direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Witte Veen
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten.

Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit bestemmingsplan opgesteld. Zodra dit bestemmingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit bestemmingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Witte Veen". In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0001.png" Figuur 1.1. De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, het gebied "Witte Veen" is rood omcirkeld. (Bron: Provincie Overijssel)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" ligt op het grondgebied van de gemeente Haaksbergen. Het "Witte Veen" heeft een oppervlakte van ongeveer 290 ha en ligt tussen Buurse en de Duitse grens. Samen met het Duitse "Witte Venn" vormt het een eenheid. Het is een vrij klein en ondiep voormalig hoogveen (komveen) dat vooral van belang is vanwege een hoogveenrestant met vochtige heide en enkele vennen. Een groot deel van het gebied is in de vorige eeuw ontgonnen. In het niet-ontgonnen deel bevindt zich veel bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0002.png"

Figuur 1.2. Natura 2000-gebied “Witte Veen” (Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)

Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" vormt samen met het Duitse Witte Venn en onder andere het "Buurserzand - Haaksbergerveen" en het Aamsveen en een keten van hoogvenen op de Nederlands-Duitse grens.

Het zijn restanten 'woeste grond' die als fragmenten verspreid in het jonge heide- en broekontginningslandschap liggen. Over het algemeen zijn het de minst aantrekkelijke gronden en deze waren lastig te ontginnen. De drie gebieden behoren tot het natte zandlandschap, dat voorkomt op de hogere zandgronden. Het is een landschap met veel gradiënten (overgangen) en de waterhuishouding heeft een belangrijke ruimtelijk structurerende werking. De gradiënten komen vooral voor op de overgang van ruggen naar laagten, waar de afvoer van water wordt geremd.

Omdat de gebieden "Buurserzand - Haaksbergerveen" en "Witte Veen" bij elkaar in de buurt liggen, veelal dezelfde organisaties betrokken zijn en een aantal grondeigenaren bij beide Natura 2000-gebieden gronden hebben liggen, is het gebiedsproces gezamenlijk vorm gegeven. Er worden voor het "Buurserzand - Haaksbergerveen" en het "Witte Veen" wel twee aparte inpassingsplannen gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0003.png"

Figuur 1.3 Uitwerkingsgebied "Witte Veen" (Bron: Atlas van Overijssel)

1.3 Wettelijke context

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor het grootste deel voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Tevens maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen.

De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze niet-PAS-maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden, dus voor 8 april 2022.

1.4 Provinciale Ontwikkelopgave Natura 2000

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS-maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.

1.4.1 Typen maatregelen

Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen.

De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen

Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Waar mogelijk zijn ook verbetervoorstellen voor het NNN meegenomen (zin verwijderen indien niet van toepassing). De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan. De inrichtingsplannen voor beide deelgebieden zijn juridisch-planologisch vertaald in dit bestemmingsplan.

De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen. Voor "Witte Veen" is een inrichtingsplan opgesteld door Natuurmonumenten waar interne maatregelen zijn opgenomen (zie bijlage 3). Voor de realisatie van deze maatregelen zijn enkele bestemmingswijzigingen nodig. Deze wijzigingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Fasering gebiedsproces

Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • 1. De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle van de gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • 2. In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • 3. In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • 4. In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces van het plangebied

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het "Witte Veen en Buurserzand - Haaksbergerveen" zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0004.png"

Figuur 1.4. Partners gebiedsproces deelgebied Buurserzand-Haaksbergerveen en Witte Veen

Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied. De maatregelen voor het herstellen en versterken van de natuur bestaan vooral uit het bestrijden van ontwatering rondom het plangebied. Het merendeel van de habitattypen in het Witte Veen zijn afhankelijk van langdurige natte omstandigheden en worden in de huidige situatie in meer of mindere mate met verdroging geconfronteerd.

De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en in het ruimtelijk plan bestemmingsplan vastgelegd. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald. Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

Provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen hebben na overleg besloten om als ruimtelijk instrument een inpassingsplan in te zetten. Het voorontwerp-inpassingsplan zal ter visie worden gelegd, zodat een ieder (o.a. belanghebbenden, burgers, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners), kennis kan nemen van de plannen en een reactie kunnen geven.

1.6 Leeswijzer

In deze Inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit bestemmingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit bestemmingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit bestemmingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitaitrichtlijen en Natura 2000

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden.Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

De doelstellingen die met het voorliggende bestemmingsplan moeten worden gehaald, geven invulling aan het hier van toepassing zijnde Europees beleid.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Flora- en faunawet gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is op 28 mei 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

In het voorjaar van 2018 is voor een aantal Natura 2000-gebieden, waaronder "Witte Veen", een ontwerpwijzigingsbesluit genomen. Het betreft een correctie op de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten en heeft betrekking op 15 Natura 2000-gebieden in Overijssel. Voor het Natura 2000-gebied ‘Witte Veen’ zijn de volgende habitattypen toegevoegd:

  • H5130 Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland
  • H6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)
  • H7120 Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is
  • H7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion
  • H91E0 *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

In de aan te passen gebiedsanalyses en beheerplannen worden eventuele extra maatregelen beschreven die verwacht worden als gevolg van de toe te voegen natuurwaarden. De voorlopige inschatting is dat het alleen gaat om beheermaatregelen die uitgevoerd moeten worden ter plaatse van de natuurwaarden. De wijziging van het aanwijzingsbesluit brengt (vooralsnog) geen planologische maatregelen met zich mee.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en tevens ruimte creëert voor economische ontwikkelingen.

De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. Het opstellen van een beheerplan doet het bevoegd gezag (meestal de provincie) in samenwerking met alle betrokken partijen in en om het betreffende gebied. De beheerplannen zijn gericht op de huidige situatie van de Natura 2000-gebieden en de beoogde generieke en gebiedspecifieke instandhoudingsdoelstellingen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen. Naast de PAS-maatregelen zijn er echter ook niet-PAS-maatregelen opgenomen. Het gaat in de beheerplannen dus niet alleen om het aspect stikstof, maar om alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen.

Binnen zes jaar na de inwerkingtreding van het PAS, dus voor 1 juli 2021, moeten de PAS-maatregelen zijn gerealiseerd. Voor de niet-PAS-maatregelen geldt een termijn van zes jaar na vaststelling van het beheerplan.

In de Overijsselse context richten de maatregelen zich met name op het beteugelen van de gevolgen van te hoge stikstofdepositie en te lage waterstand.

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is vastgesteld op 29 maart 2016 (zie bijlage 2). Er zijn geen bezwaren ingediend bij de Raad van State, waardoor het beheerplan sinds 8 april 2016 in werking is voor een periode van zes jaar. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor dus voor 8 april 2022 gerealiseerd zijn. In hoofdstuk 3 worden de maatregelen voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" beschreven.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en -kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.

De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.

Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.

2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving/-beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-projectgebied ‘Witte Veen’ verwerkt in een inrichtingsplan.

Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse en het beheerplan opgenomen en nader geconcretiseerd/uitgewerkt. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gerealiseerd. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en –verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Natuurbeleid

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven:

"Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • "Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden."

Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven:

"Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is. Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening Overijssel geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • "Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt voorts wel dat nieuwe Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten."
2.4.2 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

Gedeputeerde Staten hebben op 24 april 2018 het Natuurbeheerplan 2019 vastgesteld. De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal" waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd. De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het "Witte Veen" zijn:

2.4.3 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het gebied rondom het "Witte Veen" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid. Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 en het PAS het spoor volgt van de Natura 2000-beheerplannen en het PAS-traject.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied. Hierbij worden uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.
2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur. Het betreft hier de watersystemen van de Buurserbeek en de Hegebeek. De Buurserbeek valt onder het waterschap Rijn en IJssel, de Hegebeek onder het waterschap Vechtstromen. Beide beken met hun aantakkingen die op de legger zijn opgenomen vallen onder de werking van de Keur.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0005.png"

Figuur 2.1: leggers van Vechtstromen (links) en Rijn en IJssel (rechts) (Bron: websites waterschappen)

2.5.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de Natuurbeschermingswet en de Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" ligt op het grondgebied van de gemeente Haaksbergen.

2.6.1 Gemeente Haaksbergen

Structuurvisie

De structuurvisie is op 5 maart 2014 vastgesteld en is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De visie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente omgaat met de thema's infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid. De details per thema zitten in de onderliggende sectorale beleidsnota's. In het plan staan negen concrete ambities. Voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn er twee relevant:

  • Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied. Haaksbergen wil de NNN-natuurgebieden koesteren. Uitbreiding van bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten is rondom deze gebieden niet aan de orde.
  • Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Bij de ontwikkeling van Haaksbergen zijn in de afgelopen decennia veel kenmerken van het oorspronkelijke landschap verdwenen. Het reliëf werd vaak geëgaliseerd en beken werden omgevormd tot rechte sloten en singels, of het water werd ondergronds afgevoerd in rioolbuizen. Door de klimaatverandering worden de pieken in de neerslag groter, en wordt het vasthouden en bergen van water belangrijker, voordat het kan worden afgevoerd. Dat betekent dat het watersysteem van Haaksbergen moet worden aangepast aan de eisen van de tijd.

Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het is een samenhangende visie op de kwaliteit van het landschap en geeft de bouwstenen en inrichtingsprincipes aan voor de ontwikkeling van het landschap. Het LOP geeft antwoord op de vraag hoe de landschappelijke kwaliteiten - belevingswaarde, cultuurhistorie, natuur en recreatieve waarde - gewaarborgd kunnen worden en hoe het ruimtelijk beleid en ontwikkelingen voor een vitaal platteland kunnen bijdragen aan de positieve ontwikkeling van het landschap.

In het LOP worden vier thema's voor de ontwikkeling van het landschap genoemd:

  • behoud en versterking van waardevolle ensembles;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap;
  • inpassen van kernen en routes.

In het plan staan maatregelen genoemd waarmee de opgave actief kan worden opgepakt en welke ontwikkelingen waar relevant kunnen worden ingepast.

