If there are images in this attachment, they will not be displayed.  Download the original attachment
Page 1
116
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Deel IV Planologisch Beleidskader 2004-2014
IV

Page 2
De Lagenbenadering
5.1 Inleiding
In hoofdstuk 3 en op de kaarten hebben wij voor de regio’s Noord-Kennemerland, Kop en West-
Friesland onze visie gegeven over Noord-Holland Noord voor de lange termijn. De horizon gaat tot
2030.
Als opstap naar de verwezenlijking van dit beleid geven wij in dit hoofdstuk onze beleidslijnen voor de
middellange termijn waarbij wij als horizon aanhouden ca. 2014.
Rond 2014 zullen wij dit Ontwikkelingsbeeld evalueren en eventueel herzien.
In ons ruimtelijk beleid hebben wij ons mede gebaseerd op de lagenbenadering, omdat die structuur
geeft aan de voorgestelde ruimtelijke ontwikkelingen. De lagenbenadering gaat uit van een ruimtelijke
werkelijkheid die in drie denkbeeldige lagen kan worden uiteengelegd. Het gaat daarbij om de lagen
van de fysieke ondergrond, de verbindingsnetwerken en het occupatiepatroon. Hét kenmerk van deze
lagen is dat ze verschillende ‘snelheden’ hebben. De sociale en maatschappelijke ontwikkelingen gaan
veel sneller en zijn veel veranderlijker dan de veranderingen in of toevoegingen aan het netwerk van
verbindingen, terwijl de veranderingsprocessen in de ondergrond een nog veel langduriger karakter
hebben. De drie denkbeeldige lagen hebben vier basiskwaliteiten:
117
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV
5 Beleidslijnen
Noord-Holland Noord 2004-2014

Page 3
De fysieke ondergrond
Het netwerk van
verbindingen
Het occupatiepatroon
Status van de kaarten
De eerste ruimtelijke basiskwaliteit is: zorgen voor veiligheid en goede waterkwaliteit en voorkomen
van wateroverlast of waterschade.
Een tweede basiskwaliteit wordt gevormd door de natuurlijke en cultuurhistorisch waardevolle
gebieden. Samen vormen ze de blauw-groene laag.
De derde basiskwaliteit is een goede bereikbaarheid in de ruime zin van het woord, met als
kwaliteitskenmerken: snel, betrouwbaar, toegankelijk en veilig.
Het ontwikkelen van Noord-Holland Noord tot een gebied waar zowel welvaart als welzijn worden
bediend, is de basiskwaliteit van het occupatiepatroon. Dit houdt in dat woon-, werk- en verblijfs-
functies in goede samenhang een plek krijgen.
Door het uiteentrekken in de drie denkbeeldige lagen krijgen we inzicht in de verbanden tussen de
verschillende functies en kwaliteiten binnen het gebied. Dit inzicht is nodig om goed beargumenteerd
uitspraken te kunnen doen over de voorwaarden waaronder een gebied al dan niet voor bepaalde ont-
wikkelingen in aanmerking komt. Met behulp van deze werkwijze zijn zowel de bij dit plan behorende
juridische streekplankaart als de langetermijnvisies tot stand gekomen.
Bij het Ontwikkelingsbeeld horen vijf kaarten:
1 de kaart Visie 2004-2030;
2 de kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014;
3 de kaart Gradatie Zoekgebieden;
4 de kaart Specificatie Uitsluitingsgebieden;
5 Belemmeringenkaart.
Deze kaarten visualiseren de Ontwerpvisie, Noord-Holland 2030, beschreven in hoofdstuk 3 en het
werkingsgebied van de beleidsinstrumenten, beschreven in hoofdstuk 5.
Verder staan er in de tekst van het Ontwikkelingsbeeld diverse kaarten:
In hoofdstuk 2 bevinden zich de deelkaarten per thema op basis waarvan de lange termijn kaart is
samengesteld. In hoofdstuk 3 treft u de kaarten met de langetermijnvisie aan respectievelijk de onder-
delen daarvan per deelregio. Ook staat in dit hoofdstuk een aantal kaarten met voorbeelduitwerkingen.
Omdat de functie van de kaarten verschilt, verschilt daarmee ook de status en juridische betekenis van
de diverse kaarten.
118
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 4
Kaarten, behorend bij
Deel II Problemen en
Ambities en Visie 2030
Kaarten, behorend bij
Deel IV Planologisch
Beleidskader
2004-2014
In Deel 2 van het Ontwikkelingsbeeld vindt u diverse themakaarten, die samen de onderbouwing
vormen van de integrale langetermijnvisie voor 2030.
Deze themakaartjes voor bijvoorbeeld landbouw, verkeer en vervoer en wonen zijn het antwoord op de
problemen en ambities die voor 2030 op Noord-Holland afkomen.
Deze kaartjes zijn derhalve niet bedoeld om aan de hand daarvan bestemmingsplannen te beoordelen.
De kaart Visie 2004-2030 geeft de integrale langetermijnvisie voor 2030 visueel weer zoals wij die in
hoofdstuk 3 per regio – en vergezeld van regiokaarten – hebben beschreven. Deze visie stemt overeen
met hetgeen wij op de kaarten behorende bij het Planologische Beleidskader mogelijk maken.
