Felland    

Regels     

1 Inleidende regels     

1.1 Begrippen     

1.1.1 Verordening     

de beheersverordening Felland met identificatienummer NL.IMRO.0017.BVHF13BEHE-VA02 van de Gemeente Haren;

1.1.2 Verordeninggebied     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.1.3 Archeologisch deskundige     

een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

1.1.4 Archeologische waarde     

waarde die aan een gebied is toegekend vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.1.5 Archeologisch onderzoek     

onderzoek naar archeologische waarden (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;

1.1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.1.7 Bedrijfsgebouw     

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.1.8 Bedrijfswoning     

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.1.9 Beperkt kwetsbaar object     

een object waarvoor ingevolge relevante wetgeving met betrekking tot externe veiligheid een richtwaarde voor het risico c.q een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.1.10 Bestaand     

  1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  2. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van de beheersverordening bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.1.11 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.1.12 Bijgebouw     

een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.1.13 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.1.14 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.1.15 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van (halfverdiepte) onderbouw en zolder;

1.1.16 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.1.17 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.1.18 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.1.19 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.1.20 Dak     

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.1.21 Dienstverlening     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen;

1.1.22 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of het leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.1.23 Detailhandel in volumineuze goederen     

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de detailhandel in auto’s, boten en caravans, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, alsmede de grootschalige detailhandel in bouw- en doe-het-zelfproducten, meubelen en woninginrichtingszaken, met uitzondering van supermarkten;

1.1.24 Eerste bouwlaag     

de bouwlaag op de begane grond;

1.1.25 Erf     

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;

1.1.26 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.1.27 Geluidsbelasting vanwege industrielawaai     

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke geluidsemissie van bedrijven op een aangewezen industrieterrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.1.28 Geluidsgevoelige functies     

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.1.29 Geluidsgevoelige objecten     

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.1.30 Hogere grenswaarde     

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen;

1.1.31 Hoofdgebouw     

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.1.32 Kampeermiddel     

een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor een mobiel recreatief nachtverblijf, bestemd voor niet permanent gebruik;

1.1.33 Kantoor     

een verblijfsruimte die door haar aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard zonder baliefunctie;

1.1.34 Kap     

een afdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak, met dien verstande dat de dakhelling van ondergeschikte delen van het bouwwerk 0 graden mag zijn;

1.1.35 Kwetsbaar object     

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.1.36 Mantelzorg     

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.1.37 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van milieuvoorzieningen, de telecommunicatie, de waterhuishouding, natuurbeheer en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval wordt verstaan bergbezinkbassins, centrale voorzieningen voor de afvalinzameling en zendmasten;

1.1.38 Nutsgebouw     

een gebouw ten behoeve van een nutsvoorziening, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen en telefooncellen;

1.1.39 Opslag     

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.1.40 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.1.41 Overkapping     

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand, zoals een carport;

1.1.42 Pand     

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.1.43 Peil     

  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  2. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    • het Normaal Amsterdams Peil;

1.1.44 Perifere detailhandel     

detailhandel in producten die qua aard of omvang van het aangeboden product niet passend wordt geacht binnen het reguliere winkelgebied, zoals een tuincentrum, bouwmarkten, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair alsmede woninginrichting, waaronder meubels;

1.1.45 Productiegebonden detailhandel     

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

1.1.46 Prostitutie     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.1.47 Prostitutiebedrijf     

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische-massagesalon, een sekstheater, een bordeel of een parenclub, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.1.48 Risicovolle inrichting     

een inrichting, bij welke een grenswaarde/richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, als bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen;

1.1.49 Staat van Bedrijfsactiviteiten     

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage onderdeel uitmaakt van deze regels;

1.1.50 Voorgevel     

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel, welke door de gevelindeling en/of situering van de oprit en/of de voortuin als meest representatieve gevel van het gebouw dient te worden aangemerkt;

1.1.51 Voorkeursgrenswaarde     

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.1.52 Vuurwerkbedrijf     

inrichting waar professioneel vuurwerk en/of meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk aanwezig is;

1.1.53 Woning     

een ruimte of een complex van ruimten, blijkens zijn indeling en inrichting geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.1.54 Wgh-inrichting     

een inrichting als bedoeld in onderdeel D van bijlage 1 van het Besluit omgevingsrecht;

1.1.55 Zakelijke dienstverlening     

het verlenen van diensten op het gebied van administratie, advies, financiën, informatietechnologie, bemiddeling, juridische zaken, (lichaams)verzorging, ontwerptechniek, medische zorg, therapie of daaraan gelijk te stellen terrein.

1.1.56 Zelfstandig kantoor     

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie, en de werkzaamheden niet ten dienste staan van en verbonden zijn aan de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, maar een afzonderlijke eenheid vormen;

1.1.57 Zijdelingse perceelgrens     

de grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;

1.2 Wijze van meten     

1.2.1 De afstand tot de zijdelingse perceelgrens     

de kortste afstand van enig punt tot de zijdelingse perceelgrens.