Integrale gebiedsuitwerking landelijk gebied

Om de ontwikkeling van het landelijk gebied daadwerkelijk in gang te zetten is een integrale gebiedsuitwerking opgesteld. Het is een uitwerking van het Reconstructieplan op deelgebiedniveau en bevat een analyse van de problematiek in het landelijk gebied en een visie inzake de gewenste oplossingen en maatregelen en een bijbehorend uitvoeringsprogramma.

Het landelijk gebied van Haaksbergen is divers en heeft uiteenlopende kernkwaliteiten. De diversiteit moet worden versterkt. In het westelijk deel van de gemeente heeft de landbouw het primaat, in het oostelijk deel natuur en recreatie. Aan de oostzijde van de gemeente (onder andere in de omgeving van "Witte Veen") draagt de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en nieuwe natuur bij aan de versterking van de daar aanwezige natuurwaarden. In dit gebied worden Natuurnetwerk Nederland en ecologische verbindingszones gerealiseerd.

2.6.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het "Witte Veen" wordt invulling gegeven aan onder andere het gemeentelijke natuurbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit bestemmingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het gebied rondom het "Witte Veen" bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het deelgebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Rondom en in de omgeving van het "Witte Veen" stromen meerdere beken vanaf het Oost-Nederlands plateau en de Oldenzaalse stuwwal richting het noordwesten. Het Oost-Nederlands plateau is een licht glooiende hoogte die is ontstaan in de ijstijd. De ondergrond bestaat uit ondoorlatende lagen van keileem en grondmorene. Het plateau vormt de bovenloop en het brongebied van vele beeklopen die noordwestwaarts afstromen.

Langs de beken ontstonden nederzettingen met landbouwgronden; essen en kleinere kampen. Het onland was in gemeenschappelijk gebruik als veld voor het vee en de plaggen. In gebieden waar het water niet kon afstromen zijn ooit uitgestrekte venen gevormd waarvan het "Witte Veen" slechts niet-ontgonnen restanten zijn.

De vele beken in de drie gebieden liggen vrijwel parallel aan elkaar tussen de zandruggen. In dit landschap ontstonden gemengde boerenbedrijven met een combinatie van akkerbouw en veeteelt. Langs de beken lagen hooilanden, weidegronden en werd vlas geteeld. Door kanalisatie van de beken zelf en de mogelijkheid tot peilbeheersing, zijn de beekdalen vaak niet meer als zodanig herkenbaar.

Het Natura 2000-gebied "Witte Veen" grenst aan het Duitse Witte Venn. In het gebied ligt oude, tertiaire klei dicht onder het aardoppervlak. Door de stugge, sterk kleiige keileem als grondmorene vindt alleen zijdelingse waterafvoer plaats. Als gevolg van dit watersysteem is een kleine actieve hoogveenkern ontstaan. Daarnaast is er in het "Witte Veen" een hoogveenbos met vochtige heide. Aan de randen gaat dit over in een kleinschalig complex met droge en vochtige heide met vennen en bossen en graslanden.

Het gebied behoort tot het type natte zandlandschap, wordt aangetroffen op de hogere zandgronden De bodem bestaat veelal uit veldpodzolgronden. In het centrum van het hoogveenrestant liggen veengronden. In de natste delen gaat het om vlietveengronden. De bodem bestaat hier uit een waterrijke, gereduceerde, ongerijpte, slappe veenmassa.

Het "Witte Veen" ligt op de waterscheiding van de stroomgebieden van de Hegebeek in het noorden en de Buurserbeek in het zuiden. Het noordelijk deel van het "Witte Veen", inclusief de hoogveenkern, het noordelijke grensven en het Duitse deel, wateren af in de richting van de Hegebeek. Gedeeltelijk hoort dit bij de natuurlijke situatie. Plaatselijk is echter sprake van een versterkte oppervlakkige afvoer. Aan de noordzijde van het veen is in 2000 een kade aangelegd die de oppervlakkige afstroming tegengaat. Het zuidelijke bosgebied en het zuidelijke grensven wateren af op de Buurserbeek.

Voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen zijn maatregelen in de waterhuishouding onontbeerlijk. Naast de waterhuishouding is de atmosferische stikstofdepositie een belangrijk knelpunt. Te lage grondwaterstanden, vergrassing en opslag van bomen leiden tot een afname van de kwaliteit van de habitattypen. Enkele habitattypen komen in een zeer klein oppervlak voor. Dat maakt deze habitattypen zeer kwetsbaar.

3.3 Huidige planologische situatie

De navolgende beschrijving heeft betrekking op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen, dat in 2013 is vastgesteld. Deels is goedkeuring onthouden aan het plan, met name aan de gebieden die zijn aangewezen als "uitwerkingsgebied ontwikkelingsopgave Natura 2000". Op 01-11-2017 heeft de gemeente het bestemmingsplan "Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1" vastgesteld, waarin deze gronden de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' hebben gekregen. Dit betreft de witte delen op onderstaande plankaart.

Onderstaande afbeelding maakt de relevante bestemmingen voor dit inpassingsplan inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0006.png"

Figuur 3.1. Bestemmingen Buitengebied Haaksbergen (2013), rood omlijnd is het Natura 2000-gebied

(Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden met hoofdzakelijk agrarisch gebruik, die tevens landschappelijke waarden bezitten, zijn bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap'. Binnen deze bestemming dient het agrarisch gebruik mede afgestemd te worden op het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden. In de regels staat een aanlegvergunningenstelsel om te voorkomen dat de aanwezige natuur- en landschapswaarden op deze gronden onevenredig aangetast worden. Verder bevatten de regels een wijzigingsbevoegdheid voor het college van Burgemeester en wethouders om agrarische gronden om te zetten naar bijvoorbeeld de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' en 'Water'. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij onder andere de gelet wordt op waterhuishoudkundige, archeologische en ecologische aspecten.

'Bos' en 'Natuur' zijn aparte bestemmingen. Bij de bestemming 'Bos' is het huidig gebruik leidend. Deze bestemming is toegekend aan alle bosgebieden in het plangebied met een ondergrens van 0,25 ha. Ook enkele landschapselementen vallen binnen deze bestemming. Het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en daarnaast op houtproductie, bosbouw, aanplant, houtoogst en recreatief medegebruik.

De bestaande natuurterreinen in eigendom van de natuurbeherende instanties en particulieren zijn bestemd als 'Natuur', evenals de overige gronden in de NNN en die gronden waarvoor een particuliere natuurovereenkomst is afgesloten. Het beleid is gericht op het behoud en herstel van natuurlijke en aardkundige waarden in combinatie met recreatief medegebruik. Ook bij de bestemmingen 'Bos' en 'Natuur' geldt weer dat de bescherming van de aanwezige waarden via een aantal gebruiksverboden en een aanlegvergunningenstelsel.

De specifieke habitattypen in de Natura 2000-gebieden zijn afhankelijk van het aanwezige watersysteem. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is deze vastgelegd in de Keur. Om dubbele regelgeving te voorkomen, is in het bestemmingsplan voor deze gebieden geen aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor ingrepen die van invloed kunnen zijn op het watersysteem. Bij nieuw te ontwikkelen natuur worden hydrologische bufferzones begrensd.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Kernopgaven

"Witte Veen" heeft twee kernopgaven:

  • verbetering kwaliteit herstellende hoogvenen H7120 met het oog op ontwikkeling van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A (Opgave 7.05);
  • herstel van randzones van herstellende hoogvenen H7120 met onder andere hoogveenbossen *H91D0, zure vennen H3160, galigaanmoerassen *H7210 (Opgave 7.06).

In "Witte Veen" is geen sprake van een 'sense of urgency'. Dit betekent dat voor de korte termijn geen onherstelbare situatie wordt verwacht waardoor de kernopgave en hierbij behorende instandhoudingsdoelstellingen niet meer realiseerbaar zijn. Voor de genoemde kernopgaven geldt een wateropgave. Een wateropgave is toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. Ten behoeve van het behoud van oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen zure vennen en veenbossen, de ontwikkeling van het habitattype hoogvenen en het behoud van oppervlakte en de verbetering van de kwaliteit van herstellend hoogveen is een verbetering van de watercondities noodzakelijk.

In "Witte Veen" liggen geen beschermde natuurmonumenten.

Bij het opstellen van dit Natura 2000-beheerplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • In het Natura 2000-beheerplan zijn de maatregelen opgenomen die nodig en technisch mogelijk zijn om de Natura 2000-doelen zeker te stellen en economische ontwikkelingen mogelijk te maken;
  • Op korte termijn (1e periode van 6 jaar) zijn de herstelmaatregelen gericht op het voorkomen van verslechtering van de aangewezen instandhoudingsdoelstellingen. Op de lange termijn (2e en 3e periode, 12-18 jaar) worden oppervlakte-uitbreiding en kwaliteitsverbetering (indien tot doel gesteld voor de aangewezen habitattypen) gerealiseerd;
  • Het beheerplan is bijgewerkt op basis van de instandhoudingsdoelstellingen van het definitieve aanwijzingsbesluit, dat 23 mei 2013 door het rijk is vastgesteld.
3.4.2 Instandhoudingsdoelstellingen

De onderstaande tabel (figuur 3.2) bevat een overzicht van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied '"Witte Veen", de kwaliteit en het areaal van de habitattypen en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren (de beschrijving is te vinden in paragraaf 2.3 van het Beheerplan.

Op de habitattypenkaart van dit Natura 2000-gebied komen ook de habitattypen H5130 jeneverbesstruwelen, H6510A glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver), H7120 herstellende hoogvenen, H7150 pioniervegetaties met snavelbiezen en H91E0C vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) voor. Deze habitattypen komen niet voor in het aanwijzingsbesluit. Bij het beheer en de uitvoering van de maatregelen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze habitattypen.