De kaart is gebaseerd op onderzoek (de scenario’s), bestaand beleid, extern bepaalde randvoorwaarden
en last but not least op een uitgebreid interactief proces van overleg en uitwisseling van informatie en
wensen in de regio. Bestuurlijke vastlegging van deze visie en draagvlak daarvoor in de regio is dus
belangrijk.
Dit alles betekent dat het langetermijnbeleid uit hoofdstuk 3, zoals is vastgelegd op de kaart Visie
2004-2030 richtinggevend is voor onze besluitvorming. Wij bevelen aan zowel de kaart Visie 2004-2030
als de regionale uitsplitsingen daarvan in
hoofdstuk 3 bij uw planvorming te betrekken. Aan de op deze kaarten getrokken begrenzingen kunnen
echter geen rechten worden ontleend: voor onze juridische planbeoordeling als onderdeel van de
goedkeuringsprocedure zijn uitsluitend de kaarten behorend bij deel IV Planologisch Beleidskader
relevant.
Ook de in hoofdstuk 3 weergegeven kaartjes Voorbeeld-uitwerkingen voor o. a. het HAL-gebied,
Noordbooggebied of het gebied Kromme Leek geven slechts een mogelijke invulling van deze hoofd-
structuur. Andere oplossingen zijn evenzeer denkbaar. Wij benadrukken dat deze kaartjes uitsluitend
toelichtend van aard zijn om aan te geven wat binnen de gegeven beleidsruimte in de zoekgebieden
mogelijk is. Zij hebben dus een indicatieve betekenis.
In hoofdstuk 5 hebben wij de beleidslijnen en de juridische instrumenten beschreven.
De kaart Planologische Beleidskader 2004-2014 geeft het juridische instrumentarium visueel weer van
bestaand stedelijk gebied, van zoekgebieden en uitsluitingsgebieden. Met deze laatstgenoemde instru-
menten sturen wij de uitbreiding van of nieuwe stedelijke of niet - stedelijke functies met aanzienlijke
ruimtelijke consequenties buiten het bestaand stedelijk gebied. Deze kaart vormt als het ware de opmaat
naar de langetermijnvisie voor 2030: het gekozen instrumentarium van zoek- en uitsluitingsgebieden
119
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 5
correspondeert met de hoofdstructuur van de langetermijnkaart 2004-2030 maar laat de invulling
daarvan met de gewenste stedelijke en niet-stedelijke functies aan de gemeenten.
Elementen die onze verantwoordelijkheid als regisserend bestuursorgaan voor grote gemeentegrens-
overschrijdende thema’s raken, zoals o.m. de bollenteelt, de glastuinbouw, de regionale bedrijven-
terreinen en de daarvoor noodzakelijke reserveringen hebben wij als aanduidingen gelokaliseerd op de
kaart.
De kaart Planologisch Beleidskader 2004-2014 vormt daarom voor de komende 10 jaar ons primaire
beoordelingskader voor gemeentelijke bestemmingsplannen en artikel 19-projectprocedures. Zij heeft
derhalve een rechtstreekse juridische betekenis voor gemeenten omdat deze daarmee rekening moeten
houden bij hun planvoorbereiding. Burgers worden slechts indirect hierdoor gebonden omdat pas een
rechtsgeldig bestemmingsplan hun rechten en plichten vastlegt.
De kaarten Gradatie Zoekgebieden en Specificatie Uitsluitingsgebieden maken duidelijk met welke
gradaties en het daarmee verbonden beleid rekening moet worden gehouden bij het maken van een
bestemmingsplan en het Beeldkwaliteitsplan en waarom een bepaald gebied tot uitsluitingsgebied is
verklaard: in hoofdstuk 5 is aangegeven welke onderliggende regelgeving (provinciaal, nationaal of
europees) of beleidskaders bepaalde gebruiksvormen beperken of onmogelijk maken. In ieder geval
wensen wij niet dat in deze gebieden uitbreidingen van of nieuwe stedelijke functies van een grotere
schaal plaatshebben.
Niet-stedelijke functies in een groene setting maar wel met aanzienlijke ruimtelijke consequenties
(bijvoorbeeld campings, dagrecreatieterreinen, golfterreinen) zijn in beginsel mogelijk mits toegelaten
door het bij de gebiedscategorie behorende beleid of wetgevende kader.
Een Beeldkwaliteitsplan en een toets aan ons compensatiebeleid is verder vereist.
Vanwege het bij de gebiedscategorie behorende beleid (toegankelijk via onze Leidraad Provinciaal
Ruimtelijk Beleid) heeft deze kaart voor gemeenten bij ontwikkelingen in het landelijke gebied
(zoekgebieden en uitsluitingsgebieden) dus een juridische betekenis waarmee rekening moet worden
gehouden.
De Belemmeringenkaart tenslotte is een kaart waarop de belemmeringen in het bebouwen of het plano-
logisch relevante gebruik van gronden staan vermeld als gevolg van bestaande regelgeving op het
terrein van geluid- en veiligheidszones en technische infrastructuur.
Omdat gemeenten ook met deze kaart bij hun planvorming rekening moeten houden heeft de kaart dus
ten opzichte van hen een juridische betekenis.
