direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vecht- en Beneden Reggegebied deelgebied Eerderhooilanden
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden verder worden uitgewerkt. Het kan gaan om maatregelen binnen de Natura 2000-gebieden, maar ook om maatregelen daarbuiten, met effecten in het Natura 2000-gebied.

Eén van deze Natura 2000-gebieden is Vecht en Beneden-Reggegebied. Het Natura 2000 doel voor dit gebied is onder andere het uitbreiden van de stroomdalgraslanden en de vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) en de leefgebieden van kamsalamander, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en grote modderkruiper. Voor meerdere deelgebieden zijn Inrichtingsplannen voor de nieuwe inrichting uitgewerkt. Doel van deze plannen is om uitwerking te geven aan de Natura 2000-doelen.

Dit provinciaal inpassingsplan richt zich op het deelgebied Eerderhooilanden, gelegen in het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied”. In dit deelgebied wordt de loop van de Regge hersteld met een natuurlijke meandering en hogere waterpeilen. Hiermee kunnen zich onder meer de gewenste stroomdalgraslanden en beekbegeleidende bossen ontwikkelen. Om dit eindbeeld te bereiken moet een aantal werkzaamheden worden uitgevoerd die niet passen binnen de geldende bestemmingsplannen. Dit inpassingsplan maakt de gewenste nieuwe inrichting mogelijk.

In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0001.png"

Figuur 1.1. De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, “Vecht en Beneden-Reggegebied” is omcirkeld (Bron: www.overijssel.nl)

Het Inrichtingsplan, bijgevoegd in bijlage 1, ziet zowel op deelgebied Eerde als deelgebied Eerderhooilanden. Uit de effectbeoordeling van de voorziene herstelmaatregelen in deelgebied Eerde is gebleken dat deze maatregelen daar eigenlijk geen relevant effect hebben. Daarom is voor deelgebied Eerde geen maatregelen-/Inrichtingsplan opgesteld en is het ook niet nodig om het deelgebied in het voorliggende inpassingsplan mee te nemen. Het Inrichtingsplan en het Inpassingsplan hebben dus alleen betrekking op het deelgebied Eerderhooilanden.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging
Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” heeft een oppervlakte van 4.122 ha en ligt in de gemeenten Dalfsen, Hardenberg, Ommen en Twenterand. Het deelgebied Eerderhooilanden is onderdeel van dit Natura 2000-gebied. De gronden binnen dit deelgebied liggen voornamelijk binnen de gemeente Ommen en voor een klein deel binnen de gemeente Twenterand. Het plangebied ligt tussen de Beneden-Regge (benedenstrooms van de stuw Hancate) in het westen en de Hammerweg in het oosten. Ten zuiden van het plangebied liggen recreatieinrichtingen aan de Slenke.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0002.png"

Figuur 1.2 Globale ligging deelgebied Eerderhooilanden" (Bron: https://pdokviewer.pdok.nl/) .

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0003.png"

Figuur 1-3 begrenzing (in rood) plangebied (bron: Inrichtingsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0004.png"

Figuur 1-4 ligging plangebied binnen Natura 2000-gebied "Vecht- en Beneden- Reggegebied"

1.3 Wettelijke context

De wettelijke context voor de herinrichting van het plangebied en dit inpassingsplan wordt gevormd door Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water.

Natura 2000

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0006.png"

Figuur 1-4 Uitsnede kaart Omgevingsverordening Overijssel, Natuurnetwerk Nederland.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze maatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden.

De uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft een streep gezet door de vergunningverlening-systematiek gebaseerd op het PAS . Geoordeeld is dat de zogenaamde 'hypotheek op de toekomst' (de vergunningen verlenen voordat de natuurherstelmaatregelen zijn uitgevoerd en de stikstofdeposititie naar beneden is gebracht) niet is toegestaan. De Raad van State oordeelt dat de natuurgebieden eerst hersteld moeten worden. De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Zoals eerder aangegeven staan de natuurherstelmaatregelen beschreven in de beheerplannen. De herstelmaatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses zijn in deze beheerplannen opgenomen. Het beheerplan vormt hiermee het kader voor alle natuurherstelmaatregelen. Door de uitspraak van de Raad van State zijn dus de PAS-maatregelen niet komen te vervallen. Uitvoering hiervan is nog steeds noodzakelijk.

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat in 2027 een goede ecologische en chemische toestand moet zijn bereikt van het oppervlakte- en grondwater in het gebied.

Het benedengebied van de Hammerwetering is een KRW-waterloop en is aangemerkt als watertype R5. Voor dit type geldt het streefbeeld “een permanent watervoerende beek, zwak stromend en in droge zomers mogelijk stagnant”. Hydromorfologische referentiewaarden zijn voor stroomsnelheid 0,10 tot 0,50 meter per seconde en lage en hoge afvoeren van 0,02 tot 3,0 m3 per seconde. De benedenloop (laatste 1,5 km) moet vispasseerbaar zijn en biedt paaiplaatsen voor onder meer kwabaal. (KRW-factsheet. NL05 Hammerwetering, 14-09-2015).

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.

Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van de beheerplannen.

De beoogde maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen omvatten veelal hydrologische maatregelen 0p de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd, de uitkomsten zijn verwerkt in het Inrichtingsplan. Momenteel zijn er gesprekken en onderhandelingen met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Het Inrichtingsplan is juridisch-planologisch vertaald in dit inpassingsplan.

Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • 1. De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle van de gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • 2. In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een Inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • 3. In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het Inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • 4. In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces van het plangebied

In het Natura 2000 gebied Vecht- en Beneden Regge spelen meerdere gebiedsprocessen. Hierbij zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0007.jpg"

Figuur 1.4. Partners gebiedsproces deelgebied Regge

Waterschap Vechtstromen is bestuurlijk trekker van de planvormingsfase van de Natura 2000 opgave langs de Vecht en Regge voor de gronden buiten de bestaande natuur (externe maatregelen). Daarnaast zijn de terreinbeherende organisaties Natuurmonumenten, Landschap Overijssel en Staatsbosbeheer binnen het gebied bezig om invulling te geven aan de maatregelen op hun terreinen en hebben hiervoor ook hun eigen gebiedsproces.

De deelgebieden bij de Regge hebben een eigen projectteam. In het projectteam voor deelgebied Eerderhooilanden zijn de partijen Natuurmonumenten, gemeente Twenterand, gemeente Ommen, LTO Noord afd. Vechtdal, LTO Noord afd. West Twente, provincie Overijssel en waterschap Vechtstromen vertegenwoordigd. Het projectteam is bijgestaan door adviesbureau Royal Haskoning DHV.

Voor het gebiedsproces Natura 2000 opgave Regge is eveneens een Bestuurlijk Overleg Regge geformeerd. Bestuurlijk trekker, waterschap Vechtstromen, is hier de voorzitter van. Verder zijn de betrokken partijen LTO Noord, gemeente Ommen, gemeente Twenterand, Natuurmonumenten en Landschap Overijssel en de provincie vertegenwoordigd in dit bestuurlijk overleg. De bestuurders zijn in het bestuurlijk overleg periodiek op de hoogte gehouden van de voortgang en beoordeelden de conceptplannen van de afzonderlijke deelgebieden. Tevens hebben zij een signaalfunctie voor vragen en opmerkingen van de achterban.

Door middel van presentaties met veldbezoeken zijn partijen gedurende het planvormingsproces betrokken. Zo is het Bestuurlijk Overleg samen met de Samen Werkt Beter partners op bezoek geweest om kennis te nemen van de Natura 2000 opgave in het Reggedal. Ook is er samen met de andere trekkers in het N2000 gebied Vecht- en Beneden Regge een safari georganiseerd voor raadsleden en commissieleden van de gemeente Ommen. De commissie Watersysteem heeft een bezoek gebracht en ook zijn de verantwoordelijke DB leden van het waterschap Vechtstromen en de verantwoordelijke wethouders van de gemeente Ommen in een gezamenlijk veldbezoek op de hoogte gebracht van de opgave en de voortgang van de Natura 2000 deelgebieden in Vecht- en Reggedal.

Gedurende de planvorming is er regelmatig contact geweest met de betreffende eigenaren/pachters en hun adviseurs. In eerste instantie door de rentmeester van de provincie. Tevens hadden de vertegenwoordigers van de beide LTO Noord afdelingen regelmatig contact met hun achterban over de planvorming. Ook Natuurmonumenten had als verpachter, soms samen met de projectleider van het waterschap, contacten met de pachters om de plannen te bespreken. Op deze manier is invulling gegeven aan participatie. Met de betreffende grondeigenaren en pachters in deelgebied Eerderhooilanden is inmiddels overeenstemming bereikt over de grondverwerving.

1.6 Leeswijzer

In deze Inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit provinciaal inpassingsplan beschreven.
In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.
In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het Inrichtingsplan?
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.
In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.
Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken. Ook doelstellingen in het kader van de KRW worden nagestreefd en zijn in het Inrichtingsplan meegenomen.

2.2.3 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt een doorvertaling bewerkstelligd van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” en doelstellingen uit de Kaderrichtlijn Water. In het Inrichtingsplan worden hiervoor verschillende maatregelen voorgesteld. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden, zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Flora- en faunawet gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Op 23 februari 2018 is voor een aantal Natura 2000-gebieden, waaronder “Vecht en Beneden-Reggegebied”, een ontwerpwijzigingsbesluit genomen. Het gaat om een correctie op het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit, in die zin dat doelen voor de volgende habitattypen zijn toegevoegd:

  • H2320 binnenlandse kraaiheibegroeiingen;
  • H3130 zwakgebufferde vennen;
  • H3150 meren met krabbenscheer en fonteinkruiden;
  • H3260 beken en rivieren met waterplanten, meer specifiek waterrannonkels;
  • H91F0 droge hardhoutooibossen.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

Spoedwet aanpak stikstof

Op 1 januari 2020 is de 'Spoedwet aanpak stikstof' in werking getreden. Deze wet heeft gevolgen voor de beoordeling van activiteiten in en in de omgeving van Natura 2000-gebieden.

Tot 1 januari 2020 was volgens artikel 2.7, tweede lid, Wnb een natuurvergunning vereist als een project of andere handeling de kwaliteit van de natuur kan verslechteren of daarop een significant verstorend effect kan hebben. Onder 'andere handelingen' werd ook 'bestaand gebruik' verstaan. 'Bestaand gebruik' is volgens artikel 2.9 lid 2 van de wet 'gebruik dat op 31 maart 2010 bekend is, of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn bij het bevoegd gezag'. Voor dergelijke activiteiten was geen vergunning nodig.

Met ingang van 1 januari 2020 bepaalt artikel 2.7, tweede lid, Wnb het volgende: het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.

Het onderscheid tussen 'project' en 'andere handeling' is vervallen, in combinatie met de vrijstelling van de vergunningplicht voor 'andere handelingen', in de vorm van 'bestaand gebruik'. De vergunningplicht geldt verder alleen voor activiteiten die significante gevolgen kunnen hebben en niet meer (ook) voor activiteiten die de kwaliteit van de natuur kunnen verslechteren.

2.3.2 (voormalige) Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is op 1 juli 2015 in werking getreden. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie teverminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van hetRijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van demaatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen.