Overzicht van doelstellingen, huidig areaal, huidige kwaliteit en trends in areaal en kwaliteit voor habitattypen in het "Witte Veen"

  Doel          
  Oppervla kte   Kwalite it   Huidig areaal (opp) in ha   Huidige kwaliteit (indien voorkomend: per deelopp. aangeven)   Trend in areaal (tot Nu toe)   Trend in kwaliteit (tot nu toe)  
Habitattypen uit AWB  
H3130   Zwakgebufferde vennen   =   >   2,0   G?   =   -  
H3160   Zure vennen   =   =   0.02   G?   =   =  
H4010A   Vochtige heiden (hogere zandgronden)   =   >   13,1   Gm   =   =  
H4030   Droge heiden   =   =   14,4   G   =   =  
H91D0   *Hoogveenbossen   =   =   0,55   ?   ?   +  
H7110B   *Actieve hoogvenen
(heideveentjes)  
>   >   0,30   G   +   +  
H1166   Kamsalamander   =   >   ?   ?   ?   ?  
Legenda  
Doelstelling en huidige kwaliteit: Trend in oppervlakte of kwaliteit:  
= Behoudsdoelstelling + Positieve trend  
> Uitbreiding- of verbeterdoelstelling - Negatieve trend  
G Goede kwaliteit = Stabiele trend  
M Matige kwaliteit ? Trend onbekend  
Gm Overwegend goede kwaliteit, lokaal matig ontwikkeld ? Informatie ontbreekt  
Mg Overwegend matige kwaliteit, lokaal goed ontwikkeld  

Figuur 3.2: Tabel instandhoudingsdoelstellingen (Bron: Beheerplan, tabel 10)

3.4.3 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is door de Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2017 een herziene PAS-gebiedsanalyse vastgesteld (zie bijlage 1). Hierin is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de van de vormvrije m.e.r.-beoordeling in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) (zie hiervoor ook hoofdstuk 2).

In voorliggende gebiedsanalyse is onderbouwd welke maatregelen minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Met deze gebiedsanalyse wordt onderbouwd dat de ontwikkelingsruimte kan worden vergund. Deze gebiedsanalyse is onderdeel van de passende beoordeling van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS).

De gebiedsanalyse is in eerste instantie opgesteld in het kader van de PAS. De inhoud hiervan zal tevens worden opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen.

In dit document wordt voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" ecologisch onderbouwd welke gebiedsspecifieke herstelmaatregelen, uitgaande van het aanwijzingsbesluit, noodzakelijk zijn om de gestelde doelen voor stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten te realiseren.

Deze geactualiseerde gebiedsanalyse is onderdeel van de partiële herziening Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (AERIUS Monitor 16L (Leefgebieden) en gebaseerd op de uitkomsten ervan. De actualisatie op basis van AERIUS Monitor 16L heeft geleid tot wijzigingen in de omvang van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte in alle PAS-gebieden. De omvang van de wijzigingen is verschillend per gebied en per habitattype. In het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is op deze punten slechts sprake van een minimale wijziging van figuur 7.2 van de PAS-gebiedsanalyse (Depositieruimte verdeeld over de vier segmenten) ten opzichte van AERIUS Monitor 16. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor het ecologisch oordeel. Dat betekent dat op basis van de geactualiseerde uitkomsten van AERIUS Monitor 16L het ecologisch oordeel van het Natura 2000-gebied "Witte Veen" ongewijzigd blijft.

In de gebiedsanalyse is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) (zie hiervoor ook hoofdstuk 2).

Analyse

Minimaal noodzakelijke maatregelen

Het "Witte Veen" vormt samen met drie andere natuurgebieden een keten van hoogvenen op de Nederlands/Duitse grens. In het gebied is oude, tertiaire klei dicht onder het aardoppervlak gelegen met daaronder een stugge, sterk kleiige keileem. Hierdoor vindt alleen laterale waterafvoer plaats. Door vervening is het hoogveen grotendeels verdwenen, waarbij in de huidige situatie alleen in het "Witte Veen" nog een veenpakket aanwezig is. De stikstofgevoelige instandhoudingsdoelen betreffen H3130 Zwakgebufferde vennen, H3160 Zure vennen, H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden), H4030 Droge heiden, H7110B Actieve hoogvenen (heideveentjes), H91D0 Hoogveenbossen en H1166 Kamsalamander.

De knelpunten voor het behalen van de instandhoudingsdoelen betreffen knelpunten in de hydrologie en atmosferische depositie. Deze knelpunten komen tot uiting in te lage grondwaterstanden, vergrassing en opslag van bomen, wat leidt tot afname van de kwaliteit van de habitattypen. Voor het realiseren van de instandhoudingsdoelen zijn maatregelen in de waterhuishouding onontbeerlijk.

De trend in kwaliteit van de meeste habitattypen is stabiel. Ondanks een verbetering in de waterhuishouding is deze, in het bijzonder voor de hoogveenhabitattypen, nog niet optimaal. Hiervoor is verder herstel nodig en zijn aanvullende hydrologische herstelmaatregelen voor de korte termijn voorzien.

Een aanvullend knelpunt was, is en blijft ook tot aan 2030 de hoge stikstofdepositie. Hier gaat het om beide ventypen en opnieuw het hoogveen. Het blijft daarom, op korte én lange termijn noodzakelijk om de beheermaatregelen, die de effecten van stikstofdepositie verlichten, voort te zetten. Het betreft hier maatregelen die al deel uit maken van het huidige beheer van deze habitattypen, of als aanvulling hierop nodig zijn. Op de lange termijn zijn ook aanvullende hydrologische maatregelen nodig.

Ontwikkelingsruimte

Een deel van de daling van stikstofdepositie die met de Programmatische Aanpak Stikstof wordt ingezet, wordt ingeboekt als daling ten behoeve van de natuurdoelen. Een ander deel wordt gereserveerd om ruimte toe te kunnen delen aan economische ontwikkelingen: ontwikkelingsruimte.

De gebiedsanalyse richt zich op het maatregelenpakket dat minimaal nodig is voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen en het bieden van economische ontwikkelingsruimte. De gebiedsanalyse bevat daarvoor de volgende elementen:

  • 1. Een analyse van de daling van de stikstofdepositie: voor het ecologisch oordeel is van belang welk depositieniveau wordt bereikt bij benutting van alle ontwikkelingsruimte.
  • 2. Een ecologische onderbouwing van de ontwikkelingsruimte. Door te onderbouwen dat bij dit depositieniveau de achteruitgang van de instandhoudingsdoelstellingen is uitgesloten en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd, kan de ontwikkelingsruimte daadwerkelijk worden uitgegeven via vergunningverlening.

Hiermee geeft de gebiedsanalyse de ecologische legitimatie voor benutting van de ontwikkelingsruimte. In de gebiedsanalyse wordt niet ingegaan op de vraag of de ontwikkelingsruimte voldoende is voor de te voorziene ontwikkelingsbehoefte.

3.4.4 Beheerplan

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied is vastgesteld op 29 maart 2016. Het plan is onherroepelijk (zie bijlage 2).

In dit beheerplan staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen dienen genomen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Witte Veen" te behalen.

In het beheerplan is ook een effectbeoordeling van de instandhoudingsmaatregelen opgenomen. De conclusie van deze beoordeling is dat negatieve effecten als gevolg van de PAS-maatregelen uitgesloten zijn. Van een aantal maatregelen is ook de uitvoeringsfase beoordeeld. Het betreft hier de maatregelen die een aanpassing inhouden van het bestaande, cyclische reguliere natuurbeheer. Waar nodig zijn aanvullende voorwaarden gesteld aan de uitvoering van deze maatregelen. Op deze manier zijn negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen las gevolg van deze maatregelen uitgesloten.

Ook de twee niet-PAS maatregelen zijn beoordeeld op effect. Voor de onderzoeksmaatregel hoeft (de directe omgeving van) het Natura 2000-gebied niet betreden te worden. Deze maatregel zal dan ook geen effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen. Voor het aanleggen van enkele poelen voor de kamsalamander is de voorwaarde opgenomen dat deze poelen niet binnen bestaande habitattypen worden aangelegd.

3.4.5 Overig beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. De Kaderrichtlijn heeft tot doel het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand in alle wateren.

De Buurserbeek en de Hegebeek zijn aangewezen als waterlichaam. De beoogde ecologische maatregelen voor de periode 2016-2021 zijn:

  • Buurserbeek: geen
  • Hegebeek: verondiepen

3.5 Omschrijving inrichtingsplan

De maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 1) en het Natura 2000-beheerplan (zie bijlage 2) zijn verwerkt in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).

De inrichtingsplannen hebben tot doel de Natura 2000/PAS opgave, in combinatie met overige opgaven, uit te werken naar concrete maatregelen en een definitief ontwerp.

De inrichtingsplannen dienen als basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren ten behoeve van afspraken met betrekking tot grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.
3.5.1 Inrichtingsplan

In het inrichtingsplan zijn PAS-maatregelen nader onderbouwd en op perceelsniveau uitgewerkt voor het uitwerkingsgebied in en rondom het "Witte Veen" (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0007.png"

Figuur 3.4: Ligging en begrenzing Natura 2000-gebied "Witte Veen" (groen) met daaromheen het uitwerkingsgebied (geel) en het Duitse Natura 2000-gebied Witte Venn (Bron: Inrichtingsplan)

Afbakening inrichtingsplan

De uitwerkingsgebieden zijn gelegen bij de Hegebeek in het noorden van het "Witte Veen" en aan de westkant bij de Natuurdriehoek. Ten noorden van de Wargerinkweg ligt een perceel in het Natura 2000-gebied, welke ook bij het uitwerkingsgebied hoort. Het laatstgenoemde perceel is in eigendom van Natuurmonumenten. De maatregelen die hier nodig zijn worden meegenomen in het interne inrichtingsplan dat door Natuurmonumenten wordt opgesteld (zie bijlage 3). In het interne inrichtingsplan zijn de natuurherstelmaatregelen opgenomen die nodig zijn om de aangewezen habitattypen in stand te houden (1e PAS-periode).