120
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 6
Status van de
beleidslijnen:
Met het door ons gekozen instrumentarium kiezen wij aldus in ons beleid voor een instrumentarium dat
aan gemeenten onder bepaalde voorwaarden vrijheid en verantwoordelijkheid geeft bij het maken van
hun ruimtelijke beleid.
Wij hanteren in onze beleidslijnen de volgende volgorde:
Beleidslijnen voor het bestaande stedelijke gebied.
Algemene beleidslijnen voor het landelijke gebied.
Beleid alleen voor de zoekgebieden.
Beleid alleen voor de uitsluitingsgebieden.
Beleid voor specifieke onderwerpen.
Wij beschouwen de volgende beleidslijnen als essentiële beleidslijnen:
Beleidslijnen voor de inrichting van het bestaande stedelijke gebied (5.2.2).
Beleidslijnen alleen voor de zoekgebieden genoemd onder voorwaarden (5.4.1.).
Beleidslijnen alleen voor de uitsluitingsgebieden, voor zover het gaat om het verbod van ver-
stedelijking en de begrenzing van de uitsluitingsgebieden op de kaart Planologisch Beleidskader
2004-2014.
Dat betekent dat wijziging van het genoemde beleid of aanpassing van de genoemde begrenzing op de
kaart ‘Planologisch beleidskader 2004-2014’ uitsluitend mogelijk is door een herziening van het streek-
plan.
5.2 Beleidslijnen voor het bestaand stedelijk gebied
5.2.1 Bestaand stedelijk gebied
Onder het bestaand stedelijk gebied verstaan wij:
1 Het feitelijk bestaande bebouwde gebied van steden en dorpen waarin zich ruimtevragende
stedelijke functies bevinden die een aaneengesloten en samenhangend geheel vormen.
2 In geldende beleidskaders van gemeenten (goedgekeurde bestemmingsplannen en afgegeven ver-
klaringen van geen bezwaar ex artikel 19 WRO) en van de provincie (streekplan of andere ruimtelijk
relevante beleidsstukken) vastgelegde verstedelijkingsmogelijkheden.
In dit Ontwikkelingsbeeld hebben wij het bestaand stedelijk gebied aangegeven, voorzover het betreft
steden, hoofd- en basiskernen en glastuinbouw in projectlocaties. Dit betekent dat bijvoorbeeld inciden-
121
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 7
tele bedrijfsvestigingen, kleine kernen of een cluster van enkele woningen en ook linten op de kaart
Planologisch Beleidskader 2003-2014 niet de aanduiding ‘bestaand stedelijk gebied’ hebben gekregen.
Ons beleid, genoemd onder nummers 5. 3.4 en 5.4, is hier van toepassing. Vigerende rechten in kleine
kernen worden gerespecteerd.
In ons beleid voor het stedelijke en landelijke gebied richten wij ons primair op de verstedelijking als
optelsom van stedelijke functies maar ook op andere niet - stedelijke functies met aanzienlijke ruimte-
lijke effecten.
Onder stedelijke functies horen in ieder geval:
Woonbebouwing inclusief villagebieden en inclusief woonschepenlocaties.
Individuele bedrijven en kantoren.
Specifieke bedrijven of kantorenlocaties.
Voorzieningen zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen (zoals kerken, sportcomplexen,
stadions), recreatiewoningcomplexen, tuincentra e.d.
Defensiecomplexen.
122
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 8
Infrastructurele voorzieningen zoals wegen (uitgezonderd agrarische wegen, wegverbredingen of
reconstructies), spoor- en waterwegen, leidingen, windturbineparken in lijn- of clusteropstellingen
e.d.
Glastuinbouwcomplexen.
Onder niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten horen in ieder geval:
Vaarwater en waterberging al dan niet in stedelijk gebied.
Recreatieve groene voorzieningen zoals parken, dagrecreatiegebieden, (lawaai-)sport- voorzieningen/
velden, bagger- of afvalstortlocaties, begraafplaatsen, verblijfsrecreatiegebieden zoals campings,
golfterreinen e.d.).
Maneges en volkstuincomplexen.
Jachthavens.
5.2.2 Beleidslijnen voor de inrichting van het bestaand stedelijk gebied
Bij de inrichting van het bestaand stedelijk gebied hanteren wij de volgende voorwaarden:
Niet alle open ruimten binnen het stedelijk gebied mogen worden bebouwd; wettelijk beschermde
structuren moeten behouden blijven. Ook open of blauw-groene ruimten die een belangrijke
bijdrage leveren aan de stedenbouwkundige of cultuurhistorisch bepaalde structuur van het
stedelijk gebied moeten bij de inpassing van nieuwe functies worden gerespecteerd. Zo dient ook het
karakter van villagebieden behouden te blijven. Onze cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart)
is als inspiratiebron hierbij een hulpmiddel.
Plannen en initiatieven gericht op verandering van bestaande stedelijke functies in andere stedelijke
functies binnen bestaande bebouwing of door toevoeging van nieuwe bebouwing beoordelen wij
aan de hand van de ruimtelijke situatie ter plaatse. Behoud of versterking van de ruimtelijke kwali-
teit van het gebied is daarbij uitgangspunt. Een Beeldkwaliteitsplan wordt aanbevolen, in ieder geval
bij projecten groter dan 100 woningen.
