Beheersverordening Plantsoen De Wending                                   status: vastgesteld

 

Artikel 1:  Begrippen

 

Artikel 2:  Wijze van meten

 

Artikel 3:  Groen

 

Artikel 4:  Nutsvoorziening

 

Artikel 5:  Verkeer en verblijf

 

Artikel 6:  Anti-dubbeltelregeling

 

Artikel 7:  Algemene gebruiksregels

 

Artikel 8:  Algemene afwijkingsregels

 

Artikel 9:  Overgangsrecht

 

Artikel 10: Slotregel

 

 

 

Toelichting

 

 

Artikel 1:

Begrippen

 

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.         plan:

de beheersverordening ‘Plantsoen De Wending’ van de gemeente Delfzijl;

 

2.         beheersverordening:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GMLbestand

NL.IMRO.0010.17BV9933PC-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 

 

3.         bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

4.         bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximum mag worden bebouwd;

 

5.         besluitvlak

het object besluitvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object besluitgebied, dat zelfstandige eigenschappen heeft (bijvoorbeeld daaraan gekoppelde regels);

 

6.         besluitsubvlak

het object besluitsubvlak is een gebied, geometrisch vastgelegd binnen een object besluitgebied, met een inhoudelijke relatie met een of meer bovenliggende geometrisch vastgelegde objecten besluitvlak of andere objecten besluitsubvlak en heeft geen direct inhoudelijke relatie met het hele werkingsgebied van het gebiedsbesluit (het object besluitgebied).

 

7.         bestaand bouwwerk:

een bouwwerk, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaat, wordt gebouwd, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend, kan worden gebouwd;

 

8.         bestaand gebruik:

het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening;

 

9.         bestaande oppervlakte:

de oppervlaktemaat, dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan is vastgesteld, dan wel nadien krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend

 

10.        bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk en functioneel/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

11.        bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

12.        bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain en zolder;

 

13.        bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

14.        perceelsgrens:

een grens van een perceel;

 

15.        bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

16.        carport:

een overkapping, al dan niet aangebouwd aan een ander bouwwerk, die van boven geheel of gedeeltelijk is afgesloten en met maximum van 3 wanden is omsloten;

 

17.        dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw; 

18.        erf:

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is gericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en het bestaand gebruik deze inrichting niet verbiedt;

 

19.        garagebedrijf

een bedrijf waar auto’s gerepareerd worden, met de daarbij behorende showroom, magazijnen en verkoopruimten;

 

20.        gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

21.        hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op het bestaand gebruik, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken en in architectonisch opzicht de hoofdvorm bepaalt;

 

22.        kap:

een dak met een hellingspercentage van tenminste 25%;

 

23.        kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

24.        maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve voorzieningen, speelvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

 

25.        overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan wel met ten hoogste twee wanden is omgeven;

 

26.        plangrens

de geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan;

 

27.        plankaart

de volledige verzameling van geometrisch bepaalde vlakken, omgeven door een plangrens behorende bij de beheersverordening ‘Plantsoen de Wending’;

 

28.        peil:

indien op het land wordt gebouwd:

-            voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

-            voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

          indien in het water wordt gebouwd:

-            het Normaal Amsterdams Peil (of een plaatselijk aan te houden waterpeil);

 

29.        prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

30.        recreatieve voorzieningen:

gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op ontspanning en vrijetijdsbesteding, met uitzondering van seksinrichtingen en horecavoorzieningen;

 

31.        seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

32.        uitbouw:

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in ruimtelijk/architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdbouw;

 

33.        voorerf:

het gedeelte van een bouwperceel gelegen voor de voorgevel van een hoofdgebouw;

 

34.        voorgevel:

de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan de weg grenst, die als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

 

 

Naar boven

Artikel 2:

Wijze van meten

 

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.         de bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.;

 

2.         de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

3.         de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voorzover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen);

 

4.         de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of  het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

5.         de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken van dakkapellen;

 

6.         de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

 

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

a.         plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;

b.         overstekende daken;

c.         luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de perceelsgrens bedraagt.

