direct naar inhoud van Regels
Plan: Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Witte Veen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipWitteveen-on01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Witte Veen met identificatienummer NL.IMRO.9923.ipWitteveen-on01 van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een boomkwekerij, een houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt of fruitteeltbedrijf, een champignonkwekerij, een paardenhouderij gericht op het gebruik of een wormenkwekerij;

1.7 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.8 archeologisch onderzoek

het archeologisch onderzoek als bedoeld in de Erfgoedwet (Ingevolge hoofdstuk 9 Erfgoedwet blijven de artikelen 39 tot en met 43 van de Monumentenwet 1988 als overgangsrecht geldig);

1.9 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.12 beheerplan

een door het bevoegd gezag vastgesteld plan op basis van de Wet natuurbescherming waarin is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren;

1.13 bestaand

ten aanzien van de legaal aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.17 boomkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen en overige sierheesters, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;

1.18 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.21 draineren

het afvoeren van grond- en/of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen;

1.22 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.23 extensieve (dag)recreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 grasland

gronden waarop gras wordt geteeld;

1.26 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;

b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en

c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;

1.27 gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
  • b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
  • c. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
1.28 habitat

geheel natuurlijke of halfnatuurlijke land- of waterzone met bijzondere geografische, abiotische en biotische kenmerken;

1.29 habitat van een soort

door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;

1.30 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding en herplantplicht zoals genoemd in artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming;

1.31 instandhouding

het geheel aan maatregelen die nodig zijn voor de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten;

1.32 kampeermiddelen

niet als een bouwwerk aan te merken zoals tenten, vouwwagens, kampeerauto's, tenthuisjes, caravans (niet zijnde stacaravans) of hiermee gelijk te stellen onderkomens, die bestemd zijn voor recreatief verblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.33 kijkhut

een overdekte ruimte die geheel of gedeeltelijk is omsloten met wanden, die dient voor het bekijken/observeren van dieren in hun natuurlijke omgeving;

1.34 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor niet meer dan 25 kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.35 landschappelijke inpassing

inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen;

1.36 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.37 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.38 Natura 2000

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn en artikel 1, onderdeel l, van de Habitatrichtlijn;

1.39 Natura 2000-gebied

een gebied behorende tot Natura 2000;

1.40 natuur(wetenschappelijke) waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.41 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

1.42 peil
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;
  • c. indien op of over het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende waterpeil;
1.43 ruimtelijke kwaliteit

het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is. Ook wel het samenstel van functionele waarde, toekomstwaarde en belevingswaarde;

1.44 schuilhut

een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, die dient als schuilgelegenheid/rustgelegenheid voor personen tijdens recreatief gebruik van natuur en landschap;

1.45 stacaravan

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.46 toegestane onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.47 schuilgelegenheid

een overdekte ruimte die maximaal aan 3 zijden is omsloten door wanden, waarvan het/de betreffende dier(en) gebruik moeten kunnen maken in geval van weidegang, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter uit oogpunt van dierenwelzijn en waarbij in en nabij de schuilgelegenheid geen opslag is toegestaan met uitzondering van voer en stro in de schuilgelegenheid;

1.48 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.49 volkstuincomplex

een terrein met een oppervlakte van tenminste 10 are waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de (bouw)hoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf - niet zijnde de opslag van veevoer en agrarische producten -, met uitzondering van een boomkwekerij, houtteelt-, sierteelt-, bollenteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. het weiden van vee en het verbouwen van gewassen anders dan in het kader van de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat volkstuincomplexen niet zijn toegestaan;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna;
  • d. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied 'Witte Veen';
  • e. een voorziening voor de opslag van mest, kuilvoerplaat en sleufsilo's, indien en voor zover deze bestond op het tijdsitp van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen (vastgesteld d.d. 2 juli 2013) en op een legale wijze tot stand is gekomen;
  • f. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
  • g. waterhuishouding en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water;
  • h. extensieve (dag)recreatie;
  • i. een kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover deze bestond op het tijdstip van

met daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • k. andere-werken.

Ten aanzien van bovengenoemde agrarische activiteiten geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover deze geen negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden.

