimtelijk beleid zijn verschillende lijnen te onderscheiden:
1 Het tegengaan van de uitbreiding van verspreid liggend glas.
157
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 22
Verspreid liggend glas
Glastuinbouwlocaties
2 Het tegengaan van verspreide nieuwvestiging, door nieuwvestiging uitsluitend toe te staan in daar-
toe te ontwikkelen en duurzaam in te richten projectlocaties.
Om de uitbreiding van verspreid liggend glas in Noord-Holland tegen te gaan willen wij vasthouden
aan het huidige beleid. Bestaande glastuinbouwbedrijven kunnen, voor zover sprake is van een agrari-
sche noodzaak, op en aangrenzend aan het agrarische bouwperceel het areaal glas uitbreiden tot een
maximale oppervlakte van 2 ha. Slechts in uitzonderingsgevallen is, als dit niet ten koste gaat van cul-
tuurhistorische en landschappelijke waarden, een grotere oppervlakte dan 2 ha mogelijk. Voor deze uit-
zonderingsgevallen dient, door middel van een bedrijfsplan, aangetoond te worden, dat een grotere
oppervlakte bedrijfseconomisch noodzakelijk is.
Wij zullen inventariseren wat de toekomstverwachtingen zijn voor de bedrijven die nu tot het verspreid
liggend glas worden gerekend. Afhankelijk van de resultaten daarvan zullen wij bezien of specifiek
(aanvullend) instrumentarium is vereist om het concentratiebeleid te realiseren.
Naar schatting is in de periode tot 2030 zo’n 600 netto ha ruimte nodig voor nieuwe of van elders ver-
plaatste glastuinbouwbedrijven, buiten de al in het vigerende streekplan aangegeven benutting van
ca. 250 ha in Het Grootslag. Voor nieuwe glastuinbouwbedrijven is ons beleid gericht op geconcen-
treerde vestiging in glastuinbouwlocaties. Groot voordeel van projectmatige ontwikkeling is dat veel
aspecten met betrekking tot duurzaamheid, zoals betere landschappelijke inpassing en milieuvoor-
zieningen (riolering, energie, watervoorziening en waterberging), beter collectief te realiseren zijn dan
op het individuele bedrijf. De nieuwe locaties moeten dan ook voldoen aan een aantal milieuhygiëni-
sche en landschappelijke randvoorwaarden. Voor individuele bedrijven is uiteraard ook landelijk
geldende regelgeving van toepassing, zoals de Algemene Maatregel van Bestuur Glastuinbouw,
gebaseerd op de Wet Milieubeheer.
Cruciale elementen wat betreft duurzaamheid vormen het energieverbruik en de CO
2
-emissie.
Voorwaarde voor de ruimtelijke ontwikkeling van glastuinbouw is dat de mogelijkheden voor benutting
van restwarmte afkomstig van andere bedrijven, voor vormen van duurzame energietechnieken en voor
beperking van de CO
2
-emissie maximaal worden benut.
Voor nieuwe glastuinbouwlocaties zijn verder onder meer van belang:
Een duurzaam en zoveel mogelijk gesloten watersysteem. Naar verwachting zal dit op bedrijfs-
niveau kunnen worden geregeld. Zoniet, dan zal geclusterde gietwatervoorziening nodig zijn.
Aansluiting op riolering.
158
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 23
Voldoende oppervlaktewater voor de compensatie voor verhard oppervlak.
Verplichte watertoets.
Minimaal voldoen aan de afspraken van het convenant Glastuinbouw en Milieu voor wat betreft
reductie van het energieverbruik.
Elektriciteitsgebruik: voor een belangrijk deel groene elektriciteit.
Maximale benutting van restwarmte.
Zodanige kasvoorzieningen dat lichtemissie via gevel en bovendek (nagenoeg) nihil is.
Landschappelijke inpassing, te combineren met waterberging.
Voor Alton voorzien wij geen grote uitbreiding. Voor een eerder gereserveerd gebied van ca. 35 ha in De
Vork bij Heerhugowaard zien wij een toekomst als onderdeel van de bedrijventerreinen aldaar. De voor
glastuinbouw benodigde ruimte kan, voor zover de 2-hectare-regeling onvoldoende soelaas biedt, elders
worden gevonden: in Het Grootslag en op termijn in de Wieringermeer.
Voor glastuinbouwconcentratiegebied Het Grootslag streven wij ernaar dat naast de al gerealiseerde
circa 40 ha nog ruim 200 ha wordt gerealiseerd. De daarboven in het streekplan Noord-Holland Noord
van 1994 extra planologisch gereserveerde 300 ha willen wij niet in Het Grootslag realiseren maar in de
Wieringermeer. Wij houden hierbij de lijn aan dat eerst de vestigingsmogelijkheden van het Grootslag
benut moeten worden. Alleen als aangetoond kan worden dat vestiging in het Grootslag voor een
categorie glastuinbouwbedrijven onvoldoende ontwikkelingsmogelijkheden biedt, wijken wij af van
deze lijn. Gedoeld wordt op megabedrijven die binnen de bestaande verkavelingsstructuur van het
Grootslag over onvoldoende armslag beschikken. Instemming van Gedeputeerde Staten met daarvoor
benodigde planologische procedures geschiedt via een afweging in Gedeputeerde Staten en zal per
geval worden bekeken. De nieuwe glastuinbouwlocatie moet passen in het totale ruimtelijke ontwerp
van de Wieringermeer. Voorts zullen bij de inrichting van het gebied de historisch geografisch waarde-
volle lijnelementen in het gebied moeten worden behouden.
Toelichting ruimtebehoefte glastuinbouw Noord-Holland Noord
In het provinciale rapport Ruimte voor Glastuinbouw (maart 2003) is becijferd dat in de periode tot
2010 een planningsopgave (dus ruimtetekort) bestaat van 225 ha netto glas. Dit nog afgezien van
realisatie van Het Grootslag (totaal ca. 250 ha) en van 300 ha glastuinbouw in bijvoorbeeld de
Wieringermeer. Er is onder meer van uitgegaan dat de provincie Noord-Holland zich met succes
inzet voor de opvang van een belangrijk deel van de landelijke ruimtevraag voor herstructurering
van de glastuinbouw. Bij de berekeningen is voorts uitgegaan van zuinig ruimtegebruik in de
glastuinbouw.
159
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 24
Bollenteelt
In het rapport is aangegeven dat de provincie een verdere ontwikkeling van Het Grootslag dan de
geplande 250 ha, niet wenselijk acht.
Voor de periode tot 2010 komt dit er op neer dat er nog ruimte moet worden gevonden voor ruim
500 ha netto glas.
In het kader van het Ontwikkelingsbeeld wordt voor de periode tot 2030 geschat dat in aanvulling
op het bovenstaande een ruimtetekort van nog eens circa 100 ha netto glas als gevolg van met name
autonome groei ontstaat. Een verdere behoefte aan opvang vanuit landelijke herstructurering is
hierbij niet verondersteld.
Totaal brengt dit tot 2030 de ruimtebehoefte op (afgerond) 600 ha netto glas (500+100). Bruto komt
dit ruwweg neer op ruim 900 ha, inclusief areaal voor onder meer bedrijfsgebouwen, toegangs-
wegen, waterberging en groenvoorzieningen.
Of die ruimtebehoefte daadwerkelijk nodig is, hangt in sterke mate af van het succes van de lande-
lijke herstructurering van de glastuinbouw, een complex proces, dat tot dusverre nog niet tot een
aanmerkelijke ruimtevraag in Noord-Holland heeft geleid. Bovendien stagneert momenteel de
autonome groei van de glastuinbouw in Noord-Holland (Noord).
Noord-Holland Noord is een belangrijk teeltgebied voor bloembollen met grote economische betekenis
bijvoorbeeld in termen van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. Dit betekent een grote positieve
bijdrage aan de economische ontwikkeling van het gebied. Gezien de omvangrijke arealen bollenteelt is
ook de ruimtelijke betekenis groot.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen de permanente bollenteelt op zand, waarbij bollen worden
geteeld in een vruchtwisseling van (hoofdzakelijk) bolgewassen en de reizende bollenkraam waarbij op
een jaarlijks wisselend perceel bloembolgewassen worden geteeld in een vruchtwisseling met nietbol-
gewassen (via contractteelt of op grond die wordt gehuurd).
Permanente bollenteelt op zand
De gebieden met bloembollenteelt vormen samen een belangrijk deel van het centrumgebied voor de
bloembollenteelt in Noord-Holland. De teelt van bloembollen wordt geconcentreerd in gebieden waar
zij minder nadelige effecten heeft voor milieu, natuur en landschap.
Hoewel de in het vigerende streekplan aangewezen bollenconcentratiegebieden nog enige reserve
bevatten – indien tenminste deze grond inderdaad wordt verworven door de bollensector – is er nog
behoefte aan extra ruimte. Daarnaast is bovenop de netto ruimte extra ruimte nodig voor onder meer
160
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 25
voorzieningen voortvloeiend uit duurzaamheidscriteria (bijv. waterkwaliteit).
Bovendien wordt in het Ontwikkelingsbeeld voorzien dat een deel van het bestaande bollenareaal en
van nog niet gerealiseerde reserves binnen de bollencontratiegebieden in de toekomst niet meer beschik-
baar zal zijn voor bollenteelt door nieuwe functies. Het betreft met name het op termijn wijken van ca.
275-300 ha bollenareaal tussen Den Helder en Julianadorp. Wij zien het als gewenste ontwikkeling dat
ruimte voor de expanderende en deels verplaatsende bollenteelt wordt gevonden binnen Noord-
Holland Noord.
Projectlocaties
Nieuwe permanente bollenteelt op zand willen wij alleen toestaan op locaties in projectvestigingen.
Hieronder verstaan wij een planmatig opgezette vestiging met hydrologische isolatie ten opzichte van
de omgeving en het grondwater, onder meer om de emissies van meststoffen en bestrijdingsmiddelen
tot een minimum te beperken. Door gezamenlijke vestiging kunnen schaalvoordelen worden bereikt in
zowel het bouwrijp maken (bijvoorbeeld door opzanden), in de productie, bij de toepassing van milieu-
technieken en ook ten aanzien van vergunningen.
De bollenteelt stelt hoge eisen aan het watersysteem in de vorm van peilhandhaving, aanvulling van
watertekorten en het afvoeren van wateroverschotten. Doorspoeling (zoute kwel) zal daarop moeten
inspelen. De oplossing hiervoor zal niet eenvoudig zijn en vereist maatwerk.
Voor zover water wordt uitgewisseld met de omgeving dient de kwaliteit van het water dat de project-
vestiging verlaat niet slechter te zijn dan de kwaliteit van het onttrokken water. Wij hanteren ten
behoeve van de waterkwaliteit een ruimteclaim van 10 % voor het gebruik van helofytenfilters, tenzij
nieuwe minder ruimtevergende maatregelen even efficiënt of efficiënter blijken.
Om aan de meest algemene eisen van het Waterhuishoudingsplan II en het Provinciaal MilieuBeleids-
plan te voldoen zullen niet alleen nieuwe projectvestigingen, maar ook de bestaande bollenteelt over
adequate waterzuivering moeten beschikken. Maximale inspanning is nodig om afwenteling van ver-
vuiling, naar onder andere de Waddenzee, te voorkomen.