Een deel van de stikstofdepositieruimte die door het nemen van maatregelen zou worden gecreëerd kon volgens het PAS op voorhand worden gebruikt voor het verlenen van Omgevings- en Wnb-vergunningen voor ontwikkelingen. Het Europees Hof heeft op verzoek van de Raad van State op 19 januari 2019 een prejudicieel advies over het PAS uitgebracht waarin gesteld werd datdit niet mocht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State naar aanleiding daarvan een uitspraak gedaan over het PAS. Deze uitspraak laat het doel van de twee pijlers ongemoeid. Daar is dit PIP op gericht. Het vergeven van ontwikkelruimte voordat onomstotelijk vaststaat dat de natuurmaatregelen gerealiseerd worden én tot positief effect zouden leiden is door de uitspraak onmogelijk geworden.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar ook naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd zijn. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is vastgesteld op 18 juli 2017 (zie bijlage 2). Het beheerplan geldt voor het gehele Natura 2000-gebied. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 18 juli 2023 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe en Rijntakken);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.7 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van de waterwetgeving / -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het deelgebied Eerderhooilanden verwerkt in een Inrichtingsplan (zie bijlage 1). Hierin zijn de maatregelen uit het beheerplan opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water. Het voorliggende inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingpslan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen). Voor deze toelichting is gebruik gemaakt van de geconsolideerde Omgevingsverordening, waarin alle wijzigingen tot en met 2018/2019 zijn meegenomen.

Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: “Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'.”

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.

Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: “Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn.”

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat ruimtelijke plannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt voorts wel dat nieuwe Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

Gedeputeerde Staten hebben op 24 april 2018 het Natuurbeheerplan 2019 vastgesteld.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

De belangrijkste doelen voor natuur en landschap in het Reggegebied zijn:

  • Ontwikkeling van een zoveel mogelijk ongestuwde en zo natuurlijk mogelijke rivier, die zich samen met de aangrenzende gronden ontwikkelt tot beheertype N01.03 (rivier en moeraslandschap). Binnen dit type komt een afwisseling voor van kruiden en faunarijk grasland (N12.02), Vochtige schraalgraslanden (N10), Droog schraalgrasland (N11.01) en Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01). Deze ontwikkeling wordt gecombineerd met waterberging en realisering van de KRW doelen voor deze rivier. Een belangrijk onderdeel hiervan is verondieping van de rivier zodat hij niet meer drainerend werkt op de omgeving. Dit herstel van het natuurlijke riviersysteem mag ten koste gaan van actuele natuurwaarden in bosjes of kaden die zich na de kanalisatie eind 19e eeuw hebben ontwikkeld.
  • Vergroten van de variatie en structuur in de rivierdalen door ontwikkelen van struwelen, herstellen van oude meanders, ontwikkelen van Rivier- en beekbegeleidend bos (N14.01) en aanleg van Poelen (L01.01) voor amfibieën.
  • Het ontwikkelen van natte aan grondwater gebonden schrale en andere natte graslandvegetaties (Vochtige grasland 10.02), zoals Dotterbloemgrasland in afwisseling met rietland en Moeras (N05.01).
  • Ontwikkelen van de Doorbraak als verbinding tussen de natuurgebieden in Noordoost- en Zuid Twente met die in West-Overijssel in samenhang met het realiseren van KRW doelen. Een deel van deze verbinding ligt in de zone Ondernemen met Natuur en Water.
2.4.3 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het deelgebied Eerderhooilanden wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtigingsplan (zie bijlage 1) is in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van het Inrichtingsplan. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.
2.5.3 Reggevisie

In 1998 stelde het toenmalige waterschap Regge en Dinkel (tegenwoordig Vechtstromen) de Reggevisie vast. Op grond van dit toekomstbeeld voor het jaar 2020 wordt de Regge ontwikkeld tot een meanderende, dynamische rivier. Voorheen was de Regge een meanderend riviertje, echter vanaf het einde van de 19e eeuw vond kanalisatie plaats, waardoor een te hoog tempo van de afvoer van water onstond.

De Reggevisie heeft een integraal karakter en is er op gericht om de waterafvoer geleidelijker te laten verlopen, minder verdroging te veroorzaken en meer water vast te houden. In het kader van het NNN richt de Reggevisie zich bovendien op het realiseren van een ecologische verbinding langs de rivier. Ook aan de recreatieve mogelijkheden in het gebied besteedt het plan aandacht.

De Reggevisie heeft als basis gediend voor de planontwikkeling van de inmiddels uitgevoerde Reggeherstelprojecten.

2.5.4 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. De Beneden-Regge is een waterstaatswerk. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

2.5.5 Conclusie waterschapsbeleid

Voor de opgave in het deelgebied Eerderhooilanden is Waterschap Vechtstromen bestuurlijk trekker. De waterschappen maken onderdeel uit van 'Samen werkt beter' en zijn direct betrokken bij de gebiedsprocessen. Het Inrichtingsplan (zie bijlage 1) is door de bestuurlijk trekker opgesteld. Uitgangspunt is daarom dat het Inrichtingsplan, voor zover deze van toepassing is op de waterschapsbelangen, voldoen aan het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het deelgebied Eerderhooilanden ligt op het grondgebied van de gemeente Ommen. Een gedeelte van het deelgebied ligt ook in de gemeente Twenterand. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende onderdeel aan de orde.

2.6.1 Beleidsstukken gemeente Ommen

Gemeentelijk Omgevingsplan Ommen
Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft de gemeente Ommen in 2013 een Gemeentelijk Omgevingsplan (GOP) vastgesteld. Het GOP is ook een structuurvisie in de zin van de huidige wetgeving, de Wet op de ruimtelijke ordening.

Het GOP is bedoeld als een samenvoeging en vereenvoudiging van bestaande plannen en verordeningen. Het bundelt de ambities van de gemeente op alle voor het omgevingsbeleid relevante beleidsterreinen: sociaal, economisch en fysiek.

Als basis voor het GOP is “Het Ommer Motief” gebruikt. Dit document bevat de strategische koers van de gemeente Ommen voor het volgend decennium en is samen met bewoners, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven opgesteld. De gemeente Ommen wil zich verder ontwikkelen tot een groene, gastvrije en geïnspireerde verblijfsgemeente. Belangrijke pijlers daarbij zijn ruimtelijke kwaliteit en leefbaarheid.

Het omgevingsplan kent een gecombineerde thematische en gebiedsgerichte opbouw. De kaders, opgaven en beoogde realisatie zijn per gebied en thema uitgewerkt. De vijf gebieden zijn: het stadscentrum Ommen, de woonwijken in de stad Ommen, bedrijventerreinen, kleine kernen en het buitengebied. De drie centrale thema's voor deze gebieden zijn:

  • Welzijn en leefbaarheid, bestaande uit wonen, onderwijs, veiligheid, gezondheid, zorg, sport en cultuur;
  • Welvaart en economie, bestaande uit bedrijvigheid, landbouw, recreatie en toerisme;
  • Omgevingskwaliteit, met subthema's milieu, natuur en landschapen infrastructuur.

Bij het GOP hoort een gedetailleerd meerjarig uitvoeringsprogramma, dat jaarlijks wordt geactualiseerd en bijgesteld.

Landschapsontwikkelingsplan
Het landschapsontwikkelingsplan (LOP) geeft de visie weer van de gemeente op het omgaan met landschap voor de komende tien jaar en maakt inmiddels onderdeel uit van het GOP. Het LOP geeft aan hoe het landschap kan worden ontwikkeld, gebruikmaken van bestaande kwaliteiten en potenties.

Voor het buitengebied zijn er zes verschillende landschapstypen benoemd met eigen, unieke kenmerken. Dat zijn het:

  • Rivierenlandschap;
  • Essen- en kampenlandschap;
  • Flierenlandschap;
  • Bos- en landgoederenlandschap;
  • Jonge ontginningslandschap;
  • Veenontginningslandschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0008.png"

Figuur 2-1 uitsnede kaartmateriaal Landschapsontwikkelingsplan Ommen

Het plangebied van dit PIP ligt in het landschap met kenmerk "Rivierenlandschap'. Nieuwe ruimtelijke initiatieven, zoals bebouwing, erfinrichting, enz., moeten voor wat betreft de landschappelijke inpassing hierbij passen. De ontwikkelingen die in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn geen ruimtelijke initatieven als bedoeld in het LOP en passen volledig bij het Rivierenlandschap.

Toekomst voor erfgoed Ommen

Hoe met het erfgoed om moet worden gegaan, is vastgelegd in de erfgoednota “Toekomst voor erfgoed

Ommen’. Hierin staat het door de gemeente vastgestelde beleid ten aanzien van monumenten en archeologie. De kerndoelen uit de erfgoednota zijn:

  • Behouden: inventariseren, beschrijven, benoemen, beschermen en beheren van erfgoed;
  • Ontwikkelen: bewerken en stimuleren dat het erfgoed consequent wordt betrokken bij ruimtelijke processen en aansluiting vindt bij andere beleidsterreinen;
  • Beleven: zichtbaar en beleefbaar maken van erfgoed.

In de nota is het monumentenbeleid en archeologie-beleid gecombineerd.

2.6.2 Conclusie gemeentelijk beleid Ommen

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het gebied rondom de Regge, deelgebied Eerderhooilanden wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuurbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan is in overeenstemming met dat beleid.

2.6.3 Gemeentelijk beleid gemeente Twenterand

Structuurvisie Twenterand

De structuurvisie wordt benut om alle bestaande ruimtelijke plannen voor verschillende deelgebieden alsmede nieuw ontwikkeld beleid een plaats te geven in één duidelijke visie. De Toekomstvisie Twenterand 2030 (vastgesteld 14 april 2009) vormt hiervoor het vertrekpunt. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehelegemeente. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussenverkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en eengezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling tekrijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking vanbestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. Zij beschrijft de huidige en gewenste waarden en kwaliteiten voor de landschappen en de kernen op hoofdlijnen en kijkt daarbij vooruit naar 2030.

De integrale structuurvisie voor Twenterand biedt een kader, waarin aanspraken op de ruimte kunnen worden afgestemd en gecombineerd. De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0009.png"

Figuur 2- 2 uitsnede kaart bij structuurvisie Twenterand.

Het plangebied ligt in het Nederlands Natuurnetwerk en Natura 2000 en dat is overgenomen in de structuurvisie.

Landschapsontwikkelingsplan

Hoofddoel van het LOP is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. Volgens het kaartmateriaal bij het LOP ligt het plangebied in het gebied "Hallerhoek-Linderflier". Het oude cultuurlandschap van de Hallerhoek/Linderflier heeft historisch landschappelijke kwaliteiten. Voor het deelgebied Hallerhoek wordt ruimte geboden aan kleinschalige ontwikkelingen gecombineerd met aanleg van landschapselementen en groenstructuren langs de randen van de escomplexen, Actief herstel van kleine landschapselementen en erfbeplantingen en het stimuleren van grondgebonden landbouw (akkerproducten) op de essen en kampen. Er wordt aandacht gegeven aan de ontwikkeling van de Linderbeek, ten behoeve van het beeksysteem van de Regge (retentie hoge piekafvoeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0010.png"

Figuur 2 - 3 uitsnede kaart Landschapsontwikkelingsplan Twenterand.

Het landschap heeft historische kwaliteiten waarbij het kopjeslandschap minder gaaf is dan rond Den Ham. Het accent ligt op herstel van de karakteristieken van het oude cultuurlandschap waarbij de kleinschalige variatie tot uitdrukking moet komen. De Hallerhoek kent ten noorden van Den Ham een hoge mate van dichtheid. Ten westen en zuiden is er sprake van een grootschaliger beeld. De ondergrond van kleine hoge koppen en natte lage delen levert een diversiteit in landschappelijke structuren op, vooral te zien door de variërende kavelgrootte en de verspreide landschapselementen. Er moet ingezet worden op behoud en herstel van de kleinschalige structuur langs randen (van esjes).