Binnen het bestaand stedelijk gebied geldt ons locatiebeleid.
Gemeenten moeten rekening houden met de ecologische verbindingszones die in het stedelijk
gebied lopen.
Bij de (her-)inrichting van het stedelijk gebied moeten gemeenten streven naar het beperken van
negatieve invloeden op het oppervlaktewater- en het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als
kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer
van water.
De bouwhoogte van bebouwing is niet vastgelegd. Wel moet bij nieuwbouw rekening worden
123
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 9
gehouden met de afstand tot de contour in verband met de visuele effecten op het landelijk gebied.
De regelgeving voor veiligheid, geluid, stank en luchtverontreiniging wordt in acht genomen.
Binnen bestaand stedelijk gebied aan de Noordzeekust met de aanduiding ‘zoekgebied voor water-
kering’ is bouwen (herstructurering en nieuwbouw) mogelijk onder de voorwaarden dat deze:
– niet leiden tot extra schade tijdens stormen;
– een toekomstige landwaartse versterking van de zeewering niet frustreren.
Het hier bepaalde is een essentiële beleidslijn.
5.3 Algemene beleidslijnen voor het landelijke gebied
Het hele gebied buiten de het bestaand stedelijk gebied, dus zowel de zoekgebieden als de uitsluitings-
gebieden, behoort tot het landelijk gebied. Voor het landelijke gebied geldt het volgende beleid:
5.3.1 Agrarische functies
In grote delen van het landelijk gebied, dus zowel in de uitsluitingsgebieden als in de zoekgebieden,
komen agrarische functies voor. Een nadere uitwerking van die functies en ons ruimtelijke beleid daar-
voor, zoals bijvoorbeeld voor de verschillende agrarische bedrijfstypen en agrarische bouwmogelijk-
heden op agrarische bouwpercelen, is vastgelegd in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid (zie
http://www.noord-holland.nl/). Wij verwijzen naar dat beleid en ook naar ons geldende artikel 19 - beleid dat
voorshands ongewijzigd blijft.
Wij zullen echter het geldende beleid voor het landelijke gebied zoals vervat in de Leidraad en ook ons
artikel 19-beleid evalueren en aanpassen aan het in dit Ontwikkelingsbeeld opgenomen beleid.
(zie verder H7)
5.3.2 Landbouw Effect Rapportage
Voor het hele landelijke gebied, dus zowel voor de zoekgebieden als de uitsluitingsgebieden geldt dat
ingeval van MER-plichtige activiteiten, voorzover landbouwgronden in het geding zijn en overige
ingrepen die een aanzienlijk effect hebben op gronden met een agrarische bestemming een Landbouw
Effect Rapportage, verplicht is voor de initiatiefnemer van een ingreep, al dan niet als onderdeel van een
integrale effectrapportage. Hiermee scheppen wij voldoende ruimtelijke waarborgen voor een vitale
landbouw.
124
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 10
Van ingrepen die een aanzienlijk effect hebben is sprake als :
De afname van gronden met een agrarische bestemming 100 ha of meer bedraagt òf er sprake is van
aanzienlijke directe effecten voor agrarische bedrijven (opheffing, verplaatsing van bedrijven,
omvang agrarische werkgelegenheid, economische meerwaarde, waterkwaliteit en -kwantiteit e.d.);
er sprake is van aanzienlijke indirecte effecten voor (overblijvende) agrarische bedrijven (gevolgen
voor bedrijfsvoering, ontwikkelingsperspectief, bedrijfsomvang, ontsluitingen e.d.).
Op voorhand is niet te bepalen wanneer van aanzienlijke directe of indirecte effecten, als hiervoor
bedoeld, sprake is. Dit is maatwerk en zal per geval door Gedeputeerde Staten worden bepaald. Ingeval
van meer kleinschalige ingrepen gaat het bestemmingsplan in op de effecten voor de landbouw.
Wij onderkennen dat een optelsom van beperkte ingrepen, die per geval niet voor een LER in aan-
merking zouden komen, kan leiden tot een aanzienlijk effect op de structuur van het landelijk gebied.
Daarin hebben wij voorzien door te bepalen dat voor ingrepen in agrarisch gebied, waarvoor geen LER
vereist is, in het bestemmingsplan in een paragraaf landbouw specifiek moet worden ingegaan op de
effecten voor de landbouw.
125
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 11
5.3.3 Beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing op agrarische bouwpercelen
In toenemende mate komt agrarische bebouwing vrij op het bouwperceel als gevolg van gehele of
gedeeltelijke bedrijfsbeëindiging. In de volgende gevallen is functieverandering toegestaan van zowel
agrarische als niet-agrarische functies naar verbrede landbouw en/of naar kleinschalige vormen van
wonen, werken en recreatie:
bij herinrichting of sanering (bijvoorbeeld sloop) van vrijkomende bebouwing;
bij opheffing van ruimtelijk ongewenste situaties;
in het kader van stedelijke transformatie uit te plaatsen volkstuinen;
bij ontwikkeling van exclusieve woonmilieus in de sfeer van landgoederen met een gelijktijdige
ontwikkeling en financiering van blauwe en groene functies.