1.2.2 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

1.2.3 De dakhelling     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

1.2.4 De goothoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

1.2.5 De inhoud van een bouwwerk     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

1.2.6 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2 Gebiedsregels     

2.1 Gebruiksregels     

2.1.1 Bestaand gebruik     

  1. de in het verordeninggebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik;
  2. onder bestaand gebruik wordt ter plaatse van het besluitsubvlak 'bouwmarkt' tevens verstaan het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bouwmarkt/doe-het-zelfzaak;
  3. onder bestaand gebruik voor bedrijven wordt tevens verstaan het gebruik voor productiegebonden detailhandel;
  4. onder bestaand gebruik wordt ter plaatse van het besluitsubvlak 'representatief' tevens verstaan de vestiging van representatieve bedrijven;
    1. hetgeen tot uitdrukking moet komen in de naar de grens van het bouwvlak gekeerde gevelbeelden en de inrichtingen van de percelen, en;
    2. waarbij de meest representatieve onderdelen van deze bedrijven zoveel mogelijk op de Dr. Ebelsweg worden georiënteerd, en;
    3. met dien verstande dat bedrijvigheid die gepaard gaan met veel buitenactiviteiten en aanzienlijke opslag van goederen in de open lucht hier niet gewenst is, en;
    4. met dien verstande dat het bevoegd gezag nadere eisen kan stellen ten aanzien van de perceelinrichting, plaatsing en oriëntatie van de gebouwen en de vormgeving en detaillering van de gevels.

2.1.2 Aanvullend gebruik     

De gronden en bouwwerken ter plaatse van bestaande bedrijven mogen ook worden gebruikt voor:

  1. andere bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  2. ter plaatse van het besluitsubvlak 'bedrijf tot en met categorie 3.1', andere bedrijven in de milieucategorieën 1 tot en met 3.1 van de in de bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten.

2.1.3 Openbare ruimte     

  1. in aanvulling op het gestelde in regels paragraaf 2.1.1 is het toegestaan om het openbaar toegankelijk gebied te gebruiken voor (rij)wegen, fiets- en wandelpaden, mogelijkheden voor ontmoeting, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, straatmeubilair, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, waterlopen, waterberging, waterinfiltratievoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, reclame-uitingen en kunstobjecten;
  2. in afwijking van het gestelde in regels paragraaf 2.1.3 sub a mag het openbaar toegankelijk gebied niet zodanig mag worden gewijzigd dat er sprake is van een reconstructie van wegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

2.1.4 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met de beheersverordening, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel en anders dan ter plaatse van het besluitsubvlak 'bouwmarkt';
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van zelfstandige kantoren;
  3. ter plaatse van het besluitsubvlak 'representatief', reclameuitingen, mits aan de volgende criteria wordt voldaan:
    1. er mag per hoofdgebouw maximaal één naar de Dr. Ebelsweg gerichte reclameuiting worden aangebracht;
    2. de naar de Dr. Ebelsweg gerichte reclameuiting dient van beperkte omvang te zijn;
    3. de reclameuiting dient voldoende terughoudend te zijn en optimaal afgestemd te worden op de architectuur van het gebouw en moet passen in het straat- en bebouwingsbeeld van de Dr. Ebelsweg; dit zal worden beoordeeld door een deskundige instantie (welstandscommissie);
    4. de reclameuiting mag niet bewegen, knipperen of worden verlicht;
    5. solitaire reclame-uitingen zijn niet toegestaan.
  4. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh) en/of risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
  6. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  7. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  8. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

2.1.5 Afwijkingsregels gebruik     

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van regels paragraaf 2.1.2 en worden toegestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die weliswaar niet zijn genoemd, dan wel moeilijk inschaalbaar zijn in de krachtens dit artikel toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of behoren tot een categorie anders dan de in regels paragraaf 2.1.2 genoemde, doch naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid niet bezwaarlijker zijn te achten dan de wel genoemde inrichtingen in de voornoemde categorieën, mits het geen inrichtingen als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven betreft;

2.2 Bouwregels     

2.2.1 Bestaande bouwwerken     

De in het verordeninggebied aanwezige bestaande bouwwerken mogen worden vervangen door bouwwerken van dezelfde afmetingen en op dezelfde locatie.