Gezien de omvang van het totale areaal is een fasering belangrijk teneinde onnodige spreiding van
vestigingen tegen te gaan. Als gebied voor nieuwe locaties denken wij aan de Wieringermeer. Op de
kaart is een projectontwikkelingsgebied voor de permanente bloembollenteelt in de Wieringermeer
aangegeven (Wieringerrandmeergebied) en een zoekgebied voor projectmatige permanente bollenteelt
(Wieringermeer-west). Mocht binnen de begrenzing van het ontwikkelingsgebied Wieringerrandmeer
onvoldoende mogelijkheden voor projectmatige ontwikkeling van bollenteelt bestaan, dan kan in het
161
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 26
‘zoekgebied voor projectmatige permanente bollenteelt’ projectmatige ontwikkeling van bollenteelt
worden gerealiseerd. Hierbij geldt een maximale oppervlakte van 1250 ha bruto aan te ontwikkelen
projectlocaties in Wieringermeer. Als projectmatige ontwikkeling van bollenteelt in het zoekgebied
noodzakelijk is dan kan, als de exacte locatie duidelijk is, met de afwijkingsbevoegdheid van Gedepu-
teerde Staten respectievelijk een herziening van het Ontwikkelingsbeeld gemeentelijke planologische
besluitvorming op dit punt worden ondersteund. De keuze van de projectlocaties dient mede gebaseerd
te zijn op een geohydrologisch onderzoek dat onderdeel uit zal maken van een MER-procedure.
Bollenconcentratiegebieden
In het vorige streekplan zijn bollenconcentratiegebieden aangegeven, waarbinnen mogelijkheden zijn
voor vestiging en uitbreiding van permanente bollenteelt (zie ook de kaart).
Buiten de concentratiegebieden zoals aangegeven op de kaart op pagina 163 zijn grondbewerkingen als
bezanden, omzetten en het omspuiten van grond voor de uitoefening van land- en tuinbouw
niettoegestaan. Uitzondering hierop zijn de aangewezen projectlocaties.
Wij zullen het beleid voor de bollenconcentratiegebieden heroverwegen en vastleggen in een uitwer-
kingsplan van het Ontwikkelingsbeeld. Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan:
zonodig een nieuwe begrenzing van de bollenconcentratiegebieden (actualisatie van de kaart);
nadrukkelijke introductie van het projectlocatiebeleid voor uitbreiding binnen deze gebieden;
eventueel beperkt mogelijke uitbreiding van een individueel bedrijf binnen de concentratiegebieden
als de ondernemer voldoende waarborgen kan bieden ten aanzien van met name water en milieu;
koppeling van iedere nieuwvestiging/uitbreiding van bollenteelt in de bollenconcentratiegebieden
aan vergunningverlening, bijv. een aanlegvergunning met voorwaarden t.a.v. milieu, water etc.
goed overleg met de sector;
inzicht in het huidige gebruik van de grond;
inzicht in financiële gevolgen;
inzicht in juridische consequenties (planschade e.d.) t.a.v. eventueel reeds opgebouwde rechten.
Aan het uitwerkingsplan zijn bijzondere rechtsbeschermingsconstructies verbonden (zie hoofdstuk 7.3)
Met name in de gemeente Zijpe speelt de kwestie rond de zg. II-B gebieden waar incidenteel omzetting
van grasland is toegestaan ten behoeve van bollenteelt. De vigerende bestemmingsplannen worden
gerespecteerd. De met de gemeente Zijpe gemaakte afspraak over de verdeling van grasland en bollen-
grond (de zogenoemde 30-70 regeling) in het gebied van de Zijpe- en Hazepolder kan in een herziening
van het bestemmingsplan vastgelegd worden.
162
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 27
163
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Kaart met begrenzing van bollenconcentratiegebied en consolideringsgebied in Noord-Holland (naar Nota Ruimte
voor Bollen)

Page 28
Reizende bollenkraam
De reizende bollenkraam is in alle regio’s en met name in West-Friesland een belangrijke factor voor de
versterking van de economische basis van het totale agrocomplex, waar sectoren als melkveehouderij,
akkerbouw en vollegrondsgroenteteelt in belangrijke mate van profiteren. In principe zijn er, gezien
grondstructuur en bedrijvenstructuur, nog mogelijkheden voor uitbreiding. In het aandijkingen- en
droogmakerijgebied, het kleipoldergebied en het keileemgebied zijn mogelijkheden aanwezig voor de
tijdelijke bollenteelt als wisselteelt binnen andersoortige bedrijven (akkerbouw, rundveehouderij). In het
veenweidegebied is wisselteelt van bollen onder voorwaarden toelaatbaar. Dit geldt ook voor het
binnenduinrandgebied buiten de concentratiegebieden.
Bollencomplex
Wij streven naar het bijeenbrengen van samenhangende activiteiten (verwerking, opslag, transport en
andere ondersteunende diensten) rond de bollenteelt. Het bloembollencomplex vraagt om meer even-
wicht en in de Noordkop is een vergroting van de handelsactiviteiten wenselijk. Wij faciliteren dat
ruimtelijk bij het Servicecentrum Hollands Bloementuin. Daarnaast hechten wij sterk aan de centrum-
functie van BolleNoord bij ’t Zand.
Toelichting ruimtebehoefte permanente bollenteelt Noord-Holland Noord
Bij de bepaling van de ruimte voor permanente bollenteelt in Noord-Holland-Noord is hoofdzakelijk
rekening gehouden met de verplaatsingsnoodzaak van bollenteeltbedrijven in bestaande teeltgebieden
met permanente bollenteelt in Noord- en Zuid-Holland.
Huidig netto-areaal (2002): 6.200 ha.
Autonome groei in de steekplanperiode tot 2014: 1% per jaar, waarvan 50% is toegerekend aan
locaties Wieringermeer. Dit resulteert in een ruimtevraag van 323 ha. De resterende groei wordt
opgevangen in de bestaande teeltgebieden of elders.
Af voor rood/groen netto: naar schatting 565-955 ha. (Gemeente Den Helder: 275-300 ha voor
woningbouw/recreatie; gemeente Anna Paulowna: 60 ha voor bedrijvenontwikkeling. Gemeente
Zijpe: 30-60 ha (ruimte voor kustverdediging en buffer Zwanenwater); Limmen-Heiloo: 100 ha voor
woningbouw. Bollenstreek: 100-150 ha voor wonen, natuur etc. Haarlemmermeer: 0-285 ha voor
wonen).
Ruimte voor verdunning in twee uit te voeren pilots ‘duurzame bollenteelt’ in bestaande teelt-
gebieden; extra ruimte nodig voor waterberging en waterzuivering bedraagt 7% over een opper-
vlakte van 300 ha van de pilotgebieden. Ruimtevraag bedraagt 21 ha.
164
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 29
Ruimte voor duurzame inrichting van nieuwe teeltgebieden: voor nieuw aan te leggen helofyten-
filters is een factor van 10% gehanteerd (idem Nota ruimte voor bollen, Provincie Noord-Holland,
2003); Ruimtevraag bedraagt 91-130 ha.
Ruimte voor infrastructuur in nieuw te ontwikkelen gebieden; hiervoor wordt de berekende netto-
vraag naar ruimte vermenigvuldigd met de factor 1,25. (idem Nota ruimte voor bollen, Provincie
Noord-Holland, 2003)
Samengevat: de berekende bruto ruimtevraag bedraagt 1.250-1.786 ha. Omdat niet alle bollentelers bij
beëindiging tot verplaatsing zullen overgaan is uitgegaan van de minimale variant van 1.250 ha bruto
benodigde ruimte voor nieuwe bollenteeltlocaties in Wieringermeer.
6.5 Verkeer en Vervoer
Uitgangspunt voor ons verkeers- en vervoersbeleid in dit Ontwikkelingsbeeld is het Verkeers- en
Vervoersplan Noord-Holland (VVNH). Provinciale Staten stelden dat plan dat een looptijd van tien jaar
heeft op 10 februari 2003 vast. Bestaande beleidslijnen zoals de nota Toekomstvast Openbaar Vervoer in
Noord-Holland Noord zijn in het VVNH opgenomen.
Ons verkeers- en vervoersbeleid gaat uit van vraaggericht beleid en het faciliteren van het verkeer in het
algemeen, waarbij de vrijheid van de vervoerskeuze niet aangetast mag worden. Ons beleid richt zich er
wel op om alternatieven voor de auto te bieden zodat mensen een afweging kunnen maken voor de
wijze van vervoeren. Daarmee neemt de keuzevrijheid toe.
De automobiliteit zal de komende jaren alleen maar verder toenemen. Om al die voertuigen goed door
te laten stromen zullen wij pakketten van maatregelen moeten inzetten waar onder meer inzitten: betere
benutting van de bestaande infrastructuur, nieuwe infrastructuur, openbaar vervoer, fietspaden, vaar-
wegen, ontwikkelingen rondom vervoersknopen, innovatieve technologiën en verkeersmanagement.
Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is dat bestaande infrastructuur (wegen en spoor) sturend is bij
de zoektocht naar nieuwe locaties voor wonen en werken. Capaciteit en kwaliteit van de infrastructuur
zijn hierbij eveneens van belang. Daar waar nieuwe infrastructuur noodzakelijk is, willen wij voor-
komen dat planvorming en uitvoering achterlopen op de bouw van nieuwe bedrijventerreinen,
woningen en voorzieningen.
Planologische realisatie van de noodzakelijke infrastructuur en de ontwikkeling van locaties moeten
165
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 30
De netwerken
daarom gelijk oplopen. Uitgangspunten voor ons bij de aanleg van nieuwe infrastructuur zijn: veilig-
heid, het milieu (geluid/stank) en zorgvuldige inpassing in het landschap.
Wij zetten in op het verbeteren van de kwaliteit van alle netwerken (wegen, openbaar vervoer, fiets,
vaarwegen) en de verknoping daartussen. Het totale netwerk moet efficiënt, veilig en duurzaam functio-
neren. Dit doen wij gezamenlijk met andere wegbeheerders en verdere betrokkenen die ieder weer hun
eigen bevoegdheden en instrumenten hebben.
Voorop staat voor ons een efficiënt gebruik van de bestaande wegen door een goede organisatie, goede
voorzieningen en informatie over de ruimte die in een dergelijk netwerk zit, zodat die optimaal benut
kan worden. Hiervoor stellen wij samen met andere wegbeheerders en partijen een netwerkvisie op.
Verkeersmanagement en mobiliteitsmanagement spelen hierin een belangrijke rol.
Tot 2014 streven wij in gezamenlijkheid met de andere wegbeheerders naar de volgende acties die in
onderstaande tabel worden genoemd en in het visiegedeelte van hoofdstuk 3 nader zijn uitgewerkt.
166
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Uiterlijk in 2005 duidelijkheid op de vraag hoe en wanneer de verbinding Alkmaar-Enkhuizen
wordt opgewaardeerd. Op dit moment streven wij naar de volgende concrete acties:
– Verbreding provinciale weg N302 tot aan de Markerwaardweg.
– Onderzoek opwaardering N302 Hoogkarspel (Markerwaardweg)-Enkhuizen, dan wel ver-
legging van de N302 onder Hoogkarspel door naar de ondergelegen provinciale weg N506.
Bij het rijk zullen wij aandringen op verbeteringen aan de volgende rijkswegen:
– Verbreding A7 richting Randstad vanaf Hoorn.
Verbreding A9 richting Randstad vanaf Alkmaar.
– Opwaardering rijksweg Den Helder - Afsluitdijk N99.
– Een goede ontsluiting van Heiloo en bedrijventerrein de Boekelermeer op de A9.
Uitvoering opwaardering N9 (parallelweg Bergen, wegomleggingen bij Schoorldam en
De Stolpen conform ons besluit van 21 mei 2001, nummer 2001-34).