3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw geldt de volgende regel:

  • a. gebouwen welke legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment mogen worden gebouwd, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd binnen de maatvoering die zij op dat moment hadden.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 2,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.2 aanhef ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden, met dien verstande dat:
    • 1. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van en beheerd wordt in overeenstemming met het voor het Natura 2000-gebied vastgestelde Beheerplan;
    • 2. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van niet minder dan 1 ha niet meer dan 1 schuilgelegenheid wordt gebouwd;
    • 3. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden niet minder dan 25 m bedraagt;
    • 4. voor zover een perceel grenst aan een houtsingel, -wal of een bosrand, de schuilgelegenheid binnen een afstand van 25 m uit die houtsingel, -wal of bosrand dient te worden gebouwd;
    • 5. de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd, wat blijkt uit een goede landschappelijke en architectonische inpassing;
    • 6. de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer bedraagt dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 2,50 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4,00 m bedraagt.
3.3.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden dat in strijd is met de doelstellingen van het Natura 2000-beheerplan dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen en het in Bijlage 1 opgenomen Inrichtingsplan;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel en/of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden;
  • e. het gebruiken of laten gebruiken van veldschuren/schuilgelegenheden voor recreatieve doeleinden.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 onder a ten behoeve van een boomkwekerij en/of fruitteeltbedrijf;
  • b. 3.1 onder f ten behoeve van nieuwe fiets-, wandel- of ruiterpaden.
3.5.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. aanleggen van verharde wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen, verdiepen of verondiepen van sloten of greppels;
  • d. aanleggen van drainage;
  • e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.

3.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in 3.6.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de in Bijlage 1 Inrichtingsplan opgenomen maatregelen;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het toegestane beheer en onderhoud;
  • c. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • d. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • e. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 onder a, voor zover het betreft kavelpaden en in- en uitritten met per geval een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
  • h. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen van koe- en kavelpaden;
  • i. werken en werkzaamheden als bedoeld in 3.6.1 onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen;
  • j. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.


3.6.3 Afwegingskader

Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

 

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap' wijzigen in de bestemming:

3.7.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied Witte Veen' zoals opgenomen in Bijlage 1 Inrichtingsplan;
  • b. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur overeenkomstig het Natura 2000-beheerplan (www.overijssel.nl/publish/pages/142065/beheerplan_witte_veen_inclusief_bijlagen.pdf) en/of het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied 'Witte Veen', dat als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd en/of het Inrichtingsplan Witte Veen interne maatregelen Natuurmonumenten dat als Bijlage 2 bij de regels is gevoegd;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke, ecologische en/of landschappelijke waarde;
  • c. extensief recreatief en/of educatief medegebruik;
  • d. een voorziening voor de opslag van mest, kuilvoerplaat en sleufsilo's, indien en voor zover deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen (vastgesteld d.d. 2 juli 2013) en op een legale wijze tot stand is gekomen;
  • e. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan en op een legale wijze tot stand zijn gekomen;
  • f. behoud van de aanwezige zandwegen;
  • g. agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding ten behoeve van natuurdoelstellingen;
  • h. parkeervoorzieningen;

met daarbijbehorende;

  • i. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • j. andere-werken;
  • k. voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor 'Natuur' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat schuren, jachthutten en andere gebouwen die legaal aanwezig zijn op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, of die op dat moment gebouwd mogen worden, mogen worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd naar de omvang die zij op dat moment hadden.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,00 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van een kunstwerk niet meer dan 4,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.2 aanhef ten behoeve van het realiseren van schuilgelegenheden, schuilhutten en kijkhutten, met dien verstande dat:
    • 1. op elk afzonderlijk perceel van aaneengesloten, bij elkaar behorende gronden met een oppervlakte van niet minder dan 2 ha niet meer dan 1 schuilgelegenheid, schuilhut en/of kijkhut wordt gebouwd;
    • 2. de onderlinge afstand tussen schuilgelegenheden, schuilhutten en/of kijkhuten niet minder dan 100 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van een schuilgelegenheid, schuilhut en/of kijkhut niet meer bedraagt dan 15 m2, de goothoogte niet meer dan 2,50 m bedraagt en de bouwhoogte niet meer dan 4,00 m bedraagt;
    • 4. de schuilgelegenheid, schuilhut en/of kijkhut wordt beheerd door een natuurbeherende organisatie;
  • b. 4.2 aanhef ten behoeve van het realiseren van gebouwen voor het bos- en natuuronderhoud en -beheer, met dien verstande dat:
    • 1. het aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheergebied niet minder dan 35 ha bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3,00 m bedraagt;
    • 3. de bouwhoogte niet meer dan 4,50 m bedraagt;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 400 m2 bedraagt;
    • 5. het bepaalde in artikel 10 (Algemene bouwregels) in acht wordt genomen.
4.3.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden dat in strijd is met de doelstellingen van het Natura 2000-beheerplan en het in Bijlage 1 van de regels opgenomen Inrichtingsplan en het als Bijlage 2 opgenomen Inrichtingsplan Witte Veen interne maatregelen Natuurmonumenten.