Direct grenzend aan het "Witte Veen" ligt op Duits grondgebied het Witte Venn, welke gedeeltelijk een Natura 2000-gebied is. De nadere uitwerking door Natuurmonumenten en maatregelen ten behoeve van het Duitse Witte Venn maken geen onderdeel uit van dit inrichtingsplan.

De maatregelen voor de Hegebeek op Duits grondgebied worden in overleg door de Duitse partners uitgevoerd in afstemming met het gebiedsproces aan Nederlandse zijde.

Uitwerking PAS-maatregelen uitwerkingsgebieden

In het "Witte Veen" zijn vanaf de jaren ‘90 veel maatregelen uitgevoerd ten behoeve van de waterhuishouding. In het kader van de PAS zijn aanvullende maatregelen nodig voor het herstel van de waterhuishouding. De maatregelen in onderstaande tabel zijn gericht op het verminderen van het drainerende effect van de directe omgeving van het "Witte Veen". Op de PAS-maatregelenkaart staan de uitwerkingsgebieden voor de maatregelen aan Nederlandse zijde voor de 1e PAS-periode. De begrenzing van het in te richten perceel M2 (noordoostelijk van het "Witte Veen") is aangepast t.o.v. de kaart uit de PAS-gebiedsanalyse (2017) omdat het perceel gedeeltelijk is omgevormd naar natuur. Maatregel M1c wordt nader uitgewerkt door Natuurmonumenten. De maatregelen aan Duitse zijde kunnen alleen op basis van vrijwilligheid worden uitgevoerd en staan gepland voor de 2e/3e PAS-periode. Voor het merendeel van de maatregelen geldt dat er nader onderzoek nodig is in de vorm van een hydro-ecologische systeemanalyse (M22).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0008.png"

Tabel 3.1: Instandhoudingsmaatregelen op gebiedsniveau (Bron: Inrichtingsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0009.png"

Figuur 3.5: PAS-maatregelenkaart "Witte Veen" (Bron: Inrichtingsplan)

M1a Verminderen ontwatering door sloten ten westen begrenzing te verondiepen c.q. dempen

Uit het onderzoek naar de randsloot tussen de Natuurdriehoek van het "Witte Veen" is gebleken dat op basis van de beschikbare informatie geen conclusie kan worden getrokken over het uitvoeren van deze maatregel. Besloten is om de sloot in de huidige toestand te handhaven (M1a.1) en de Natte Weide niet af te koppelen totdat meetgegevens zijn verzameld op basis waarvan definitief kan worden geconcludeerd of de sloot gedempt moet worden of open kan blijven.

M2 Verondiepen Hegebeek (2a), deels nog verwerven en inrichten alle percelen Jannink (2b)

Het verondiepen van de Hegebeek (M2a.1) heeft een positief effect op de habitattypen H91E0 *Bossen op alluviale grond en H4010A Vochtige heide. In de ecohydrologische systeemanalyse is een voorstel gedaan voor de inrichting gebaseerd op systeemherstel. Hierbij is niet in detail gekeken naar de effecten op de aanwezige habitats. De exacte inrichting van de Hegebeek moet daarom op basis van de standplaatseisen van de habitats langs de beek nog nader worden uitgewerkt. De globale uitwerking omvat het verondiepen van de huidige loop van de Hegebeek van de oostelijke begrenzing tot aan de westelijke begrenzing van het Natura 2000-gebied.

De huidige inrichting van de enclave Jannink heeft een negatief effect op het herstellend hoogveen in het "Witte Veen". Op basis van de ecohydrologische systeemanalyse en het advies dat hieruit volgde, heeft de projectgroep Natura 2000 Haaksbergen op 12 februari 2019 gekozen om het voorgestelde pakket aan maatregelen gefaseerd uit te voeren. Er is gekozen om de 1e PAS-periode de sloten rond het perceel te dempen (M2b.1, M2b.2 en M2b.3). Hiermee wordt naar verwachting de grootste winst behaald voor de habitats.


Het afgraven van de bouwvoor en het herstellen van dekzandruggen wordt nu niet uitgevoerd, omdat het zeer kostbaar is en een beperktere bijdrage levert aan de Natura 2000 doelen. De effecten van het dempen van de sloten op de habitats worden gemeten en geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan wordt besloten of in de 2e/3e PAS-periode aanvullende maatregelen nodig zijn.


Naast het dempen van de sloten rond het perceel wordt ter plaatse van de gedempte sloot M2b.1 een wal aangelegd ten behoeve van de hydrologie van het veengebied. Tot slot worden de sloten bij het erf dat in het perceel ligt gehandhaafd of verondiept om voldoende drooglegging van het erf te garanderen. De exacte inrichting van de sloten wordt meegenomen bij het onderzoek naar de nadere uitwerking van de Hegebeek.


Concreet gaat het in deze fase om de volgende maatregelen:

  • dempen sterk drainerende sloten (M2b.1 en M2b.2) en greppel (M2b.3) in de enclave;
  • aanleg wal ter plaatse van gedempte sloot tussen natuurgebied en perceel;
  • handhaven/verondiepen sloten westzijde van bebouwing (M2b.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0011.png"

Figuur 3.6: Inrichtingskaart met nader uitgewerkte PAS-maatregelen in de uitwerkingsgebieden rondom "Witte Veen" (Bron: Inrichtingsplan)

In hoofdstuk 5 van deze toelichting is uitgewerkt hoe bovenstaande maatregelen juridisch en planologisch mogelijk worden gemaakt in dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 4 Overige ruimtelijke beleidsaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, in diverse wetten en regelingen. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk (verwijzing toevoegen naar relevant hoofdstuk) getoetst aan deze aspecten.

Bij dat alles past de volgende aantekening. Zoals eerder in deze toelichting omschreven, heeft het voorliggende inpassingsplan betrekking op het vertalen van de maatregelen uit het inrichtingsplan. Deze maatregelen hebben alle betrekking op het realiseren van specifieke natuurdoelstellingen. Daarmee worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd, hetgeen betekent dat milieuaspecten slechts in beperkte mate aan de orde zijn.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In artikel 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.


Er zijn drie sporen die leiden tot een m.e.r.-procedure:

  • 1. Besluiten en plannen die worden genoemd in het Besluit m.e.r. (artikel 7.2 Wm)
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden gemaakt (artikel 7.2a Wm)
  • 3. Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm)


Spoor 1 Besluiten en plannen opgenomen in het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.


De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling, figuur 4.1. geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0012.png" Figuur 4.1. Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)


In het inrichtingsplan (zie paragraaf 3.5) zijn de volgende maatregelen opgenomen die volgens de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn:

  • Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen
  • Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur

Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen

(C16: grenswaarde van 25 hectare of meer hectare 'winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem')

Binnen het plangebied wordt grond afgegraven (geplagd) met een oppervlakte meer dan 25 ha (circa 42 ha). Deze werkzaamheden gelden als een ontgronding in het kader van de m.e.r.-procedure. Op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (onderdeel C, categorie 16.1) geldt een planm.e.r -plicht voor de vaststelling van een Provinciaal Inpassingsplan dat de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem mogelijk maakt, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 ha of meer. In het Provinciaal Inpassingsplan wordt een ontgronding (inclusief plaggen) mogelijk gemaakt voor circa 42 ha. Hiermee wordt de grens van 12,5 ha overschreden.

De ontgrondingenvergunning wordt op een later moment aangevraagd. Daarvoor wordt een afzonderlijke m.e.r.-procedure voor doorlopen.


Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur

(D9: grenswaarde van 125 hectare of meer, functiewijziging in ruimtelijk plan)


Dit inpassingsplan heeft betrekking op een gebied ter grootte van circa 290 hectare. Het grootste deel van dit gebied heeft in het huidige bestemmingsplan al de bestemming 'Natuur'. Voor deze gronden geldt dat er geen sprake is van functiewijzigingen zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., omdat deze gronden ook in dit inpassingsplan de bestemming 'Natuur' krijgen.

Als gevolg van de maatregelen (die natuurherstel tot doel hebben) worden er echter ook gronden die in het huidige bestemmingsplan de bestemming 'Bos' hebben, bestemd naar 'Natuur'. Het gaat om circa 9 ha bosgrond die in het Provinciaal Inpassingsplan "Witte Veen" de bestemming 'Natuur' krijgt.

Hiermee wordt de grens van 125 ha zoals genoemd in de Wet milieubeheer voor functiewijziging niet overschreden en is er sprake van een vormvrije project-m.e.r.-beoordelingsplicht. Vanwege de plan-m.e.r.-plicht voor de ontgrondingen (zie ook bovenstaande paragraaf), wordt er geen aparte vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld.


Spoor 2 plan waarvoor passende beoordeling moet worden gemaakt

In de Wet milieubeheer staat in artikel 7.2a beschreven dat er een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden bij de voorbereiding van een plan (bijvoorbeeld een ruimtelijk plan) waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied.


Artikel 2.7 Wnb maakt duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.


In dit plan "Witte Veen" worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen geen meekoppelkansen meegenomen. Er is geen passende beoordeling nodig. Er geldt dus geen plan-m.e.r.-plicht voor spoor 2.


Spoor 3 Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening

De provincie Overijssel heeft geen activiteiten opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm). Dit spoor is dus niet van toepassing.


M.e.r.-procedure

Op grond van het Besluit m.e.r. is het dus verplicht om voor de activiteiten opgenomen in het inrichtingsplan de m.e.r.-procedure te doorlopen. Deze procedure heeft als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en besluitvorming van het PIP en de ontgrondingenvergunning.


Notitie reikwijdte en detailniveau

Voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure stelt de gemeente Haaksbergen als initiatiefnemer van het PIP de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) op. De NRD informeert over de start van de m.e.r.-procedure en geeft inzicht in de reikwijdte en het detailniveau van het MER en de onderzoeksopzet. Door publicatie van deze NRD krijgt een ieder de gelegenheid zienswijzen te geven op de onderzoeksopzet. De NRD wordt gelijktijdig met het voorontwerp PIP ter inzage gelegd.