Deze functieverandering is uitsluitend mogelijk onder de voorwaarden dat:
er geen sprake is van toename van het bebouwde oppervlak op het bouwperceel, zover er
bebouwing aanwezig is/was;
de nieuwe functie de bedrijfsvoering van andere agrarische bedrijven niet beperkt;
recreatiewoningen niet worden omgezet in permanent bewoonde woningen;
het bestemmingsplan of de projectprocedure vergezeld gaat van een Beeldkwaliteitsplan.
Voor ons toetsingskader en een toelichting daarop verwijzen wij naar de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk
Beleid.
5.3.4 Bestaande incidentele niet-agrarische economische functies en overige functies, (wonen,
recreatie e.d.)
Naast agrarische functies komen ook talloze meer incidentele bestaande niet-agrarische functies in het
hele landelijk gebied (zoekgebieden en uitsluitingsgebieden) voor. Om verrommeling van het landelijke
gebied te voorkomen geldt voor deze bestaande functies dat per geval bekeken zal worden of – indien
het vigerende bestemmingsplan daarin niet voorziet – een beperkte toename van het bebouwde opper-
vlak binnen het bestaande bouwperceel mogelijk is.
Ook de mogelijkheden voor nieuwe kleinschalige ontwikkelingen zijn niet op voorhand aan te geven,
maar worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke situatie ter plaatse. Een Beeldkwaliteitsplan
geldt daarbij als voorwaarde. In de uitsluitingsgebieden geldt daarnaast het gebiedsgericht beleid en is
de gedragslijn compensatiebeleid, zoals is vastgelegd in ons besluit van 14 maart 2000, van toepassing.
126
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 12
Nieuwe kleinschalige ontwikkelingen zijn mogelijk mits sprake is van:
Een organische ontwikkeling die ondergeschikt is aan de omvang van de kern.
Maximaal 1 tot 5 woningen op jaarbasis. Overschrijding van dit aantal moet expliciet aan
Provinciale Staten worden voorgelegd voor een besluit.
Ook voor andere functies zoals werken en zorgvoorzieningen moet het gaan om incidentele
kleinschalige ontwikkelingen.
De ruimte voor ruimte-regeling dan wel de rood voor groen-regeling.
Een concreet bestemmingsplan of projectprocedure.
Het plan of project wordt beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke situatie ter plaatse.
Bij de ontwikkeling van lokale bedrijven geldt:
geen planologische reservering, alleen de directe behoefte wordt planologisch geregeld;
er vindt een beoordeling plaats per individueel bedrijf;
er is binnen de gemeente geen alternatief in een zoekgebied;
ontwikkeling van lokale bedrijven in uitsluitingsgebieden moeten worden voorgelegd aan
Provinciale staten.
127
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 13
5.4 Beleidslijnen alleen voor de zoekgebieden
5.4.1 Voorwaarden
Nieuwe stedelijke functies en andere niet-stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten mogen
met overschrijding van het bestaand stedelijk gebied plaatshebben in het landelijk gebied voorzover
gelegen in de zoekgebieden. Dit onder de volgende voorwaarden:
1 Stedelijke functies (met uitzondering van glastuinbouw, infrastructuur of windturbineparken)
mogen uitsluitend plaatshebben aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied.
2 Een bestemmingsplan of projectprocedure van de gemeente gaat vergezeld van een
Beeldkwaliteitsplan (zie voor de eisen die wij stellen hoofdstuk 7).
3 In het geval van woningbouw wordt in het bestemmingsplan door de gemeente aangegeven in
hoeverre het plan zich verhoudt tot een op te stellen regionale woonvisie. (zie voor de eisen die wij
stellen hoofdstuk 7).
4 In het geval van bedrijventerreinen wordt in het bestemmingsplan aangegeven in hoeverre het plan
zich verhoudt tot de regionale bedrijventerreinen visie.(zie voor de eisen die wij stellen hoofdstuk 7).
5 Als sprake is van een – als zodanig op de kaart aangegeven – zoekgebied met een extra gradatie (zie
hierna) wordt met de daarmee verbonden extra bescherming rekening gehouden.
6 In agrarische gebieden stellen wij niet de eis van een Beeldkwaliteitsplan voor ingrepen met een
agrarisch doel zoals een landinrichting in de zin van de Landinrichtingswet.
7 Linten zijn vanwege de karakteristieke structuur en de samenhang met het landelijk gebied niet
binnen het bestaand stedelijk gebied opgenomen maar beschouwd als onderdeel van het zoekgebied
of het uitsluitinggebied. Eventuele karakteristieke doorzichten of bebouwingspatronen in linten
moeten worden gehandhaafd en beschermd in het bestemmingsplan. Nieuwe stedelijke ontwikke-
lingen in linten en bebouwing van doorzichten worden uitsluitend door ons beoordeeld aan de hand
van een Beeldkwaliteitsplan.