Archeologische inventarisatie, verwachtings- en beleidsadvieskaart

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Twenterand iseen archeologische inventarisatie gedaan en vervolgens een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld. Op de verwachtingskaart staan naast de reeds bekende archeologische waarden ook de te verwachte archeologische waarden. Hiermee wordt een beeld verkregen waar archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig kunnen zijn. Door aan de verwachtingskaart beleidsadviezen te koppelen ontstaan een kaart die gebruikt zal worden om een archeologisch beleid te kunnen voeren. De gemeente kiest hierbij om haar archeologiebeleid aan te laten sluiten bij de provinciale richtlijnen, waarbij de door de provincie gehanteerde minimumoppervlaktes en verstoringsdieptes zijn overgenomen.

2.6.4 Conclusie gemeentelijk beleid Twenterand

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het gebied rondom de Regge, deelgebied Eerderhooilanden wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan is in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Op basis van geldende wetgeving en beleid is de opgave voor het gebied rondom de Regge, meer specifiek deelgebied Eerderhooilanden bepaald. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het deelgebied te behalen.

3.1 Huidige situatie van het plangebied

Het Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggebied" ligt in twee zeer verschillende landschappen: in het rivierengebied (uiterwaarden van de Vecht en de Beneden-Regge) en in de hogere zandgronden (Boswachterij Ommen, Beerze, het landgoed Eerde en de Archemer- en Lemelerberg). De bodem van de hogere zandgronden is van oorsprong zuur en voedselarm, langs Vecht en Regge komen voedselrijkere bodemtypes voor. Tezamen vormt het een afwisselend, kleinschalig landschap.

De Regge is een kleine laaglandrivier. Langs de Regge bevinden zich oude meanders in verschillende stadia van verlanding, rivierduinen, natte en droge schraalgraslanden (waaronder stroomdalgraslanden), ruigten, struwelen gedomineerd door sleedoorn, heiderestanten met jeneverbesstruweel en loofbos. Het dekzandgebied is een groot complex van naald- en loofbossen, heiden, stuifzanden en vennen.

De Regge is opgedeeld in de Boven-, Midden- en Beneden-Regge. De Boven-Regge begint in Diepenheim nabij Huize Westerflier. Ter plaatse van de instroom van de Eksosche Aa bij Enter (genaamd de Wisselmaat) gaat de Boven-Regge over in de Midden-Regge. De Midden-Regge gaat ter hoogte van stuw Hancate over op de Beneden-Regge. Het gebied Regge-Eerderhooilanden ligt langs het meest benedenstrooms gelegen deel van de Regge, ook wel Beneden-Regge genoemd. De Beneden-Regge mondt uit in de Vecht, nabij Ommen. De Beneden-Regge staat onder invloed van de stuw bij Vilsteren die net benedenstrooms van het uitstroompunt van de Regge in de Vecht aanwezig is. De plek waar de Regge uitmondt in de Vecht is landschappelijk een bijzondere, twee kronkelende rivieren die hier in het licht glooiende landschap van het Vechtdal tegen de achtergrond van de met bossen begroeide rivierduinen samenvloeien.

Het open rivierenlandschap kent een groot contrast met de dichte randen van de bossen en landgoederen, die op sommige plekken het rivierenlandschap begrenzen. De bosgebieden worden afgewisseld door heide, landbouwpercelen en plaatselijke zandverstuivingen. Aan de rand van de bosgebieden, op de overgang naar de lager gelegen rivier, liggen strategisch de landgoederen, havenzathen en buitenplaatsen, zoals Archem en Eerde.

Het stuwwallencomplex van de Lemelerberg en de Archemerberg torent hoog boven de omgeving uit en vormt met zijn beboste flanken een niet te missen landschappelijk fenomeen. Ze bestaan uit gestuwde rivierzanden en dekzanden met grote open heide gebieden, afgewisseld met bos. Op de Lemelerberg en Archemerberg bevinden zich enkele bronnen. Vanwege de samenstelling van de ondergrond die uit zand en grind bestaat, verdwijnt het bronwater vrijwel direct weer in de bodem.

3.2 Huidige planologische situatie

Het plangebied ligt in twee verschillende gemeenten, Ommen en Twenterand. De verschillende geldende planologische regelingen worden hieronder beschreven.

a. Gemeente Ommen: wijzigingsplan “Buitengebied, wijzigingsplan Beneden-Regge, deelgebied Archem-Eerderhooilanden” (2010)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0012.png"

Figuur 3-1 Uitsnede verbeelding Wijzigingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De volgende - globaal beschreven - bestemmingen zijn relevant:

Enkelbestemming Agrarische doeleinden

Gronden met deze bestemming zijn in hoofdzaak bedoeld voor agrarisch grondgebruik, waarbij de bescherming van het landschap daaraan ondergeschikt is.

Enkelbestemming Natuur

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor natuurdoeleinden en bescherming van natuurlijke en landschappelijke waarden.

Enkelbestemming Water

Deze bestemming geldt voor de rivier de Regge.

Dubbelbestemming Agrarisch gebied met landschappelijke waarden

Gronden binnen deze dubbelbestemming zijn agrarisch van aard met in achtneming van de in dit gebied voorkomende landschappelijke waarden, cultuurhistorisch waardevolle elementen en natuurwaarden.

Dubbelbestemming Rivieroevers met natuurwaarden

Het winterbed van de rivier de Regge ligt in de zone 'Rivieroevers met natuurwaarden'. Ingrepen in dit gebied mogen niet leiden tot een verhoging van het overstromingsrisico. Er is ruimte voor het behoud en ontwikkeling van natuurwaarden. Intensieve veehouderij en nieuwvestiging van agrarische bedrijven is niet toegestaan. Uitbreiding van bestaande grondgebonden agrarische bedrijven kan, mits de rivier voldoende ruimte houdt en rekening gehouden wordt met de aanwezige landschappelijke en natuurwaarden.

Dubbelbestemming Natuurgebied met recreatieve waarden

Gronden binnen deze bestemming bestaan uit de aanwezige grote natuur- en bosgebieden. Centraal staat het behoud en herstel van natuurwaarden en het behoud van de recreatieve functies. Uitbreiding van bestaande verblijfsrecreatieve terreinen en nieuwvestiging van verblijfs- of dagrecreatieve bedrijven vindt uitsluitend plaats door middel van een provinciaal inpassingsplanprocedure met een integrale belangenafweging.

Dubbelbestemming primair Waterstaatsdoeleinden

Deze bestemming is van belang in het kader van waterstaatsdoeleinden langs de rivier de Beneden-Regge: een deel van de omliggende gronden heeft een waterkerende en -bergende functie. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

b. Gemeente Ommen " Buitengebied, herziening 2013-2" (2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0013.png"

Figuur 3-2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan

In dit gebied gelden de - globaal beschreven - volgende bestemmingen:

Enkelbestemming Natuur

Gronden met deze bestemming zijn bedoeld voor het behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapswaarden, mede in de vorm van bossen, kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen, recreatief medegebruik, multifunctionele bosbouw; instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen met bijbehorende waterhuiskundige voorzieningen, tijdelijke waterberging en (agrarisch) natuurbeheer.

Dubbelbestemming Waarde - Agrarisch gebied met landschappelijke waarden

Deze dubbelbestemming ziet mede op de in het gebied voorkomende en specifiek beschreven landschappelijke waarden en cultuurhistorisch waardevolle elementen.

Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologische verwachting 1 en Waarde - Landgoed

Deze bestemmingen gelden voor de bescherming van mogelijke archeologische waarden in de bodem en de instandhouding en het samenhangende beheer van de landgoederen.

c. Gemeente Twenterand, bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0014.png"

Figuur 3-3 uitsnede verbeelding bestemmingsplan Twenterand 

De volgende - globaal beschreven - bestemmingen gelden in dit deel van het plangebied:

Agrarisch gebied met landschapswaarden

Deze gronden zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, watergangen en ook voor de bescherming en versterking van de landschapswaarden, die op een aparte kaart zijn aangegeven.

Water voor natuur en landbouw

Deze gronden zijn bestemd voor waterberging en waerhuishouding, recreatief medegebruik in de vorm van extensieve recreatie en natuurontwikkeling.

3.3 Gebiedsopgave

3.3.1 Opgaven beheerplan

Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” is aangewezen voor de volgende habitattypen en –soorten, waarvan de prioritaire soorten met een asterisk zijn aangeduid:

H2310 Stuifzandheiden met struikhei
H2330 Zandverstuivingen
H3160 Zure vennen
H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden)
H4030 Droge heiden
H5130 Jeneverbesstruwelen
H6120 *Stroomdalgraslanden
H6230 *Heischrale graslanden
H6430A Ruigten en zomen
H7110B *Actieve hoogvenen (heideveentjes)
H7120 Herstellende hoogvenen
H7140 Overgangs- en trilvenen (trilvenen)
H7150 Pioniervegetaties met snavelbiezen
H9120 Beuken-eikenbossen met hulst
H9190 Oude eikenbossen
H91E0 *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen)
H1134 Bittervoorn
H1145 Grote modderkruiper
H1149 Kleine modderkruiper
H1163 Rivierdonderpad
H1166 Kamsalamander
H1614 Kruipend moerasscherm

In het (ontwerp-)wijzigingsbesluit van 23 februari 2018 worden de volgende habitattypen en -soorten hieraan toegevoegd:

H2320 Binnenlandse kraaiheibegroeiingen
H3130 Zwakgebufferde vennen
H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden
H3260B Beken en rivieren met waterplanten (grote fonteinkruiden)
H91F0 Droge hardhoutooibossen Hieronder worden de specifieke opgaven voor het behoud en de uitbreiding van de habitattypen en –soorten voor het deelgebied Eerderhooilanden uitgewerkt.

Voor het deelgebied gelden de volgende opgaven:
afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0015.png"

Voor het deelgebied Eerderhooilanden gelden vanuit het Natura 2000-beheerplan dus specifieke opgaven voor behoud en uitbreiding van stroomdalgraslanden en beekbegeleidende bossen (ook wel vochtige alluviale bossen genoemd) en behoud en uitbreiding van leefgebied van kamsalamander, kleine modderkruiper, rivierdonderpad en grote modderkruiper. Naast deze soorten zijn ook andere habitattypen en soorten beschreven die profiteren van de Natura 2000maatregelen.

3.3.2 Opgaven Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. De Kaderrichtlijn heeft tot doel het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand in alle wateren.
Het benedengebied van de Hammerwetering is een KRW-waterloop en is aangemerkt als watertype R5. Voor dit type geldt het streefbeeld “een permanent watervoerende beek, zwak stromend en in droge zomers mogelijk stagnant”. Hydromorfologische referentiewaarden zijn voor stroomsnelheid 0,10 tot 0,50 meter per seconde en lage en hoge afvoeren van 0,02 tot 3,0 m3 per seconde. De benedenloop (laatste 1,5 km) moet vispasseerbaar zijn en biedt paaiplaatsen voor onder meer kwabaal. (KRW-factsheet. NL05 Hammerwetering, 14-09-2015).

De gestelde KRW-doelen worden bereikt door de omvorming van de Hammerwetering tot natuurstroom. De waterbergende functie in het plangebied blijft behouden.