2.2.2 Aanvullende bouwregels     

2.2.2.1 Bedrijfsgebouwen     

Nieuwe bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd en bestaande bedrijfsgebouwen mogen worden uitgebreid, waarbij geldt dat de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'bouwvlak' mogen worden bebouwd, met dien verstande dat:

  1. bij een afdekking met een kap de dakhelling en de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 60°, 4,5 meter en 9 meter;
  2. bij een platte afdekking de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,5 meter;
  3. de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 4 meter mag bedragen;
  4. de onderlinge afstand tussen bedrijfsgebouwen op een bouwperceel niet minder dan 3 meter mag bedragen, tenzij de de bedrijfsgebouwen aaneen worden gebouwd;
  5. de uit regels paragraaf 2.2.2.1 sub c en regels paragraaf 2.2.2.1 sub d voortvloeiende ruimte niet mag worden bebouwd;
  6. bedrijfsgebouwen niet zijn toegestaan ter plaatse van de besluitsubvlakken 'bedrijfswoning' en 'kantoor',
  7. in afwijking van het gestelde in regels paragraaf 2.2.2.1 sub f ter plaatse van het besluitsubvlak 'kantoor' wel bij bedrijven horende kantoren mogen worden opgericht, waarbij de gevelbreedte van deze kantoren niet meer mag bedragen dan 30% van de betreffende perceelsbreedte in de voorgevellijn.
2.2.2.2 Bedrijfswoningen     

Uitsluitend de bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan, en uitsluitend ter plaatse van het besluitsubvlak 'bedrijfswoning', met dien verstande dat:

  1. de inhoud niet meer dan 600 m³ bedraagt;
  2. de bouwhoogte niet meer dan 9 meter bedraagt;
  3. de goothoogte niet meer dan 4,5 meter bedraagt;
  4. de dakhelling niet meer dan 60° bedraagt;
  5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minimaal 5 meter bedraagt.
2.2.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer dan 2,5 meter bedraagt.

2.2.3 Afwijkingsregels bouw     

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in regels paragraaf 2.2.2.1 sub f ten behoeve van de bouw van (een gedeelte van een) bedrijfsgebouw op de gronden ter plaatse van de besluitsubvlakken 'bedrijfswoning' of 'kantoor' met dien verstande dat:

  1. op de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'bedrijfswoning' de afstand tot de voorgevellijn niet minder dan 5 meter mag bedragen en op deze gronden ruimte gereserveerd blijft voor de inpassing van een bedrijfswoning;
  2. op de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'kantoor' de afstand tot de voorgevellijn niet minder dan 3 meter mag bedragen.

2.3 Specifieke regels     

2.3.1 Archeologie - 2     

2.3.1.1 Algemeen     

De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'Archeologie - 2' zijn bedoeld voor het behoud van archeologische waarden.

2.3.1.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder maaiveld (-Mv) wordt geroerd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m².
2.3.1.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in regels paragraaf 2.3.1.2, mits:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

2.3.1.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden     

2.3.1.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking dieper dan 0,40 meter;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,40 meter;
  5. het graven van sleuven breder dan 0,50 meter en dieper dan 1,00 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  6. het permanent verlagen van het waterpeil.
2.3.1.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in regels paragraaf 2.3.1.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
2.3.1.4.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in regels paragraaf 2.3.1.4.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

2.3.2 Archeologie - 4     

2.3.2.1 Algemeen     

De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'Archeologie - 4' zijn bedoeld voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden.

2.3.2.2 Bouwregels     

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 meter onder maaiveld (-Mv) wordt geroerd, met uitzondering van:

  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid;
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m².
2.3.2.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in regels paragraaf 2.3.1.2, mits:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

2.3.2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden     

2.3.2.4.1 Verbod     

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
  2. het woelen, mengen, diepploegen of ontginnen van gronden of een naar de aard daarmee gelijk te stellen grondbewerking over een oppervlakte groter dan 200 m² en dieper dan 0,40 meter;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het graven van sleuven breder dan 0,50 meter en dieper dan 1,00 meter ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur;
  5. het permanent verlagen van het waterpeil.
2.3.2.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in regels paragraaf 2.3.2.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  1. het normale onderhoud en het normale gebruik betreffen, waaronder in ieder geval wordt verstaan drainage en het uitbaggeren van sloten;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
2.3.2.4.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in regels paragraaf 2.3.2.4.1 wordt slechts verleend indien:

  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad, of;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht genomen wordt:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, of;
    2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen, of;
    3. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden voorwaarden te verbinden wordt een professioneel archeoloog om advies gevraagd.

2.3.3 Geluidzone - industrie     

2.3.3.1 Algemeen     

De gronden ter plaatse van het besluitsubvlak 'geluidzone - industrie' zijn bedoeld voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege industrielawaai op geluidsgevoelige objecten.

2.3.3.2 Bouwregels     

Geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen mogen niet worden gebouwd.

2.3.3.3 Afwijken van de bouwregels     

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in regels paragraaf 2.3.3.2 en toestaan dat nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of uitbreidingen van geluidsgevoelige gebouwen worden gebouwd, mits de geluidsbelasting vanwege het industrielawaai op de gevels van deze geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

2.3.3.4 Gebruiksregels     

Het is verboden niet-geluidsgevoelige objecten te gebruiken als geluidsgevoelig object.