128
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Onder lokale bedrijven wordt verstaan:
het bedrijf moet voor het bedrijfseconomisch functioneren afhankelijk zijn van de binding met de
huidige gemeente en/of
binnen de gemeente een aantoonbare functie hebben en/of een historische binding met de plaats;
voor vestiging van de uitbreiding van een lokaal bedrijventerrein komen bij voorrang bedrijven
uit de dorpskernen in aanmerking die daar hinder veroorzaken.

Page 14
Het hier bepaalde is een essentiële beleidslijn.
5.4.2 Zoekgebieden met extra gradatie
Wij kennen op kaart 2 van het Planologisch Beleidskader de volgende zoekgebieden met een extra
gradatie:
Zoekgebied met extra aandacht voor aardkundige waarden (regionaal).
Hier geldt ook het provinciaal beleid voor aardkundige waarden, zoals is vastgelegd in onze nota
Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden (augustus 2003) die in de Leidraad
Provinciaal Ruimtelijk Beleid wordt opgenomen.
Zoekgebied met extra aandacht voor cultuurhistorisch waardevolle gebieden in verband met historisch
– geografische patronen en elementen, archeologische en historisch – bouwkundige aarden.
In deze gebieden dient bij de ruimtelijke ontwikkelingen rekening te worden gehouden met deze
waarden, zoals deze in de Regioprofielen zijn opgenomen. Zie hiervoor de Leidraad Provinciaal
Ruimtelijk Beleid (www. noord-holland.nl.) Uitgangspunt is het beleid van behoud door ontwikke-
ling waar wij in de Regioprofielen verder op ingaan. Ook de Cultuurhistorische waardenkaart
(CHW-kaart) en onze publicatie over het onderzoek naar de identiteit van Noord-Holland Noord
zijn belangrijke hulpmiddelen.
129
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 15
Zoekgebied in verband met extra aandacht voor waterbeheer en kustveiligheid
Het gaat hier om:
– De 15% laagst gelegen delen van de polder.
– Gebieden met sterke autonome maaiveld daling. Dit is met name het veenweidegebied.
Bebouwing langs hoger gelegen linten is wel mogelijk.
– Hoger gelegen gebieden met nu en in de toekomst te verwachten hoge grondwaterstanden en
met afstromend kwelwater aan de randen als gevolg van intensievere neerslag. Het gaat hier met
name om de zogenaamde ‘brongebieden’ als het duingebied en het binnenduinrandgebied en
hoger gelegen delen van Wieringen en Texel.
– De voorlopige vrijwaringszone langs de IJsselmeerkust (zie 6.9 kustveiligheid: De IJsselmeer en
Markermeerkust).
Wij verwijzen ook naar ons beleid in de ‘Nota Evenwichtig omgaan met water’ van
Gedeputeerde Staten van september 2003.
5.5 Beleidslijnen alleen voor de uitsluitingsgebieden
In de uitsluitingsgebieden is sprake van bijzondere natuurlijke waarden en kenmerken of landschappe-
lijke en cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren die wij willen beschermen, behouden en
versterken. Het gaat hier vooral om delen van het landelijke gebied die een bepaalde bescherming
genieten op grond van al bestaande (internationaal) wettelijke of provinciale beleidskaders met daaruit
voortvloeiende planologische gebruiksbeperkingen maar ook om gebieden die wij om andere ruimte-
lijke redenen willen vrijwaren van verdere verstedelijking. Wij noemen al deze wettelijke of beleids-
kaders het gebiedsgericht beleid. Het gaat dan om:
Vogelrichtlijngebieden, Habitatrichtlijngebieden en Natuurbeschermingswetgebieden
In deze gebieden gelden primair het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 en het
Europees rechterlijke afwegingskader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Op dit moment ligt bij de
Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met
Europees rechterlijke verplichtingen (TK 2002-2003, 28171). De wijziging is noodzakelijk ter implemen-
tatie van de Europese richtlijnen met betrekking tot het aanwijzen van speciale beschermingszones en de
instandhouding en bescherming daarvan, inclusief de externe werking die aangrenzende stedelijke
functies op het gebied kunnen hebben.
Daarnaast ook de Flora en Faunawet die de bescherming van plant- en diersoorten beoogt. Voorts kan
130
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 16
gebruik worden gemaakt van de door Gedeputeerde Staten uitgebrachte ‘Beknopte handleiding voor
gebiedsbescherming in Noord-Holland, Habitat- en Vogelrichtlijn’. Het hier genoemde beleid is in de
Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid (www noord-holland.nl) opgenomen.
Alle gebieden die behoren tot
Gebieden die zijn bepaald in de Beleidsvisie Ontwikkeling Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van
mei 1993 (PEHS);
De ecologische verbindingszones
In deze gebieden zijn ontwikkelingen mogelijk als ze passen binnen de natuurdoelen voor het gebied en
de identiteit van het landschap versterken.
Deze zijn beschreven in de Beleidsvisie Ontwikkeling Provinciale Ecologische Hoofdstructuur van mei
1993 en de nota Natuur doeltypen in Noord-Holland van augustus 2000.
Gebieden met bekende archeologische vindplaatsen (niet op kaart aangegeven)
Hier geldt ons beleid van behoud zoals opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijke Beleid.
De bekende archeologische vindplaatsen staan op de CHW-kaart.