Plan-/project-MER t.b.v. ontwerp PIP en ontwerp ontgrondingenvergunning

Na het vaststellen van de NRD en de Reactienota stelt de gemeente Haaksbergen, als initiatiefnemer, een MER op. Bij het opstellen van het MER worden alle ervaring, kennis en informatie opgedaan tijdens het gebiedsproces van de planuitwerking voor Witte Veen betrokken. Verder zijn de projectgroep, kennisteam en bestuurlijk overleg betrokken bij dit proces.

De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan de besluitvormingsprocedure van het Provinciaal Inpassingsplan. In het MER wordt ook onderzocht of en zo ja welke alternatieven er zijn om de beoogde doelstellingen van het project te realiseren. Mogelijke alternatieven worden in het MER systematisch, transparant en objectief in beeld gebracht.


De Commissie voor de milieueffectprocedure (verder Cie. m.e.r.) is wettelijk verplicht advies uit te brengen over het MER. Dat gebeurt tijdens de ter visie legging van het ontwerp PIP.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen/Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen hun beheersgebied. Voordat bouwstoffen, grond of baggerspecie mogen worden toegepast, moet op grond van het Bbk in een aantal gevallen een melding plaatsvinden bij het bevoegd gezag (via het Meldpunt bodemkwaliteit). Het Bbk biedt twee keuzemogelijkheden voor gemeenten om grondverzetbeleid te voeren namelijk Generiek beleid of Gebiedspecifiek beleid.

Beleidskader

De gemeente Haaksbergen heeft eigen beleid opgesteld voor bodemkwaliteit, maar dit is verouderd. De bodemkwaliteitskaart dateert uit 2009 en heeft een geldigheidsduur van 5 jaar.

Het landelijk generiek beleid van het Besluit bodemkwaliteit maakt gebruik van functieklassen. Uitgangspunten zijn:

  • Hergebruikmogelijkheden worden beoordeeld op basis van twee toetsen:
    • 1. ‘stand-still': toepassing mag niet leiden tot verslechtering van de bodem;
    • 2. toepassing mag niet leiden tot ongewenste risico's voor de functie van een gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de functies 'wonen', 'industrie' en 'overig' (landbouw/natuur/recreatie);
  • de toe te passen grond wordt op basis van de kwaliteit ingedeeld in de klasse ‘AW2000’, ‘wonen’ of ‘industrie’;
  • de kwaliteit van de toe te passen grond en de kwaliteit van de ontvangende bodem kan worden bepaald middels een partijkeuring of op basis van de Bodemkwaliteitskaart;
  • de functie van de ontvangende bodem moet worden bepaald met behulp van de functieklassenkaart.

Bodemkwaliteit en het Natura 2000-gebied "Witte Veen"

In hoofdstuk 3 van de PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 1) is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het gebied nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie

Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Sinds de sluiting van Vliegbasis Twenthe is deze wet niet meer planologisch relevant voor het plangebied.

Beleidskader

De gemeente Haaksbergen beschikt niet over vastgesteld geluidbeleid.

Conclusie geluid en het plangebied

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, er wordt namelijk geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Evenmin is sprake van activiteiten die structureel ernstige geluidhinder met zich mee brengen. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) geen structureel geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Bevi.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en het plangebied

Voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0013.png"

Figuur 4.2: Risicokaart Natura 2000-gebied "Witte Veen" (Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Uit de kaart blijkt dat de er een tweetal inrichtingen in of nabij het deelgebied "Witte Veen" aanwezig zijn. De eerste relevante inrichting is Camping Markslag aan de Markslagweg in Haaksbergen waar een bovengrondse propaantank met een inhoud van 13.000 liter staat. Volgens het Bevi dient bij deze hoeveelheid een afstand van 60 meter tot kwetsbare en 20 meter tot beperkt kwetsbare objecten in acht te worden genomen. Binnen deze afstanden bevinden zich geen kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten. Deze risicobron vormt op dit moment geen knelpunt in verband met het plaatsgebonden of groepsrisico.

De tweede relevante inrichting is Tankstation Ter Huurne aan de Alsteedseweg 64 in Haaksbergen.

In het onderhavige geval zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de zone van 150 meter aanwezig. Het groepsrisico voor dit LPG-station blijft binnen aanvaardbare grenzen.

Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de realisatie van het plan.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor.

In of in de directe omgevings van het plangebied zijn geen wegen, spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transporteren van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Buisleidingen

Op de risicokaart staan de planologisch relevante buisleidingen weergegeven. In de uitsnede van het plangebied is geen buisleiding aanwezig.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door buisleidingen.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Op geruime afstand van het plangebied zijn twee bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Het gaat om de 110 kV-lijn Goor-Haaksbergen en de 110 kV-lijn Eibergen-Haaksbergen.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0014.png"

Figuur 4.3: Uitsnede netkaart Hoogspanningsleidingen

(Bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html)

Conclusie

Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.

Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Luchtkwaliteit en het plangebied

De in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen zijn perceelsgebonden en zullen geen nieuwe luchtverontreiniging toevoegen. De realiseringswerkzaamheden van de ontwikkeling zullen geen zodanig luchtverontreiniging met zich meebrengen dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Overigens is de eventuele verontreiniging van tijdelijke aard.

Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.

Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Zeer kwetsbare gebieden op grond van de Wav worden aangewezen door Provinciale Staten.

Wav en het plangebied

Figuur 4.4 geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom de Natura 2000-gebieden "Buurserzand - Haaksbergerveen" en "Witte Veen". De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0015.png"

Figuur 4.4: Wav-gebieden (groen) in het Natura 2000-gebied "Witte Veen" (geel)

(Bron: Atlas van Overijssel)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied komen functies voor die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals de aanwezigheid van een zandwinningslocatie, radarposten, vliegfunnels en straalpaden bij kabels en leidingen.

Zandwinning

Mogelijke effecten van zandwinningen op instandhoudingsdoelstellingen zijn verdroging en verstoring. Significant negatieve of verstorende effecten op instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten als de afstand van de zandwinning tot het betreffende Natura 2000-gebied groter is dan één kilometer.

Op meer dan een kilometer afstand van het Natura 2000-gebied "Witte Veen" ligt langs de N18 de zandwinlocatie Het Rutbekerveld. In de directe omgeving van Natura 2000-gebied "Witte Veen" ligt geen zandwinlocatie.

Radarverstoringsgebieden en invliegfunnels

Radarverstoring

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven, waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0016.png"

Figuur 4.5: Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro))

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Invliegfunnel

Bij de voormalige vliegbasis Twenthe was een invliegfunnel van toepassing. Dit is een denkbeeldige door vlakken gevormde ruimte, die aansluit op en ligt in het verlengde van de startbaan van het vliegveld. Geprojecteerd op het aardoppervlak beslaat deze ruimte een bepaald gebied waarboven de start- en landingsprocedures nog veilig kunnen worden uitgevoerd. Qua bouwhoogte mag dit gebied nergens door enige bebouwing worden doorstoken. In bestemmingsplannen worden voor vliegfunnels obstakelvrije hoogtes vastgelegd. Voor het oprichten van obstakels als hoge gebouwen, windturbines, hoogspannings- en antennemasten boven de 30 meter was toestemming nodig van het Ministerie van Defensie.

In het Luchthavenbesluit Twente Airport zijn eveneens zones opgenomen met hoogteberkingen. Het gaat om de zogenaamde Approach en Transitional Surfaces en de Take-off climb Surfaces. Deze zones liggen ten noorden van Losser, ten zuiden van Hengelo, ten westen van Enschede en Haaksbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0017.png"

Figuur 4.6: Invliegfunnels vliegveld Twenthe en vliegroutes Lelystad Airport

(Bron: Atlas van Overijssel)

De vliegroute naar Lelystad Airport loopt over het plangebied maar heeft er vanwege de hoogte geen invloed op.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden of invliegfunnels.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergrond (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en het plangebied

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Andere kabels en leidingen behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied zijn niet aanwezig.

Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk en beleidsmatig kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een bestemmingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig bestemmingsplan.

Het relevante waterbeleid is beschreven in paragraaf 2.5 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is formeel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De uitkomsten van deze watertoets zijn opgenomen in bijlage 4 van dit inpassingsplan.

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd via het vooroverleg.

Daarnaast zijn de waterschappen intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in paragraaf 3.5 van dit inpassingsplan.

4.3.3 Water en het plangebied

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Voor een omschrijving van het inrichtingsplan en de doelen die worden nagestreefd wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting. In het plangebied zijn verder de volgende wateraspecten aan de orde.

Waardevolle grote en kleine wateren

Binnen het plangebied ligt een aantal kleine waardevolle wateren. In het gebied "Witte Veen" gaat het om een aantal vennen (zie figuur 4.7).

Het beheerplan en het inrichtingsplan zijn er op gericht de kwaliteit van de waterelementen te behouden en te verbeteren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0018.png" Figuur 4.7.: Waardevolle grote en kleine wateren in het Natura 2000-gebied "Witte Veen"

(Bron: Atlas van Overijssel)

Waterveiligheid

De Buurserbeek, die door/langs het zuidelijke deel van "Witte Veen" loopt, is aangemerkt als essentiële watergang voor de waterafvoer. Daarnaast is ook de Hegebeek, die in het noorden van "Witte Veen" loopt, een essentiële watergang voor de waterafvoer. Beide beken zijn als dikke, blauwe lijnen op figuur 4.8 weergegeven. Binnen stroken van 100 meter aan weerszijden van de waterloop mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die de waterafvoer beperken of de toekomstige verruiming van de waterloop onmogelijk maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0019.png"

Figuur 4.8.: Essentiële waterlopen en waterbergingsgebieden in het Natura 2000-gebied "Witte Veen" (Bron: Atlas van Overijssel)

4.3.4 Waterkwaliteit

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater waaraan de Europese wateren moeten voldoen. Op nationaal en regionaal niveau is de Waterwet het kader voor ingrepen aan het watersysteem. Daarnaast schrijft de Waterwet een vorm van integraal waterbeheer voor die gericht is op vasthouden - bergen en afvoeren en schoon houden - scheiden en schoonmaken van water. De Keur is een verordening met de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. De Keur heeft een aanvullende functie op de Waterwet omdat de Keur algemene regels geeft die in bepaalde gevallen de vergunningplicht uit de Waterwet opheft. Er is onderscheid gemaakt in kwantitatieve aspecten (waterhoeveelheid) en kwalitatieve aspecten (waterkwaliteit). Hiermee wordt dus de KRW in het Nederlandse recht geïmplementeerd.