Uitvoering opwaardering N242.
Verbreding N245 vanaf kruispunt Huiswaarderweg/Nollenweg (N508) tot aan Laan van Tata.
Opstellen van een notitie waarin wij aangeven welke verkeers- en vervoersmaatregelen nodig zijn
om de bereikbaarheid van de Noord-Hollandse kusten te verbeteren.

Page 31
Openbaar Vervoernet
Gemeenten dienen in hun ruimtelijk beleid rekening te houden met een aansluiting van De Braken op
de N242 ten noorden van Heerhugowaard zoals op de kaarten is aangegeven die in dit Ontwikkelings-
beeld zijn opgenomen. Hiermee strijdige ontwikkelingen dienen te worden voorkomen.
In het Provinciaal Meerjarenprogramma Infrastructuur 2003-2007 (PMI) zijn overige, meer kleinschalige
projecten voor het onderliggend wegennet opgenomen.
De ruggengraat van het openbaar vervoernet is het bestaande spoorwegennet in Noord-Holland Noord.
Gemeenten dienen in hun ruimtelijk beleid rekening te houden met de benodigde ruimte voor een ver-
dubbeling van het spoor op de volgende trajecten:
Uitgeest-Alkmaar, het aantal benodigde sporen op het baanvak in Heiloo kan tot 3 beperkt blijven.
Schagen-Den Helder.
Heerhugowaard-Enkhuizen.
Hiermee strijdige ontwikkelingen dienen niet mogelijk te worden gemaakt.
Met de uitwerking van de nota Toekomstvast Openbaar Vervoer in Noord-Holland Noord is het bus-
lijnennet opnieuw ingedeeld. Een basisnet van verbindende, snelle lijnen bedient de grote kernen.
167
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 32
Fietsnet
Verknoping
Gemeentelijke
initiatieven
Deze lijnen worden aangevuld met ontsluitende lijnen, spitslijnen en scholierenlijnen. Op die plaatsen
waar de vraag te laag is voor openbaar vervoer met een vaste dienstregeling rijden de OV taxi en de
buurtbus.
Samen met andere betrokkenen streven wij een hoge kwaliteit van het stads- en streekvervoer na.
Daarvoor willen wij verschillende condities scheppen. Een daarvan is dat wij met alle wegbeheerders
bindende afspraken willen maken om busroutes in te richten die ‘openbaar vriendelijk’ zijn. Op deze
routes moet de snelheid en het comfort voor openbaar vervoerreizigers worden gewaarborgd.
Wij streven naar een optimaal regionaal fietsroutenetwerk om het fietsgebruik te bevorderen.
Ontbrekende schakels in het fietspadennetwerk worden aangelegd. Wij vinden goede fietsverbindingen
met de kust (en busstations) erg belangrijk. Wij gaan in samenwerking met andere wegbeheerders en
partijen de verknoping van onder meer netwerken verbeteren door te zorgen voor goede overstapvoor-
zieningen. Wij denken aan:
goede afstemming van overstaptijden van trein op bus;
aanleg P en R terreinen bij openbaar vervoerknopen;
voor fietsen goede fietsenstallingen en fietspaden bij openbaar vervoerknopen.
De keuzemogelijkheden voor de reiziger worden hierdoor bevorderd. De verknoping levert nog meer
passagiers voor het openbaar vervoer op als wonen en werken rond vervoersknopen, voornamelijk NS-
stations, wordt gerealiseerd.
De volgende stations merken wij als vervoerknopen aan: Castricum, Alkmaar CS, Alkmaar Noord,
Heerhugowaard, Schagen, Den Helder Zuid, Den Helder CS en Hoorn.
Gemeentelijke initiatieven voor nieuwe infrastructuur, passend in ons beleid, zullen wij planologisch
ondersteunen. Wij zetten ons geldende beleid voort om de aansluiting Huiswaarderweg-Bergerweg in
Alkmaar mogelijk te maken.
6.6 Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden moeten in een vroeg stadium van planontwikkeling worden geïnven-
tariseerd, bij het ontwerp worden gebruikt en bij de vaststelling worden meegewogen. De Cultuurhis-
torische Waardenkaart geeft een overzicht van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Wij gaan
ervan uit dat deze kaart als informatie- en inspiratiebron wordt gebruikt bij de belangenafweging in
168
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 33
Culturele Planologie
Archeologie
ruimtelijke planprocessen en daarmee fungeert als een belangrijk hulpmiddel voor gemeenten. Dit
betekent dat deze CHW-kaart – in tegenstelling tot de regioprofielen – dus geen beoordelingsmaatstaf is
voor Gedeputeerde Staten bij de goedkeuring van bestemmingsplannen. In de cultuurhistorische Regio-
profielen doen Gedeputeerde Staten uitspraken over de te volgen strategieën voor de cultuurhistorisch
waardevolle structuren. Zij worden opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid. Aan de
hand van deze regioprofielen beoordelen wij de verplichte Beeldkwaliteitsplannen in zoek- en
uitsluitingsgebieden ingeval van nieuwe ontwikkelingen.
In het proces voorafgaand aan de planvorming en bij de planvorming zelf kunnen de mogelijkheden
verkend worden voor culturele planologie. Wij geven advies gericht op het betrekken van kunstenaars
en publiek bij de ruimtelijke inrichting. In bepaalde situaties kunnen wij projecten op het gebied van
culturele planologie financieel en organisatorisch ondersteunen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen de archeologische terreinen waar mogelijk behouden te
blijven en ingepast te worden in de nieuwe structuur. Terreinen van zeer hoge en hoge waarde dienen in
bestemmingsplannen te worden opgenomen en door middel van
een aanlegvergunning beschermd.
De terreinen van zeer hoge waarde zijn wettelijk beschermd of
zullen wettelijk beschermd gaan worden. Voor die terreinen geldt
dat werkzaamheden die kunnen leiden tot aantasting van de
aanwezige waarden vergunningplichtig zijn. De meeste archeo-
logische overblijfselen zijn onbekend omdat ze onder het maai-
veld liggen. Om te voorkomen dat waardevolle informatie
verloren gaat, moeten deze overblijfselen zo vroeg mogelijk in de
planvorming door een archeologisch vooronderzoek worden
gelokaliseerd en gewaardeerd. Waardevolle vindplaatsen die niet
behouden kunnen blijven, moeten voorafgaand aan de planuit-
voering worden onderzocht door opgraving.
Voor de Stelling van Amsterdam, waarvan een klein deel in
het plangebied ligt, wordt een uitwerking gemaakt in samen-
werking met het gebiedsprogramma de Groene Long en in
samenhang met de uitwerking in het kader van het streekplan
Noord-Holland Zuid.(NHZ).
169
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 34
CO
2
-beleid en
duurzame energie
Ruimtelijke inpassing
windenergie
Het in dat streekplangebied geformuleerde beleid voor de Stelling om door functiecombinaties en meer-
voudig ruimtegebruik diverse beleidsdoelen op het schaalniveau van het streekplan te benutten geldt
ook voor dit Ontwikkelingsbeeld.
6.7 Milieu
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2002-2006 (PMP) hebben wij een ambitieus energiebeleid geformu-
leerd. In het Collegeprogramma 2003-2007 trekken wij de lijn door en hebben wij een scherp streefcijfer
voor wind- en zonne-energie geformuleerd: in 2007 moet er 200 MW elektrisch vermogen aan wind-
molens en zonnepanelen geplaatst staan in Noord-Holland. Windenergie zal het overgrote deel van
deze doelstelling invullen. De regio Noord-Holland Noord biedt uitstekende kansen aan deze vorm van
duurzame energie.
Voor de lange termijn (de periode 2014-2030) willen wij aansluiten op de rijksprognose. Het Rijk heeft in
het vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) een prognose gegeven van de CO
2
-uitstoot in 2030.
Daarnaast is de langetermijndoelstelling geformuleerd om de CO
2
-uitstoot in 2030 terug te brengen tot
120 Mton op jaarbasis. Een doorvertaling van deze landelijke cijfers naar Noord-Holland Noord leidt tot
de conclusie dat Noord-Holland Noord 3,1 Mton CO
2
gereduceerd moet hebben in 2030, als uitgegaan
wordt van een stijging van 1,0 Mton vanaf 1999. Voor 2014 betekent dit dat grofweg de helft van deze
streefcijfers moet zijn gehaald. Volgens het rijk kan ruwweg de helft (1,55 Mton) van de benodigde
reductie voor het behalen van de doelstelling voor 2030 geleverd worden door duurzame energie en de
andere helft door energiebesparing en/of schone fossiele brandstoffen. Naast windmolens heeft bio-
massa grote potentie. Wij schatten daarom in dat windenergie en biomassa elk voor 40% kunnen
bijdragen aan de genoemde doelstelling van 1,55 Mton.
Vertaald naar geplaatst windvermogen betekent dit dat er in 2030: 750 mW aan windmolens geplaatst
moet zijn in Noord-Holland Noord. Voor 2014 betekent dit ruwweg 350 a 400 MW. Noord-Holland
Noord zal in 2014 dienen te beschikken over een aantal robuuste lokaties waar windturbines geplaatst
kunnen worden. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van onze criteria ten aanzien van de
plaatsing van windmolens verwijzen wij naar onze in september 2003 vastgestelde Windkansenkaart.
Deze kaart geeft aan dat op provinciale schaal in het gebied ten noorden van Alkmaar de minste plano-
logische belemmeringen zijn te verwachten. Met name de strook achter de duinen tussen Zijpe en
Den Helder heeft onze bijzondere aandacht vanwege de hoge windsnelheden daar en de gunstige
noord-zuid verkaveling. De huidige benutting van het land langs de kust (in vergelijking met bijvoor-
170
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 35
Zonne-energie
beeld de Wieringermeer) voor windenergie is nog zeer gering. Historisch zijn hier wel enige verklaringen
voor (relatief hoge investeringen, mogelijke geluidhinder, etc). Deze argumenten moeten opnieuw
bezien worden tegen de achtergrond van nieuwe, efficiëntere en minder hinderlijke windturbines. Het
Noordhollandsch Kanaal, dat wij in 1995 in beheer genomen hebben en waaraan door ons veel achter-
stallig onderhoud gepleegd moet worden zoals uitbaggeren en oeverbescherming, is één van de
mogelijkheden. Wij willen voor de lange termijn onderzoeken of verbeteringen aan dit kanaal gecombi-
neerd kunnen worden met ons beleid voor windenergie. De in het kabinet vastgestelde Nota Ruimte
biedt mogelijkheden voor de realisatie van een windmolenpark voor de Wieringermeerdijk. Wij zijn
voornemens dit met voorrang ter hand te nemen en willen daar een winmolenpark van 80-110 MW
gerealiseerd zien.
Nader onderzoek zal moeten uitwijzen in hoeverre deze kustgebieden die grotendeels onder het regime
van de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en andere beschermingscategorieën vallen toch kunnen
worden benut voor windenergie. Op de Noordzee gaat onze voorkeur overeenkomstig het rijksbeleid
uit naar grotere parken op enige afstand van de kust (bv voor Egmond aan Zee).
