direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Plan: Kleine dorpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0015.BPKD09BEHE1-VA01

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.    bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

b.    gebouwen en aangebouwde overkappingen ten behoeve van het (bedrijfs)wonen;

met de daarbijbehorende:

c.    parkeervoorzieningen;

d.    nutsvoorzieningen;

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder silo’s.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. sub a. onder 1. genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    per bouwvlak mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen ten behoeve van één grondgebonden agrarisch bedrijf worden gebouwd;

c.    de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ aangegeven hoogte bedragen.

3. 2. 2. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

a.    een bedrijfswoning zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    per gebied dat ter plaatse is aangeduid als ‘bedrijfswoning’, zal ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

c.    voor inpandige bedrijfswoningen zijn de regels van lid 3.2.1. van overeenkomstige toepassing;

d.    voor niet-inpandige bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

1.    de goothoogte zal ten hoogste 3,50 m bedragen, tenzij de bestaande goothoogte hoger is, in welk geval de bestaande goothoogte als maximale goothoogte geldt;

2.    de bouwhoogte zal ten hoogste 9,00 m bedragen.

3. 2. 3. Voor het bouwen van gebouwen en aangebouwde overkappingen ten behoeve van het (bedrijfs)wonen buiten een bouwvlak gelden de volgende regels:

a.    de goothoogte zal ten hoogste 3,00 meter bedragen;

b.    de bouwhoogte zal ten hoogste 6,00 meter bedragen;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en aangebouwde overkappingen zal respectievelijk ten hoogste 50 m² en ten hoogste 25 m² bedra­gen, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag worden bebouwd met gebouwen en aangebouwde overkappingen, tenzij de bestaande oppervlakte groter is, in welk geval de bestaande oppervlakte als maximale oppervlakte geldt.

3. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen.

3. 3.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van horeca.

3. 4.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

 

-       het bepaalde in lid 3.3. sub b. en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor de uitoefening van productiegebonden detailhandel, mits:

-       het geen detailhandel in voedings- en genotmiddelen betreft.

3. 5.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden van het gebied en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

 

a.    de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd, mits:

-       de vergroting ten hoogste 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zal bedragen;

b.    de oppervlakte van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ wordt vergroot, dan wel de ligging van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ wordt gewijzigd, mits:

1.    de oppervlakte van de aanduiding ten hoogste 150 m² zal bedragen;

2.    de afstand van het bouwvlak ten opzichte van de zijdelingse perceelgrens ten minste 3,00 m zal bedragen;

3.    de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

c.    de bestemming ‘Agrarisch - Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Tuin’ en de bestemming ‘Wonen - A1’ of ‘Wonen - A3’, met dien verstande dat:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 17 en van artikel 22 of artikel 23 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    voorafgaande aan de ontwikkeling van het wijzigingsgebied een bo­demonderzoek is uitgevoerd, waarvan de resultaten in het wijzi­gingsplan zullen worden opgenomen;

4.    de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.