Drinkwaterwinning

Na raadpleging van de Atlas van Overijssel zijn er geen waterwingebieden in de nabijheid van het plangebied, voor zover gelegen binnen de provincie Overijssel. Ten zuidoosten van Eibergen, binnen de gemeente Berkeland, provincie Gelderland bevindt zich waterwingebied Olden Eibergen, zie figuur 4.9.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0020.png"

Figuur 4.12: Fragment Drinkwaterkaart provincie Gelderland

(Bron: provincie Gelderland)

De afstand van het intrekgebied (streeparcering) tot het Natura 2000-gebied bedraagt meer dan 10 km. De effecten van de maatregelen die ten behoeve van de instandhouding van de te beschermen habitats worden genomen reiken niet tot aan het intrekgebied. De waterwingebieden binnen Overijssel liggen op nog grotere afstanden.

4.3.5 Waterkwantiteit

Verdroging

In het uitwerkingsgebied rondom "Witte Veen" geldt als belangrijkste knelpunt de ontwatering van landbouwgronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing. Het merendeel van de habitattypen in het Witte Veen zijn afhankelijk van langdurige natte omstandigheden en worden in de huidige situatie in meer of mindere mate met verdroging geconfronteerd. De maatregelen in het inrichtingsplan hebben daarom alle te maken met het herstel van de waterhuishouding.

Vernatting

De uitvoering van de in het Inrichtingsplan voorgestelde PAS-maatregelen zorgt naast grondwaterstandsverhogingen binnen het Natura 2000-gebied en het uitwerkingsgebied ook voor vernatting in het daaromheen liggende gebied. Maatregelen die nodig zijn om overlast op landbouwpercelen buiten het uitwerkingsgebied en rond bebouwing en infrastructuur te voorkomen zijn in het Inrichtingsplan opgenomen als mitigerende maatregelen.

Effecten op gronden in omgeving

Om habitats de juiste standplaatsfactoren te bieden wordt de Hegebeek verondiept (M2a). Hierdoor wordt een effect verwacht op (landbouw)percelen aan de noordkant van het "Witte Veen".


Op de percelen in het uitwerkingsgebied rondom de Hegebeek worden negatieve effecten verwacht bij het verondiepen van de Hegebeek. Op drie percelen buiten het uitwerkingsgebied kunnen negatieve effecten voor de huidige landbouwkundige functie optreden. Deze natschade vindt echter met name in de winter en het voorjaar plaats waardoor de landbouwfunctie behouden kan blijven. Nader onderzoek naar de te nemen maatregel en de verwachte effecten is nodig, maar kon niet plaatsvinden binnen het tijdsbestek van het opstellen van het inrichtingsplan. Bij de nadere uitwerking van maatregel M2a worden de verwachte hydrologische en landbouwkundige effecten nauwkeuriger in beeld gebracht voor zowel het uitwerkingsgebied als de omliggende percelen.


De enclave Jannink (M2b) wordt naar verwachting ongeschikt voor landbouw door het dempen van de watergangen. Het dempen van de watergangen rond de enclave heeft gezien de ligging alleen invloed op het perceel zelf en de omliggende natuur.

Effecten op bebouwing en infrastructuur

Voor de omgeving van de Hegebeek (M2) wordt het hydrologisch effect nog nader uitgewerkt. Waar ongewenste vernattingseffecten op bebouwing/infrastructuur optreden worden mitigerende maatregelen getroffen. Voor woningen geldt een minimale drooglegging van 70 cm. Er zal een nul-situatie worden opgenomen bij de bebouwing om eventuele onvoorziene schade in de toekomst te kunnen beoordelen. Dit geldt voor een aantal woningen aan de noordkant van het "Witte Veen". Bij de nadere uitwerking van maatregel M2 worden ook de effecten op de bebouwing en eventuele mitigerende maatregelen bepaald.


Naast de bestaande bebouwing moet er ook rekening gehouden worden met vernattingseffecten op de aanwezige wegen. Mogelijk zijn er effecten bij de Hegeveldweg en Witteveenweg (figuur 6.1). Bij de nadere uitwerking van de maatregel M2 wordt dit onderzocht.

4.3.6 Monitoring

De effecten van de voorgestelde PAS-maatregelen op de instandhouding van de habitattypen (intern) en op de omgeving (extern) zijn in het inrichtingsplan vastgesteld op basis van berekeningen en expert kennis. Om tijdens en na realisatie van de maatregelen de effecten in de praktijk te toetsen aan de theoretische effectberekeningen, wordt een monitoringsplan opgesteld en uitgevoerd.


De interne en externe monitoring hebben een ander doel en daarom worden twee aparte monitoringsplannen opgesteld. Het effect op de habitattypen wordt bepaald met behulp van zogenaamde procesindicatoren. Dit kunnen grondwaterstandsmetingen zijn, maar ook vegetatieopnamen of bodemonderzoek.


Voor de externe monitoring is een peilbuizenmeetnet ingericht en worden al meetgegevens verzameld. In het meetnet zijn naast bestaande buizen (met meerjarige meetreeksen) ook nieuwe buizen opgenomen. In overleg met de grondeigenaren zijn op verschillende strategische punten, bij bebouwing en in percelen, in en rond het uitwerkingsgebied extra peilbuizen geplaatst. De peilbuisdata worden aan de eigenaren beschikbaar gesteld (via internet). Op deze manier ontstaat er volledige transparantie voor wat betreft de effecten van de maatregelen op de grondwaterstanden en worden eventuele afwijkingen vroegtijdig gesignaleerd.

4.3.7 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het maatregelenpakket in het inrichtingsplan:

  • is hydrologisch voldoende onderbouwd door middel van theoretische modellen en/of expert judgement.
  • voorziet in een adequate monitoring om de theoretische aannames te toetsen.
  • heeft een positief effect op de waterhuishouding ten behoeve van de gewenste (PAS) doelen en ziet toe op mitigatie of compensatie van mogelijk negatieve effecten op gebruiksfuncties in de omgeving.
  • is het resultaat van een zorgvuldig doorlopen gebiedsproces met alle betrokken partijen conform de afspraken in het samen werkt beter akkoord. Het waterschap heeft onder voorbehoud van goede afspraken over beheer, onderhoud en eigendom ingestemd met het inpassingsplan.


Ruimtelijke vertaling van het inrichtingsplan

De verbeelding en de regels vormen de juridische basis voor de gebruiksfuncties, en voor het waterbeheer. De bestemmingen en de regels maken het uitvoeren van de benodigde hydrologische maatregelen en een duurzaam waterbeheer ten behoeve van de beoogde gebruiksfuncties mogelijk.


Het voorliggende PIP voorziet door de wijze van bestemmen in voldoende mate in:

  • het realiseren en handhaven van het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR);
  • ruimte voor beheer en onderhoud leggerwaterlopen en overig oppervlaktewater in beheer bij het waterschap;
  • ruimte voor waterberging en meanderstroken.

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het voorontwerp inpassingsplan wordt ter beoordeling naar het waterschap toegestuurd.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het omgevingsaspect ecologie wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het plangebied

Soortenbescherming

Het onderzoek naar soorten in het plangebied is nog niet afgerond. De resultaten van het onderzoek worden bij het ontwerp inpassingsplan bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Nabij het Natura 2000-gebied "Witte Veen" liggen naast het "Buurserzand-Haaksbergerveen" meerdere Natura 2000-gebieden, waaronder in Overijssel, Gelderland en Duitsland:

  • Overijssel: Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, Lemselermaten, Landgoederen Oldenzaal, Lonnekermeer, Aamsveen, Dinkelland en Borkeld;
  • Gelderland: Stelkampsveld;
  • Duitsland: Witte Venn und Krosewickerwald, Amts Venn und Huafelder Moor, Graeser Venn und Lasterveld, Luenter Fischteich und Ammeloer Venn, Schattet Gatt, Wacholderheide Hoersteloe, Zwillbrocker Venn und Ellewickerfeld en Moore und Heiden des Westliche Münsterlandes.

In een straal van 10 kilometer kunnen effecten op Natura 2000-gebieden optreden als gevolg van ontwikkeling van de landbouw. In het ontwerp inpassingsplan wordt nader ingegaan op de gevolgen van het plan op omliggende Natura 2000-gebieden.

4.4.3 Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie wordt aan de hand van het nog af te ronden ecologisch onderzoek geconcludeerd of met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van inpassingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in inpassingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk de:

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

Beleidskader

Provinciaal beleid

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.

Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Haaksbergen heeft in 2009 een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen. Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen in enerzijds archeologische waarden en anderzijds archeologische verwachtingswaarden. Archeologische waarden zijn bekend en worden op de verbeeldingen van ruimtelijke plannen aangegeven.

Voor de verwachtingswaarden geldt dat niet. Op basis van kennis en bestaande gegevens zijn wel drie verschillende verwachtingszones te onderscheiden, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0021.png"

Figuur 4.6.: Archeologische verwachtingswaarden gemeente Haaksbergen (Bron: Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Haaksbergen)

Archeologische monumenten hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor deze gronden is een dubbelbestemming opgenomen. Voor deze gronden geldt, naast de andere opgenomen bestemmingen, een beschermingsregeling voor de aanwezige archeologische waarden.