Voor een optimale benutting van actieve en passieve zonne-energie dringen wij er bij gemeenten op aan
minimaal 70% van de woningen en bedrijfsgebouwen in nieuw aan te leggen woonwijken en bedrijven-
terreinen zuidwaarts te oriënteren. Wij vragen gemeenten bij de opzet van bestemmingsplannen en de
beoordeling van bouwinitiatieven hiermee rekening te houden. Een stap verder is om deze ligging te
combineren met actieve opwekking door zonnepanelen voor warm water en elektriciteit waarvan
bijvoorbeeld in het HAL-gebied reeds enkele spraakmakende projecten zijn gerealiseerd of in verge-
vorderd stadium zijn. Juist de snelgroeiende energievraag van huishoudens kan hiermee worden
gecompenseerd. Ons beleid van CO
2
-sevicepunten moet deze ontwikkeling stimuleren.
Ruimtelijk gunstig situeren en koppelen van energievragers en energieproducenten respectievelijk
CO
2
-vragers en CO
2
-producenten.
Wij streven ernaar dat er gebruik wordt gemaakt van restwarmte van bedrijven ten behoeve van nabij-
gelegen woonwijken, bedrijventerreinen en utiliteitsgebouwen. Een goed voorbeeld van de wijze
waarop dit aangepakt kan worden is het bedrijventerrein Boekelermeer, waar onder meer gebruik
gemaakt wordt van de restwarmte van de huisvuilcentrale. Naast het koppelen van energievragers en
energieproducenten is ook een directe koppeling tussen CO
2
-vragers en CO
2
-producenten denkbaar.
Vooral voor de teelten onder glas wordt CO
2
-bemesting toegepast om de groei te stimuleren en de
productie te verhogen. Hier is veel winst te maken door koppeling van vragers en producenten.
171
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 36
Geluid
De combinatie van regionale bedrijvigheid en verkeer maakt dat ook in het relatief rustige Noord-
Holland Noord zich ‘hot spots’ voordoen. Voor geluidhinder zijn dat de rijkswegen A7, A9 en de N242
(de ringweg rond Alkmaar) waar grenswaarden worden bereikt of overschreden. Uit onderzoek blijkt
dat steeds meer mensen geluidsoverlast ondervinden; dit geldt in mindere mate dan in Zuid ook voor
Noord-Holland Noord. Ook blijkt dat steeds meer gevoelige gebieden zoals de ‘stiltegebieden’ worden
aangetast en hun functie ‘stilte’ dreigen te verliezen. Ter indicatie: In het jaar 2000 waren in het plan-
gebied van het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord ca 35.000 door wegverkeer geluidsbelaste
woningen.
In het PMP stellen wij ons ten doel dat de bescherming en het handhaven van de akoestische kwaliteit
van stiltegebieden (voor beleid zie ‘milieubeschermingsgebieden’) is verbeterd t.o.v. het jaar 2000 en dat
het aantal (ernstig) geluidgehinderden is verminderd t.o.v. de situatie 2000. Dit betekent voor Noord-
Holland Noord dat wij hier zoveel mogelijk het stand-still beginsel hanteren. Bestaande geluidsruimte
(dwz reeds verstoorde ruimte) moet daarom zoveel mogelijk worden benut en verstoringbronnen
moeten worden gebundeld. Voor bedrijventerreinen betekent dit een terughoudend beleid t.a.v. het
vergroten van geluidscontouren dan wel het instellen van nieuwe (b.v. bij de vestiging van A-inrich-
tingen). Een interne zonering is dan te verkiezen boven een externe zonering.
Voor verkeer geldt dat met name in het HAL gebied maatregelen nodig zijn op en langs het rijks- en
172
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 37
Luchtkwaliteit
Externe Veiligheid
provinciale wegennet. Op onze eigen wegen zetten wij waar mogelijk bronmaatregelen in (toepassing
stille wegdekken). Ook wordt dan bereikt dat de voortschrijdende aantasting van stiltegebieden door
intensiever gebruik van het lokale wegennet enigszins wordt beteugeld.
Voor alle nieuwe situaties geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de
wettelijke grenswaarden voor de aanwezige bronnen. Op de belemmeringenkaart is het ruimtelijke
effect van geluids- en veiligheidscontouren weergegeven voor de situatie 2003. Wij verwijzen hiervoor
naar onze Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid.
Noord-Holland Noord heeft een relatief schone lucht. Er zijn enkele kleine knelpunten rond wegen
(Alkmaar). Voor de luchtkwaliteitsnormen voor wegverkeer en industrie is in het algemeen stikstof-
dioxide de meest bepalende stof. Hiervoor gelden strikte grenswaarden. De uitstoot langs wegen mag
deze grenswaarden niet overschrijden en ontheffing daarvan is niet mogelijk. In de planvorming voor
uitbreiding en dan wel aanleg van nieuwe wegen betekent dit dat aangetoond moet worden dat hiermee
rekening is gehouden en indien nodig naar alternatieven wordt gezocht.
In Noord-Holland spelen vragen rond gezondheidsrisico's vooral bij het gebruik van bestrijdings-
middelen in de bollenteelt. In 2003 start het Rijk een vervolgonderzoek naar de gezondheidseffecten van
bestrijdingsmiddelen die zich door de lucht verspreiden. Dit onderzoek is een vervolg op het landelijk
onderzoek naar de verspreiding van bestrijdingsmiddelen door de lucht in heel Nederland. De resul-
taten moeten een antwoord geven op de vraag of hiermee meer rekening moet worden gehouden bij de
toelating van bestrijdingsmiddelen.
In vergelijking met Noord-Holland Zuid is Noord-Holland Noord een veel rustiger streekgebied wat
betreft industriële activiteiten. Het aantal omvangrijke industrieën en de transportbewegingen met
gevaarlijke stoffen zijn geringer, waardoor er enerzijds veel ruimte is die niet belast wordt door risico-
volle activiteiten doch aan de andere kant ook juist ruimte kan bieden aan grootschalige industrie
vanwege open gebieden met geringe dichtheid van bebouwing. Toch zijn ook in Noord-Holland Noord
risico’s aanwezig, die de omgeving beïnvloeden, zoals grote gasbuisleidingen, inrichtingen met risico’s
en luchtvaartterreinen.
In ons PMP geven wij aan dat ons externe veiligheidsbeleid erop gericht is te voorkomen dat er nieuwe
problemen ontstaan op het punt van de externe veiligheid. Dit houdt naast een brongericht beleid
(verminderen kans op incident en effecten van een incident) ook een beleid in dat gericht is op terug-
houdendheid met (kwetsbare) bebouwing rond risicovolle objecten en vervoersassen. Het is dus nood-
zakelijk om inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle activiteiten aanwezig zijn, zodat ter voor-
173
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 38
Milieubeschermings-
gebieden
koming van ongevallen en rampen deze risicobronnen en kwetsbare bestemmingen en objecten
(woningen, scholen, ziekenhuizen) zoveel mogelijk worden gescheiden (zonering).
Op de Risicokaart die medio 2004 klaar is worden voor dit streekplangebied de externe veiligheids-
risico’s zichtbaar. Deze worden voor vaststelling van het Ontwikkelingsbeeld in Provinciale Staten
verwerkt op de kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014 (belemmeringenkaart). Enkele activiteiten
met risico’s die op de kaart komen zijn:
Twee luchtvaartterreinen: vliegveld de Kooy bij Den Helder en vliegveld Texel op Texel.
De gasbehandelingsinstallatie van de NAM bij Den Helder.
Munitie-opslagen van Defensie bij Den Helder en Bergen.
Het Gasunie compressor/mengstation in de Wieringermeer.
Energieonderzoekscentrum Petten.
De Piekgasinstallatie op het bedrijventerrein Boekelermeer in Alkmaar.
Den Helder vormt een aandachtsgebied. Hier liggen woonbebouwing, veiligheids- en geluidscontouren
dicht bij elkaar. In de rest van Noord-Holland Noord zijn de risico’s vooral op korte afstand van risico-
bronnen gesitueerd en dus zeer lokaal.
In het Provinciale Milieubeleidsplan zijn 4 categorieën beschermingsgebieden vastgelegd: stiltegebieden,
grondwaterbeschermingsgebieden, bodembeschermingsgebieden (aardkundige waarden) en natuur-
gebieden. Behalve de functie om met dit instrumentarium gebiedskwaliteiten te versterken of te behouden
ondersteunen zij o.m. de randvoorwaarden voor onze Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (stilte,
rust en de kwaliteit van bodem en grondwater). Ingrepen in stiltegebieden en grondwaterbeschermings-
gebieden zijn onderworpen aan het beschermende regime van onze Provinciale Milieuverordening (PMV).
Het herziene beleid t.a.v. Bodembescherming wordt daarin ook opgenomen. Natuurgebieden vallen
onder de bescherming van de Natuurbeschermingwet en zijn daarmee ook milieubeschermings-
gebieden in de zin van de Wet Milieubeheer. De planologische bescherming wordt geboden door deze
gebieden op te nemen in het uitsluitingsgebied op de kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014.
Stiltegebieden
In Noord-Holland Noord is een aantal gebieden aangewezen als stiltegebied. Een stiltegebied is een
gebied waarin de geluidsbelasting door toedoen van menselijke activiteiten zo laag is dat de in het
gebied heersende natuurlijke geluiden niet of nauwelijks worden verstoord. Stiltegebieden zijn vaak
natuurgebieden en agrarische gebieden met natuurwetenschappelijke waarden, zoals weidevogel-
gebieden en nationale parken.
174
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 39
Wij willen in deze gebieden geen of slechts een geringe verstoring van de natuurlijke geluiden toestaan
met uitzondering van activiteiten die noodzakelijk zijn en een rechtstreeks verband houden met
bestemming of beheer van het terrein. De functie van stiltegebied zal met name op het bestemmings-
planniveau ingevuld moeten worden.
Uit een evaluatieonderzoek, gehouden in 2001, blijkt dat een aantal stiltegebieden in Noord-Holland
Noord door o.m. het toenemende wegverkeer is aangetast en (deels) niet meer (geheel) aan de normen
voor stiltegebieden wordt voldaan. Voorbeelden hiervan zijn het voormalig eiland Wieringen (vanwege
de N99), Petten (N9) en De Weere (A7). Vooralsnog gaan wij ons focussen op de gebieden waar nog een
relatief grote mate van stilte heerst. Dit zal vooral in de sfeer van handhaving en merkering zijn.
Herijking van het beleid heeft in het vastgestelde Milieuprogramma 2004 geen prioriteit gekregen.
Grondwaterbeschermingsgebieden
Deze gebieden zijn ingesteld om het grondwater te beschermen, meestal ten behoeve van drinkwater-
winning. De inzijggebieden (afhankelijk van regen- en/of oppervlaktewater) liggen vrijwel allemaal in
de duinen van Schoorl en Texel. Ook de Hoge Berg in Texel maakt hiervan deel uit. Zij dienen gevrij-
waard te blijven van iedere vorm van vervuiling.
Bodembeschermingsgebieden
Sinds de vaststelling van het Provinciaal Milieubeleidsplan is het Bodembeschermingsgebied geëvalu-
eerd aan de hand van een inventarisatie van de nog aanwezige aardkundige waarden. Deze vormen nu
de basis van het door ons op 19 januari 2004 vastgestelde bodembeschermingbeleid.
De ontstaansgeschiedenis van de provincie Noord-Holland in de bodem moet ook voor de toekomstige
generaties beschermd blijven. In Noord-Holland moeten 80 gebieden beschermd worden, waarvan 17
als toplocaties zijn aangewezen. Deze toplocaties onderscheiden zich doordat ze uniek zijn op inter-
nationaal, nationaal, dan wel provinciaal niveau. Ze worden dan ook aangemerkt als aardkundig monu-
ment. Voorbeelden zijn het Oude land van Texel, het eiland Wieringen, het Kreeksysteem Kleinmeer,
Oude Veer en Lotmeer (onderdeel Noordboog). Aantasting is in deze gevallen nog minder gewenst dan
bij de overige 63 gebieden.
