Beheersverordening Biessumerwaard       Vastgesteld 4 juli 2013

 

Artikel 1: Begrippen

Artikel 2: Wijze van meten

Artikel 3: Groen

Artikel 4: Openbaar gebied

Artikel 5: Water

Artikel 6: Wonen

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

Artikel 10: Overgangsrecht

Artikel 11: Slotregel

 

 

Artikel 1: Begrippen

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

 

1.

plan:

de beheersverordening Biessumerwaard’  met identificatienummer   NL.IMRO.0010.20BV-VG01 van de gemeente Delfzijl;

 

 

2.

beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

 

 

3.

aanbouw:

een gebouw dat als een afzonderlijke ruimte is aangebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 

 

 

4.

aan-huis-verbonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

 

 

5.

aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

 

6.

achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw; 

 

 

7.

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

 

8.

bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte accommodatie voor uitsluitend logies en ontbijt, die geschikt is voor maximum van vier personen, verdeeld over maximum van twee slaapkamers en is bedoeld voor doorstroom in de recreatieve verhuur;

 

 

9.

bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximum mag worden bebouwd;

 

 

10.

bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

 

 

11.

bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

 

 

12.

bestaand gebruik:

het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening;

 

 

13. 

bestaande oppervlakte:

de oppervlaktemaat, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan is vastgesteld, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

 

 

14.

bijbehorend bouwwerk:

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

 

 

15.

bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

 

16. 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

 

17. 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain en zolder;

 

 

18. 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

 

19. 

perceelsgrens:

een grens van een perceel;

 

 

20. 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

 

21. 

carport:

een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten en met maximum van 3 wanden is omsloten;

 

 

22. 

dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

 

 

23.

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

 

24.

eerste bouwlaag:

de bouwlaag op de begane grond;

 

 

25.

erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

 

 

26.

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

 

27.

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken en in architectonisch opzicht de hoofdvorm bepaalt;

 

 

28.

kap:

een dak met een hellingspercentage van tenminste 25%;

 

 

29.

kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

 

30.

maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

 

 

31.

overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

 

32.

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan wel met ten hoogste twee wanden is omgeven;

 

 

33.

pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

 

 

34.

plangrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

 

 

35.

plankaart

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens behorende bij de beheersverordening Biessumerwaard;

 

 

36.

peil:

indien op het land wordt gebouwd:

-                 voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

-                 voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

indien in het water wordt gebouwd:

-                 het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);

 

 

37.

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

 

38.

recreatieve voorzieningen:

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen;

 

 

39.

seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

 

40.

uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdbouw;

 

 

41.

voorerf:

het gedeelte van een bouwperceel gelegen voor de voorgevel van een hoofdgebouw;

 

 

42.

voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

 

 

43.

woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

 

44.

woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

 

 

 

Artikel 2: Wijze van meten

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

 

1.

de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

 

2.

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

 

3.

de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voorzover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen);

 

 

4.

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of  het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

 

5.

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;

 

 

6.

de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

a.              plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;

b.              overstekende daken;

c.              luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

 

 

 

Artikel 3: Groen

 

3.1

Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak  'Groen' zijn bestemd voor:

a.              groenvoorzieningen;

b.              water;

 

met de daarbij behorende:

c.              fiets- en voetpaden;

d.              parkeervoorzieningen;

e.              speelvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding ‘speelvoorziening’;

f.                openbare nutsvoorzieningen.

 

 

3.2

Bestaande bouwwerken

 

 

3.2.1

Ten aanzien van besluitvlak ‘Groen’ geldt dat er geen gebouwen zijn toegestaan.

 

 

3.2.2

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.              de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 m bedraagt;

b.              de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m.

 

 

 

Artikel 4: Openbaar gebied

 

4.1

Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak  'Openbaar gebied' zijn bestemd voor:

a.              wegen met een functie voor intern verkeer

b.              groenvoorzieningen;

c.              water;

 

met de daarbij behorende:

d.              fiets- en voetpaden;

e.              parkeervoorzieningen;

f.                openbare nutsvoorzieningen.

g.              ontsluiting voor woningen.

h.              wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes

 

 

4.2

Bestaande bouwwerken

 

 

4.2.1

Ten aanzien van dit besluitvlak geldt dat er geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan.

 

 

4.2.2

Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt

 

 

4.3

Specifieke gebruiksregels

 

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

a.          het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens dit besluitvlak toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

b.         het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

 

 

Artikel 5: Water

 

5.1

Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak  'Water' zijn bestemd voor:

a.              water en oeverstroken;

b.              waterhuishouding;

 

met de daarbij behorende:

c.              voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

d.              voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

e.              groenvoorzieningen;

f.                bruggen en dammen;

g.              steigers;

h.              openbare nutsvoorzieningen.

 

In de bestemming zijn geen ligplaatsen voor woonschepen begrepen.

 

 

5.2

Bestaande bouwwerken

 

 

5.2.1

Ten aanzien van dit besluitvlak geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd.