Gebieden met beschermde cultuurhistorische structuren
Hier geldt ons beleid van behoud zoals opgenomen in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk Beleid.
De beschermde structuren staan op de CHW-kaart.
Milieubeschermingsgebieden:
Grondwaterbeschermingsgebieden.
Aardkundige monumenten.
Stiltegebieden.
In milieubeschermingsgebieden geldt het beleid zoals neergelegd in het Provinciaal Milieubeleidsplan
(PMP). Voor wat betreft de stilte- en de grondwater beschermingsgebieden is een regeling opgenomen in
de provinciale milieuverordening.
Gebieden om redenen van waterbeheer en kustveiligheid, namelijk:
wateren met hoofdfunctie natuur;
het IJsselmeer en het Markermeer;
de laagst gelegen delen van de polder, waar tevens sprake is van sterke autonome maaivelddaling;
131
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 17
voorlopige vrijwaringszones langs de Noordzeekust met het oog op de kustverdediging.
Hier geldt tevens ons beleid uit de Kustvisie en de eerder genoemde ‘Nota Evenwichtig Omgaan met
water’.
De gebieden om redenen van groene waarden en open ruimte
Het gaat hier om Leekerlanden en de open gebieden Castricum-Limmen, en het Noordbooggebied.
De hier genoemde gebieden wensen wij uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet voor
verdere verstedelijking in aanmerking te laten komen in verband met de te handhaven openheid en de
sturing van de gewenste verstedelijkingsrichting. In hoofdstuk 3 geven wij hiervoor een motivering.
In de Uitsluitingsgebieden geldt het algemene beleid voor het landelijk gebied zoals dat in onderdeel 5.3
is weergegeven. Aanvullend geldt hier – indien van toepassing – een gebiedsgericht beleid, dat bepaald is
door het onderliggende wettelijke of provinciale beleidskader. Een klein deel van deze gebieden ligt
binnen het bestaand stedelijk gebied. Ook in dat geval geldt het gebiedsgericht beleid.
Uitsluitingsgebieden zijn overwegend in gebruik voor land- en tuinbouwdoeleinden. Mede door dit
gebruik blijft het voor die gebieden karakteristieke landschap behouden. De aanduiding uitsluitings-
gebied beperkt als zodanig niet de uitvoering van de land- en tuinbouw. Wij hechten groot belang aan
het behoud en versterking van de grondgebonden landbouw. Niet alleen vanwege de economische
betekenis van de melkveehouderij en de akkerbouw, maar ook in verband met het feit dat vooral deze
sectoren zorgdragen voor het behoud van de open ruimte. Deze landschapsbeherende functie geldt voor
grote delen van de op kaart 1 voorkomende zoekgebieden en uitsluitingsgebieden.
In de Uitsluitingsgebieden geldt dat wij daar geen uitbreiding van stedelijke functies of nieuwe stedelijke
functies toestaan, uitgezonderd kleinschalige ontwikkelingen. Wat wij verstaan onder kleinschalige
ontwikkelingen is weergegeven in 5.3.4. Bestemmingsplannen dienen uitbreiding van of nieuwe stede-
lijke functies in deze gebieden onmogelijk te maken. In verband met het op blz. 86 aangekondigde
onderzoek maken wij voor de plaatsing van windturbines een uitzondering voor het water vòòr de
Wieringermeerdijk, een en ander onverminderd de noodzakelijke afwegingen, vereist op grond van de
Vogel- en Habitatrichtlijn.
Wij vinden het verbod van stedelijke functies in uitsluitingsgebieden en de begrenzing van deze
gebieden een essentiële beleidslijn hetgeen betekent dat uitzonderingen op dit verbod alleen mogelijk
zijn als:
1 Het gebiedsgericht beleid dat ter plaatse geldt een uitzondering mogelijk maakt.
132
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 18
2 Een verandering van de begrenzing door middel van een streekplanherzieningsprocedure mogelijk
is gemaakt.
De toelaatbaarheid van uitbreiding van of nieuwe niet-stedelijke ontwikkelingen met aanzienlijke ruimte-
lijke effecten verschilt per type gebied en wordt bepaald door de mogelijkheden van het gebiedsgericht
beleid zoals hiervoor is aangegeven en de belangen die daarmee worden gediend. Dit kan niet op voor-
hand worden bepaald. Bij alle ingrijpende ontwikkelingen in uitsluitingsgebieden, derhalve ook functie-
verandering en niet stedelijke functies met aanzienlijke ruimtelijke effecten, is een Beeldkwaliteitsplan
en vastlegging in een bestemmingsplan vereist. Ingeval van een positief besluit is in ieder geval onze
gedragslijn compensatie, zoals is vastgelegd in ons besluit van 14 maart 2000, van toepassing.
5.6 De Rood voor Groen-benadering in de zoekgebieden
Wij zijn van mening dat de ontwikkeling en het beheer van recreatieve voorzieningen rond dorp of stad
nadrukkelijk ook een verantwoordelijkheid is van de gemeenten. In de zogenaamde zoekgebieden, die
wij aangegeven hebben voor verstedelijking, moeten zulke voorzieningen gelijkopgaand met nieuwe
bouwplannen worden ontwikkeld. Deze verstedelijking dient daarbij financieel bij te dragen aan de
recreatieve voorzieningen. Zo kan uit de opbrengsten van woningbouw of realisatie van bedrijven-
terreinen meebetaald worden aan de aanleg van recreatiegebieden en fiets- en wandelpaden. De nieuw
aan te leggen stedelijke functies kunnen echter ook direct bijdragen aan meer recreatieve voorzieningen.