2.3.3.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in regels paragraaf 2.3.3.4 en toestaan dat niet-geluidsgevoelige objecten worden gebruikt als geluidsgevoelig objecten, mits de geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer op het geluidgevoelige object niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

3 Algemene regels     

3.1 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

3.2 Algemene afwijkingsregels     

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels in die zin dat een hoofdgebouw of aan-/uitbouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte van het buiten het bouwvlak gebouwde gedeelte niet meer dan 10% van de totale oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt;
    2. deze afwijking in het belang is vanuit welstandsoogpunt of een ruimtelijk of technisch verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  3. de regels in die zin dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van (de bediening van) kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ zal bedragen;
  4. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 meter mag bedragen;
  5. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30,00 meter;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen in die zin dat de bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;
    2. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;
  7. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het besluitsubvlak 'bouwvlak' in die zin dat de grenzen van het besluitsubvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

      mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 meter wordt overschreden.
  8. de gebruiksregels in die zin een deel van het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte ten behoeve van inwoning mag worden gebruikt, met dien verstande dat:
    1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;
    2. op het perceel al een woning aanwezig is;
    3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
    4. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg mag worden verleend;
    5. bij beëindiging van de mantelzorg het gebruik als tijdelijke woonruimte wordt beëindigd.

4 Overgangs- en slotregels     

4.1 Overgangsrecht     

4.1.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van dat plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van regels paragraaf 4.1.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. regels paragraaf 4.1.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

4.1.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in regels paragraaf 4.1.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. Indien het gebruik, bedoeld in regels paragraaf 4.1.2 sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te doen hervatten;
  4. regels paragraaf 4.1.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

4.2 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van de beheersverordening 'Felland'.

Toelichting     

1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

In het zuidoosten van Haren ligt het bedrijventerrein Felland. De geldende bestemmingsplannen voor het bedrijventerrein zijn ouder dan tien jaar. Actualisering van de geldende bestemmingsplannen is wenselijk en noodzakelijk, gelet op de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Gemeentes kunnen voor het vastleggen van een planologische regeling voor een bestaande situatie kiezen tussen een bestemmingsplan en een beheersverordening. Een beheersverordening is een beheerregeling en heeft betrekking op een gebied waarin geen (grote) ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien. Omdat dit op het bedrijventerrein Felland het geval is, heeft de gemeente Haren gekozen voor een beheersverordening voor het gebied.

1.2 Verordeninggebied     

Het bedrijventerrein Felland ligt in het zuidoosten van de kern Haren. Het verordeninggebied beslaat het bedrijventerrein ten noorden en zuiden van de weg Felland. Op de volgende afbeelding is globaal het verordeninggebied weergegeven.

Luchtfoto met globale begrenzing verordeninggebied

Luchtfoto met globale begrenzing verordeninggebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen     

Voor Felland gelden de volgende twee bestemmingsplannen:

- Bedrijventerrein Felland (vastgesteld 26 mei 1986, goedgekeurd 31 maart 1987)

- Bedrijventerrein Felland II (vastgesteld 28 oktober 2002, goedgekeurd 6 februari 2003)

1.4 Opzet     

In het volgende hoofdstuk wordt het instrument beheersverordening beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de keuze voor een beheersverordening voor Felland onderbouwd. Hoofdstuk 4 gaat in op de relevante beleidskaders en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 tenslotte wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid.

2 De beheersverordening     

2.1 Inhoudelijk     

Een gemeente kan sinds 1 juli 2008 voor het vastleggen van een planologische regeling voor een bestaande situatie kiezen tussen een bestemmingsplan en een beheersverordening. Een beheersverordening is een beheerregeling en heeft betrekking op een gebied waarin geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien.

Een beheersverordening legt de bestaande situatie vast. Het begrip ‘bestaand’ kan zowel ‘eng’ als ‘ruim’ worden uitgelegd. Bij bestaand gebruik in enge zin worden alleen de bestaande feitelijk aanwezige functies en bebouwing vastgelegd, met eventuele ruimte voor kleine uitbreidingsmogelijkheden. Bij gebruik in ruime zin worden het vigerende bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunningen voor planologisch afwijken als uitgangspunt genomen. Dit kunnen dus ook ontwikkelingen zijn die ten tijde van het vaststellen van de beheersverordening nog niet zijn gerealiseerd.

Gebruik in ruime zin kan weer worden uitgelegd in een beperkte en een brede variant. In de beperkte variant worden het bestaande gebruik en de bestaande bebouwing die met het bestemmingsplan in overeenstemming zijn vastgelegd, met daarin opgenomen (al dan niet gerealiseerde) kleine uitbreidingsmogelijkheden. In de brede variant worden alle nog niet gerealiseerde gebruiks- en bouwmogelijkheden van een bestemmingsplan opgenomen, inclusief mogelijkheden waarvoor een afwijking of een bestemmingsplanwijziging nodig is.