3.4 Beschrijving Inrichtingsplan

De maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan (zie bijlage 2) en de KRW-opgave zijn verwerkt in het Inrichtingsplan deelgebied Eerderhooilanden (zie bijlage 1)

Het Inrichtingsplan heeft tot doel de Natura 2000 in combinatie met overige opgaven, uit te werken naar concrete maatregelen en een definitief ontwerp.

Het Inrichtingsplan dient als basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren ten behoeve van afspraken met betrekking tot grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

Het Inrichtingsplan bestaat uit een rapport met bijlagen In de volgende afbeeldingen is het voorlopige ontwerp van de maatregelen te zien. Deze kaarten zijn ook apart als bijlage bij de regels gevoegd.

Voor het deelgebied Eerderhooilanden zijn inrichtingsmaatregelen geformuleerd. Zoals in Hoofdstuk 1 al is aangegeven, zijn voor deelgebied Eerde geen maatregelen opgesteld, omdat dit niet nodig is gebleken.

De maatregelen in deelgebied Eerderhooilanden geven invulling aan diverse instandhoudingsdoelen. Het gebied bevat een beekdalsysteem, met de Eerderveldbeek, dat hydrologisch hersteld wordt met een natuurlijke dynamiek, vernatting van de omliggende hooilanden en diversiteit aan standplaatsen en leefgebied voor habitatsoorten. De Eerderhooilanden hebben als voordeel dat de gronden door extensief beheer relatief voedselarm zijn (fosfaatrijke laag merendeel beperkt tot 20 cm diep) en dat het beekdal onder invloed staat van gebufferd water aangerijkt met ijzer. Door toevoer van grondwater wordt een groot deel van het fosfaat gebonden en blijft het systeem relatief voedselarm. Binnen de Eerderhooilanden is ruimte voor uitbreiding van beekbegeleidende bossen en stroomdalgraslanden op de hogere terreindelen die relatief voedselarm zijn. Het beekdal biedt ook ruimte voor behoud, verbetering en uitbreiding van geschikt leefgebied voor habitatsoorten zoals grote modderkruiper, kamsalamander, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, kruipend moerasscherm en bittervoorn in relatie met bovenstroomse leefgebieden binnen het Natura 2000-gebied Vecht- en Beneden-Regge. In onderstaande afbeelding is de maatregelenkaart voor het deelgebied Eerderhooilanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0016.png"

Figuur 3.4 Maatregelenkaart Eerderhooilanden (bron: Inrichtingsplan), zie ook bijlage 1 bij de regels voor een grotere versie.

De voorgestelde maatregelen in deelgebied Eerderhooilanden leiden ook tot herstel van het rivierdallandschap, waarbij waardevolle landschapselementen zoals de bestaande houtopstanden, knotwilgen en grote eiken worden behouden. De natuurstroom die van oudsher door de Eerderhooilanden meanderde, wordt hersteld, evenals het microreliëf dat van oudsher duidelijker aanwezig was. De ontwateringssloten die haaks op de natuurstroom lagen worden weliswaar gedempt of vergraven tot slenk, maar deze karakteristieke cultuurhistorische perceelgrenzen blijven zichtbaar door ontwikkeling van beekbegeleidend bos (houtsingels). De hoger gelegen oude stroomrug ten zuiden van de Eerderhooilanden wordt gedeeltelijk weer zichtbaar gemaakt, met behoud van enkele karakteristieke eiken en de houtwal op de rand van de stroomrug. Vanaf de wandelpaden langs het gebied en het pad dat Eerderhooilanden kruist, blijft het gebied met haar veelzijdigheid beleefbaar voor de recreant, waarbij niet alleen oog is voor natuur en landschap, maar ook voor het kasteel. Zichtlijnen op het kasteel en behoud van het dijkje in het verlengde van het Grand Canal blijven behouden.

Er is een maatregelenpakket samengesteld, dat met name is gericht op het herstel van hydrologie, op maatregel M21 na, deze ziet op beheer en inrichting. In onderstaande tabel zijn de inrichtingsmaatregelen weergegeven en onder de tabel worden deze kort toegelicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0017.png"

De beekloop weer natuurlijk vorm geven
De Hammerwetering wordt in de Eerderhooilanden vervangen door een natuurlijke beekloop en gaat zoveel mogelijk weer stromen door de oorspronkelijke bedding gebaseerd op basis van de cultuurhistorische kaarten en hoogtekaarten. Dit betekent dat de historische loop van de Eerderveldbeek wordt hersteld (natuurstroom). De bestaande Eerderveldbeek wordt ook verondiept. De huidige Hammerwetering wordt volledig gedempt en de kades worden verwijderd.

Om ongewenste overstroming in het landbouwgebied zuidelijk van de Eerderhooilanden via de Beneden Oude Wetering te voorkomen wordt het maaiveld langs de plangrens opgehoogd.

Benedenstrooms bij de monding in de Regge wordt een cascade gerealiseerd die vispasseerbaar is. Twee voordes in de natuurstroom maken het beekdal voor beheer en onderhoudsvoertuigen passeerbaar waarbij de voertuigen over een (semi)verharde bodem het water passeren. Wandelaars kunnen bij de oostelijke voorde het dal met droge voeten passeren via een reeks stapstenen uit bijvoorbeeld betonnen pilaren.

Dynamische ruimte voor stroomdalgraslanden
De hoger gelegen delen in de Eerderhooilanden nabij de Regge en de hogere dekzandrug zuidelijk van de natuurstroom zijn geschikt voor ontwikkeling van stroomdalgraslanden. De hoogste potenties liggen naar verwachting op de hoger gelegen dekzandrug waar loofbos aanwezig is en extensief beheerde graslanden.

Door maatregelen bij de hooggelegen structuurrijke dekzandrug (o.a. graszode verwijderen), het ophogen van intensieve graslanden en het lokaal ontzoden van extensiever hogergelegen delen ontstaan gevarieerde ontwikkellocaties voor stroomdalgraslanden met in meer en mindere mate invloed van de Regge. De variatie in overstromingsfrequentie zal een variatie in dynamiek van erosie en zandafzetting en vegetatieontwikkeling geven.

Ontwikkeling van beekbegeleidende bossen in cultuurhistorisch landschap
Aanvullend op de aanwezige beekbegeleidende bosstrook aan de noordwestrand van het deelgebied vindt uitbreiding plaats van beekbegeleidende bossen waaronder vogelkers-essenbos. Een deel van het bestaande bos zal hiervoor worden gekapt. Verder wordt dit gecombineerd met de cultuurhistorische grenzen waar elzen- en wilgensingels hebben gestaan. Door de natte ontwikkellocaties in met name in de winter en het voorjaar niet meer te maaien en te begrazen, zullen hier in 5 tot 10 jaar jonge elzen en wilgen ontwikkelen. Opslag van wilgen, populieren en elzen vindt van nature plaats op natte locaties die regelmatig overstromen en in het voorjaar hoge grondwaterstanden hebben. Opslag van elzen vindt nu al spontaan plaats bij de Regge ter hoogte van het Reggeherstelproject. Om de ontwikkeling bij dichte graszoden te versnellen kan frezen toegepast worden.

Kansen voor de ontwikkeling van dotterbloemgraslanden, vochtige hooilanden en natteschraallanden
Voor het hydrologisch herstel van het dotterbloemgrasland worden de aanwezige drainerende poelen nabij de standplaatsen van het dotterbloemgrasland relict gedempt en de ontwateringssloten gedempt en/of vergraven tot slenk/ondiepe laagte. Omliggende watergangen worden gedempt of krijgen drempels, om stuwing te bereiken. Lager gelegen delen van het beekdal, rondom de natuurstroom, worden natuurtechnisch ontgraven. Door de maatregelen komt de grondwaterstand net onder het maaiveld te liggen; verwijdering van de graszode of ontgronding tot 20 cm zorgt voor een stijging, waarbij deze mogelijk op enkele locaties in het suboptimaal bereik van dotterbloemgraslanden terecht komt.

Kansen voor moerasvegetaties, ruigten en zomen (moerasspirea) en grote zeggenvegetaties en uitbreiding potentieel leefgebied grote modderkruiper en kamsalamander
De diverse aanwezige laagtes, plassen, poelen, de omgevormde strakke watergangen naar ondiepe slenken en de extra plassen en poelen betekenen een uitbreiding van moerasvegetaties met grote zeggenvegetaties en ruigten en zomen met moerasspirea en valeriaan. Dit biedt geschikt leefgebied voorde potentiële soorten grote modderkruiper en de kamsalamander. Deze geïsoleerde waterpartijen liggen in meer of mindere mate onder invloed van overstroming van de Regge en de natuurstroom. Zodoende ontstaat een grotere diversiteit aan standplaatsen voor vegetatieontwikkeling en leefgebieden onder verschillende omstandigheden.

Beheer en recreatie

Een groot deel van Eerderhooilanden is afhankelijk van hooilandbeheer dat door lokale agrariërs/de huidige pachters uitgevoerd kan worden. Hierover gaat Natuurmonumenten nadere afspraken maken met de betreffende agrariërs/pachters.

In de huidige situatie kruist het Reggepad de Eerderhooilanden. Deze route wordt vanwege de uitvoering van de Natura 2000-maatregelen verlegd naar het oosten. Het pad sluit aan op het bestaande bospad aan de noordzijde en het pad aan de zuidzijde op de dekzandrug. De oostelijke voorde maakt deel uit van de wandelroute; wandelaars kunnen hier het beekdal met droge voeten passeren via een reeks stapstenen. Het wandelpad doorkruist verschillende landschapseenheden en biedt wandelaars een mooi uitzicht op het kasteel. Natuurmonumenten is voornemens een uitkijkpunt te realiseren aan de noordelijke rand van de Eerderhooilanden, nabij de wandelroute langs de bosrand.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0018.png"

Figuur 3 - 5 nieuwe wandelroute door het beekdal.

KRW

Met de omvorming van de Hammerwetering tot een natuurstroom wordt een overwegend natuurlijk slingerende, langzaam stromende en vispasseerbare beek gerealiseerd. De natuurlijke beekdalvegetatie zorgt voor een betere biotische en abiotische waterkwaliteit. Dit is conform de doelstelling van de KRW.

3.5 Conclusie inhoud Inpassingsplan

Samenvattend worden de gronden in dit PIP gebruikt voor het behalen en borgen van de Natura 2000-doelen en KRW-doeleinden. De gronden binnen het plangebied krijgen daarom een natuurbestemming, om de uitvoering van de beschreven maatregelen mogelijk te maken en de instandhouding van de gerealiseerde maatregelen te waarborgen. Het gaat om gronden, waarop 'nieuwe' natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken, maar ook om gronden waar de bestaande natuurbestemming aangepast moet worden. De bestaande natuurbestemming laat namelijk nog bepaalde activiteiten toe, waardoor eventueel uitgevoerde natuurmaatregelen weer ongedaan kunnen worden gemaakt.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel andere bouwwerken ten dienste van de bestemming tot 3 meter hoog (voor terreinafscheidingen maximaal 2 meter hoog). Ook wordt de bouw van 1 uitkijktoren mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Overige ruimtelijke beleidsaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een provinciaal inpassingsplan moet worden nagegaan of het plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Figuur 4.1 geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0019.png"

Figuur 4.1. Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurd in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.