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5.1 Verbod
  • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000':
    • a. aanleggen van verharde wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
    • c. aanleggen, verdiepen of verondiepen van sloten of greppels;
    • d. aanleggen van drainage;
    • e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
    • f. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
  • 2. Het is verboden de onder 1 genoemde en andere niet genoemde werken en werkzaamheden uit te voeren binnen de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'.
4.5.2 Uitzondering verbod

Het in 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het toegestane beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de in het Inrichtingsplan (Bijlage 1 bij de regels) en het Inrichtingsplan Witte Veen interne maatregelen Natuurmonumenten (Bijlage 2 bij de regels) opgenomen maatregelen;
  • d. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • e. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 onder a, voor zover het betreft kavelpaden en in- en uitritten met per geval een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in 4.5.1 onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen;
  • g. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.

4.5.3 Afwegingskader

Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beken;
  • b. watergangen;
  • c. waterpartijen;
  • d. waterlopen;
  • e. waterwegen;
  • f. vijvers;
  • g. waterberging;
  • h. waterhuishouding;
  • i. waterkeringen;
  • j. oevers;
  • k. taluds;
  • l. onderhoudspaden;
  • m. kaden;
  • n. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • o. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied 'Witte Veen';
  • p. instandhouding en ontwikkeling van de ecologische waarden;
  • q. extensieve openluchtrecreatie;

met daarbijbehorende:

  • r. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • s. andere-werken;
  • t. bij een en ander behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen;
  • u. kruisingen met (spoor)wegen; waaronder bruggen;
  • v. dammen;
  • w. duikers.
5.2 Bouwregels

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

5.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2,00 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van een kunstwerk niet meer dan 4,00 m bedragen;
  • c. de bouw van aanlegsteigers en vissteigers is niet toegestaan.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de instandhouding, herstel en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied 'Witte Veen';
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 5.2.1 onder c ten behoeve van de bouw van aanlegsteigers en vissteigers, mits:

  • a. de lengte van de aanlegsteiger, gemeten evenwijdig aan de oever, niet meer bedraagt dan 20 m;
  • b. de breedte van de aanlegsteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 2,00 m bedraagt;
  • c. de lengte van een vissteiger, gemeten evenwijdig aan de oever niet meer dan 2,00 m bedraagt;
  • d. de breedte van een vissteiger, gemeten haaks op de oever, niet meer dan 1,00 m bedraagt.
5.4.1 Afwegingskader

Deze omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien een evenredige belangenafweging plaatsvindt, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin waarden, die het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden worden geschaad;
  • c. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • d. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de externe veiligheid, de milieutechnische, de waterhuishoudkundige, de archeologische, de ecologische en de verkeerstechnische toelaatbaarheid.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren buiten de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000':

  • a. aanleggen van verharde wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, tenzij daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet, en het ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. aanleggen, verdiepen of verondiepen van sloten of greppels;
  • d. aanleggen van drainage;
  • e. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • f. diepploegen, zijnde het extra diep - meer dan circa 0,4 m - omploegen;
  • g. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters.
  • h. aanleggen, verdiepen en verondiepen van sloten, greppels en andere watergangen.
5.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Het in 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de in Bijlage 1 Inrichtingsplan opgenomen maatregelen;
  • b. werken en werkzaamheden in het kader van het toegestane beheer en onderhoud;
  • c. werken en werkzaamheden, waarmee rechtens is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan;
  • d. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd ter ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
  • e. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwpercelen zijn begrepen;
  • f. werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 onder a, voor zover het betreft kavelpaden en in- en uitritten met per geval een oppervlakte van niet meer dan 100 m2;
  • g. werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen en verharden van wegen en/of paden ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
  • h. werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 onder a, voor zover het betreft het aanleggen van koe- en kavelpaden;
  • i. werken en werkzaamheden als bedoeld in 5.5.1 onder b, voor zover het betreft het aanleggen van poelen;
  • j. werken en werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kader van of via een verleende subsidie op basis van het Natuurgebiedsplan Overijssel.


5.5.3 Afwegingskader

Uitvoering van de genoemde werken en/of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden kan plaatsvinden.

Artikel 6 Waarde - Hoge archeologische verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m:
    • 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
    • 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
    • 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd;
  • met dien verstande dat, indien de dubbelbestemming samenvalt met de bestemming 'Natuur' als bedoeld in artikel 4, de provinciaal archeoloog moet worden gehoord voordat wordt begonnen met het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden binnen een diepte van 0,1 m tot en met 0,4 m;
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, wint hij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. het toegestane onderhoud betreffen;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
    • 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
6.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Hoge archeologische verwachting', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Lage archeologische verwachting

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Lage archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

7.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 100.000 m2 en dieper dan 0,4 m:
    • 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
    • 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
    • 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, wint hij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
  • c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. het toegestane onderhoud betreffen;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
    • 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.