Archeolgie en het plangebied

In het Natura 2000-gebied "Witte Veen" liggen gebieden die zijn aangeduid met een (middel)hoge verwachting voor archeologische waarden.

Het voorliggende inpassingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op beperkte (grond)werkzaamheden in de vorm van:

  • het verondiepen van de Hegebeek;
  • het verondiepen van sloten;
  • het dempen van watergangen;

Diepe graafwerkzaamheden, of graafwerkzaamheden over een grote aaneengesloten oppervlakte vinden niet plaats.

In het archeologisch beleid van de gemeente Haaksbergen zijn verschillende delen van het plangebied aangewezen met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarnaast komen gebieden voor met een middelmatige of lage archeologische verwachting.

Voor bodemingrepen ondieper dan 40 cm - Mv geldt vrijstelling van de onderzoeksverplichting. Voor gebieden met hoge archeologische wachtingswaarde geldt daarnaast dat een vrijstelling van onderzoek bij een plangebied of ingrepen kleiner dan 2.500 m2 buiten de bebouwde kom. Voor een middelmatige of lage verwachting geldt een vrijstelling bij een plangebied of ingrepen kleiner dan respectievelijk 5.000 m2 of 10 hectare.

In een plangebied met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. In dit geval is dat een hoge archeologische verwachtingswaarde.

De totale oppervlakte waar dieper dan 40 cm - Mv wordt gegraven is minder dan 0,1 hectare. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Nader onderzoek is niet nodig. Het inpassingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.5.2 Cultuurhistorie en landschap

Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een inpassingsplan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

Beleidskader

Provinciaal beleid - Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Provinciaal beleid - Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit

De provincie Overijssel heeft een ‘Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit’ opgesteld die randvoorwaarden in inspiratie geeft voor de ontwikkelopgave Natura 2000. Deze gebiedsscan betreft de gebieden "Buurserzand en Haaksbergerveen en Witte Veen". De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden.

De Gebiedsscan kan gezien worden als het begin van een gesprek over ruimtelijke kwaliteit. Een gesprek over de manier waarop de Natura 2000 maatregelen het beste ingepast kunnen worden op een specifieke plek. Daarbij is altijd zorgvuldigheid en maatwerk nodig. In hoofdstuk 5 van de gebiedsscan zijn de kansen, inspiraties en ontwerpaanleidingen beschreven. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Buurserzand, Haaksbergerveen, Witte Veen en Lankheet verbinden

Buurserzand, Haaksbergerveen, het iets verderop gelegen "Witte Veen" en het landgoed Lankheet ten zuiden van Haaksbergen zijn natuurgebieden die tot het begin van de 20ste eeuw deel uitmaakten van een aaneengesloten hoogveengebied dat zich uitstrekte tot in Duitsland. Midden in dit voormalige hoogveengebied ligt als een eiland op wat hoger gelegen zandruggen het dorp Buurse omringd door tal van kleine buurtschappen met hun bijbehorende essen en esjes.

De gebieden, met elk hun eigen verschijningsvorm, natuur- en recreatieve waarden, kunnen elkaar versterken als zij beter met elkaar worden verbonden, dat geldt zowel voor de natuurwaarden als voor de recreatieve en cultuurhistorische waarden. Zoek daarom naar aangrijpingspunten en meekoppelkansen die de onderlinge relaties tussen de gebieden kunnen versterken. Denk daarbij aan natuurlijke verbindingen als die van de Buurserbeek, aan recreatieve routes tussen de gebieden onderling, maar ook aan routes vanuit de kern Haaksbergen naar het gebied ten oosten van het dorp. Na realisatie van het nieuwe tracé van de N18 ten westen van Haaksbergen en het afwaarderen van het huidige tracé ten oosten liggen hier goede mogelijkheden.

Beken als structuurdragers

Rondom en door Buurserzand, Haaksbergerveen en "Witte Veen" stromen meerdere beken vanaf het Oost-Nederlands plateau en de Oldenzaalse stuwwal richting het noordwesten. Zij liggen vrijwel parallel aan elkaar tussen de zandruggen. Door kanalisatie van de beken zelf en de mogelijkheid tot peilbeheersing, zijn de beekdalen vaak niet meer als zodanig herkenbaar.

De Buurserbeek is de grootste beek. Daarnaast is in het plangebied ook de Hegebeek aanwezig.

De beken hebben niet alleen een belangrijke hydrologische functie, maar zijn ook van grote cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en recreatieve waarde. Probeer de werkzaamheden die in dit kader nog moeten worden uitgevoerd integraal op te pakken met de uitvoeringsmaatregelen t.b.v. de Natura 2000/PAS. Op die manier kunnen de verschillende doelen elkaar versterken en kan werk met werk worden gemaakt.

Een grensovergang voor smokkelaars

"Witte Veen" en Haaksbergerveen vormen letterlijk een grensgebied. Zoals eerder al benoemd is de Rijksgrens met Duitsland de oostelijke respectievelijk zuidelijke begrenzing van deze natuurgebieden.

"Witte Veen" was vroeger een geliefde grensovergang voor smokkelaars. Vanuit de boerderij het Markslag liepen controlebeambten hun surveillance over een zogenaamd commiezenpad. Hoewel de grenzen nu open zijn, herinnert nog veel aan oude tijden. Het commiezenpad, een bospad langs de Nederlandse kant van de grens, is nog steeds aanwezig. Net als de grenspalen van voor 1795, die nog steeds hun oorspronkelijke inscriptie dragen. Het verdient aanbeveling de Rijksgrens en de geschiedenis van deze plek zichtbaar en beleefbaar te maken. Bijvoorbeeld door het grenspad met grenspalen op te nemen in een wandel- en/of fietsroute en een extra, grensoverschrijdende beleving toe te voegen. Daarnaast moet onderzocht worden hoe er aangesloten kan worden op het bosgebied aan Duitse zijde. Hiermee kan niet alleen de ecologische waarde, maar ook de recreatieve waarde worden vergroot.

Restanten woeste grond met rafelranden en doodlopende wegen

Veranderende maatschappelijke inzichten en ontwikkelingen leidden er begin jaren ’60 van de vorige eeuw vrij abrupt toe dat met het ontginnen van woeste grond werd gestopt ten behoeve van natuurbescherming en openluchtrecreatie. Buurserzand, Haaksbergerveen, "Witte Veen" en het landgoed Lankheet zijn enkele van de vele restanten woeste grond die gespaard bleven en als fragmenten verspreid in het jonge heide- en broekontginningslandschap liggen. De grillige randen van de gebieden, evenals de wegen die als zandpaden doodlopen in de huidige natuurgebieden, verraden het abrupt stoppen van de ontginning. De leesbaarheid van het landschap vergroten door:

  • De kenmerkende rafelranden respecteren en/of opnieuw vormen, zodanig dat woeste grond en jong ontginningslandschap in elkaar grijpen. Kenmerkend voor de relicten woeste grond zijn de rafelranden die op het kaartbeeld duidelijk te herkennen zijn en die ruimtelijk een zeer gevarieerd beeld opleveren van bosranden, heidevelden, weilanden en af en toe een akker.
  • Het rafelige van de randen wordt versterkt door wegen die vanuit de omgeving tot in het gebied doorlopen als onverhard pad en uiteindelijk vaak doodlopen. Ook de (onverharde) wegen en paden respecteren, aangezien dit bijdraagt aan het in elkaar grijpen van beide gebieden.

Een Twentse waterlinie

De venen en moerassen bij Buurse waren een perfecte verdedigingslinie. Alleen over de Buurserbeek en de naastliggende zandrug konden soldaten zich verplaatsen. Rond 1600 werd daarom de Harrevelderschans aangelegd. Zo kon de over de zandrug lopende transportader worden gecontroleerd. De bodemsporen van de hessenwagens die langs de schans trokken kun je terugvinden op een gedetailleerde hoogtekaart. Tijdens invallen van Bernhard van Galen, Bisschop van Munster, in 1665 en 1672 werd bij Buurse de beek afgedamd waardoor het gebied onder water liep en vijandige troepen werden verdreven. Een heuse waterlinie op de Twentse zandgrond! Zorg ervoor dat cultuurhistorische elementen zoals deze zichtbaar blijven of worden. Zij dragen bij aan de beleving van het gebied.

Gemeentelijk beleid

In paragraaf 2.6 kwam bij het gemeentelijke beleidskader het landschapsontwikkelingsplan (LOP) al aan de orde. In het LOP staan ook de voorkomende landschapstypen beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipWitteveen-vo01_0022.png"

Figuur 4.7.: Landschapstyperingen gemeente Haaksbergen en Hof van Twente (Bron: LOP Haaksbergen & Hof van Twente)

"Witte Veen" is gelegen in het grootschalig veldontginningslandschap. Een aantal delen van dit landschap is niet ontgonnen ten behoeve van agrarisch gebruik. Deze gebieden zijn behouden gebleven als bosgebied, heideterrein of hoogveenrestant. "Witte Veen" is één van deze gebieden.

Cultuurhistorie en het plangebied

In de Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit, zie vorige paragraaf, zijn de cultuurhistorische en landschappelijk waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied beschreven.

Er is bij de uitwerking van de maatregelen in het inrichtingsplan rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit zoals verwoord in de Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit. Waar dit mogelijk was is aangesloten bij andere opgaven en/of kansen voor natuur. De maatregelen die genomen worden dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele natuurgebied. Het bestaande landschap wordt in het hele gebied omgevormd naar een meer natuurlijk landschap wat voor de belevingswaarde positief is.

Conclusie

De maatregelen hebben geen invloed op het aspect cultuurhistorie. In het geheel dragen de ontwikkelingen wel bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, en daarmee ook aan aan het beleefbaar maken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Aan de kansen uit de gebiedsscan is met dit plan invulling gegeven. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.6 Explosieven

4.6.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.6.2 Explosieven en het plangebied

Het plangebied wordt nog onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De eventuele aanwezigheid van explosieven kan een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.