M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast de natuurherstelmaatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de ruimtelijke plannen. Als dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha. Noot: de Raad van State heeft in een uitspraak aangegeven dat het bij ontginning niet alleen om dagbouwmijnen gaat, maar om alle doelen voor de ontginning;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha. Noot: de Raad van State heeft in een uitspraak aangegeven dat het bij ontginning niet alleen om dagbouwmijnen gaat, maar om alle doelen voor de ontginning;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Als wordt voldaan aan de genoemde grenswaarden geldt een m.e.r.(beoordelings)plicht. Als de drempelwaarden niet woren overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
artikel 7.2a Wet milieubeheer en artikel 2.7 Wet natuurbescherming
De maatregelen die in dit PIP mogelijk worden gemaakt, houden grotendeels verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Hiervoor is geen passende beoordeling nodig. De aanleg van voordes zijn inherent aan de inrichtingsmaatregelen; gronden moeten beheerd worden en dus bereikbaar zijn. De aanleg van een wandelpad (struinpad) zorgt niet voor een zodanig invloed dat hiervoor een passende beoordeling nodig is. Bovendien is een verlegging van het huidige wandelpad nodig voor de uitvoering van de maatregelen.

Besluit milieueffectrapportage: ontgrondingen en functiewijziging gronden

(C16.1 en D16)
Binnen het plangebied wordt grond vergraven met een oppervlakte ca 11,7 ha. Hierdoor is er sprake van een - vormvrije - m.e.r.(beoordelings)plicht.

(D9)
Binnen het plangebied is sprake van functiewijziging met een oppervlakte van ca. 44 ha, ruim onder de drempelwaarde van 125 ha. Hierdoor is er sprake van een - vormvrije - m.e.r.(beoordelings)plicht.

(D27)
Binnen het plangebied is ca 2 ha bomenkap voorzien. De desbetreffende gronden hebben in de vigerende bestemmingsplannen al een natuurbestemming, zodat geen sprake is van een bestemmingswijziging. Hierdoor is er voor dit onderdeel geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht.

De voorgenomen activiteit in het plangebied omvat het ontgraven van een oppervlakte van minder dan 12,5 ha en een functiewijziging van minder dan 125 ha. In de aanmeldnotitie "Vormvrije m.e.r.-beoordeling Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggegebied", deelgebied Eerderhooilanden, is nagegaan of sprake is van mogelijk belangrijk nadelige gevolgen van de ontgrondingen en functiewijziging voor het milieu. Hierbij wordt ook naar de samenhang met eventuele andere projecten in de omgeving gekeken. De notitie is bijgevoegd in bijlage 4 bij deze toelichting.

Conclusie
Uit de aanmeldnotitie en de milieuonderzoeken blijkt dat er geen of zeer beperkte milieugevolgen zijn. Mogelijke negatieve effecten worden voorkomen doordat in de planregels is opgenomen dat gewerkt moet worden volgens een ecologisch werkprotocol. De aannemer wordt verplicht om tijdens de uitvoering (aanlegfase) te werken volgens dit protocol. Het doorlopen van een milieueffectrapportage is niet nodig.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader
In de regio IJsselland hebben negen gemeenten en twee waterschappen samengewerkt om een nota bodembeheer op te stellen. De gemeente Ommen maakt deel uit van dit samenwerkingsverband.

Het beleid is zodanig afgewogen dat binnen de samenwerkende gemeenten en waterschappen milieuhygiënisch verantwoord met grondstromen wordt omgegaan. Het beleid zoals beschreven in de nota bodembeheer is uitsluitend van toepassing binnen de deelnemende gemeenten en waterschappen.

In het beleid is de actuele kwaliteit van de bodem vastgelegd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de bovenste halve meter en de onderliggende bodem tot 1,5 m diepte. In veel gevallen kan voor het afvoeren van overtollige grond de kwaliteit worden aangetoond met de kaart, zonder dat een bodemonderzoek of partijkeuring nodig is.

Voor het toepassen van grond geldt dat naar zowel de kwaliteit van de ontvangende bodem als de bodemfunctie van het gebied wordt gekeken. Toepassen mag als de kwaliteit ten minste gelijk is aan de kwaliteit van de ontvangende bodem en past bij de functie van de bodem (schoonste telt). Schoner mag uiteraard altijd.

Bodemkwaliteit en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Voor het deelgebied Eerderhooilanden is een vooronderzoek bodem uitgevoerd. Het doel van het vooronderzoek (historisch bodemonderzoek) is het verzamelen van informatie, zodat inzicht wordt verkregen in het risico op het aantreffen van ernstige bodemverontreiniging die van invloed is op de werkzaamheden binnen het projectgebied. Het vooronderzoek is toegevoegd als bijlage 5 van de toelichting.

Voor het gebied is een bodemkwaliteitskaart van toepassing. Door het ontbreken van verdachte locaties en bekende gevallen van bodemverontreiniging is grondverzet op basis van de Nota bodembeheer mogelijk.

Er vindt beperkt uitwisseling van grond plaats tussen dit deelgebied en het deelgebied Giethmen, verder noordelijk langs de Regge. Tussen de gebieden wordt gewerkt met een gesloten grondbalans. Er wordt geen grond van buiten aangevoerd of naar buiten afgevoerd.

Aanbevolen wordt om het grondverzet uit te voeren op basis van de beschikbare bodemkwaliteitskaarten en nota’s bodembeheer.

Aanvullende notitie
Voor deelgebied Eerderhooilanden is een notitie gemaakt voor aanvullend bodemchemisch onderzoek en een voorstel voor de te nemen maatregelen, zie bijlage 6. Nader bodemchemisch onderzoek is nodig om te kunnen beoordelen in hoeverre er sprake is van voedselrijkdom, in hoeverre dit de ontwikkeling van de gewenste doeltypen beïnvloed en welke maatregelen hiervoor nodig zijn. Maatregelen zijn onder andere ontgraving, verschraling door uitmijnen en hooilandbeheer.

Conclusie
Voor de maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. De maatregelen zijn uitgewerkt op basis van de resultaten uit de notitie en verwerkt in het Inrichtingsplan, zie bijlage 1.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de Veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Voor het gebied rondom de Regge is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied. Figuur 4.2. geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0020.png"

Figuur 4.2. Risicokaart Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” (Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen
Uit de kaart blijkt dat de er geen risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied zijn. Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. De voorgenomen ontwikkeling/maatregelen die nodig zijn in het kader van de PAS en voor het behoud en versterken van de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000-gebied liggen buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn.

Transport gevaarlijke stoffen
Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is het vervoer over de weg en over het spoor van belang. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De provinciale wegen aan de buitengrenzen van het gebied Vecht en Beneden-Regge, de N348 en de N36, behoren tot het provinciaal routenetwerk transport gevaarlijke stoffen. Uit de Eindrapportage Basisnet weg (oktober 2009) blijkt dat over de genoemde wegen slechts op beperkte schaal vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De gegevens in het Bijlagenrapport bij de eindrapportage laten zien dat de PR 10-6-contour in geen geval buiten de weg ligt en het groepsrisico in alle gevallen meer dan een factor 10 onder de oriëntatiewaarde.

Zowel wat betreft het groepsrisico als wat betreft het plaatsgebonden risico zijn er geen knelpunten. Ook uit het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het tracébesluit omleiding N34/N36 Ommen blijkt, dat zowel in de huidige situatie als in de toekomst de PR 10-6-contour niet buiten de weg ligt en het groepsrisico in alle gevallen ver onder de oriëntatiewaarde is gelegen.

Aangezien er geen sprake is van een PR 10-6-contour buiten de wegen en het voorliggende inpassingsplan geen relevante toename van personendichtheden mogelijk maakt die leiden tot toename van het groepsrisico, vormt het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering voor de uitvoering van het provinciaal inpassingsplan .

In de eindrapportage Basisnet Spoor is voor het traject Zwolle-aansluiting Emmen en het traject Mariënberg-Almelo een beperkte ruimte gereserveerd voor vervoer van zeer brandbare vloeistoffen met een plafond van 500 vervoerseenheden (wagons) per jaar. Beide trajecten zijn niet aangewezen voor andere categorieën van gevaarlijke stoffen.

In het plangebied zijn geen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transporteren van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Buisleidingen
Op de risicokaart staan de planologisch relevante buisleidingen weergegeven. In de uitsnede van het plangebied is geen buisleiding aanwezig die binnen of in de directe omgeving van de Regge liggen.

Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.

Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.

Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Luchtkwaliteit en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden.

Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit provinciaal inpassingsplan zodoende van toepassing.

Ook kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant,sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen voor het realiseren van natuurdoelstellingen hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader
De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Figuur 4.3 geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom de Regge. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0021.png"

Figuur 4.3. Wav gebieden (in groen) in het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” in geel (Bron: Atlas van Overijssel)

Conclusie
De maatregelen die in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, invliegfunnels, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” ligt in de militaire laagvliegroute 10. Laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland. De laagvliegroutes zijn op vrijdag gesloten, behalve bij incidentele oefeningen.

Conclusie
De maatregelen in dit plan richten zich op het behoud en het versterken van natuurkwaliteiten. Deze natuurkwaliteiten zijn niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute. De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Radarverstoringsgebieden en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Na sluiting van de vliegbasis Twente heeft het Ministerie van Defensie ter plaatse een radarinstallatie (radarstation Twente) in gebruik gehouden. Daarnaast zijn de gemeenten Hardenberg en Ommen gelegen in de radarverstoringszone van de radarpost Nieuw Milligen. Om radarverstoring in deze gebieden te voorkomen gelden beperkingen binnen het plangebied voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken die hoger zijn dan 118 meter. De regelgeving betreffende de bouwbeperkingen binnen de radarverstoringsgebieden is vastgelegd in het wijzigingsbesluit op het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Omdat in het plangebied geen gebouwen en overige bouwwerken zijn toegestaan die hoger zijn dan 3 meter, voldoet het inpassingsplan aan het bepaalde in het Barro en Rarro.
Binnen het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” zijn geen gebouwen toegestaan. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maatregelen ten behoeve van het behoud en versterking van de natuur. Met deze maatregelen worden radarverstoringsgebieden niet aangetast.

Conclusie
Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.

Noflyzones en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'

De regels die van toepassing zijn staan in de Wet luchtvaart (artikel 5.3) en Regeling modelvliegen. Enkele voorbeelden uit de regeling zijn:

  • alleen bij daglicht en tot een maximale hoogte van 120 meter;
  • niet boven mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, wegen, spoorlijnen, industrie- en havengebieden;
  • drones verlenen voorrang aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen;
  • binnen laagvlieggebieden moet er iemand meekijken om u te waarschuwen voor luchtvaartuigen.

In het algemeen geldt dat het verboden is op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar (kunnen) worden gebracht.

Er kan altijd sprake zijn van tijdelijke verboden/beperkte gebieden in verband met bijvoorbeeld een evenement (zie "Temporary Airspace Restriction" op www.lvnl-ohd.nl).

Voor ongecontroleerde luchthavens geldt dat vluchten binnen een afstand van 3 km zijn toegestaan, mits geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven. Ook kan sprake zijn van gebieden die tijdelijk en uitzonderlijk worden gebruikt voor de start en landing van luchtvaartuigen; vliegen binnen een afstand van 3 km is toegestaan mits er geen bezwaar is bij de exploitant van dat terrein.

In Natura 2000-gebieden kunnen beperkingen gelden voor het vliegen met drones. Deze beperkingen kunnen per gebied verschillend zijn en worden opgenomen in een beheerplan en/of toegangsbeperkend besluit dat doorgaans door de provincie waar het gebied in ligt wordt vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0022.png"

Figuur 4 - no fly zones

In het plangebied zelf geldt geen directe beperking, omdat de zones niet over het plangebied liggen. In het provinciaal beleid is geregeld dat voor het landen en opstijgen in een Natura 2000-gebied (en de NNN) geen ontheffing wordt verleend.