In voorliggende beheersverordening is er voor gekozen om de ruimte die de geldende bestemmingsplannen bij recht bieden mee te nemen. Hiermee wordt invulling gegeven aan het begrip bestaand gebruik in ruime zin met de beperkte variant. In hoofdstuk 3 is dit verder beschreven en onderbouwd.

2.2 Onderdelen     

De Wro geeft niet aan uit welke elementen een beheersverordening moet bestaan. Duidelijk is dat de beheersverordening betrekking heeft op een gebied en regels geeft voor het beheer van dat gebied en voor het vastleggen van de bestaande situatie. De beheersverordening heeft echter ook een digitale component en sluit aan bij de digitale opzet van de andere instrumenten uit de Wro.

De beheersverordening bestaat uit:

- een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft (op de verbeelding aangegeven als verordeninggebied);

- één of meer objecten binnen het gebied (op de verbeelding aangegeven als besluit(sub)vlakken);

- regels die gekoppeld zijn aan het gebied en/of de objecten binnen het gebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied;

- regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht;

Een beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting waarin gemotiveerd wordt beschreven: de keuze voor het instrument beheersverordening, waarom er géén ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden, etc. Ook bevat de toelichting een uitleg van de regels.

2.3 Aanvullende ruimtelijke regelingen     

De beheersverordening is slechts één van de beschikbare regelingen voor het ruimtelijke beheer van Felland. Het kan niet los worden gezien van de andere regelingen en middelen die ook voor het beheer kunnen worden benut. Zoals in paragraaf 2.1 aangegeven legt een beheersverordening de bestaande situatie vast. Dit houdt niet in dat het gebied ‘op slot’ gaat. De feitelijke situatie is in deze verordening aangevuld met onbenutte mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen. Verdere regelingen betreffen onder meer het vergunningvrij bouwen en de planologische kruimelgevallen. Hiermee worden perceelsgebonden ontwikkelingsmogelijkheden geboden en is er geen sprake van ruimtelijke ontwikkelingen.

3 Verantwoording en uitgangspunten     

3.1 Verantwoording     

Het bedrijventerrein Felland is in de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw ontwikkeld. Op het bedrijventerrein bevindt zich voornamelijk lokaal gebonden verzorgende bedrijvigheid. Er staan zo'n 25 bedrijfspanden. Bij negen van de bedrijfspanden is ook een bedrijfswoning aanwezig. Het gebied is aan te merken als laag-dynamisch. Het bedrijventerrein is zo goed als gevuld en, op perceelsgebonden ontwikkelingen na, vinden er de komende tien jaar geen andere ontwikkelingen plaats.

Om de bestaande kwaliteit van het bedrijventerrein te behouden is de beheersverordening ingezet. De beheersverordening is voor dit doel het geschikte instrument, omdat het bedoeld is om de bestaande situatie vast te leggen, terwijl kleinschalige ruimtelijke wijzigingen mogelijk blijven. De gemeente zet daar waar nodig aanvullende regelingen in (zoals uitgelegd in paragraaf 2.3) om het gebied niet op slot te zetten en binnen het beheer van het gebied aanvaardbare ontwikkelingen mogelijk te maken.

3.2 Uitgangspunten     

De beheersverordening Felland is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

1. het beheer van de bestaande situatie;

2. handhaven van de bouw- en gebruiksmogelijkheden bij recht die nu in de bestemmingsplannen zijn geregeld, voor zover passend binnen de grenzen van het instrument beheersverordening;

3. afwijkingen die niet passen in de beheersverordening mogelijk toestaan met een ruimtelijke regeling.

3.2.1 Beheer van de bestaande situatie     

Het beheer van de bestaande situatie vormt de basis van deze beheersverordening. Dit leidt ertoe dat de gemeente over een toetsingskader beschikt op basis waarvan omgevingsvergunningen kunnen worden verleend en handhaving kan plaatsvinden. De bestaande kwaliteit van het gebied wordt zo behouden.

Artikel 3.1 en artikel 4.1 de regels van deze verordening regelen dit uitgangspunt door te bepalen dat voor respectievelijk het gebruik en het bouwen de bestaande legale situatie de toegestane situatie is. De bestaande situatie bestaat uit gebruik en bouwen:

- gebruik: het gebruik van gebouwen en gronden zoals aanwezig op het moment dat de verordening wordt vastgesteld; voor zover dit gebruik strijdig is met het ervoor geldende bestemmingsplan, valt dit gebruik niet onder het begrip bestaand gebruik.

- bouwen (bestaande bouwwerken): bouwwerken die volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gebouwd (ofwel vergunningvrij, ofwel op basis van een vergunning), of nog legaal kunnen worden gebouwd (op grond van een nog niet benutte vergunning).