7.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Lage archeologische verwachting', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 8 Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

8.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,4 m:
    • 1. het graven (inclusief het leggen van funderingen), ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen;
    • 2. het graven of dempen van waterpartijen en watergangen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 4. het verlagen van het waterpeil in gebieden;
    • 5. het aanbrengen of rooien van bomen en/of houtgewas, waarbij stobben worden verwijderd;
  • met dien verstande dat, indien de dubbelbestemming samenvalt met de bestemming 'Natuur' als bedoeld in artikel 4, de provinciaal archeoloog moet worden gehoord voordat wordt begonnen met het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden binnen een diepte van 0,1 m tot en met 0,4 m;
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, enwerkzaamheden niet onevenredig worden geschaad. Alvorens het bevoegd gezag de omgevingsvergunning verleent, wint hij advies in bij een daarvoor deskundige en onafhankelijke instantie.
  • c. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in of op gronden waarvan op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
    • 2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan;
    • 3. het toegestane onderhoud betreffen;
    • 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 5. op archeologisch onderzoek zijn gericht;
    • 6. plaatsvinden in of op een begraafplaats ten behoeve van het delven van graven.
8.3 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden met de bestemming 'Waarde - Middelmatige archeologische verwachting', deze bestemming wordt ontnomen indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen

Onverminderd het bepaalde in de overige regels dienen, wanneer gebouwen worden gebouwd op gronden grenzend aan de volgende bestemmingen, de volgende afstanden uit de as van de wegen in acht te worden genomen:

bestemming   afstand  
Verkeer - 2 (Buitengebied Haaksbergen)   50 m  
Verkeer - 3 (Buitengebied Haaksbergen)   30 m  
Verkeer - 4 (Buitengebied Haaksbergen)   20 m  
wegen binnen de gebiedsbestemming   15 m  

10.2 Afwijken van de bebouwingsgrenzen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.1 ten behoeve van een kleinere afstand tot de as van de weg, indien dat uit stedenbouwkundig oogpunt ter plaatse aanvaardbaar is en uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daar uit oogpunt van het wegbeheer en de verkeersveiligheid geen bezwaar tegen bestaat.

10.3 Afstand tot water

Onverminderd het overigens in deze regels met betrekking tot het bouwen bepaalde, mag op en in gronden die grenzen aan de gronden als bedoeld in Artikel 29 Water van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen, niet worden gebouwd binnen een afstand van 5,00 m, loodrecht gemeten op de bestemmingsgrens van die gronden.

10.3.1 Afwijken van de afstand tot water

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.3 ten behoeve van het bouwen tot aan de bestemmingsgrens van die gronden, met dien verstande dat advies is ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang omtrent de waterstaatkundige aanvaardbaarheid daarvan en de beheerder te kennen heeft gegeven dat bebouwing tot aan de perceelgrens mogelijk is.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een Omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit Provinciaal Inpassingsplan ten aanzien van het strijdig gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, onder de voorwaarde dat door een deskundigenrapport is aangetoond dat:

  • a. de beoogde effecten die beschreven zijn in het Inrichtingsplan dat als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, ook door de voorgestelde maatregel(en) worden gerealiseerd;
  • b. de in het Inrichtingsplan opgenomen maatregelen geen effect (meer) hebben op de doelstellingen;
  • c. de milieueffecten van de aangevraagde activiteit/maatregel vallen binnen de bandbreedte van de effecten zoals bepaald in het MER.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Nadere eis

Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:

  • a. een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende één week ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  • c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. het bevoegd gezag deelt aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede;
  • e. er kan worden afgeweken van het bepaalde onder a tot en met d, indien de belangen van gebruikers en/of eigenaren de betreffende en de aanliggende gronden niet worden geschaad.

Artikel 13 Overige regels

Bevoegdheidsverklaring artikel 3.26 lid 5 Wro

De gemeenteraad van Haaksbergen is bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • a. de uitvoering van maatregelen zoals beschreven in Bijlage 1 Inrichtingsplan is gerealiseerd, dan wel op een andere wijze wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Witte Veen' zoals in dit inpassingsplan geregeld ook in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 14.1 lid 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • 3. Artikel 14.1, lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2 lid 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2 lid 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

met dien verstande dat het gebruik onder 1, 2 en 3 vanaf twee jaar na inwerkingtreding van dit inpassingsplan is ingeperkt vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 14.2, lid 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Witte Veen.