Overige infrastructuur en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Tussen Zwolle-Dedemsvaart loopt een straalpad (Zwolle-Dedemsvaart), dat voor dit inpassingsplan niet relevant is. Een defensiestraalverbinding vanaf een mast op de Archemerberg is enige jaren geleden opgeheven. De mast is ook verwijderd.

Andere kabels en leidingen behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied zijn niet aanwezig.

Conclusie
Het voorliggende provinciaal inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende plan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk en beleidsmatig kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een provinciaal inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig ruimtelijk plan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Dit inpassingsplan zal tijdens ter inzage legging ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.

In het voorstadium heeft het waterschap al gereageerd op een concept versie van dit inpassingsplan. Het waterschap is trekker voor het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het inpassingsplan. Volgens het Inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor N2000 en de KRW. Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf (4.3).

4.3.3 Water en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak. Aansluitend worden de relevante waterhuishoudkundige aspecten behandeld.

Huidige situatie

Grondwater
De grondwaterstanden in het deelgebied Eerderhooilanden wordt overwegend bepaald door het waterpeil op de Regge en door grondwaterstromen (kwel) vanuit hoger gelegen gebied. In het voorjaar zijn de gemiddelde grondwaterstanden vrij hoog (0-20 tot 40cm –mv) om in de zomer ver uit te zakken naar dieper dan 75 cm onder het maaiveld. Het deelgebied laat vergelijkbare grondwaterstanden zien met duidelijk ruimtelijke verschillen. In het deelgebied is over het hele beekdal sprake van hoge voorjaarstanden van net onder het maaiveld (<0-10cm-mv).

Oppervlaktewater
De belangrijkste oppervlaktewateren die voor het plangebied van belang zijn is rivier de Regge en de Hammerwetering. Beide trajecten betreffen benedenlopen en worden ook Beneden-Regge en Hammerwetering genoemd. Verder zijn er kleinere waterlopen waaronder restanten van de Eerderveldbeek door de Eerderhooilanden

Overstromingsdynamiek
De overstromingsdynamiek van de omgeving wordt bepaald door de waterstanden op de Beneden-Regge en aanwezigheid van kades. Vanuit het Reggeherstelproject zijn in de loop der tijd kades verwijderd zoals bij Archem en Eerde waardoor weer overstroming plaatsvindt.

Hydrologische effecten

Verandering grondwaterhuishouding
De maatregelen aan het oppervlaktewatersysteem, Hammerwetering en Eerderveldbeek, hebben in het deelgebied Eerderhooilanden effecten op de grondwaterstanden. De gemiddelde grondwaterstanden over vrijwel het gehele deelgebied met 10 cm en 10 tot 25 cm worden verhoogd door de demping van de Hammerwetering en een ondiepe natuurstroom. Ook binnen het landgoed Eerde is sprake van een verhoging van de grondwaterstanden door de wijziging in het afwateringssysteem. De grootste waterstandsverhoging van 25-50 cm vindt plaats in het verondiepte deel van de Eerderveldbeek nabij de monding in de Regge.

De grondwaterstanden stijgen als gevolg van de hydrologische maatregelen. In het voorjaar is in de nieuwe situatie een groter areaal in het deelgebied met grondwaterstanden net onder het maaiveld ( 0-10 cm –mv en 10-20 cm-mv). In de zomerperiode zakt de gemiddelde laagste grondwaterstand in de nieuwe situatie minder diep weg (50-75 cm –mv).

Overstromingsdynamiek
Ten opzichte van de huidige situatie een groter deel van Eerderhooilanden eerder overstroomt 80 dagen/jaar). De verandering is met name in het oostelijk deel van het plangebied rond de natuurstroom.

Ten opzichte van de huidige situatie neemt de inundatie van de opgehoogde gronden ten behoeve van de stroomdalgraslanden af. De hoger gelegen zandkoppen overstromen net 1 x per 10 jaar. De maaiveldverhoging en/of smalle kade ( hoogte 5,72 m +NAP langs de zuidelijke plangrens in het dal van de Beneden Oude Wetering voorkomt overstroming van het landbouwgebied zuidelijk van de Eerderhooilanden. Langs de Regge zuidelijk van de brug Archem ligt een weg op een kade waardoor vanuit de Regge geen overstroming plaats vindt. Op de percelen ten noorden van deelgebied Eerderhooilanden treedt gezien de hoogteligging geen inundatie op.

Kaderrichtlijn Water

Het benedengebied van de Hammerwetering is een KRW-waterloop en is aangemerkt als watertype R5. Voor dit type geldt het streefbeeld “een permanent watervoerende beek, zwak stromend en in droge zomers mogelijk stagnant”. Hydromorfologische referentiewaarden zijn voor stroomsnelheid 0,10 tot 0,50 meter per seconde en lage en hoge afvoeren van 0,02 tot 3,0 m3 per seconde. De benedenloop (laatste 1,5 km) moet vispasseerbaar zijn en biedt paaiplaatsen voor onder meer kwabaal. (KRW-factsheet. NL05 Hammerwetering, 14-09-2015).

Toets Inrichtingsplan aan Waterbelangen

In het Inrichtingsplan is beschreven op welke wijze de maatregelen bijdragen aan de realisatie van de wettelijke doelen en de gebiedsopgaven vanuit Natura 2000 en de KRW.

Het Inrichtingsplan draagt in bijzondere mate bij aan het realiseren van de doelen in het kader van Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggegebied", onder andere het ontwikkelen van stroomdalgraslanden, en de ontwikkeling van beschermde soorten in het kader van het NatuurNetwerk Nederland. Het Inrichtingsplan heeft geen negatieve effecten op beschermde habitattypen en -habitatsoorten en beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.

De gestelde KRW-doelen worden bereikt door de omvorming van de Hammerwetering tot natuurstroom. De waterbergende functie in het plangebied blijft behouden.

Ten aanzien van de watertoets is het met name van belang dat de waterbelangen op een juiste manier meegenomen zijn in de besluitvorming. Uit de digitale watertoets blijkt dat het vooral van belang is hoe omgegaan wordt met een eventuele toename van het verharde oppervlak en of bestaande waterbelangen (oppervlaktewater, grondwater) niet worden geschaad. Dit inpassingsplan stelt geen toename van het verharde oppervlak voor en zorgt er door middel van enkele maatregelen voor dat de omstandigheden in en rond het gebied worden verbeterd.

4.3.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het Inrichtingsplan stelt vele maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit provinciaal inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.
Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

De verbodsbepalingen in de Wnb zijn niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een instandhoudingsmaatregel. Ook gelden de verbodsbepalingen niet voor handelingen die zijn beschreven in en worden verricht overeenkomstig een beheerplan.

De herstelmaatregelen zijn in het beheerplan opgenomen als instandhoudingsmaatregelen (Provincie Overijssel, 2016). Dit de maatregelen zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht bij een overtreding van verbodsbepalingen. Wel is de zorgplicht (Wnb, artikel 1.11) van toepassing op de werkzaamheden.

4.4.2 Ecologie en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'

Voor het Inrichtingsplan is een Natuurtoets Natuurontwikkeling Regge: deelgebieden Giethmen-Dalmsholte en Archem - Eerde, uitgevoerd, zie bijlage 8. Deze natuurtoets omvat meer deelgebieden. In deze paragraaf wordt enkel het deelgebied Eerderhooilanden uitgelicht.

Soortenbescherming
In het plangebied zijn diverse (beschermde) diersoorten waargenomen. In verband daarmee worden in de natuurtoets de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:

Vogels 

Er is vervolgonderzoek nodig naar de aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten van buizerd/sperwer in deelgebied Eerderhooilanden, vanwege de boskap die daar is gepland. Effecten op overige broedvogels zijn te voorkomen wanneer er wordt gewerkt buiten het broedseizoen en onder ecologische begeleiding. Theoretisch loopt deze broedperiode van 15 maart t/m 15 juli, maar kent in feite geen standaardperiode. Voor de wet is van belang of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. Voor aanvang van de werkzaamheden moet daarom altijd op broedgevallen gecontroleerd worden.

Grondgebonden zoogdieren

De aanwezigheid en eventuele gevolgen voor dassenburchten moet nader worden onderzocht. Ook is nader onderzoek nodig naar de eventuele aanwezigheid van de waterspitsmuis. Verbodsovertredingen ten aanzien van overige grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht.

Om negatieve effecten voor de otter te voorkomen (er zijn spraints van de otter aangetroffen boven- en benedenstrooms van het plangebied) moeten de volgende maatregelen worden genomen.

  • Voorafgaand aan werkzaamheden locatie controleren op mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen of dieren;
  • Werkzaamheden rustig opbouwen zodat aanwezige dieren tijdelijk en/of op tijd een ander onderkomen kunnen vinden;
  • Bij aantreffen van verblijfplaatsen worden deze ontzien en werkzaamheden buiten gevoelige periode voortgezet (in overleg met de ecoloog).

Vleermuizen

Nader onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van verblijfplaatsen in deelgebied Eerderhooilanden in verband met de geplande boskap.

Amfibieën 

Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het voorkomen van de poelkikker. Er mogen er geen poelen worden gedempt in de voortplantingsperiode die loopt van 15 maart tot 15 september.

Reptielen 

Om negatieve effecten op de ringslang te voorkomen moeten tijdens de uitvoering de volgende maatregelen worden genomen;

  • Voorafgaand aan werkzaamheden de locatie controleren op mogelijke aanwezigheid van broeihopen (kunnen dienen als voorplantingsplaats en/of overwinteringsplaats);
  • Werkzaamheden rustig opbouwen zodat aanwezige dieren tijdelijk en/of op tijd een ander onderkomen kunnen vinden;
  • Bij aantreffen van broeihopen worden deze afgezet en ontzien.

Vissen

Het voorkomen en gebruik van het deelgebied Eerderhooilanden door de grote modderkruiper is onvoldoende inzichtelijk. Daarom wordt nader onderzoek aanbevolen voor de potentiële leefgebieden binnen het gebied.

Gebiedsbescherming
Binnen het plangebied komen de volgende habitattypen voor, dan wel is het gebied daarvoor geschikt:

H91E0 -Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) 
De beoogde maatregelen hebben tot doel om de abiotische omstandigheden voor vochtige alluviale bossen te verbeteren. De maatregelen worden als positief beoordeeld.

H9120 - Beuken-eikenbossen met hulst 
Inundatie reikt in de toekomstige situatie niet tot het habitattype beuken-eikenbossen met hulst. Ook heeft de toename van de grondwaterstand geen negatieve effecten op het habitattype. Verlies van oppervlak is uitgesloten.

Daarnaast komen de volgende habitatsoorten voor:

H1166 - kamsalamander
De werkzaamheden leiden binnen het plangebied niet tot verstoring van de kamsalander, aangezien de soort niet binnen het plangebied voorkomt. Het plangebied is wel potentieel leefgebied van de kamsalamander waardoor het dempen van poelen en het toenemen van inundatie een negatief effect op potentieel leefgebied van de kamsalamander heeft. Echter worden nieuwe poelen gecreëerd en vindt inundatie in de huidige situatie ook plaats. Aangezien de kamsalamander niet voorkomt binnen het plangebied worden de negatieve effecten als niet significant beoordeeld.