Bij de beheersverordening is de bestaande situatie op de volgende manier bepaald:

- de geldende bestemmingsplannen;

- informatie afkomstig uit de BAG-database;

- luchtfoto's van de gemeente Haren;

- gemeentelijk vergunningenarchief.

Deze informatie heeft geleid tot het vastleggen van de bestaande situatie in bijlagen van deze toelichting in de vorm van een kaart met hoofdfuncties en een inventarisatielijst met functies.

Kaart hoofdfuncties

Aan de hand van de functiekaart (bijlage 1) is het bestaand gebruik te zien via de functie die aangegeven is, in dit geval ‘Bedrijventerrein’. Deze omschrijving sluit aan op de systematiek van naamgeving bij bestemmingsplannen. Bij bebouwing en gronden die op de kaart geen functie hebben gekregen is sprake van openbaar toegankelijk gebied. Hier gelden de basisregels van de beheersverordening (artikel 3.1 en 4.1 van de regels). Dit is bijvoorbeeld het geval bij gebouwen voor nutsvoorzieningen.

Inventarisatielijst functies

In bijlage 2 van deze toelichting is een lijst opgenomen waarin per adres is aangegeven welke functie(s) hier voorkomen.

3.2.2 Afstemming op het geldende planologische regime     

Eén van de uitgangspunten van de beheersverordening is om de planologische ruimte bij recht die de geldende bestemmingsplannen kent, waar mogelijk, te behouden. Hiervoor is een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie (aanwezige bebouwing en functies) en wat de geldende bestemmingsplannen mogelijk maken. Aan de hand hiervan zijn de volgende afwegingen gemaakt:

- deze ruimte wel of niet in de beheersverordening opnemen, ook gelet op de mogelijkheid om één en ander via de aanvullende regelingen mogelijk te maken;

- bij opname in de beheersverordening, hoe deze ruimte in de beheersverordening wordt opgenomen.

De hoofdfunctie ‘Bedrijventerrein’ is de meest voorkomende functie. Hiervoor geldt in het hele verordeninggebied dat de bij recht toegelaten bouw- en gebruiksregels uit de bestemmingsplannen zoveel mogelijk één op één zijn doorvertaald. Als er sprake is van vervanging van bebouwing ter plaatse van bestaande bebouwing, dan kan bij het bouwplan voor de nieuwe bebouwing meteen de eventuele ruimte voor vergroting meegenomen worden. De afwijkingsregels uit de geldende bestemmingsplannen zijn waar mogelijk in de verordening in regels vertaald. Verandering van het gebruik is toegestaan, voor zover het past binnen de hoofdfunctie. Hierbij is een koppeling aangebracht met een Staat van Bedrijven die als bijlage bij de regels is gevoegd.

4 Beleid en omgevingsaspecten     

4.1 Ruimtelijk beleid     

4.1.1 Rijks- en provinciaal beleid     

De beheersverordening voor Felland legt de bestaande situatie vast. In het kader hiervan is daarom uitsluitend gekeken naar de beleidstukken op rijks-, provinciaal- en gemeentelijk niveau die relevant zijn en consequenties hebben voor deze beheersverordening. De conclusie is dat het rijks- en provinciale beleid de beheersverordening niet in de weg staat. Op het gemeentelijk beleid wordt in de volgende paragrafen nader ingegaan.

4.1.2 Gemeentelijk beleid     

Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (vastgesteld 2003) valt Felland in de categorie ‘Bedrijventerreinen’. Bij vernieuwing of uitbreiding van de bebouwing geldt een beleid van vrij veranderen. Voor zichtlocaties dient de vormgeving een representatief karakter te hebben. Reclame dient in de vormgeving geïntegreerd te worden.

Notitie nadere eisen Felland II

In de Notitie (vastgesteld 26 juli 2011) wordt het bestaande beleid ten aanzien van het beschermen van het representatieve beeld van de naar de Dr. Ebelsweg gerichte gevels van de panden op het bedrijventerrein Felland II nader uitgewerkt.

In het geldende bestemmingsplan voor Felland II zijn regels met betrekking tot de naar de Dr. Ebelsweg gerichte gevels opgenomen. Deze worden overgenomen in voorliggende beheersverordening. Aanvragen voor omgevingsvergunningen voor het bouwen worden daarnaast getoetst aan de Welstandsnota en de Notitie nadere eisen.

4.2 Omgevingsaspecten     

4.2.1 Archeologie     

Bij ingrepen die een verstoring van het bodemprofiel met zich mee (kunnen) brengen is een adequate bescherming van het archeologische erfgoed van belang. Dit wordt gerealiseerd door archeologie te betrekken in het proces van ruimtelijke planontwikkeling. Al tijdens de planvoorbereiding moet worden onderzocht wat er over archeologie bekend is, zodat daar tijdens de planvorming rekening mee gehouden kan worden. Het behoud van archeologische waarden in situ is daarbij primair het streven.