Alle aangewezen aardkundige monumenten in Noord-Holland vallen onder het beschermingsregiem
van de Provinciale Milieuverordening (PMV). Aantasting van deze locaties moet worden voorkomen.
De aardkundige monumenten zijn uitsluitingsgebieden. Behalve gebieden waarin sprake is van aard-
kundige monumenten kent het beleid ook gebieden met aardkundige waarden. Voor deze gebieden
geldt een minder streng beschermingsregiem. Dit betekent dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
175
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 40
Lichthinder
Baggerverwerkings-
en stortlocaties
met het nodige respect voor de bijzondere aardkundige waarden moet worden omgegaan. Dit zijn de
zoekgebieden met gradatie aardkundige waarden.
Relevante gemeentelijke bestemmingsplannen moeten getoetst gaan worden op de belangen van de
bodembescherming. Hiervoor wordt een zogenaamde bodemtoets ontwikkeld. De aardkundige ver-
schijnselen zijn per regio beschreven, inclusief hun bijzondere waarde, bedreiging en aantasting en
diverse beschermende maatregelen en hun relatie met andere beschermende functies.
In de Aardkundige Basislijst (+kaart) van de 80 bodembeschermingsgebieden is alle beschikbare
informatie opgenomen.
De Kop, Texel, de Wieringermeer, de Waddenzee, het IJsselmeer, maar ook kleinere gebieden zoals de
duinen bij Egmond, Bergen en Schoorl behoren tot de laatste gebieden waar nog een grote mate van
nachtelijke duisternis is te beleven. Ons streven is er op gericht dit zo veel mogelijk in stand te houden.
In onze overwegingen t.a.v. de locatie keuzes (o.a. de locatie Zuid-Oost in de Wieringermeer) voor op de
lange termijn te reserveren glastuinbouw hebben wij de lichthinder mee laten wegen. Overigens gaan
wij er vanuit dat de sector alles zal doen om binnen de afspraken van het GLAMI-convenant deze vorm
van hinder te voorkomen.
In Noord-Holland zal de komende jaren een toenemende hoeveelheid herbruikbare bagger uit de water-
systemen verwijderd moeten worden in het belang van een goede bevaarbaarheid, waterbeheer en
-berging en waterkwaliteit. Het is te voorzien dat gedurende twintig jaar voor het noordelijk deel van
Noord-Holland de jaarlijks te verwijderen baggerspecie fors zal groeien van 250.000 naar 900.000 m
3
/
jaar. Ingezet wordt op verwerking tot meer dan 50% van het aanbod. Met name zal er behoefte zijn aan
verwerkingslocaties voor het drogen van lichtverontreinigde, niet verspreidbare bagger en voor het
scheiden van zand uit bagger.
De additionele behoefte aan verwerkingscapaciteit in Noord-Holland Noord is circa 650.000 m
3
/jaar,
waarvoor wij samen met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de ruimtelijke zoekopgave
stellen op 150 ha (verwerkings-, doorgangsdepot). Verwerkingslocaties dienen bij voorkeur te liggen aan
open water of goed bereikbaar te zijn via autowegen. Aan verwerking van bagger in de omgeving van
de baggerlocatie zijn voordelen verbonden als verwerking dan wel permanente opslag van het residu
kan worden gecombineerd met groenontwikkeling, infrastructurele projecten of andere doeleinden (bv
bouwrijp maken van bedrijventerreinen). Ook zal nadrukkelijk gekeken worden naar de mogelijkheden
176
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 41
De winning van diepe
delfstoffen
Leidingen
van verwerking op voormalige afvalstortlocaties. Gemeenten hebben zelf de zorgplicht voor de ver-
werking van baggerspecie uit gemeentelijke wateren binnen hun grenzen of in samenwerking binnen de
regio. In een plan van aanpak zullen wij onze voorkeur aangeven voor de locaties in de regio’s. De pro-
vincie zal in de komende streekplanperiode samen met de publieke en private partners de realisatie van
de geselecteerde locaties met kracht ter hand nemen.
Wij houden vast aan het geldende beleid over het boren naar diepe delfstoffen zoals olie en gas (inclusief
proefboringen) in de kustzone van de Noordzee, het Noord-Hollandse deel van de Waddenzee, het
IJssel- en Markermeer en alle in het Ontwikkelingsbeeld opgenomen natuurgebieden en milieubescher-
mingsgebieden op het vasteland van Noord-Holland (de stiltegebieden en de ‘zoetwaterbel van Hoorn’)
om deze in beginsel te vrijwaren van booractiviteiten naar diepe delfstoffen, zoals olie en gas.
De redenen hiervoor zijn de grote belangen van natuur en landschap, bodem, waterwinning en milieu
en met name voor het IJssel- en Markermeer vanwege het grote belang van de drinkwatervoorziening,
de beroepsvisserij en de recreatie.
Leidingen hebben een belangrijke transportfunctie. Wij willen nieuw te leggen leidingen zoveel mogelijk
bundelen met bestaande of met andere vormen van infrastructuur ten behoeve van een optimaal grond-
gebruik. Natuurgebieden (en gebieden met bijzondere waarden) met te behouden waarden in de bodem
moeten zoveel mogelijk van aanleg van leidingen worden gevrijwaard. Uiteraard dient ook rekening te
worden gehouden met toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen. Het besluit tot aanleg van een leiding
kan MER-plichtig zijn. Belangrijke leidingen behoeven regeling via het bestemmingsplan. Bovengrondse
hoogspanningsleidingen kunnen landschappelijk, qua hinder voor vogels en qua optimaal gebruik van
grond, ongewenst zijn. Bovengrondse leidingen zijn anderzijds bij realisatie aanzienlijk goedkoper dan
ondergrondse. Onze inzet is bestaande en toekomstige verbindingen zoveel mogelijk ondergronds te
leggen.
177
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 42
Hoofddoelstelling
De opgaven
6.8 Waterhuishouding
Wij willen het watersysteem in 2015 veilig en op orde hebben. Het watersysteem moet daarbij tevens
kunnen inspelen op verwachte klimaatveranderingen en bodemdaling rond het jaar 2050. Dat betekent
dat het watersysteem daartoe vanaf 2015 verder op orde wordt gemaakt.
Op het punt van veiligheid tegen overstromingen en wateroverlast zal ook in de toekomst moeten
worden voldaan aan de veiligheidsnormen, zoals deze voor diverse ruimtelijke functies voor over-
troming en overlast zijn vastgelegd. Dat vereist voortdurende en continue aanpassing van dijklichamen
aan effecten van klimaatverandering en bodemklink. Regelmatig zullen versterkingswerken moeten
worden uitgevoerd.
Voor watertekort, wateroverlast en waterkwaliteit komt de wateropgave op het volgende neer:
1)
178
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Geheel Noorderkwartier
Noord-Holland Noord
2015
2030
2015
2030
Wateroverschot
Te verwerken wateroverschot
6,2 miljoen m
3
12 miljoen m
3
4,7 miljoen m
3
8,3 miljoen m
3
(probleemwater in falende gebieden)
Maximaal noodzakelijke ruimte
1.300 ha
2.580 ha in 2050
825 ha
1.450 ha in 2050
voor water (voorlopige schatting)
= 1.550 ha in 2030
= 870 ha in 2030
Watertekort
nu (2002)
2030
nu
2030
Wateraanvoer
468 milj. m
3
375 milj m
3
Extra waterbehoefte
186 milj m
3
in 2050
140 milj. m
3
in 2050
In de toekomst
= 110 mil. m
3
in 2030
= 85 milj m
3
in 2030
Waterkwaliteit
In 2006 voldoet
– 50% van alle oppervlaktewateren aan de basis kwaliteit.
– 30% van de oppervlaktewateren met de hoofd- en nevenfunctie natuur aan de normen van het hoogste en middelste
ambitieniveau.
voldoet de waterkwaliteit in alle oppervlaktewateren aan de landelijke normen voor zware metalen en
microverontreinigingen.
Met name op het punt van de basiskwaliteit en de ecologische kwaliteit zijn nog flinke vorderingen te maken.

Page 43
De aanpak
Algemene
uitgangspunten van
waterbeleid
Ter illustratie: een hoeveelheid van 6,2 miljoen m
3
water staat gelijk aan een gebied met een oppervlakte
van 620 ha met een laag water van 1 meter.
Voor Noord-Holland Noord willen wij de hoofddoelstelling realiseren door middel van een evenwichtig
pakket aan maatregelen. Voor wateroverlast betekent dat de inzet op kleinschalige oplossingen, waarbij
problemen moeten worden opgelost waar zij ontstaan. Waterbeheerders en regio zullen deze opgave
verder uitwerken. De wateropgave voor droogte wordt momenteel landelijk en regionaal onderzocht en
uitgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat gebiedsgerichte oplossingen en maatwerk in combinatie met een
efficiënter gebruik van IJssel- en Markermeerwater de voorkeur hebben boven grootschalige voorraad-
berging. Voor het waterkwaliteitsprobleem is een mix van brongerichte en effectgerichte maatregelen
noodzakelijk.
Om te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke functies voor extra waterproblemen zorgen, hanteren wij de
watertoets. Daarnaast behoeven sommige gebieden, bijvoorbeeld de laagste delen van polders, extra
aandacht vanuit waterbeheer. Deze zijn aangegeven op kaart Planologische Beleid 2004-2014. Deze
aanpak wordt hieronder verder uitgewerkt.
Een robuust watersysteem en evenwichtig pakket aan maatregelen
Een robuust watersysteem biedt de beste garantie om op termijn de veiligheid tegen aanvaardbare maat-
schappelijke kosten te verzekeren. Een robuust watersysteem is een systeem dat in staat is om pieken in
neerslag en watertekort op verschillende manieren in het gehele systeem op te vangen. Zo’n systeem
beschikt over meerdere veiligheidsventielen.
Evenwichtig omgaan met water betekent dat alle oplossingsrichtingen voor de waterproblematiek
evenwaardig in beschouwing worden genomen en dat zowel het landelijk als het stedelijk gebied hun
aandeel moeten leveren in de oplossing van waterproblemen.
De middelen die voor de oplossing van waterproblemen ter beschikking staan zijn:
Water keren.
Water bergen.
Water uitmalen.
179
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
1)
Deze opgaven zijn voorlopige schattingen op basis van de concept-Deelstroomgebiedvisie Noorderkwartier. De cijfers gaan uit van de
inundatienorm als maatstaf voor wateroverlast. Op grond van een binnenkort te verschijnen normeringsstudie zal een helderder beeld
worden verkregen van de veiligheids- en overlastsituatie. Naar het watertekortprobleem wordt verder landelijk en regionaal onderzoek
ingesteld.
Bij wateren met de hoofdfunctie natuur gaan wij uit van de zogenaamde SEND normen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de
bijlage bij het Waterhuishoudingsplan.

Page 44
Water vasthouden.
Ook toepassing van dynamisch peilbeheer is in bepaalde gebieden een optie.
180
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Ruimte voor water én aan- en afvoeren
Minimaal noodzakelijk areaal voor water
Per gebied is altijd een minimale hoeveelheid ruimte voor water nodig om het watersysteem robuust
te krijgen. Ook al zou men al het extra water uitmalen. Deze ruimte blijft nodig voor eerste opvang
ter plekke. Niet al het water is bij piekbuien op één moment weg te werken. Ook is vergroting van het
aan- en afvoersysteem noodzakelijk.