Het onderzoek wordt bij het ontwerp inpassingsplan bijgevoegd.

4.6.3 Conclusie

Of explosieven een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan, wordt na aanleiding van het uit te voeren onderzoek bepaald.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene juridische opzet

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. In dit inpassingsplan worden met name de Natura 2000-doelstellingen en natuurherstelmaatregelen (waaronder PAS-maatregelen) vastgelegd.

Een inpassingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. In dit geval is ervoor gekozen het plan op te zetten als een gewoon bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot een zogenaamde facetregeling, waarin slechts delen van een bestemmingsregeling worden aangepast en het vigerend bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk intact blijft. Deze laatste vorm wordt toegepast om het onderscheid tussen de nieuwe en oude regeling goed tot uitdrukking te brengen en daarmee ook procedurele gevolgen van het plan in te perken. Het nadeel van dit soort facetregelingen is dat wanneer deze regelingen niet worden geconsolideerd (samengevoegd tot één regeling op ruimtelijkeplannen.nl), de leesbaarheid van de planologische regeling van een gebied sterk kan worden beperkt.

Voor onderhavig gebied had ook voor een dergelijke facetregeling kunnen worden gekozen, maar om de natuurdoelstelling van het gebied explicieter te kunnen uitdrukken en om vorengenoemd nadeel qua leesbaarheid te voorkomen, is gekozen voor een algehele herziening van de planologische regeling voor het gebied.

Bij deze opzet wordt uitgegaan van het principe dat in de regels van het plan het belang van die overheid, provincie of gemeente, prevaleert indien daarvoor specifiek beleid is opgesteld. Voor de natuurbestemming is het provinciaal belang/beleid primair. Dat betekent dat de provincie Overijssel in de eerste plaats zal aangeven op welke wijze de bestemming en regels vormgegeven moeten worden ten aanzien van Natuur. Voor andere bestemmingen speelt uiteraard het natuurbeleid ook mee maar blijft uitgangspunt dat de gemeentelijke bestemmingsplanopzet wordt gehanteerd. Ten aanzien van de archeologische beschermingen hebben gemeenten ook veelal eigen beleid opgesteld dat niet in strijd is met provinciale uitgangspunten. Ook daarvoor wordt dan zo veel mogelijk de gemeentelijke systematiek gehanteerd.

5.2 Standaarden en opbouw

In bestemmingsplannen en ook in dit inpassingsplan worden aan alle gronden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (en specifieke natuurdoelstellingen) bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen.

Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

5.2.1 SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud.

Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend (Uitzonderingen daargelaten: zie bv. Uitspraak 201307446/1/R3 appellant 2 en 4).

5.2.2 Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • 1. Begrippen
  • 2. Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • 1. Bestemmingen
  • 2. Voorlopige bestemmingen
  • 3. Uit te werken bestemmingen
  • 4. Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • 1. Anti-dubbeltelregel
  • 2. Algemene bouwregels
  • 3. Algemene gebruiksregels
  • 4. Algemene aanduidingsregels
  • 5. Algemene afwijkingsregels
  • 6. Algemene wijzigingsregels
  • 7. Verwezenlijking in de naaste toekomst
  • 8. Algemene procedureregels
  • 9. Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • 1. Overgangsrecht
  • 2. Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de bestemmingen en regels

5.3.1 Plangebied

Bij het bestemmen is het bevoegd gezag in beginsel vrij in de keuze van de begrenzing van het plangebied. Bij een inpassingsplan is het logisch om alleen dat te regelen wat in verband met provinciaal belang ingepast of aangepast moet worden ten opzichte van de vigerende planologische regeling van de gemeenten.

In dit inpassingsplan zijn alleen die gebieden opgenomen voor zover er ter plaatse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de natuurontwikkeling. Daar waar geen maatregelen worden genomen, is zoveel mogelijk afgestemd op de bestemmingsplansystematiek van de betreffende gemeente. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat de doorgaande wegen in de gemeente buiten het plan zijn gelaten, terwijl andere (zand)wegen zijn ondergebracht in de bestemming 'Natuur'. Dit met het oog op de voorgenomen kap van de wegbeplanting. De opname van een aantal wegen in de bestemming 'Natuur' betekent overigens niet dat deze wegen hun verkeersfunctie niet behouden maar dat op deze wegen mogelijk wel aanpassingen plaats kunnen vinden (kap van bomen, aanpassing van profielen).

5.3.2 Regels

De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" worden kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' ligt op enkele gronden in het noorden van het plangebied. Deze gronden zijn als agrarische cultuurgrond in gebruik en daarnaast zijn bepalingen opgenomen voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen).

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

Enkele agrarische cultuurgronden in het noorden van het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap'. Deze gronden zijn als agrarische cultuurgrond in gebruik en daarnaast zijn bepalingen opgenomen voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna.

Artikel 5 Natuur

De bestemming 'Natuur' betreft gronden die voor een deel al de bestemming 'Natuur' hadden in het bestemmingsplan Buitengebied van Haaksbergen. Voor een deel betreft het gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming hadden en op grond van het inrichtingsplan en de bijbehorende maatregelen nu de bestemming 'Natuur' hebben gekregen. Tot slot betreft het gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Bos' hadden. Deze gronden zijn gewijzigd in de bestemming 'Natuur' omdat deze bestemming de beoogde doelstelling voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" beter weergeeft. De bestemming 'Bos' geeft ook vaak de mogelijkheid voor productiebos. Bovendien is boskap in de Natura 2000-gebieden soms noodzakelijk om de beoogde Natura 2000-doelstellingen te halen (het beheerplan Natura 2000 biedt bovendien voldoende borging om de beoogde doelstellingen te halen).

De gronden die binnen het Natura 2000-gebied 'Witte Veen' liggen, hebben behalve de bestemming 'Natuur' ook nog de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'. Deze aanduiding is opgenomen om aan te geven dat het omgevingsvergunningstelsel hier niet geldt. Het Natura 2000-gebied valt immers al onder het beschermingsregime van atikel 2.9 van de Wet natuurbescherming.

Artikel 6 Waarde - Hoge archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 7 Waarde - Lage archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 101.000 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 8 Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassings-/bestemmingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 10 Algemene bouwregels

Deze regels zijn - voor zover relevant - overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen omdat in de enkelbestemmingen een aantal keren wordt verwezen naar deze regels.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken, zoals het met maximaal 10% afwijken van de voorgeschreven maatvoering.

Artikel 12 Algemene procedureregels

Dit betreft de regels voor de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van een nadere eis.

Artikel 13 Overige regels

In de overige regels is op basis van het bepaalde in artikel 3.26 lid 5 van de Wro bepaald dat na de uitvoering van dit inpassingsplan de betreffende gemeenteraden weer zelf bevoegd zijn om voor het plangebied regels te stellen onder de voorwaarden dat de natuurwaarden geborgd blijven. Hiermee wordt voorkomen dat actualisering van planregels gedurende 10 jaar niet meer mogelijk is.

Artikel 14 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

Voor dit inpassingsplan is ook de volgende regeling van belang:

"met dien verstande dat het gebruik onder 1, 2 en 3 vanaf 1 juli 2020 is ingeperkt vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna".

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. Om de gebruikers van de gronden de tijd te geven hun bedrijfsvoering of ander gebruik aan te passen aan de nieuwe situatie is in de overgangsbepalingen voor het gebruik opgenomen dat de beperking in het overgangsrecht pas intreedt vanaf het moment waarop het inpassingplan wordt vastgesteld.

Artikel 16 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald, in dit geval als: Regels behorende bij hetProvinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Witte Veen .

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

Voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" worden geen vergunningen samen met dit bestemmingsplan gecoördineerd.

6.1.2 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses.

Tijdens het gebiedsproces van het gebied zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van de gebiedsanalyse en de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het inrichtingsplan (bijlage 1 bij de regels) zal de PAS-gebiedsanalyse al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Op grond van artikel 2.7.2 lid 3 en lid 5 van de Omgevingsverordening is GS bevoegd om de begrenzing van het provinciale NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als 'resultaat door partnerschap'. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en de bijbehorende gebiedsprocessen van het Natura 2000-gebied "Buurserzand - Haaksbergerveen"en Witte Veen".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument 'inpassingsplan'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte ('hand aan de kraan' principe).

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeenten Dinkelland en Tubbergen hebben de provincie bij brief van respectievelijk 16 juni 2016 (kenmerk U16.011510 en 21 juli 2016 (kenmerk U16.015798) gevraagd een provinciaal inpassingsplan op te stellen voor de noodzakelijke Natura 2000-maatregelen. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben daarom op 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" een inpassingsplan te gaan voorbereiden.

6.2.2 Voorontwerpfase

Het voorontwerp-PIP wordt ter visie gelegd en er is voor een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) gelegenheid een inspraakreactie te geven. Verder wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd.

De resultaten op het voorontwerp worden verwerkt in een Reactienota en voor zover nodig in het ontwerp-PIP.

6.2.3 Ontwerpfase

Het ontwerp-PIP zal, inclusief de Nota van Inspraak, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. De ontvangen zienswijzen worden beantwoord in een Nota van zienswijzen en voor zover nodig verwerkt in het definitief vast te stellen PIP. Dit definitieve PIP zal ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het PIP de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze.

6.2.4 Beroepsfase

Na vaststelling van het definitieve PIP zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Indien de kosten van het inpassingsplan/bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd is geen exploitatieplan noodzakelijk. Wel benoemen hoe de kosten dan anderszins zijn verzekerd. De kosten zijn in dit geval anderszins verzekerd, omdat de kosten opgenomen zijn in de provinciale begroting. Zie paragraaf 6.3.3.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 budget beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, het behoud en de ontwikkeling van het Natura 2000-gebied "Witte Veen" en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

6.4.1 SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

6.4.2 Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.
6.4.3 Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Witte Veen" staat dit beschreven in hoofdstuk 8 van het beheerplan.

6.4.4 Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's.

Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het gebied rondom het "Witte Veen" zullen worden gehaald.