De gemeente Haren beschikt over een archeologische beleidskaart. Het verordeninggebied heeft op deze kaart grotendeels een hoge verwachtingswaarde. Delen van het plangebied zijn verder aangeduid met de waarden ‘essen’ en ‘cultuurlandschappelijk waardevolle (lijn)elementen. Deze verwachtingen zijn waar nodig in de verordening vertaald naar een beschermende regeling van afzonderlijke besluitsubvlakken met bijbehorende regels.

4.2.2 Bedrijven en milieuzonering     

In de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ worden richtafstanden voor afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies aanbevolen. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waardoor de afstand tussen bedrijvigheid en gevoelige functies wordt aangepast.

4.2.3 Bodem     

Het Besluit bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer. Dat wil zeggen: een balans tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu en ruimte voor het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen, zoals woningbouw of aanleg van wegen. De Wet bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komen bescherming en sanering in deze wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel land- als waterbodems.

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor een bodemonderzoek noodzakelijk is.

4.2.4 Ecologie     

Bij ruimtelijke plannen en verordeningen moet, in het kader van de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming), rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het verordeninggebied.

Felland ligt niet in of in de directe nabijheid van een gebied dat beschermd is volgens de Natuurbeschermingswet. Het verordeninggebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De dichtstbijzijnde EHS ligt direct ten zuiden van Felland. De beheersverordening legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van significante invloed op Natura 2000-gebieden en/of de EHS zijn. Hetzelfde kan gesteld worden ten aanzien van soortenbescherming.

4.2.5 Externe veiligheid     

De externe veiligheidsaspecten bestaan uit risicocontouren vanuit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), eventuele risicocontouren als gevolg van inrichtingen die vallen onder de Ministeriële regeling provinciale risicokaart, alsmede eventuele zones vanuit de risicoatlassen voor het transport van gevaarlijke stoffen en het provinciaal basisnet Groningen.

Externe veiligheid gaat om het beperken van de kans op en het effect van een ernstig ongeval voor de omgeving door:

- het gebruik, de opslag en productie van gevaarlijke stoffen

(inrichtingen);

- het transport van gevaarlijke stoffen (wegen, buisleidingen, waterwegen en spoorwegen);

- het gebruik van luchthavens.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico’s voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico’s gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De externe veiligheid met betrekking tot luchthavens is niet van toepassing op het plangebied en er zal dan ook niet verder in gegaan worden op luchthavens in onderhavig plan.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Een plaatsgebonden risico van 10-6 betekent dat omwonenden van bijvoorbeeld een LPG-tankstation op die plaats een kans van één op een miljoen hebben om als gevolg van een ramp te overlijden.

Groepsrisico (GR)

Onder het groepsrisico wordt de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen verstaan. Groepsrisico wordt niet uitgedrukt in een risicocontour maar in een fN-curve, waarbij het aantal slachtoffers wordt afgezet tegen de cumulatieve kans die ze als groep hebben om te overlijden. Het groepsrisico moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Risicobeoordeling

Binnen het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen, nieuwe risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan. In de nabijheid van het plangebied ligt het rangeerterrein van ProRail, dit is een Bevi-inrichting waarvoor in 2012 een nieuwe vergunning is verleend.

De externe veiligheidsrisico's van het transport worden bepaald door:

  • het type gevaarlijke stof dat getransporteerd wordt, en
  • het aantal transporten op jaarbasis onderscheiden naar stoftype.

In het Basisnet Groningen is een zogenaamde 30 meter zone vastgesteld rondom de transportroutes. Dat betekent dat 30 meter ten weerzijden van spoorwegen, rijks- en provinciale wegen, regels gelden voor extra bescherming van minder zelfredzame personen. Het beleid is dat binnen de 30-meter zone geen nieuwe objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen worden geprojecteerd. Voorbeelden hiervan zijn basisscholen, kindercentra en zorginstellingen. In het plan wordt hier rekening mee gehouden (geen nieuwe objecten voor minder zelfredzame personen binnen deze zones). Daarnaast moet voor bouwplannen binnen 200 meter langs alle Basisnetwegen het groepsrisico verantwoord.

Binnen het plangebied bevindt zich geen transportroute die is opgenomen in 1 van de basisnetten. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied (200 meter) van de N860, deze loopt vlak langs het plangebied.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Zwolle – Onnen. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet Spoor. Dit betekent dat er een verantwoording van het GR voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en spoor moet te worden gedaan.

Binnen het plangebied bevinden zich geen hogedrukaardgastransportleidingen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen hogedrukaardgastransportleidingen aanwezig waarvan het invloedsgebied over het plangebied valt.