Te denken valt bijvoorbeeld aan woonlandschappen, waarbij een deel van het groen openbaar toe-
gankelijk is of aan bedrijventerreinen waarbij het waterbeheer op een slimme wijze is gecombineerd met
een aantrekkelijke, groene omgeving.
Het hoeft overigens niet altijd het daadwerkelijk creëren van nieuwe voorzieningen in te houden. Ook
fondsvorming voor het optimaal beheren van de huidige landschappelijke, natuurlijke en recreatieve
waarden in een gebied vinden wij een goede manier om te zorgen voor voldoende recreatieve mogelijk-
heden in de omgeving. Omdat de ruimte voor nieuw recreatief groen lang niet altijd binnen de
gemeentegrenzen zelf te vinden is, geniet het onze voorkeur de aanpak van dergelijke rood voor groen
constructies op een regionale schaal te bekijken. Hoe dit het beste te combineren is met het ruimtelijk
instrumentarium zullen wij nog nader regelen in beleidsregels in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk
Beleid.
133
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 19
5.7 Provinciaal compensatiebeleid voor de uitsluitingsgebieden
Een bijzonder geval van rood voor groen is compensatie. De bijzondere waarden die moeten wijken
voor de onvermijdelijk geachte verstedelijking dienen daarbij elders te worden hersteld.
Op 14 maart 2000 hebben wij een gedragslijn vastgesteld voor compensatie van ingrepen in gebieden
met bijzondere waarden. Het gaat hierbij om beschermingswaardige natuur-, landschaps-, recreatie-
gebieden, bodembeschermingsgebieden en gebieden met grote cultuurhistorische waarden, waaronder
bekende archeologische waarden. Deze gebieden zijn in het Ontwikkelingsbeeld opgenomen als de
zogenaamde uitsluitingsgebieden voor verstedelijking. Onze gedragslijn is dus van toepassing in de
uitsluitingsgebieden. Niet alle waardevolle archeologische terreinen zijn overigens op dit moment
bekend en dus in kaart gebracht. Ook op nieuwe vindplaatsen is de gedragslijn compensatie echter van
toepassing.
De werking van de gedragslijn houdt in dat wij de bovenbeschreven waarden in de uitsluitingsgebieden
in principe niet willen aantasten, tenzij het hier gaat om een ingreep die van groot maatschappelijk
belang is en niet elders kan plaatsvinden. Als wij de aantasting toch als onvermijdelijk zien, zullen wij in
eerste instantie bekijken of aantasting substantieel van aard is. Daarbij zullen aard en omvang van de
ingreep en de waarde van het gebied factoren zijn die in de afweging worden betrokken. Bij substantiële
aantasting zullen wij aangeven welke compenserende maatregelen nodig zijn om onze goedkeuring te
verbinden aan de activiteit.
Mocht een wettelijk voorschrift van hogerhand compensatie voorschrijven, dan wordt dit uiteraard in
achtgenomen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de Habitat- en Vogelrichtlijn of de Flora en Fauna wet.
5.8 De Ruimte – voor – Ruimte regeling in de uitsluitingsgebieden
De Ruimte voor Ruimte regeling is landelijk vooral bekend als instrument om varkenshouderijen te
saneren. De sanering wordt financieel mogelijk gemaakt door enkele woningen toe te staan, al dan niet
op dezelfde locatie of bij een nabij gelegen kern.
Deze regeling willen wij breder inzetten. Het biedt dan de mogelijkheid om te bouwen in uitsluitings-
gebieden aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied, mits sanering van een ongewenste situatie in het
landelijk gebied plaatsvindt.
Deze regeling is ingegeven door het feit dat het geld ontbreekt voor de sanering van ongewenste situa-
ties. Het gaat bijvoorbeeld om bedrijven die op een bedrijventerrein thuishoren, defensieterreinen,
volkstuincomplexen, etc..
134
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit

Page 20
De kernen in uitsluitingsgebieden kunnen alleen binnendorps bouwen. Door (een deel van) het bouw-
vlak of het bestemmingsvlak te verplaatsen uit het landelijk gebied naar het dorp ontstaat de mogelijk-
heid van woningbouw. De mate waarin woningbouw kan plaatsvinden is sterk afhankelijk van de
kosten om sanering mogelijk te maken. De uiteindelijke winst voor het landelijk gebied is bepalend.
Dat is sneller aannemelijk te maken als de te saneren locatie duidelijk een verbetering oplevert en bij de
keuze van de locatie van de uitbreiding van de kern de aantasting beperkt blijft.
De Ruimte voor Ruimte regeling krijgt zijn nadere uitwerking in de Leidraad Provinciaal Ruimtelijk
Beleid.
135
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit
Planologisch Beleidskader
IV

Page 21
136
Streekplan, Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord Ontwikkelen met kwaliteit