H1163 - rivierdonderpad
De werkzaamheden leiden tot tijdelijke verstoring van de rivierdonderpad. Daarnaast verdwijnt er door het dempen van de Hammerwetering leefgebied van de soort. Het leefgebied van de rivierdonderpad mag echter enigszins afnemen ten gunste van habitattype H6120 stroomdalgraslanden (Provincie Overijssel, 2015) waardoor een vrijstelling geldt. Er zijn wel mitigerende maatregelen noodzakelijk.

H1149 - kleine modderkruiper 
De werkzaamheden leiden tot tijdelijke verstoring van de kleine modderkuiper waardoor mitigerende maatregelen bij de uitvoering noodzakelijk zijn. Daarnaast leidt het dempen watergangen tot verlies van oppervlak van leefgebied voor de soort. Echter door het herstel van de natuurloop wordt nieuw leefgebied gecreëerd en is het negatieve effect gekwalificeerd als niet significant.

H1145 - grote modderkruiper
Het voorkomen van de grote modderkuiper is niet met zekerheid vast te stellen, waardoor de effecten van verstoring niet kunnen worden vastgesteld. Dit zal moeten blijken uit nader onderzoek. 

Het dempen van watergangen tot verlies van (potentieel) leefgebied voor de soort. Echter door het herstel van de natuurloop wordt nieuw leefgebied gecreëerd en is het negatieve effect gekwalificeerd als niet significant.

H1614 - kruipend moerasscherm
De soort is een pionier van open plekjes door bodemstoring en periodieke inundatie. Door toename van inundatie krijgt de soort de kans om zich te vestigen binnen het plangebied. De geplande ontwikkelingen hebben een positief effect op de soort.

Het Inrichtingsplan bevat concrete plannen voor herstel en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura2000-gebied. Deze maatregelen zijn gericht op duurzaam behoud en/of versterking van Habitattypen en Habitatsoorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling is vastgesteld. Er worden maatregelen voorgesteld die tot doel hebben negatieve effecten uit het verleden weg te nemen (verdroging, verzuring, vermesting), bepaalde Habitattypen in omvang toe te laten nemen Als gevolg van de uitvoering van de maatregelen worden mogelijk beschermde dier- en plantensoorten negatief beïnvloed. Hiervoor geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen, zoals verwoord in de Wet natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming), omdat de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van een herstelplan.

Als gevolg van de spoedwet Aanpak stikstof (per 1 januari 2020), hoeft geen 'Natura2000-vergunning' aangevraagd te worden voor voorgenomen activiteiten.


Om de tijdelijke effecten, als gevolg van de fysieke aanlegwerkzaamheden, te mitigeren worden maatregelen gebruikt die staan voorgeschreven in de Gedragscode van de Unie van Waterschappen:

  • De werkzaamheden in het leefgebied van de beschermde vissoorten worden uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen.
  • Bij het dempen en verondiepen van watergangen wordt in één richting gewerkt (stroomafwaarts), zodat aanwezige vissen kunnen ontsnappen;
  • achterblijvende juridisch zwaarder beschermde dieren worden weggevangen voorafgaande aan het dempen van de sloot en teruggeplaatst in geschikte biotopen in de omgeving als deze door de ingreep worden bedreigd.
  • ten behoeve van in slib levende of vluchtende juridisch zwaarder beschermde soorten wordt slib waarin zich deze soorten bevinden, verplaatst naar plaatsen van waaruit deze soorten kunnen vluchten of overleven.
  • Het vangen van beschermde dieren en het elders terugplaatsen gebeurt onder begeleiding van en op aanwijzing van een ecologisch deskundig persoon met kennis van de betreffende soorten.

Ondanks de hiervoor genoemde vrijstellingen van de verbodsbepalingen en het ontbreken van een vergunningplicht in het kader van de Wnb, geldt de zorgplicht. Om invulling te geven aan de zorgplicht, moeten de voorgestelde maatregelen in detail beoordeeld worden op een mogelijk negatief effect op planten en dieren (ongeacht of ze beschermd zijn). In het uitgevoerde onderzoek is dit in ieder geval op hoofdlijnen al gebeurd. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld wanneer alle te nemen maatregelen tot in detail bekend zijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan de zorgplicht.

4.4.3 Conclusie

De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van inpassingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk de:

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

Beleidskader
Provinciaal beleid
De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.

Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.

Gemeentelijk beleid gemeente Ommen
In november 2008 heeft de gemeente Ommen het erfgoedbeleid vastgesteld. De nota combineert het monumenten- en het archeologiebeleid. Daarnaast heeft de gemeente Ommen een archeologische verwachtings- en waardenkaart opgesteld, die aangeeft waar een lage, gemiddelde, hoge of onbekende archeologische verwachting geldt, en ook waar archeologische waardes aanwezig zijn. De kaart is hiervoor opgedeeld in 9 categorieën, waarbij categorie 1 een beschermd monument inhoudt en categorie 8 en 9 staan voor een onbekende archeologische verwachting respectievelijk water.

Voor het buitengebied geldt een onderzoeksplicht in gebieden met een gematigde, hoge archeologische en specifieke verwachting bij plangebieden groter dan 2.500 m2 en bij een verstoring dieper dan 50 cm. Voor gebieden met een lage verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij plangebieden groter dan 1 ha.

Ommen telt meerdere terreinen van hoge tot zeer hoge waarde (AMK-terreinen). Bij terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, is het beleid behoud in situ. Is dit niet mogelijk dan geldt altijd een onderzoeksplicht. Vooraf wordt advies gevraagd aan de regioarcheoloog.

Een derde categorie zijn de beschermde archeologische rijksmonumenten, waar er in Ommen drie van zijn. Hiervoor geldt dat alle ontwikkelingen verboden zijn en dat advies nodig is van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.

Gemeentelijk beleid gemeente Twenterand

Het archeologische verwachtingsmodel in de gemeente Twenterand is gebaseerd op eerder vervaardigde verwachtingskaarten en algemeen geldende relaties tussen locatiekeuze en landschappelijke ligging.

Vooral de hogere delen van het landschap, zoals de dekzandruggen, grondmoreneruggen, stuwwallen en de esker in het oostelijke deel van de gemeente, werden gebruikt om te wonen, voor (doorgaande) wegen en voor begraving van overledenen. Daarnaast waren ook de delen van de beekdalen die grensden aan hogere landschapselementen door de mens in gebruik. Ze werden gebruikt om te vissen, dienden als oversteekplaats (later in de vorm van bruggetjes) en er zijn jachtkampementen te verwachten.

Hoewel het veen niet bewoond is geweest en daardoor vooral een lage verwachting heeft, is de aanwezigheid van archeologische resten in het veen niet uit te sluiten. Met name losse vondsten in de vorm van bijlen zijn hier te verwachten, naast rituele giften. De aanwezigheid van een veenweg in de omgeving van Vroomshoop duidt er op dat men het veengebied wel degelijk gebruikte.

In onderstaande tabel is te zien welke archeologische verwachting gekoppeld is aan elke landschappelijke eenheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0023.png"

Archeologie en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
Figuur 4.5. geeft de archeologische verwachting weer voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge”. Archeologisch gezien gaat het om een zeer waardevol gebied. Verder zijn veel gronden met een middelhoge verwachting aanwezig. Langs de Regge is echter sprake van een lage verwachting.

In het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” ligt een aantal archeologische monumenten. Dit zijn terreinen waarvan de hoge archeologische waarde is vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0024.png"

Figuur 4.5: Archeologische verwachtingswaarden Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge”. In blauw 'specifieke verwachting beekdalen', in geel lage verwachting, in oranje hoge verwachting.

Voor de deelgebieden Eerderhooilanden en Gietmen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Ten tijde van de uitvoering van het onderzoek was de exacte herinrichting van het gebied nog niet duidelijk. In deze paragraaf wordt enkel deelgebied Eerderhooilanden uitgewerkt.

Op basis van het bureauonderzoek is voor het plangebied een gespecificeerde archeologische verwachting opgesteld. Op de dekzandwelvingen en -ruggen geldt een hoge verwachting op het voorkomen van nederzettingsresten vanaf het laat-paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen. In het beekdal heeft een actieve Regge het daar aanwezige dekzand omgewerkt. Dit betekent dat eventuele resten niet meer in situ aanwezig zijn. Voor archeologische resten in het beekdal vanaf het laat paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen geldt daarom een lage archeologische verwachting voor in situ vindplaatsen. In het beekdal geldt op basis van het historisch onderzoek eveneens een hoge verwachting voor archeologische resten uit de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd.
In de geulen langs de dekzandverhogingen kunnen in beginsel prehistorische (afval)dumps en aan visvangst gerelateerde resten voorkomen. Het betreft zogenaamde puntelementen. Het voorkomen van deze resten hangt af van het feit of de dekzandwelvingen bewoond waren.

Conclusie
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd. De aard en noodzaak van het vervolgonderzoek is afhankelijk van de archeologische verwachting en de geplande werkzaamheden.

De resultaten van het bureauonderzoek hebben geresulteerd in een aanvulling op de archeologische verwachtingskaart. De zones met een specifieke archeologische verwachting voor beekdalen namelijk de meanders van de Regge en historische structuren, zijn nader gedefinieerd.

Daarnaast zijn op basis van de AHN de hoger gelegen delen aangegeven die het beekdal flankeren. Geadviseerd wordt het bovenstaand, gespecificeerde verwachtingsmodel zoals dat is weergegeven op de verwachtingskaarten te toetsen door middel van een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een geoarcheologisch booronderzoek ter plaatse van de voormalige Reggemeanders, een karterend booronderzoek ter plaatse van de dekzandwelvingen en een proefsleuvenonderzoek of een archeologische begeleiding ter plaatse van de historische structuren. Deze onderzoeken moeten worden uitgevoerd, waar fysieke bodemingrepen plaats zullen vinden.

Vooralsnog wordt op de verbeelding van het inpassingsplan voor het gehele plangebied een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen, om mogelijke waarden te beschermen, tot het nader onderzoek is uitgevoerd.

4.5.2 Cultuurhistorie en landschap

Wettelijk kader
Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

Beleidskader 
Provinciaal beleid
De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. In de toelichting op ruimtelijke plannen moet onderbouwt worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid gemeente Ommen
De in de subparagraaf Archeologie genoemde Erfgoednota heeft ook betrekking op het cultuurhistorisch beleid van de gemeente Ommen.

In aanvulling hierop staat in het Gemeentelijk Omgevingsplan uit 2013 dat de gemeente Ommen de differentiatie in het landschap en de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden en kwaliteiten van het buitengebied wil behouden en versterken. Tegelijkertijd wil de gemeente in haar buitengebied de ontwikkelingen in de landbouw, het beheer van landgoederen en recreatiebedrijven niet op slot zetten. Het is de opgave om ruimte voor ontwikkeling te bieden en daarbij rekening te houden met de landschappelijke kwaliteiten en de bestaande natuur- en cultuurhistorische waarden.

Gemeentelijk beleid gemeente Twenterand

Het begrip cultuurhistorische waarden kan worden uitgelegd als 'het samenspel van historische landschappen, historisch geografische elementen en structuren, cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en bouwwerken en archeologische vindplaatsen die iets vertellen over het verleden'. Cultuurhistorie uit zich daarmee direct in het landschapsbeeld. Het zit verweven in de eigenheid van een gebied.

De gemeente Twenterand beschikt over tal van cultuurhistorische waarden van hoge kwaliteit. De gemeente telt 26 inschrijvingen in het rijksmonumentenregister. Deze 26 rijksmonumenten bevinden zich in de kernen van de gemeente of andere delen van de gemeente die buiten het plangebied vallen.