 

 

5.2.2

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is anders dan bouwwerken rechtstreeks ten dienste van het afmeren, geleiding en regeling van het vaarverkeer niet toegestaan. De oppervlakte van een steiger mag maximum 6 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

 

 

5.3

Specifieke gebruiksregels

 

 

 

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

a. het gebruik maken van het water voor ligplaatsen voor woonschepen

 

 

 

Artikel 6: Wonen

 

6.1

Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak  'Wonen' zijn bestemd voor:

 

a.              wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;

 

met de daarbij behorende:

b.              groenvoorzieningen en water;

c.              verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

d.              openbare nutsvoorzieningen.

 

 

6.2

Bestaande bouwwerken

 

 

6.2.1

Voor de hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.              als hoofdgebouw geldt dat uitsluitend woonhuizen zijn toegestaan;

b.              binnen het plangebied zijn ten hoogste 30 woonhuizen gebouwd;

c.              een hoofdgebouw is vrijstaand gebouwd;

d.              de afstand van de gevel van het hoofdgebouw en de weg, bedraagt tenminste  5m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

e.              de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 4 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

f.                de afstanden van de hoofdgebouwen tot de oeverlijn bedraagt niet minder dan 10 m, dan we de bestaande afstand indien deze minder is;

g.              de goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel de goothoogte van het bestaande gebouw indien deze meer bedraagt;

h.              de dakhelling bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 50°, dan wel de dakhelling van het bestaande gebouw indien deze meer of minder bedraagt;

i.                een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is.

 

 

6.2.2

Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.              er dient 3 m achter (het verlengde van) de  naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel niet minder dan de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

b.              de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;

c.              de goothoogte mag niet meer dan 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;

d.              de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;

e.              de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 70 m2 bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze hoger is;

f.                de gezamenlijke oppervlakte van de aan-, en uitgebouwde gebouwen mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;

g.              een bouwperceel mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd, dan wel het bestaande percentage indien dit meer is.

 

 

6.2.3

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.              de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen; met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 m bedraagt;

b.              de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1 m en daarachter ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m bedraagt.

 

 

6.3

Nadere eisen

 

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de verkeersveiligheid;

 

nadere eisen stellen aan:

a.              de plaats van gebouwen in die zin dat de gebouwen in de naar de weg gekeerde bouwgrens moeten worden gebouwd;

b.              de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

6.4

Afwijken van de bouwregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld;

-                 de verkeersveiligheid;

 

met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

a.              lid 6.2, sub 1 onder d:

ten behoeve van een kleinere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;

b.              lid 6.2, sub 2 onder a:

ten behoeve van een kleinere afstand tot de afstand van de weg gekeerde gevel c.q. toestaan dat voor de naar de weg gekeerde gevel wordt gebouwd;

c.              lid 6.2, sub 2 onder a:

voor de bouw van erkers en toegangsportalen voor de naar de weg gekeerde gevel tot een diepte van 1,50 m gemeten vanuit de voorgevel en voor maximum van 75% van de lengte van de gevel, waarbij de bouwhoogte maximum van 0,25 m meer mag bedragen dan de hoogte van de vloer van de eerste verdieping tot een maximum van 4 m;

d.              lid 6.2, sub 2 onder b:

ten behoeve van een kleinere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;

e.              lid 6.2, sub 2 onder e:

-                 ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte met aan- en uitbouwen met maximum van 45 m2, mits de vergroting ten dienste staat van de huisvesting van mindervaliden en zorgbehoeftigen;

of,

-                 ten behoeve van een vergroting van de oppervlakte met aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen met maximum van 45 m2, mits de vergroting ten dienste staat van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep/bedrijf. Lid 5, sub b blijft overeenkomstig van toepassing.

 

 

6.5

Specifieke gebruiksregels

 

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

a.              het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

b.              het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:

-                 de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;

-                 de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;

-                 het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;

-                 de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;

-                 de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de bijlage opgenomen staat van bedrijven;

-                 de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;

-                 de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;

-                 reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen;

c.              het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

d.              het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

 

 

Artikel 7: Anti-dubbeltelregel

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 

 

 

 

Artikel 8: Algemene gebruiksregels

 

 

De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

 

 

 

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

9.1

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

a.              de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.              het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.              het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.              het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

-                 de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;

e.              het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:

1.              de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;

2.              het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;

3.              de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst.

 

9.2

De onder lid 9.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

-                 de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;

-                 de verkeersveiligheid;

-                 het straat- en bebouwingsbeeld.

 

 

Artikel 10: Overgangsrecht

10.1 

Overgangsrecht bouwwerken

 

a.              Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.              gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.              na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.              Eenmalig kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximum 10%.

c.              Lid 10.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2

Overgangsrecht gebruik

 

a.              Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.              Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.              Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.              Lid 10.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan ‘Biessumerwaard’, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 11: Slotregel

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels, behorende bij de beheersverordening Biessumerwaard, gemeente Delfzijl'.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad d.d. 4 juli 2013 onder nummer 6.

 

 

 

 

                                                                                                          E.A. Groot, voorzitter

 

 

 

 

                                                                                                          O. Rijkens, griffier