Het plaatsgebonden risico van het spooremplacement Onnen ligt voor het grootste deel binnen de inrichtingsgrens. Ter hoogte van het plangebied komt de plaatsgebonden risicocontour buiten de inrichting, maar reikt niet tot over het plangebied. Voor de provinciale weg is geen plaatsgebonden risicocontour berekend. Rondom het doorgaande spoor is de plaatsgebonden risicocontour op basis van de circulaire 6 meter, dat betekent dat de contour binnen de 11 meter zone rondom het spoor ligt die op grond van de spoorwegwet vrijgehouden moet worden. De plaatsgebonden risicocontour van het spoor ligt niet over het plangebied.

Uit de berekening van het spooremplacement (2012) blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour niet buiten de inrichtingsgrens komt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde van het Bevi. Uit de berekening volgt verder dat het groepsrisico de oriëntatiewaarde overschrijdt tussen 60 en 250 slachtoffers. De maximale overschrijding bedraagt 2.24 keer de oriëntatiewaarde.

Uit de berekeningen voor het spoor en de provinciale weg volgt dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

In de beheersverordening worden de huidige activiteiten vastgelegd. Er worden geen nieuwe

ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ten gevolge hiervan kan/zal het groepsrisico niet toenemen. Om die reden wordt dan ook volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Uit de beoordeling van de bereikbaarheid blijkt, dat het plangebied voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig bereikbaar is.

Uit de beoordeling van de bluswatervoorziening blijkt dat in het plangebied voldoende primaire voorzieningen aanwezig zijn. Open water, voor grote hoeveelheid water, blijkt in het plangebied en in de omgeving niet of nauwelijks aanwezig te zijn.

Voor het bestrijden van grote incidenten is ondersteuning vanuit de regio benodigd, hiervoor geldt een opkomsttijd van minimaal een half uur.

Het plangebied is voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig bereikbaar.

De zelfredzaamheid binnen het invloedsgebied wordt door ons als voldoende beschouwd, aangezien binnen het invloedsgebied van het rangeerterrein en het spoor voornamelijk woningen zijn gelegen.

Uit de beoordeling van het plangebied blijkt dat in de invloedsgebieden van externe veiligheidsrisicobronnen geen sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.

De aanwezige personen in het plangebied vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, deze worden als zelfredzaam beschouwd.

Het plangebied en de directe omgeving daarvan bieden voldoende mogelijkheden om van de risicobron te vluchten.

Conclusie

Gezien de hoogte van groepsrisico en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.

4.2.6 Geluid     

De mate waarin het geluid veroorzaakt door (spoor)wegverkeer en industrie het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor (spoor)wegverkeer en industrielawaai stelt de wet dat de geluidsbelasting op geluidgevoelige functies de respectievelijke voorkeursgrenswaarden in principe niet mag overschrijden.

Het verordeninggebied ligt in de onderzoekszone van de wegen Dr. Ebelsweg en Felland en de spoorlijn Groningen-Zwolle. De werkplaats van Nedtrain die in het zuidwesten aan het verordeninggebied grenst, betreft een geluidgezoneerde inrichting met een zone die over het verordeninggebied valt.

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast en maakt enerzijds geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk, waarvoor onderzoek noodzakelijk is. Anderzijds zijn er geen ontwikkelingen toegestaan die geluidgevoelige functies in de omgeving van het verordeninggebied kunnen belemmeren.

4.2.7 Luchtkwaliteit     

In de Wet luchtkwaliteit zijn ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht vastgesteld. De wet stelt bij een grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke projecten die leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol.

De beheersverordening legt de bestaande situatie vast en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Ook uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn er geen belemmeringen.

4.2.8 Water     

Vanwege het grotere belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een eerdere en sterkere betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Voor deze beheersverordening is daarom een watertoets uitgevoerd.

Door het waterschap Hunze en Aa’s is aangegeven dat de verordening geen belangen van het waterschap raakt, geen nieuwe invloeden op het watersysteem heeft en daarmee geen aanleiding geeft tot aanvullende wateradviezen. Bij het niet wijzigen van het verordeninggebied en de oorspronkelijke uitgangspunten, kan het waterschap instemmen met de beheersverordening. Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het niet noodzakelijk het waterschap te betrekken. De beleidstekst van het waterschap Hunze en Aa’s is als bijlage bij deze beheersverordening gevoegd.

5 Uitvoerbaarheid     

5.1 Economische uitvoerbaarheid     

Het publiekrechtelijk verhalen van kosten middels een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet mogelijk. Een beheersverordening regelt het bestaande gebruik en maakt geen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Van een publiekrechtelijk kostenverhaal is dan ook geen sprake. Het aantonen van de financiële haalbaarheid is daarmee niet noodzakelijk.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

Het ontwerp van de beheersverordening is zes weken ter inzage gelegd. Iedereen heeft gedurende de inzageperiode de mogelijkheid gehad om een zienswijze in te dienen. Er is echter geen zienswijze ingediend. In tegenstelling tot een bestemmingsplan staat tegen de vaststelling van een beheersverordening geen beroep open.

Bijlagen bij regels     

Staat van bedrijven