Een zeer globale schatting van de minimaal benodigde hoeveelheid ruimte voor water komt voor
geheel Noorderkwartier neer op 1.800 ha in het jaar 2050. Voor het streekplangebied Noord-Holland
zijn op dit moment nog geen schattingen beschikbaar.

Page 45
Integrale afweging in
geval van
grootschalige
oplossingen
Uitgangspunten voor
de oplossing van
wateroverlast
Er kunnen zowel technische als ruimtelijke maatregelen worden toegepast. Waterberging kan zowel
geschieden door opslag van water in de bodem als door vergroting van het areaal aan oppervlaktewater.
De optie van extra gemaalcapaciteit betreft ook rijkswateren, zoals het IJsselmeer. Tot de oplossingen
voor de waterproblematiek behoort ook water langer vasthouden. Met name om een goede gebieds-
eigen waterkwaliteit te behouden en om natuurwaarden te beschermen. Hierdoor wordt gebiedsvreemd
water geweerd.
Regionale uitwerkingen van de wateropgave voor watertekorten resp. wateroverlast zullen wij toetsen
aan een nieuw Provinciaal Waterhuishoudingsplan. Dat plan zal uiterlijk in 2006 zijn vastgesteld. In dat
kader nemen wij een besluit over eventueel noodzakelijke grootschalige oplossingen. Deze grootschalige
oplossingen worden dan opgenomen in een herzien streekplan.
Problemen worden zoveel mogelijk opgelost waar ze ontstaan.
Dit betekent dat:
a De initiatiefnemer van een activiteit óók verantwoordelijk is voor de oplossing van eventuele water-
problemen. Dit geldt overigens ook voor problemen van waterkwaliteit.
b Wij uitgaan van waterneutraal bouwen voor nieuwe uitleglocaties stedelijk gebied en een ver-
mindering van de wateropgave bij herinrichting van bestaand stedelijk gebied.
Waterneutraal bouwen betekent dat functieverandering van het gebied niet leidt tot een grotere aan-
en afvoer van water en tot verslechtering van de waterkwaliteit. Hierbij moet ook rekening worden
gehouden met toekomstige klimaatverandering. Waterneutraal bouwen betreft zowel voor het
oppervlaktewater- als het grondwatersysteem. Bij herinrichting van stedelijk gebied zal de water-
opgave moeten worden verminderd ten opzichte van de voorafgaande situatie. In de Nota Ruimte is
181
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Maximaal noodzakelijk areaal voor water
Ruimere claims in ha’s zijn ook denkbaar. In dit geval wordt een combinatie van maatregelen toege-
past (flexibel peilbeheer, bergen, vasthouden) zonder extra bemalen. De uiteindelijke omvang is
afhankelijk van fysieke omstandigheden en grondgebruik. Bij grotere ruimtelijke claims kan water
ook goed gecombineerd worden met andere functies.
Een maximale noodzakelijke claim komt, zonder extra bemalen, voor geheel Noorderkwartier neer
op 2.580 ha in het jaar 2050. Dit is 2% van het totale gebied. Voor het streekplangebied Noord-Holland
Noord komt dit – op basis van voorlopige berekeningen – neer op ca. 1.450 ha in het jaar 2050. Dit is
ca. 870 ha in het jaar 2030.

Page 46
waterneutraal en waterpositief bouwen opgenomen en is aangegeven dat bij herstructurering van
bestaand bebouwd gebied afwenteling moet worden verminderd.
c Problemen niet worden afgewenteld.
De oplossing moet daarbij in eerste instantie binnen het bestaand stedelijk gebied of het plangebied
worden gezocht. Daarnaast laten wij ruimte om de oplossing ook te zoeken in de ontwikkeling van
bijvoorbeeld (waterrijke) recreatiegebieden aan de rand van het plangebied. Als dit vanuit wateroog-
punt voldoende efficiënt is, kan de oplossing ruimtelijk ook gezamenlijk op bovenlokaal niveau
worden gezocht.
Maatwerk per gebied voor wateroverlast en inzet op fijnmazige oplossingen
Dit betekent dat:
a Wij bij de uitwerking van de wateropgave rekening houden met de specifieke eisen van het landelijk
gebied. Dit houdt onder meer in dat de wateropgave voor het landelijk gebied niet alleen inzicht
moet bieden in het tegengaan van schade door inundatie, maar ook in de economische gevolgen van
natschade. Bijvoorbeeld door berekeningen op drainagebasis uit te voeren. Wij zullen dit verder uit-
werken in samenwerking met de waterbeheerder.
b Oplossingen worden gezocht in het gehele watersysteem en verspreid over het gehele gebied. Bij
fijnmazige oplossingen denken wij aan kleinschalige bergingslocaties in de polder, verbreding van
sloten, extra bijgraven van sloten, verbreding van taluds voor milieuvriendelijke oevers etc. Ook
optimalisering van het huidige waterbeheer past hierin. Hierdoor kan de vereiste ruimte voor water
en extra bemaling worden beperkt.
Beginnen met de uitwerking per gebied
Binnen het beleidskader ‘Evenwichtig omgaan met water’ en dit Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland
182
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Ruimte voor water binnen het eigen gebied
Als indicatie voor de oplossing van waterproblemen kan voor nieuwe stedelijke uitleglocaties
worden uitgegaan van een benodigde ruimte aan oppervlaktewater van gemiddeld 11%. Hiervan zijn
afwijkingen mogelijk in de zin van meer of minder. De feitelijk beschikbare ruimte voor water is in
hoge mate afhankelijk van de mate van verharding van oppervlak, veldhoogte, grondsoort,
rioleringen en regenwaterafvoersystemen. Uitwerking is een zaak van de waterbeheerder en de regio.

Page 47
Uitgangspunten voor
de oplossing van
watertekort
Noord zullen de waterbeheerder en de regio de wateropgaven regionaal of lokaal verder uitwerken.
Gebieden met de hoogste faalkans zullen daarbij het eerst worden aangepakt. Daarbij worden afspraken
gemaakt over de taakstelling, de termijnen, de oplossingsrichtingen en de financiering. Het trekkerschap
ligt bij de waterschappen. De provincie heeft hierbij de rol van deelnemer en facilitator. Gemeenten
hebben conform het Nationaal Bestuursaccoord Water de verantwoordelijkheid voor de opstelling van
stedelijke waterplannen en de uitvoering van de stedelijke wateropgave in die plannen.De uitwerkingen
kunnen een sluitstuk krijgen in een uitvoeringsconvenant. In 2015 zullen alle gebieden aangepakt zijn.
Gebiedsgerichte maatwerk oplossingen boven grootschalige oplossingen
In tijden van droogte is het noodzakelijk om over voldoende (zoet)water te kunnen beschikken. Over de
omvang van het watertekortprobleem is nog veel onbekend. De wateropgave voor droogte wordt
momenteel landelijk en regionaal onderzocht. Voor de oplossing van zoetwatertekorten zijn zowel
grootschalige oplossingen met ruimtelijke consequenties als gebiedsgericht maatwerk denkbaar. (Extra)
aanvoer van water van buiten (IJsselmeer/Markermeer) is eveneens een optie. Deze laatste oplossing
heeft wel gevolgen voor de ecologische waterkwaliteit. Tekorten aan ‘gebiedseigen’ water doen zich
vaak voor in het binnenduinrandgebied. Daar wordt water van goede kwaliteit vaak versneld afgevoerd
in verband met de gewenste peilhandhaving voor agrarische functies.
Voor het watertekortprobleem zal eerst nader onderzoek moeten worden voltooid naar de omvang van
het te verwachten watertekort in de toekomst en de oplossingsstrategieën die daarvoor ter beschikking
staan. Daar waar grondwaterstandverhoging als mogelijke optie in beeld komt, zal eerst nader onder-
zoek moeten plaatsvinden.
183
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Rekening houden met grondwaterstanden
Bij de ontwikkeling van gebieden moet rekening worden gehouden met de dynamiek van het grond-
water die in de toekomst naar verwachting steeds groter zal worden, door drogere zomers en meer
regenval in met name het najaar. Het meest duurzaam is om bij de inrichting van gebieden te antici-
peren op wisselende grondwaterstanden en zo min mogelijk in te grijpen in het grondwatersysteem,
bijvoorbeeld door ondergrondse bebouwing (zoals kelders en souterains) waterdicht te maken en
kruipruimteloos bouwen. Daarnaast zal het grondwaterniveau in lager geleden gebieden altijd
beheerst moeten worden. Dit kan door een robuust stelsel van ont- en afwateringsmiddelen, waarbij
water van goede kwaliteit zo lang mogelijk schone functies bedient. Goed bouwrijp maken van het
gebied is eveneens een optie.

Page 48
Uitgangspunten voor
de oplossing van
waterkwaliteits-
problemen
Bij de regionale uitwerking is het bepalen van schade aan gewassen en bebouwing door (zoet)water-
tekort een bijzonder aandachtspunt.
Efficient gebruik van IJssel- en Markermeerwater
Bij efficiënter gebruik van IJsselmeerwater denken wij aan:
Betere benutting van het IJsselmeer als watervoorraadbekken door middel van meer peilstijgingen
en fluctuering van het waterpeil in bepaalde periodes van het jaar. Dit is de verantwoordelijkheid
van het Rijk.
Beperking van de watervraag.
Hierbij kan worden ingezet op interne bedrijfsgerichte maatregelen om de watervraag te beperken
zoals opvang van water en aanpassing van teeltwijzen; mogelijkheden van teelten op zoetwaterlens
en beperking van mogelijkheden om de doorspoeling in verband met zoute kwel te verminderen.
Hiervoor zijn onderzoek en experimenten gaande. Deze lijn wordt in het kader van het
waterhuishoudingsbeleid voortgezet.
Verbetering van de waterkwaliteit is randvoorwaarde bij de verdere uitwerking van de water-
opgave.
Een brongerichte benadering heeft de voorkeur. Als dit onvoldoende effect sorteert zijn effect-
gerichte maatregelen als helofytenfilters en scheiding van watersystemen noodzakelijk. Bij het
tegengaan van de toevoer van gebiedsvreemd water richten wij ons primair op gebieden met de
functie natuur. Water vasthouden is hiervoor een van de middelen.
Water met goede kwaliteit bevindt zich over het algemeen in de hogere, bovenstrooms gelegen,
gebieden. Niet-milieubelastend ruimtegebruik wordt in principe bovenstrooms gesitueerd en
milieubelastend ruimtegebruik benedenstrooms. Als er waterkwaliteitsverbeterende maatregelen
worden toegepast en de kwaliteit van het onttrokken water minimaal gelijk is aan de kwaliteit die
wordt teruggebracht, kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Wij zullen extra aandacht geven aan het uitbaggeren van vervuilde waterbodems.
Voor het landelijk gebied hanteren wij voor nieuwe vestigingen van bollenteelt de volgende
uitgangspunten uit het Provinciaal Milieubeleidsplan:
Projectvestiging.
10% van de beschikbare ruimte wordt gebruikt voor helofytenfilters ten behoeve van water-
zuivering. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als technieken voorhanden zijn die
ruimtelijk efficiënter werken. De ruimte voor helofytenfilters kan ook multifunctioneel gebruikt
worden voor piekberging bij wateroverlast. De gevolgen van de Kaderrichtlijn Water voor het
184
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 49
Water als basislaag in
de ruimtelijke
ordening
plangebied kunnen nog niet concreet worden aangegeven. In het kader van het Waterplan en de
Kaderrichtlijn Water zal nadere besluitvorming plaatsvinden over de waterkwaliteit. De waterkwali-
teit in stedelijk gebied is een punt van zorg, mede gelet op de lozingen en rioleringsbeheer in
stedelijk gebied.