Ontstaansgeschiedenis en cultuurhistorie
De voorlaatste ijstijd, het Saalien, is van essentieel belang geweest voor het gebied waar Vecht en Regge samenkomen. Met de komst van het landijs zijn hier stuwwallen gevormd, waarvan de Archemer- en Lemelerberg, met een hoogte van meer dan 70 meter, mooie voorbeelden zijn.

In de koude, droge periode van de laatste ijstijd, het Weichselien, werd het gebied onder invloed van wind grotendeels bedekt met dekzand.

De eerste permanente bewoners vestigden zich in de vroege middeleeuwen langs de rivieren de Regge en de Vecht. Deze rivieren boden voedsel, transportmogelijkheden, water in droge tijden, vruchtbare landbouwgrond en de naastgelegen rivierduinen waren veilige, droge vestigingsplaatsen.

De droge, schrale rivierduinen en door de wind afgezette grofzandige gronden waren onvoldoende vruchtbaar voor agrarisch gebruik en waren eeuwenlang alleen bruikbaar als gemeenschappelijke heidegrond, waar schaapskudden de schaarse mineralen bij elkaar graasden. Na het overbodig worden van de schaapskuddes bleken deze gronden voldoende geschikt voor houtteelt en ook aantrekkelijk voor de aanleg van landgoederen. Grote delen van de bosgebieden bestaan hoofdzakelijk uit naaldbomen. Op de grootste resterende droge heide in het gebied, de Archemer- en Lemelerberg, bevindt zich een schaapskudde.

De stuwwal van de Lemelerberg is structuurbepalend voor de landschappelijke patronen in de omgeving.

Het essen- en kampenlandschap ligt aan weerszijden van de Beneden-Regge en is de middeleeuwen ontstaan onder invloed van het agrarisch grondgebruik. Plaatselijk zijn nog de hoger gelegen essen herkenbaar, die zijn ontstaan door eeuwenlange ophoging van de akkers met heideplaggen. De beplantingen op perceelgrenzen is de afgelopen decennia kwetsbaar gebleken voor agrarische intensivering en schaalvergroting. Ter plaatse van de beschermde landgoederen, havezaten en buitenplaatsen (Het Laer, Eerde, Vilsteren) zijn de beplantingspatronen beter bewaard gebleven en vaak nauw verweven met de parkachtige aanleg van deze gebieden. Bijzonder is verder de goed bewaard gebleven grote open ruimte van de Archemer- en Lemeleresch. Vooral bij deze laatste es ontstaat door het sterke reliëf een bijzonder, geaccidenteerd landschapsbeeld.

Op landschappelijk of strategisch interessante plekken liggen buitenplaatsen en landgoederen. De landgoederen en buitenplaatsen vertellen een herkenbaar verhaal over hun plek in het landschappelijk patroon en in de tijd waarin ze zijn gebouwd. Een groot deel van het Natura 2000-gebied “Vecht- en Beneden-Reggegebied” behoort tot een van de landgoederen Archem, Lemelerberg, Junne, Eerde, Eerder Es of landgoed Beerze.

Landgoed Eerde is ongeveer 540 ha groot. Om het kasteel uit 1715 liggen de kasteeltuinen en een prachtig parkbos met monumentale lanen en versierde bosvakken, aangelegd in Frans classicistische stijl. Vanwege de cultuur-, architectuur en tuinhistorische waarden heeft Eerde de status van beschermde buitenplaats.

Op de top van de Lemelerberg bevindt zich een monument ter herdenking van het honderdjarig bestaan van de onafhankelijkheid. Dit monument een zuil met daarop een zittende leeuw die uitkijkt over het landschap rondom, is in 1913 opgericht.

Cultuurhistorie en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'
In hoofdstuk 3 is de huidige (cultuurhistorische) situatie van het plangebied beschreven. Ten behoeve van het betrekken van de cultuurhistorie in de planvorming is de 'Gebiedsscan Ruimtelijke kwaliteit, Randvoorwaarden en inspiratie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 Vecht en Beneden-Regge, september 2016' opgesteld. Deze gebiedsscan is toegevoegd als bijlage 7. Hierin zijn de huidige situatie en specifieke gebiedskenmerken en –waarden beschreven. Oolk zijn kansen, inspiratie en ontwerpaanleidingen voor het gebied opgenomen.

Voor het deelgebied Eerderhooilanden zijn geen specifieke kansen opgenomen.In het Inrichtingsplan wordt aangesloten bij de specifieke gebiedskenmerken van het gebied.

Conclusie
De maatregelen uit het Inrichtingsplan van het deelgebied Eerderhooilanden sluiten aan bij de in de gebiedsscan genoemde gebiedskenmerken, ambities en sturing. Hiermee is het aspect cultuurhistorie voldoende in het plan betrokken.

4.6 Explosieven

4.6.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.6.2 Explosieven en het 'PIP Regge, deelgebied Eerderhooilanden'

Vanwege de voorgenomen plannen is een 'Vooronderzoek naar het risico op het aantreffen van Conventionele Explosieven in het onderzoeksgebied 'Deelgebied 1 en 2 Regge Archemermaten' uitgevoerd. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 9 en omvat deelgebied 1 en 2 Regge Archemermaten' welke een bestaand en te realiseren natuurgebied is dat zich tussen de plaatsen Archem, Eerde, Nieuwebrug, Giethmen, Besthmen en Ommen bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipReggeEerderho-on01_0025.png"

Figuur 4.6: Onderzoeksgebied NGE (bron: rapportage vooronderzoek)

4.6.3 Conclusie

Op basis van het geraadpleegde bronmateriaal zijn er indicaties voor de aanwezigheid van conventionele explosieven binnen het deel van het onderzoeksgebied dat zich rond de spoorlijn en de spoorbrug over de Regge bevindt. Deze locaties zijn te typeren als 'verdacht op afwerpmunitie'.
Er zijn geen aanwijzingen achterhaald dat er naoorlogs grootschalige grondroerende werkzaamheden plaats hebben gevonden in het onderzoeksgebied.
Gezien de achterhaalde indicatie is het op de CE-Bodembelastingkaart aangegeven gebied verdacht op de aanwezigheid van afgeworpen vliegtuigbommen van 250lbs, 500lbs en 1000lbs.

Advies
ECG adviseert om (wanneer er bodemingrepen gepland zijn) het opsporingsproces voort te zetten in de aangemerkte gebieden op de CE-Bodembelastingkaart. Tevens wordt aangeraden om de uitvoerende partijen op de hoogte te stellen van het 'Protocol Toevalsvondst' dat in de bijlagen van deze rapportage is opgenomen. Mochten er onverhoopt munitie(gelijkende) objecten in de overige gebieden worden aangetroffen, dan wordt geadviseerd om de werkzaamheden direct te staken en de lokale politie van deze vondst op de hoogte te stellen. Tevens wordt geadviseerd om in een dergelijke situatie contact op te nemen met een WSCS-OCE gecertificeerd opsporingsbureau en gezamenlijk vast te stellen of opschaling noodzakelijk is.

Bovenstaand advies wordt opgevolgd, waardoor het aspect explosieven geen belemmeringen voor het PIP vormt.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij er sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen.

De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit provinciaal inpassingsplan .

SVBP 2012
Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud.

Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels
De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels
    • 1. Begrippen
    • 2. Wijze van meten
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
    • 1. Bestemmingen
    • 2. Voorlopige bestemmingen
    • 3. Uit te werken bestemmingen
    • 4. Dubbelbestemmingen
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels
    • 1. Anti-dubbeltelregel
    • 2. Algemene bouwregels
    • 3. Algemene gebruiksregels
    • 4. Algemene aanduidingsregels
    • 5. Algemene afwijkingsregels
    • 6. Algemene wijzigingsregels
    • 7. Verwezenlijking in de naaste toekomst
    • 8. Algemene procedureregels
    • 9. Overige regels
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
    • 1. Overgangsrecht
    • 2. Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.2 Toelichting op de artikelen

De regels uit het Inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” worden hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten
Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 3 Natuur
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied. Het gaat om gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken, maar ook om gronden waar de bestaande natuurbestemming aangepast moet worden.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden opgericht, maar wel andere bouwwerken ten dienste van de bestemming tot 3 meter hoog (voor terreinafscheidingen maximaal 2 meter hoog). Ook wordt de bouw van 1 uitkijktoren mogelijk gemaakt. De bestemming is bedoeld om de uitvoering van de maatregelen mogelijk te maken en de instandhouding van de gerealiseerde maatregelen te waarborgen.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 1
Voor deze gebieden is de dubbelbestemming Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 1 opgenomen. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud en bescherming van de verwachte archeologische waarden.

Bij ingrepen met een oppervlakte groter dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm kunnen een archeologisch onderzoek en een omgevingsvergunning vereist zijn. Als aangetoond kan worden dat de betreffende gronden geroerd zijn en de trefkans op archeologische waarden gering is, dan kan afgezien worden van een archeologisch (veld)onderzoek en is geen omgevingsvergunning nodig voor het uitvoeren van werken.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 7 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bevatten een verbod op ondergronds bouwen.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Dit artikel bevat algemene gebruiksverboden.

Artikel 9 Overige regels
Dit artikel bevat de verplichting om volgens een ecologisch werkprotocol te werken en regels met voorwaarden aan de gemeentelijke bevoegdheid om het inpassingsplan te wijzigen.

Artikel 10 Overgangsrecht
Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels zijn bedoeld om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

In dit inpassingsplan is verder de volgende regeling opgenomen:
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een provinciaal inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. In de planregels is een specifieke bepaling opgenomen dat de overgangsregels gedurende twee jaar na inwerkingtreding van het PIP niet van toepassing zijn.

Artikel 11 Slotregel
Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provincial coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

Voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied, Regge” worden geen vergunningen samen met dit inpassingsplan gecoördineerd.

6.1.2 Aanpassen beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen.

Tijdens het gebiedsproces van het gebied rondom deelgebied Eerderhooilanden zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van het beheerplan en de noodzakelijke maatregelen voor de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het Inrichtingsplan (bijlage 1) zal beheerplan te zijner tijd al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald. Dit zal na inwerkingtreding van dit PIP in de verordening worden aangepast.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Ook is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Vecht en Beneden-Reggegebied", deelgebied Eerderhooilanden.

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer.

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeenten Ommen en Twenterand hebben te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom besloten om voor het deelgebied Eerderhooilanden een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Tijdens de periode van PM tot PM zal dit voorontwerp-inpassingsplan ter visie liggen en kan een ieder (o.a. belanghebbenden, burgers, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Op alle ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald. De resultaten hiervan worden verwerkt in een inspraaknota en voor zover nodig in het ontwerp-inpassingsplan. Het ontwerp-inpassingsplan zal, inclusief de inspraaknota, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zullen de gemeenteraden van Ommen en Twenterand worden gehoord over het inpassingsplan. De ontvangen zienswijzen en de reactie van de gemeenteraden worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Indien de kosten van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd (zie paragraaf 6.3.3) is geen exploitatieplan noodzakelijk Een exploitatieplan is daarom niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten – zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, het behoud en de ontwikkeling van het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied" en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het actualiseren van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.

De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

SNL-monitoring
Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en –beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Natuurmonitoring specifiek voor stikstof
Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Ondanks de uitspraak van de Raad van State van mei 2019 over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.

Gebiedsspecifieke natuurmonitoring
De monitoring zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied “Vecht en Beneden-Reggegebied” staat dit beschreven in hoofdstuk 8 van het beheerplan.

Toezicht en handhaving
De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het gebied rondom de Regge zullen worden gehaald.