 

 

Naar boven

Artikel 3:

Groen

 

 

3.1        Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak 'Groen' zijn bestemd voor:

a.         groenvoorzieningen;

b.         water en oeverstroken;

 

met de daarbij behorende:

c.         fiets- en voetpaden;

d.         voorzieningen ten behoeve van de bediening van kunstwerken;

e.         voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

f.          bruggen en dammen;

g.         schuilplek voor dieren ten behoeve van dierenwelzijn;

h.         speelvoorzieningen;

i.           steigers;

j.           openbare nutsvoorzieningen.

 

3.2     Bestaande bouwwerken

 

3.2.1     Ten aanzien van besluitvlak ‘Groen’ geldt dat er geen gebouwen zijn toegestaan.

 

3.2.2     Voor schuilplaatsen voor dieren gelden de volgende regels:

a.                 de goothoogte bedraagt niet meer dan 1,5 m

b.                 de maximale oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20m²

 

3.2.3  Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.         de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten niet meer dan 5 m bedraagt;

b.         de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m.

c.       Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is anders dan bouwwerken rechtstreeks ten dienste van het afmeren, geleiding en regeling van het vaarverkeer niet toegestaan. De oppervlakte van een steiger mag maximum 6 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

 

Naar boven

Artikel 4:

Nutsvoorziening

 

 

4.1     Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak  'Nutsvoorziening' zijn bestemd voor:

a.         openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

b.         groenvoorzieningen;

c.         verkeers- en verblijfsvoorzieningen;

d.         water.

 

4.2     Bestaande bouwwerken

 

Voor de bouwwerken gelden de volgende regels:

a.         de bouwhoogte van de bouwwerken, mag niet meer dan 3,50 meter bedragen;

b.         de oppervlakte van de bouwwerken, mag niet meer dan 50m² bedragen.

         

Naar boven

Artikel 5:

Verkeer en verblijf

 

 

5.1     Bestaand gebruik

De gronden die op de plankaart zijn voorzien van het besluitvlak 'Verkeer en verblijf' zijn bestemd voor:

a.         wegen met name een functie voor intern verkeer;

b.         fiets- en voetpaden;

c.         parkeer- en groenvoorzieningen;

d.         garageboxen, ter plaatse van het besluitsubvlak ‘garagebox’;

e.         openbare nutsvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

f.          wegverkeer gebruikelijke voorzieningen zoals bermbeplanting, bushaltes

 

5.2     Bestaande bouwwerken

 

5.2.1     Ten aanzien van deze gronden geldt dat geen gebouwen mogen worden gebouwd,

 

5.2.2    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders dan voor bouwwerken rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, niet meer dan 3 m bedraagt. 

 

5.2.3    Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, rechtstreeks ten dienste van geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedraagt.

 

Naar boven

Artikel 6:

Anti-dubbeltelregeling

 

 

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. 

 

Naar boven

Artikel 7:

Algemene gebruiksregels

 

 

De beheersverordening verzet zich tegen het gebruik van de gronden als seksinrichting.

 

Naar boven

Artikel 8:

Algemene afwijkingsregels

 

 

8.1        Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

a.         de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;

b.         het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

c.         het bepaalde in het plan en toestaan dat besluitvakken worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d.         het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:

-            de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;

e.         het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met dien verstande dat:

1.         de noodzaak voor plaatsing van de antenne is aangetoond waarbij het gedeelde gebruik van masten moet zijn overwogen;

2.         het bebouwingsbeeld van de omgeving niet wordt verstoord;

3.         de antenne in de onmiddellijke nabijheid van hoge gebouwen en/of bouwwerken of langs grote infrastructurele lijnen (zoals hoogspanningsleidingen en (spoor)wegen) wordt geplaatst.

 

8.2        De onder lid 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

-            de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;

-            de verkeersveiligheid;

-            het straat- en bebouwingsbeeld.

 

Naar boven

Artikel 9:

Overgangsrecht

 

 

9.1        Overgangsrecht bouwwerken

 

a.         Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1.         gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b.         Eenmalig kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximum 10%.

c.         Lid 9.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2        Overgangsrecht gebruik

 

a.         Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.         Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.         Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.         Lid 9.2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan ‘Delfzijl Kern Noord’, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Naar boven

Artikel 10:

Slotregel

 

 

Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels, behorende bij de beheersverordening ‘Plantsoen De Wending’, gemeente Delfzijl'.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad d.d 11 september 2014 onder nummer 5.

 

 

 

 

                                                            E.A. Groot, voorzitter

 

 

 

 

                                                            O. Rijkens, griffier

 

naar boven