De watertoets
Water is een randvoorwaarde én productiefactor voor tal van activiteiten. Met de watertoets wordt
water systematisch in de ruimtelijke afweging betrokken. De watertoets is onderdeel van het Nationaal
Bestuursaccoord Water. Wij hebben de watertoets verplicht gesteld voor alle ruimtelijke plannen en
besluiten met waterhuishoudkundige relevantie. Inhoudelijke toetspunten bij de watertoets zijn met
name: niet afwentelen en waterneutraal bouwen. Daarbij moet rekening worden gehouden met toe-
komstige ontwikkelingen op het gebied van waterbeheer.
De verantwoordelijkheid voor de watertoets ligt bij de initiatiefnemer van een ruimtelijk project. Deze
moet daartoe in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming contact zoeken met de water-
beheerder. De waterbeheerder levert een wateradvies voor het planproces. Daarbij gaat het om infor-
matie over het watersysteem, inclusief de veiligheidsaspecten, waterhuishoudkundige randvoor-
waarden, de effecten van de ruimtelijke ingreep op het watersysteem, de gevolgen voor de veiligheids-
normering, ontwikkelingen op het gebied van zuiveringsbeheer en ruimtelijke inrichting en de kosten
van waterbeheer.
De resultaten van een watertoets moeten terug te vinden zijn in de waterparagraaf van het uiteindelijke
bestemmingsplan. Wij zullen als goedkeurende instantie van ruimtelijke plannen zowel het proces van
de watertoets als de inhoud van de waterparagraaf beoordelen. Bij dit laatste letten wij niet alleen op de
effecten op het watersysteem, maar ook op de maatschappelijke kosten van het waterbeheer.
Multifunctioneel ruimtegebruik zal hierbij zwaar gewicht in de schaal leggen. Het uiteindelijke advies
van de waterbeheerder(s) zal zwaar meewegen in de uiteindelijke planbeoordeling.
Voor meer informatie over de watertoets verwijzen wij naar onze Leidraad Provinciaal Ruimtelijk
beleid.
Aandachtsgebieden voor water
De watertoets geldt voor geheel Noord-Holland. Niet alles kan echter overal. Daarom hebben wij voor
Noord-Holland Noord een aantal gebieden in kaart gebracht die extra aandacht behoeven met het oog op
de watersituatie. In enkele gevallen is hierbij verstedelijking uitgesloten. Zie hiervoor paragraaf 5.4. en 5.5.
185
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 50
Blauwe knooppunten
Het Nationaal Bestuursaccoord water voorziet in de vaststelling van blauwe knooppunten. Dat wil
zeggen verbindende punten tussen het waterhuishoudkundig hoofdsysteem en het regionale systeem.
In het kader van het Waterplan zullen wij nader aangeven welke blauwe knooppunten van betekenis
zijn.Ook zullen wij aangeven welke rol wij spelen bij de ruimtelijke oplossingen van kwantitatieve en
kwalitatieve problemen in het watersysteem en welke meerwaarde deze kunnen vormen voor de
ruimtelijke ordening.
De financiering van watermaatregelen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Uitgangspunt voor de financiering van extra watermaatregelen is het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Integrale wateropgaven per regio In de hoofdstukken over de regio’s zijn ook de belangrijkste water-
opgaven per regio gegeven. Daarnaast zijn voor de gebieden ook ontwikkelingsmogelijkheden met
water aangegeven. Bestaande projecten voor duurzaam waterbeheer worden voortgezet.
186
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Verandering van ruimtelijke functies en veranderende kosten van waterbeheer
Verandering van ruimtelijke functies leidt tot verandering in de kosten van waterbeheer.
Zo leidt omzetting van agrarische functies in stedelijke functies in de diepste delen van de polders
ertoe dat méér inspanningen moeten worden getroost om droge voeten te houden. Dit vanwege de
lage ligging en de toename van verhard oppervlak.
Omzetting van gebieden met agrarische functie naar een stedelijke functie gaat ook gepaard met een
verandering in de veiligheidsnorm voor het gebied. In stedelijk gebied wordt nl. grotere economische
schade geleden. Zo is de toelaatbare faalkans voor overlast (bij volledige inundatie) volgens de
huidige werknormen voor ‘laagwaardige’ agrarische functies gesteld op 1 maal per 10 jaar, voor
hoogwaardige land- en tuinbouw en glastuinbouw 1 maal per 50 jaar en voor gemiddeld bebouwd
stedelijk gebied 1 maal per 100 jaar. Omzetting van laagwaardige naar hoogwaardige of stedelijke
functies gaat daarmee gepaard met verhoging van kosten voor stringenter veiligheidsbeheer.

Page 51
De Noordzeekust
Beleid
6.9 Kustveiligheid
Vanuit de zeezijde staat de kust onder druk als gevolg van klimaatverandering en zeespiegelstijging. Als
gevolg daarvan schuift de grens tussen binnen- en buitendijks geleidelijk verder landinwaarts.
Vanuit landzijde is er druk op de kust door ruimteclaims vanuit recreatie, toerisme en verstedelijking.
Tegelijkertijd staat daarmee de natuurlijke betekenis van de kust als natuurgebied en bescherming tegen
de zee onder druk.
Kustlijnhandhaving is een rijkstaak. Op relatief korte termijn (5 tot 10 jaar) moet de zeewering op een
aantal plekken versterkt worden. Daarvoor is ruimte nodig. Ruimte die aan de landzijde in het alge-
meen moeilijk te vinden is, gezien de andere ruimteclaims.
Zolang er nog geen langetermijnstrategie is bepaald om de kust ook op termijn veilig te houden, wil het
Rijk de verschillende opties (landwaarts versterken, consolideren, zeewaarts versterken) open houden.
Om die reden is tot op heden een terughoudend rijksbeleid voor bebouwing in de kustzone gehanteerd.
Dit (interim)beleid kent een aantal bouwrestricties. Deze bouwrestricties zijn van toepassing op het
zogenaamde kustfundament. Dit betreft het gebied tussen de NAP – 20 lijn en de meest landwaartse
grens van de waterkering. In dit gebied is ook landwaartse reservering opgenomen voor 200 jaar
klimaatverandering en zeespiegelstijging. Het interimbeleid wordt op dit moment nader uitgewerkt in
de leggers en de beheersplannen van de waterkeringbeheerders.
Om de druk op de zeewering van ruimtelijke en klimaatontwikkelingen in goede banen te leiden,
hebben wij samen met de provincie Zuid-Holland de Kustvisie 2050 opgesteld. De essentie van de
opgave bestaat uit het voeren van een integraal ruimtelijk beleid dat enerzijds invulling geeft aan de
begrippen ‘duurzame veiligheid’ en ‘risicobeheersing’ en anderzijds ruimte biedt voor een versterking
van de ruimtelijke kwaliteit van het kustgebied.
187
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Uit: het Nationaal Bestuursaccoord Water (juli 2003)
Waterschap en gemeente dragen zorg voor de uitvoering van de regionale en stedelijke wateropgave.
Hierbij wordt uitgegaan van het kostenveroorzakingsbeginsel. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikke-
lingen de kosten met betrekking tot het reguliere waterbergende vermogen van het gebied voor
rekening komen van de planexploitatie, tenzij het waterbergend vermogen in de uitgangssituatie niet
op orde was. Deze laatstgenoemde kosten zijn voor rekening van de betreffende waterbeheerder(s).

Page 52
Daarmee wordt ook een kwaliteitsimpuls aan de kustplaatsen gegeven. Voor
dit beleid is locaal maatwerk nodig. Bij concrete oplossingen per kustvak
zullen wij afstemmen op het beeld voor de regio (en de provincie) als geheel.
Dit om afwenteling van problemen te voorkomen. In dit kader past een door
ons voorgenomen provinciale zonering van het gebruik van de kust.
Wij willen een visie met een samenhangend beleid voor het gehele kust-
gebied vaststellen, als uitwerking van dit Ontwikkelingsbeeld en het streek-
plan Noord-Holland Zuid. Hierin past een provinciale zonering van het
gebruik van de kust. Naast kustveiligheid worden daarbij ook nadrukkelijk
de ontwikkelingsmogelijkheden voor andere functies in het kustgebied
opgenomen, waaronder recreatie en toerisme. Zo kunnen consoliderende
maatregelen voor de kustveiligheid gepaard gaan met strandverbreding.
Ook het multifunctioneel gebruik van de zeewering is hierbij een aandachtspunt. Daarbij willen wij ook
komen tot een aanpak van de zogenaamde risicogebieden (buitendijkse gebieden) in kustplaatsen.
188
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Bouwactiviteiten in buitendijkse gebieden (tusssen de -20 m NAP lijn en de landwaartse grens van de
waterkering) zijn niet of slechts in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Ongewenste en onomkeerbare
bouwactiviteiten op het strand en in de waterkering zijn niet toegestaan.
Een uitzondering kan worden gemaakt voor bouwactiviteiten in de bebouwde kom van kust-
gemeenten, mits deze:
niet leiden tot extra schade tijdens stormen;
een toekomstige landwaartse versterking van de zeewering niet frustreren.
Tot de voorlopige vrijwaringszone voor bebouwing behoort ook een 200 meter brede strook achter de
landwaartse grens van het duingebied tussen Callantsoog en Den Helder, alsmede het gebied achter
de Helderse, Hondsbossche en Pettemer Zeewering. In deze vrijwaringszone zijn activiteiten alleen
toegestaan als:
er sprake is van niet-onomkeerbare ontwikkelingen;
deze een toekomstige landwaartse versterking van de zeewering niet frustreren.
De mogelijkheden voor jaarrondexploitatie van strandtenten worden bezien in het licht van een
proefproject dat samen met het rijk wordt uitgevoerd in Zandvoort. Hieruit moet blijken in hoeverre
en waar jaarrondexploitatie van strandtenten mogelijk is.

Page 53
De IJsselmeer- en
Markermeerkust
Beleid
De kust van de
Waddenzee
In het algemeen kiezen wij voor consolidatie en zeewaartse versterking van de kust. Incidenteel zijn,
afhankelijk van geschikte condities ter plekke, ook landwaartse opties niet uitgesloten. Onder voor-
behoud van de uitkomsten van planstudies is bij de regio Kop van Noord-Holland en Noord-
Kennemerland een indicatie van de richting gegeven.
Afwijzing van bebouwing betekent ook dat op het strand omzetting van seizoengebonden bebouwing
in permanente bebouwing voor het hele jaar niet mogelijk is.
De dijk langs het IJsselmeer is op voldoende sterkte maar moet op termijn worden verzwaard. Op dit
moment moeten enkele dijkvakken langs het Markermeer versterkt worden. De afgelopen jaren zijn o.a.
de volgende versterkingswerken uitgevoerd: Waddenzeedijk op Texel, duinen bij Petten, IJsselmeerdijk
tussen Medemblik en Enkhuizen. Ook is sprake van dijkversterking voor de dijk Hoorn-Enkhuizen.
Langs de IJsselmeer- en Markermeerkust moeten de dijken uiterlijk 2010 op voldoende hoogte zijn om
ook bij seizoengebonden peil voldoende veiligheid te bieden.
Voor de toekomstige dijkverzwaring langs de kust van IJsselmeer en Markermeer is in het
Ontwikkelingsbeeld planologische ruimte gereserveerd.
Langs de gehele IJsselmeer- en Markermeerkust geldt voor de toekomstige dijkversterking een
indicatieve vrijwaringszone van 100 meter binnendijks en 175 meter buitendijks. Wij bepalen de
exacte breedte van de zone nog in deze streekplanperiode in nader overleg met Rijk, de gemeenten
en de waterbeheerder.
Bij nieuwe initiatieven kan het vereiste onderzoek op kosten van de initiatiefnemer naar voren
worden getrokken.
Voor activiteiten die gevoelig zijn voor waterschade geldt vooralsnog een veiligheidsniveau tegen
overstromingen van 1 op 4.000. Hierbij moet tevens geanticipeerd worden op de effecten van
klimaatverandering die deze eeuw worden verwacht.
Nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten in de voorlopige en definitieve vrijwarings-
zone moeten voldoen aan de volgende criteria:
Er moet meebewogen kunnen worden met veranderingen van het IJsselmeer- en Markermeerpeil.
Er moet sprake zijn van niet - onomkeerbare ontwikkelingen.
Er moet sprake zijn van overleg met de waterkeringbeheerder.
Voor de bescherming van de Waddenzeekust is de Wet op de waterkeringen van 1996 de basis. Noch in
rijks- noch in provinciaal beleid zijn vrijwaringszones vastgelegd met het oog op toekomstige dijkver-
189
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 54
zwaringen. Vrijwaring van stedelijke activiteiten geldt voor de Waddenzeekust overigens wel vanuit
ecologische en natuurwaarden. De Vogel- en Habitat richtlijn is erop van toepassing. Deze richtlijn is
echter niet gericht op vrijwaring ten behoeve van toekomstige dijkversterking.
In overleg met het Rijk en de waterbeheerder zal nut en noodzaak van zo’n vrijwaringszone worden
nagegaan. Hierbij zal ook worden gelet op de mate van bescherming door reeds bestaande regelgeving.
Een eventuele vrijwaringszone voor de Waddenzeekust zal worden opgenomen in het Interprovinciaal
Beleidsplan voor de Waddenzee.
Opgaven:
Vaststelllen definitieve vrijwaringszones langs het IJsselmeer en Markermeer.
Nagaan nut en noodzaak van een vrijwaringzone aan de Waddenzeekust (in overleg met het Rijk).
Uitwerking van de kustvisie per kustvak.
190
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Toetsingskader voor water (samenvattend overzicht):
De watertoets
De toets geldt voor geheel Noord-Holland. Uitgangspunt is niet afwentelen en waterneutraal
bouwen. Ook letten wij op het proces.
Zoekgebieden met extra aandacht voor water en kustveiligheid
De laagst gelegen gebieden van de polders (ca 15 % van het poldergebied).
Gebieden met sterke autonome maaivelddaling.
Hoger gelegen gebieden met nu en in de toekomst te verwachten hogere grondwaterstanden en
kwel aan de randen als gevolg van intensievere neerslag. Het betreft de zogenaamde bron-
gebieden als het duingebied en het binnenduinrandgebied en hoger gelegen delen (van delen)
van Texel en Wieringen.
Binnen het landwaartse deel van de voorlopige vrijwaringszone voor de waterkering langs de
IJssel- en Markermeerkust kan verstedelijking alleen onder voorwaarden plaatshebben.
Voor de Noordzeekust kan binnen het zoekgebied voor de waterkering alleen in bestaand
stedelijk gebied herinrichting onder voorwaarden plaatshebben. Activiteiten mogen een toe-
komstige landwaartse versterking van de zeewering niet frustreren.

Page 55
6.10 IJsselmeer en Markermeer
IJsselmeer en Markermeer vormen een van de grootste zoetwaterbekkens van Europa. Essentieel voor
de drinkwatervoorziening, de natuur en grondstof voor de landbouw in Noord-Holland. Een weidse
horizon vanaf de kust en karakteristieke silhouetten vanaf het water geven het gebied grote land-
schappelijke en cultuurhistorische betekenis. Het IJsselmeer biedt daarmee ruimte voor rust en recreatie
en is bron van inkomsten voor toerisme, recreatie, visserij en scheepvaart. Het gebied als geheel is van
internationale betekenis als Wetland en Vogelrichtlijngebied.
Hoofddoelstelling:
Het duurzaam ontwikkelen van het IJsselmeer en Markermeer als open water met een multifunctioneel
karakter. Deze hoofddoelstelling omvat:
Bescherming en ontwikkeling van het IJsselmeer als zoetwatergebied, waarbij de waterkwaliteit ten
minste aan de algemene milieukwaliteit en de normen voor specifieke functies zoals drinkwater-
voorziening voldoet.
Handhaving van het grootschalig en open karakter.
191
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
Uitsluitingsgebieden om redenen van waterbeheer
Oppervlaktewater met natuurfunctie op de Ontwikkelingskaart van het Provinciaal Waterhuis-
houdingsplan.
Een voorlopige vrijwaringszone kustveiligheid langs de Noordzeekust, met uitzondering van
bestaand stedelijk gebied. Bij deze laatste zone behoort een 200 meter brede strook achter de
landwaartse grens van het duingebied tussen Callantsoog en Den Helder, alsmede het gebied
achter de Helderse, Hondsbossche en Pettemer Zeewering. In deze vrijwaringszone zijn geen
onomkeerbare ontwikkelingen toegestaan die een toekomstige landwaartse versterking van de
zeewering kunnen frustreren.
IJssel- en Markermeer.
Gebieden met zeer slechte water- en bodemcondities.
Dit zijn de laagst gelegen delen (van de) polders waar tevens sprake is van sterke autonome
maaivelddaling. Binnen deze gebieden zijn geen permanente hoogwaardige activiteiten mogelijk,
tenzij het gaat om functies die kunnen meebewegen met het water.

Page 56
Landschap en
cultuurhistorie
Zonering van recreatie
Behoud en ontwikkeling van aanwezige natuurwaarden tot een zo optimaal mogelijke ecologische
structuur.
Behoud van cultuurhistorische waarden.
Behoud en versterking van ruimtelijke kwaliteit. Recreatieve ontwikkelingen zijn mogelijk op basis
van een daarop toegesneden zonering.
Functies van het IJsselmeergebied met economische betekenis (visserij, recreatie, scheepvaart,
toerisme, energieopwekking) kunnen verder worden ontwikkeld onder de voorwaarde dat de
betekenis voor de watervoorziening, natuur en landschap en cultuurhistorie niet wordt aangetast.
Buitendijkse ontwikkelingen
Voor zover buitendijkse ontwikkelingen mogelijk zijn (zie ook onder uitsluitingsgebieden en veiligheid
van IJsselmeer en Markermeerkust; 6.9) hanteren wij de volgende aanvullende voorwaarden vanuit
waterbeheer:
Substantiële ruimte die reeds beschikbaar is voor water (dus de thans beschikbare bergings-
capaciteit) moet worden behouden.
De ruimte wordt zodanig bestemd ingericht en gebruikt dat geen vervuiling optreed naar
omringend water.
Een eventueel nadelige invloed op het watersysteem wordt water neutraal of waterpositief
gecompenseerd.
192
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 57
Landschap en
cultuurhistorie
Zonering van recreatie
Specieberging
Overige activiteiten
Grootschalige nieuwe buitendijkse activiteiten die het waterbergend vermogen kunnen aantasten zijn
met name stedelijke ontwikkelingen (zie beleidslijnen voor uitsluitingsgebieden). Deze zijn niet toe-
gestaan. Nieuwe kleinschalige, watergebonden functies in en aan de rand van het IJssel- en Markermeer
zijn onder eerder vermelde voorwaarden nog wel toegestaan.
In alle gevallen houden wij rekening met bestaande bebouwing. Bij het vitaliseren van bestaand stedelijk
gebied dat buitendijks is gelegen is kwaliteitsverbetering mogelijk.
Kenmerkende verschillen tussen de voormalige Zuiderzeekust, met haar grillig karakter, en de groot-
schalige strakke lijn van de Wieringermeerdijk worden gehandhaafd. Inbreuken op het cultuurhistorisch
silhouet van de Zuiderzeesteden worden door ons uiterst kritisch beoordeeld.
Voor activiteiten aan de kust kiezen wij voor een zonering rond zwaartepunten van recreatieve
ontwikkeling. Voor het plangebied zijn dit Den Oever, Medemblik, Wervershoof, Andijk, Enkhuizen,
Stede Broec, Venhuizen en Hoorn. Het kustgebied is als speciale beschermingszone aangewezen in het
kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Om versnippering en verstoring van deze ecologisch belangrijke
gebieden te voorkomen zijn langs de kust nieuwe recreatievoorzieningen buiten deze bestaande
zwaartepunten niet gewenst. Hiermee willen wij tevens bestaande contrasten handhaven tussen
gebieden die ’s avonds en ’s nachts nog donker zijn en gebieden waar geen echte duisternis meer heerst.
Het IJsselmeer vormt een grote landschappelijke eenheid. Bestaande regionale verschillen in rust en
druk worden in stand gehouden. In het noordelijk deel (benoorden de lijn Medemblik-Stavoren) over-
heersen rust en ruimte en extensieve recreatie. In het zuidelijk deel (beneden de lijn Monnickendam-
Almere) zijn activiteiten op het water en langs de kust veel intensiever van karakter, aansluitend op het
stedelijk randstadmilieu.
Met deze rust-druk zonering wordt tevens aangesloten op de hoofddoelstelling voor het Waddengebied.
In het IJsselmeer kan baggerspecie behorende tot verontreinigde klasse 1 of klasse 2 geborgen worden,
op voorwaarde dat daardoor geen verslechtering van de water- of bodemkwaliteit optreedt. Specie van
verontreinigingsklassen slechter dan klasse 2 kan met het oog op de gewenste waterkwaliteit en met
name de drinkwatervoorziening niet in open berging in het IJssel- en Markermeer gestort worden.
Uitbreiding van militaire activiteiten is niet mogelijk.
Wij houden vast aan het geldende beleid over het boren naar olie en gas (inclusief proefboringen) in de
kustzone van de Noordzee, het Noord-Hollandse deel van de Waddenzee, het IJssel- en Markermeer en
193
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 58
Uitwerking van
IJsselmeerbeleid
een aantal gebieden op het vaste land van Noord-Holland (de stiltegebieden en de ‘zoetwaterbel van
Hoorn’) om deze in beginsel te vrijwaren van booractiviteiten naar diepe delfstoffen, zoals olie en gas.
De redenen hiervoor zijn de grote belangen van natuur en landschap, waterwinning en milieu en met
name voor het IJssel- en Markermeer vanwege het grote belang van de drinkwatervoorziening, de
beroepsvisserij en de recreatie.
Voor nutsvoorzieningen is het beleid gericht op het benutten van de mogelijkheden van energie-
opwekking in het IJsselmeer, voorzover dat past binnen de hoofddoelstelling en het afwegingskader.
Bouw van kerncentrales aan het IJsselmeer en Markermeer is niet mogelijk. Evenzo is het plaatsen van
windturbines in grootschalige park- en lijnopstellingen langs de oude landkusten niet mogelijk vanuit
landschappelijk oogpunt en vanwege natuurwaarden van de ondiepe oeverzone.
Het beleid voor het IJssel- en Markermeer zullen wij zonodig in een streekplan verder uitwerken. Voor
uitwerking komen in aanmerking: de waterhuishouding, de verdeling van het aantal ligplaatsen, de
gevolgen van de toepassing van de Vogel- en Habitat richtlijn voor het IJssel- en Markermeergebied als
geheel, de zandwinning, de beroepsscheepvaart en de visserij.
194
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit