direct naar inhoud van Toelichting
Plan: N2000 gebied Punthuizen Stroothuizen Beuninger Achterveld
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van ‘Samen werkt beter’ aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten bij de bron aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Uitgangspunt van de ontwikkelopgave is dat naast het behalen van de natuurdoelen in het Natura 2000-gebied, zoals omschreven in de PAS-gebiedsanalyse voor de eerste PAS periode (2015-2021), effecten van de maatregelen voor agrarische ondernemers worden voorkomen. En als dat niet gaat, dan zullen deze effecten worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd. Hiermee moet achteruitgang van de landbouwstructuur in het gebied voorkomen worden.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma

Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied ”Dinkelland”, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen-Beuninger Achterveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0001.jpg"

Afbeelding - De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen-Beuninger Achterveld" is omcirkeld (Bron: www.overijssel.nl)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied Dinkelland ligt in het oosten van Nederland. Het gebied bestaat uit het beekdal van de Dinkel, met een aantal zijbeken, waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeyinksbeek en een drietal gevarieerde natuurterreinen langs de Puntbeek en Rammelbeek; Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld. Het gebied wordt in het noorden begrensd door het kanaal Almelo-Nordhorn, in het westen door het Omleidingskanaal, in het oosten door de Duitse grens en in het zuiden door het Lutterzand.

Vanwege de gebiedskenmerken is het Natura 2000-gebied "Dinkelland" op te delen in twee deelgebieden: Dinkeldal en Punthuizen-Stroothuizen-Beuniger Achterveld.

Onderhavig inpassingsplan betreft het deelgebied Punthuizen- Stroothuizen- Beuninger Achterveld en ligt in de gemeenten Dinkelland en Losser.

Het deel liggend in de gemeente Losser wordt in het zuiden begrensd door de Puntbeek en de grens met Duitsland en aan de oostzijde door de grens met Duitsland. Aan de westzijde en noordzijde wordt het plangebied van dit inpassingsplan (globaal) begrensd door de Punthuizerweg en Strengeveldweg respectievelijk Stroothuizerweg.

Het deel liggend in de gemeente Dinkelland wordt globaal begrensd door de Stroothuizerweg en de Brandlichterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0002.jpg"

Afbeelding - Begrenzing Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” (Bron: www.synbiosys.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0003.jpg"

Afbeelding - Deelgebieden Punthuizen- Stroothuizen- Beuninger Achterveld

Het Natura 2000-gebied, deelgebied Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld bestaat uit een drietal gevarieerde natuurgebieden langs de Duitse grens en de Puntbeek.

Het projectgebied bevat echter meer dan alleen de drie natuurgebieden. Rondom de drie natuurgebieden ligt een groot gebied met andere functies. Voor het behalen van de doelstellingen van het PAS moeten ook maatregelen op de percelen rondom de natuurgebieden worden getroffen, de zogenaamde externe maatregelen.

Deze maatregelen hebben een gunstig effect op de natuurgebieden waarop voorkomen moet worden dat activiteiten die maatregel of die effecten van de maatregel ongedaan kunnen maken en hierdoor een negatief effect op de habitat met zich mee kunnen brengen (borging). Het effectgebied is begrensd op basis van de verwachte grondwaterstandstijging in het gebied en de omgeving. Doel van dit inpassingsplan is om de maatregelen en effecten van de maatregelen planologisch-juridisch te borgen.

De maatregelen die binnen het Natura 2000-gebied genomen moeten worden worden interne maatregelen genoemd.

Op basis van de het inrichtingsplan en de daarin beschreven maatregelen zijn de toelichting, de regels en de verbeelding van het inpassingsplan opgesteld. Alleen de percelen waar op basis van het inrichtingsplan een planologische wijziging doorgevoerd moet worden, maken deel uit van van dit inpassingsplan. Het gaat hierbij zowel om externe als om interne maatregelen. Deze wijziging ziet dan vooral toe op een functiewijziging of een wijziging in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0004.png"

Afbeelding - Plangebied inpassingsplan Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen Beuninger Achterveld

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 164, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de (in totaal) 118 gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven, waaronder landbouw. Ook maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken naar het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen dus een deel van de beheerplannen, die verder bestaan uit niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd zijn.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma
Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, maar hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma ‘Ontwikkelopgave Natura 2000’ opgestart.


Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen. De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de Natura 2000-gebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing, zie navolgende afbeelding). Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan. Voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” gaat het hierbij om circa 100 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0005.png"

Afbeelding - Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"met gronden buiten de Natura 2000-begrenzing (Bron: kaart ‘Bestaande natuur en te realiseren natuur’, Omgevingsverordening Overijssel)


Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord ‘Samen werkt beter’ ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat thans uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied zijn één of meerdere gebiedsprocessen opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter' partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Waar mogelijk zijn ook verbetervoorstellen voor het NNN meegenomen. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan,   dat juridisch-planologisch is vertaald in dit inpassingsplan.

Staatsbosbeheer heeft de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen en, als deze niet in het vigerende bestemmingsplan passen, zijn ze meegenomen in dit inpassingsplan.


Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het (eventueel) verkrijgen van diverse vergunningen. Ook valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"is Staatsbosbeheer als trekker betrokken. Verder zijn de volgende partijen betrokken: Provincie Overijssel, Staatsbosbeheer, gemeente Losser, Gemeente Dinkelland, LTO en Waterschap Vechtstromen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0006.jpg"

Afbeelding - deelnemers gebiedsproces

Gestart is met een verkenningenfase. Deze verkenning heeft geresulteerd in een plan van aanpak en beslisdocument (Staatsbosbeheer, 2015) voor het uitwerken van de definitieve set natuurherstelmaatregelen.

In het geval van Punthuizen-Stroothuizen worden ook maatregelen getroffen in de waterhuishouding buiten het Natura 2000-gebied, om het watersysteem binnen het gebied te verbeteren. Bij het treffen van maatregelen binnen en buiten het Natura 2000-gebied moet rekening gehouden worden met de belangen van eigenaren van de percelen waarop de maatregelen plaatsvinden. Daarnaast moet ook de bestaande bebouwing en infrastructuur in acht worden genomen. Naast de PAS-doelstellingen worden dus meerdere gebiedsfuncties in ogenschouw genomen in het inrichtingsplan. De detaillering van de PAS-maatregelen heeft om die reden vanuit een breed ingestoken gebiedsproces plaatsgevonden.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel'.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en –beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt een doorvertaling bewerkstelligd om instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Puntuizen - Stroothuizen" veilig te stellen. In het inrichtingsplan worden verscheidene maatregelen hiervoor voorgesteld. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat genoemd Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Wet natuurbescherming gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken naar het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland” is op 12 september 2016 in werking getreden. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 12 september 2022 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten (‘nee’). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘tenzij’). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.7 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving / -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” verwerkt in een inrichtingsplan (zie bijlage 1 en 2 van de regels). Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses en de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en het beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gehaald. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

De Omgevingsvisie en -verordening worden jaarlijks bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe inzichten en reparaties. Momenteel is een aanpassing in voorbereiding. Deze heeft geen gevolgen voor de inhoud van onderstaande tekst.


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.


Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.


De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Een Nationaal Landschap is een gebied met (inter-)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzonder natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. De rijksoverheid heeft het beleid voor de Nationale Landschappen gedelegeerd aan de provincies. Op grond van de kernkwaliteiten van het gebied is Noordoost-Twente in het provincaal beleid aangewezen als Nationaal Landschap. Deze kernkwaliteiten zijn:

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0007.png"

Afbeelding - Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente en het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 4 april 2017) zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

Het streefbeeld voor Punthuizen-Stroothuizen is een hydrologische bufferzone te realiseren waarin de grondwaterstand wordt verhoogd om zo de verdroging van het Natura 2000-gebied te kunnen oplossen. Een deel van deze zone zal ingericht worden als natuurgebied. Een deel van de bufferzone kan mogelijk binnen het landbouwgebied gerealiseerd worden via een vergoeding voor natschade. Bij de verdere uitwerking zal dit nader geconcretiseerd worden.

In hoofdlijnen wordt in dit gebied gestreefd naar de ontwikkeling van natuurdoeltype Heide. Punthuizen betreft een gebied met droge heide, vochtige heide, blauwgrasland, heischraal grasland en snavelbiesvegetaties en is onderdeel van het Natura 2000-gebied Dinkelland. Het blauwgrasland behoort tot enerzijds tot het meest algemene type met een grote populatie van de Spaanse ruiter, anderzijds uit de in ons land zeer zeldzame orchideeën rijke vorm met Moeraswespenorchis, Alpenrus en Parnassia (kalkmoeras). Het type komt hier in een laagte voor waar sprake is van locale kwel met aanvoer van basen in winter en voorjaarssituatie. Het vochtige, heischrale grasland wordt hier getypeerd door o.a. Tandjesgras en Heidekartelblad. In het gebied leeft ook een aantal bijzondere dagvlindersoorten waaronder de Aardbeivlinder.

2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (bijlage 1 en 2) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura2000 en het PAS het spoor volgt van de beheerplannen en het PAS-traject.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De (toenmalige) waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwering en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden. Aanvullend zal nog een GGOR-maatregelenplan worden opgesteld voor Punthuizen-Stroothuizen.

2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothujizen" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” ligt voor het grootste deel binnen de gemeente Losser. Voor een beperkt deel liggen de gronden binnen het grondgebied van de gemeente Dinkelland.

Daarom is in deze paragraaf met name het beleid van de gemeente Losser kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijke beleid ook via het bestemmingsplan vastgelegd. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

2.6.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000-gebieden die zeker in relatie tot de werksfeer van de PAS binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.6.2 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben in 2007 gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeenten Losser en Dinkelland hebben hun respectievelijke LOP's in 2008 vastgesteld.

In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Grensgebied'. Voor dit gebied heeft het behoud en herstel van de landschappelijke waarden de prioriteit. Deze waarden kenmerken zich vooral door een kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik binnen het aanwezige reliëf.

2.6.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in NoordoostTwente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.6.4 Nota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen werken op het gebied van recreatie en toerisme samen hebben hiervoor in 2014 voor het eerst gezamenlijk beleid opgesteld. Om adequaat te kunnen inspelen op trends in ontwikkelingen in de sector is het van belang om te beschikken over actuele

beleidskaders. Dit om in beeld te brengen hoe de verblijfsrecreatieve sector zich ontwikkelt en waar kansen liggen om de vitaliteit van de sector te versterken. De vier Noordoost Twentse gemeenten hebben samen met de sector (Koninklijke Horeca Nederland en de Recron) een verdiepingsslag gemaakt met het onderzoek ‘Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente. Onderzoek naar de vitaliteit van de sector’ (juni 2015). De uitkomsten van deze verdiepingsslag zijn verwerkt in een nieuwe nota 'Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2018', waarmee de vier NOT-gemeenten weer over een actueel beleidskader beschikken, waarmee duidelijke kaders naar ondernemers worden geboden op welke wijze de verblijfsrecreatieve sector zich kan ontwikkelen.

De visie van de gemeenten is gericht op het versterken van het verblijfstoerisme in Noordoost Twente door middel van kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod. In de nota zijn per verblijfsvorm definities en uitgangspunten voor toekomstige ontwikkelingen geformuleerd. Een exacte doorvertaling van de richtlijnen per vorm van verblijf vindt plaats in bestemmingsplannen. In dit inpassingsplan is het beleid, voor zo ver van toepassing in het plangebied, vertaald.

2.6.5 Structuurvisie gemeente Losser

De gemeente Losser heeft op 16 oktober 2018 een structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen invulling aan de toekomstige ruimtelijke inrichting van het grondgebied van de gemeente Losser. In de structuurvisie worden geen nieuwe wegen ingeslagen; de visie vormt in hoofdlijnen een voortzetting van het bestaande gemeentelijke en provinciale beleid. Op onderdelen is het beleid geactualiseerd.

In de visie is voor de kernen en het buitengebied een afzonderlijke visie uitgewerkt. Voor het buitengebied vormt de visie een vertaling van het bestemmingsplan 'Buitengebied', de gemeentelijke kadernota en de provinciale omgevingsvisie en verordening en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De structuurvisie bevat een gebiedsindeling, gebaseerd op bestaand beleid en de specifieke gebiedskenmerken. Het plangebied van dit inpassingsplan valt binnen de deelgebieden 'het agrarische landschap' en het 'recreatieve landschap'.

De recreatieve landschappen zijn de gebieden waar nu grotere aaneengesloten bosgebieden liggen. In deze gebieden (en in de omgeving) zijn bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten aanwezig. Hierdoor vormt het gebied een aantrekkelijk landschap waar toeristen en recreanten graag willen verblijven. Het is niet verwonderlijk dat dit de gebieden zijn waar al verschillende vormen van verblijfsrecreatie aanwezig zijn.

Het doel voor dit gebied is om de recreatieve sector hier verder te ontwikkelen en de natuur- en landschapswaarden beleefbaar te maken. Dit betekent dat hier in de toekomst kleinere en grotere verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen kunnen komen. De recreanten kunnen in Losser en De Lutte gemakkelijk gebruik maken van de aanwezige voorzieningen. Initiatieven voor nieuwe ontwikkelingen hebben bij voorkeur een functionele en ruimtelijke relatie met het landschap. Zo dragen ze bij aan de beleefbaarheid van het landschap. Naast de recreatieve activiteiten, zal de landbouw een belangrijke rol blijven vervullen. Deze bedrijven kunnen profiteren van de aanwezigheid van de recreanten, door nevenactiviteiten gericht op recreatie, zoals kamperen bij de boer, te ontwikkelen.

In 'het agrarisch landschap' staat de agrarische sector centraal. Het jonge ontginningenlandschap waaruit dit gebied hoofdzakelijk bestaat, leent zich goed voor een verdere schaalvergroting van de activiteiten. Vanuit het reconstructieplan is hier al eerder ingezet op schaalvergroting. Het doel is om hier in de toekomst voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor (agrarische) bedrijven te kunnen bieden, zodat hier een duurzame en rendabele agrarische sector blijft bestaan.

2.6.6 Structuurvisie gemeente Dinkelland

De Structuurvisie gemeente Dinkelland is op 10 september 2013 vastgesteld. Het document is een beleids- en ontwikkelingskader voor de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid. De structuurvisie heeft vooral een intern structurerende functie en is geen toetsingskader. Wel geeft de structuurvisie aan hoe men verwacht het beleid uit te gaan voeren.
Het plangebied van dit inpassingsplan ligt voor een klein deel binnen de grenzen van deze structuurvisie.

In de structuurvisie valt het plangebied voor een klein deel binnen het deelgebied 'Oost'. Voor deelgebied 'Oost' zijn de volgende opgaven genoemd in de Structuurvisie:

  • Verweving natuur en landschap. Ruimte voor de agrariër;
  • Ontwikkeling ecologische verbindingzone;
  • Aanwijzing Natura 2000-gebied in procedure ‘Bergvennen & Brecklenkampse Veld’ (146 hectare) en Dinkelland;
  • Ontwikkeling groene bufferzone grensgebied Duitsland;
  • Doorontwikkeling grensovergang Duitsland. Het beleid is gericht op het toestaan van functies die niet concurrerend zijn met de kernen Denekamp en Noord-Deurningen.
2.6.7 Erfgoedverordening gemeente Losser

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening welke is vastgesteld op 15 juni 2010.

In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie. Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen. Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de Erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van bestemmingsplannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen.

In het bestaande bestemmingsplan Buitengebied zijn de archeologische verwachtingswaarden opgenomen. Deze verwachtingswaarden zijn in dit inpassingsplan één op één overgenomen.

2.6.8 Erfgoedverordening gemeente Dinkelland

In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota Archeologiebeleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan die waarden zijn vervolgens weer beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap en bevat de landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis.

De archeologische verwachtings- en advieskaart is vervolgens opgenomen in de gemeentelijke erfgoedverordening die op 24 februari 2012 in werking is gereden.

2.6.9 Beleidsnotitie schuilstallen gemeente Losser

Vanwege de toename van het hobbymatig houden van dieren heeft de gemeente een beleidsnotitie voor het oprichten van schuilstallen in weilanden opgesteld. De beleidsnotitie beschrijft de voorwaarden op basis waarvan de bouw van schuilstallen mogelijk worden gemaakt. Dit is niet bij recht toegestaan, maar wordt via een afwijking van de bouwregels geregeld in bestemmingsplannen.

2.6.10 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (bijlage 1 en 2 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Ontstaan

Het projectgebied ligt op de overgang van een hogere dekzandrug langs de Duitse grens naar het lager gelegen Dinkeldal aan de westkant. Na de ijstijd heeft smeltwater enkele laagtes uitgesleten.

Daarnaast heeft de meanderende werking van de Dinkel ook sporen achtergelaten in het gebied. Beide processen hebben er voor gezorgd dat er in het projectgebied meerdere slenken liggen. De slenken in het gebied worden van elkaar gescheiden door dekzandruggen. De hoogteverschillen tussen de laagtes en de omliggende dekzandruggen zijn over het algemeen niet groter dan twee meter, maar de wisselwerking tussen beide heeft een grote invloed op de aanwezige vegetatie en daarmee de aangewezen habitattypen.


In de oude laagtes en slenken ontstonden hoogvenen en later natte heidegebieden, de zogenaamde woeste gronden, waarvan de restanten nog zichtbaar zijn in Punthuizen en Stroothuizen. In de vroege middeleeuwen werden grote delen van het noordoostelijk Twentse heidelandschap ontgonnen en de heideplaggen werden gebruikt voor bemesting van de akkers. In de periode van de middeleeuwen tot eind 1900 werden de woeste gronden verder ontgonnen en de zandverstuivingen ingeplant met bossen van grove den en fijnspar. Vanaf 1800 werden de laatste woeste gronden ontgonnen. Dat dit niet gold voor Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld en omgeving zegt iets over de overwegend natte omstandigheden in deze gebieden.


Begin 20e eeuw bestond het projectgebied nog hoofdzakelijk uit woeste gronden. Rondom de Puntbeek en nabij Stroothuizen waren enkele percelen gecultiveerd en in agrarisch gebruik. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog werden enkele kleine boerderijen gebouwd.

De agrariërs hebben de omliggende woeste gronden eigenhandig en op kleinschalige wijze ontgonnen. Daarnaast verschenen de eerste sloten in het gebied. De sloten zorgden voor een betere afwatering van het gebied, waardoor landbouw mogelijk werd. De schaal van de ontwatering bleef in dit stadium echter klein. Het grootste gedeelte van het projectgebied bestond nog steeds uit natte heide, droge heide en schraalgraslanden.


In de jaren na de oorlog ging de individuele ontginning van het gebied langzaam door. Vanaf 1960 raakt de ontginning van het gebied in een stroomversnelling door de ruilverkaveling Denekamperveld. In de 2e fase van dit project werd vrijwel het gehele projectgebied ontgonnen en in agrarisch gebruik genomen en werd het Omleidingskanaal van de Dinkel gegraven. Tijdens de 1e fase, waarbij het gebied ten noorden van het kanaal Almelo-Nordhorn werd ontgonnen, werden lessen geleerd over het in stand houden van waardevolle natuurgebieden.

Het directe resultaat hiervan was het behoud van Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld als overblijfselen van de oorspronkelijke woeste gronden. De omliggende gebieden werden ontgonnen en optimaal ingericht voor agrarisch gebruik. In het projectgebied werden in deze periode veel sloten en drainagesystemen aangelegd om de grondwaterstanden te verlagen en de afvoer van oppervlaktewater van regenbuien te bevorderen. Door deze ontwikkelingen werden de oorspronkelijk hydrologische processen in het gebied verstoord, zowel op regionaal als lokaal niveau.

Tegelijkertijd met de schaalvergroting in de landbouw nam naast de aanleg van sloten en drainage ook het gebruik van (kunst)mest toe. Daarnaast werd de noodzaak voor lagere grondwaterstanden steeds groter om de draagkracht van de bodem en de groei van gewassen te bevorderen.

Na 1980 nam de schaalvergroting in de landbouw toe. In de landbouwgebieden rondom Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld werden de agrarische bedrijven groter, kavels werden samengevoegd, sloten verdiept en percelen extra gedraineerd. De optimalisatie van de afwatering in het gebied rondom de natuurgebieden had ook invloed op waterstanden en grondwaterstromingen in de natuurgebieden. Bovendien leidde de intensivering van bemesting tot vermestings-problematiek in de gevoelige natuurgebieden.

Deelgebied Punthuizen-Stroothuizen

Het deelgebied Punthuizen is 135 ha groot (inclusief Beuninger Achterveld) en bestaat voor een belangrijk deel uit heide en laagten met diverse goed ontwikkelde schraalland- en venvegetaties. Delen van het reservaat zijn kortstondig ontgonnen geweest, maar worden ondertussen 25 à 30 jaar verschraald. Ook het tussengelegen deelgebied Beuninger Achterveld is een restant van het vroegere omvangrijke heidelandschap in Oost-Twente (Denekamperveld).

Punthuizen en Beuninger Achterveld worden getypeerd als nat zandlandschap met het gradiënttype ‘basenrijke afvoerloze laagte’.

Punthuizen en het Beuninger Achterveld worden van elkaar gescheiden door een smalle strook met percelen in agrarisch gebruik. Deze percelen maken onderdeel uit van het Natura 2000-gebied. Punthuizen bestaat voor een belangrijk deel uit heide en laagten met goed ontwikkelde schraalgrasland- en venvegetaties, hoofdzakelijk in de centrale laagtes en enkele uitlopers van deze laagte. Op de flanken van de centrale laagte bevinden zich zure vormen van blauwgrasland en vochtige heidevegetaties. Op de hoge, droge dekzandruggen bevindt zich voornamelijk droge heide. Het gebied is daarmee een afspiegeling van het vroegere uitgestrekte heidelandschap.

Stroothuizen wordt getypeerd als een beekdallandschap met het gradiënttype ‘beekdal met lokale kwel in de bovenloop’.

Het deelgebied Stroothuizen is ongeveer 51 hectare groot. Het deelgebied bestaat uit droge en natte heide en een aantal slenkvormige laagtes met vennen en schraalland. Rondom het gebied ligt een intensief agrarisch landbouwgebied. De ontginning van de omliggende percelen en het agrarische gebruik daarna hebben er voor gezorgd dat de waterpeilen in Stroothuizen zijn gedaald waardoor de natuurwaarde van het gebied achteruit is gegaan (verdroging en vermesting). In 1988 en 1994 is in het gebied een aantal antiverdrogingsmaatregelen uitgevoerd waaronder het afplaggen van de diepe slenk en het dempen van sloten.

Stroothuizen herbergt meerdere vennen. De vegetatie in dit gebied is wisselend. Over het algemeen duidt de vegetatie op ‘s winters natte en ‘s zomers meer droge omstandigheden.

Naast dat het gebied verzuurd is, is het plaatselijk voedselrijk. Enkele van deze vennen, waaronder het Oortven-Oost, vallen gedeeltelijk droog in de zomer, terwijl anderen vennen, zoals het Stroothuizenven, permanent water bevatten.

In Stroothuizen zijn de hogere delen de infiltratiegebieden. Door het in het verleden uitgevoerde verschralingsbeheer in combinatie met vrij lage grondwaterstanden zijn hier zure en voedselarme omstandigheden ontstaan. Hierdoor hebben vochtige en droge heide zich kunnen ontwikkelen.

3.3 Huidige planologische situatie

3.3.1 Bestemmingsplannen Buitengebied 2010 en Buitengebied 2016

Het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” ligt binnen de grenzen van de volgende bestemmingsplannen (zie onderstaande afbeelding):

  • Buitengebied 2010. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 door de raad van de gemeente Dinkelland vastgesteld.
  • Buitengebied Losser. Dit bestemmingsplan is op 19 maart 2013 door de raad van de gemeente Losser vastgesteld.

In de gemeente Losser zijn na die tijd nog verschillende plannen vastgesteld.

Hierna wordt kort ingegaan op de vigerende bestemmingsregelingen.

Beide bestemmingsplannen zijn opgesteld als een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen van grote omvang zijn daardoor in beginsel uitgesloten. De systematiek van beide plannen verschilt op een aantal punten, in ieder geval voor wat betreft de Agrarische bestemmingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0008.jpg"

Afbeelding - Fragment verbeelding bestemmingsplannen 'Buitengebied 2010' van de gemeente Dinkelland en 'Buitengebied Losser' van de gemeente Losser

Voor de maatregelen ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" zijn met name de volgende bestemmingen van belang:

Losser, bestemmingsplan Buitengebied

Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2

De bestemming Agrarisch - 1 is toegekend aan de 'jongere gebieden' in het plangebied, de bestemming Agrarisch - 2 aan het 'oude hoevenlandschap'.

De hoofdfunctie van gronden met deze bestemmingen is agrarisch en gericht op het bieden van mogelijkheden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag. Onderdeel van de bestemmingsbeschrijvingen is ook het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, zij het dat deze binnen de bestemming Agrarisch - 2 zwaarder zijn aangezet dan bij Agrarisch -1. Voor een aantal werken en werkzaamheden is een vergunningstelsel opgenomen om bepaalde ingrepen in het landschap, die in beginsel binnen de bestemming passen, nader af te kunnen wegen.

Waarde - Natuur en Landschap (dubbelbestemming)

Binnen deze bestemming is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd om de betreffende gronden te wijzigen in de bestemming 'Natuur - Bos en Natuur'. Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde – Natuur en landschap die tevens zijn bestemd als Agrarisch – 1 of Agrarisch - 2 prevaleert het agrarisch gebruik, zolang deze gronden nog niet daadwerkelijk zijn verworven voor omzetting naar natuur.

Natuur - Bos en Natuur
De bestemming ‘Bos en natuur’ betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de provinciale omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop. Binnen de bestemming ligt het grootste deel van de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Sport

De huidige klootschietbaan is in het bestemmingsplan bestemd als 'Sport' met als nadere aanduiding 'specifieke vorm van sport-klootschietbaan'. Het gebouw is voorzien van een bouwvlak en in de regels is bepaald dat het gebouw een maximale goot- en bouwhoogte kent van respectievelijk 4 en 8 meter.

Verkeer en Verkeer - Onverhard

Alle wegen en naastliggende fietspaden in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming Verkeer. De tracés van deze wegen liggen daarmee vast; het wijzigen ervan kan uitsluitend via planherziening. De karakteristieke onverharde wegen zijn bestemd als Verkeer - Onverhard. Voor deze wegen geldt een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Het bouwen binnen de verkeersbestemming is beperkt tot bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Waarde - Landgoed (dubbelbestemming)

In het buitengebied van de gemeente Losser ligt een groot aantal landgoederen die veelal een hoge cultuurhistorische waarde hebben. Deze waarde ligt voornamelijk in de samenhang van de gronden die deel uitmaken van het landgoed (onder andere verschillende soorten grondgebruik, cultuurhistorische elementen en een landhuis). De gronden van de landgoederen zijn in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming Waarde – Landgoed. Deze dubbelbestemming is in dit inpassingsplan overgenomen.

Gebiedsaanduiding speciale beschermingszone 1

Deze gebiedsaanduiding geldt voor de gronden die zijn gelegen binnen het Natura 2000-gebied Dinkelland en bepaalt dat de gronden ook zijn aangewezen voor de bescherming van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

 

Partiële herziening Buitengebied, verzamelplan 2016 en Buitengebied Veegplan 2013

Op 20 juni 2017 is de "Partiële herziening Buitengebied, verzamelplan 2016" vastgesteld door de gemeenteraad van Losser. In dit verzamelplan is het bestaande bouwvlak van de klootschietbaan in beperkte mate aangepast vanwege de bouw van een bijgebouw. Tevens is het bebouwingspercentage van 50% geschrapt. Deze is in onderliggend inpassingsplan meegenomen.

In het bestemmingsplan "Buitengebied Veegplan 2013" is de modelvliegtuigbaan mogelijk gemaakt.

Partiele herziening Buitengebied, verzamelplan 2017

Dit verzamelplan bevat de actuele voorschriften behorend bij het bestemmingsplan Buitengebied. Zie in dat verband artikel 50.4 van dat plan (relatiebepaling tussen de verschillende opvolgende plannen).

Dinkelland, bestemmingsplan Buitengebied 2010

Agrarisch - 1 en Agrarisch – 2
Het onderscheid in beide bestemmingen is in de gemeente Dinkelland niet ingegeven door het onderscheid in soort gebied (jong of oud).

De gronden binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' hebben als hoofdfunctie de uitoefening van de agrarische functie, waarbij de bescherming van landschappelijke waarden ook van belang is.

Binnen de bestemming Agrarisch - 2 is de agrarische functie veel meer verweven met de bescherming van landschaps- en natuurwaarden.

Ook binnen deze bestemmingen is een vergunningstelsel opgenomen om structurele veranderingen op het landschap te voorkomen, dan wel structurele ingrepen in het landschap af te kunnen wegen.

Natuur - Bos en Natuur
De bestemming ‘Bos en natuur’ betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de provinciale omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop. Binnen de bestemming ligt het grootste deel van de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Verkeer

Onder de bestemming ‘Verkeer’ zijn de bestaande openbare wegen gebracht. Het zijn wegen waar de doorgaande verkeersfunctie voorop staat. Bruggen, dammen of duikers, sloten, bermen en beplanting, parkeervoorzieningen en parkeerterreinen vallen ook onder deze bestemming.

Waarde – Ecologie (dubbelbestemming)
In de dubbelbestemming ‘Waarde - Ecologie’ staat de begrenzing van het NNN (voorheen: EHS) opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd.

 
Waarde - Landschap

Door middel van de dubbelbestemming ‘Waarde - Landschap’ worden de waardevolle landschapselementen beschermd. De houtwallen, houtsingels en bosjes ouder dan 60 jaar, staan op de verbeelding aangegeven. Uit het landschapsontwikkelingsplan is gebleken dat deze elementen zodanig waardevol zijn dat ze een specifieke bescherming krijgen. Het verwijderen van deze landschapselementen wordt niet mogelijk gemaakt, uitgezonderd vanuit het beheer van deze landschapselementen.

Facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland

Op 29 mei 2018 is het facetbestemmingsplan parkeren Dinkelland vastgesteld. Dit bestemmingsplan regelt dat bij toekomstige ruimtelijke plannen in voldoende mate in de parkeerbehoefte wordt voorzien.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" is door de Gedeputeerde Staten van Overijssel op 20 juni 2017 een geactualiseerde PAS-gebiedsanalyse vastgesteld. De actualisatie op basis van AERIUS Monitor 16L heeft geleid tot wijzigingen in de omvang van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte in alle PAS-gebieden. De omvang van de wijzigingen is verschillend per gebied en per habitattype. In Dinkelland is op deze punten slechts sprake van een minimale wijziging van figuur 3.4 van de PAS-gebiedsanalyse van 31 oktober 2017 (Diagram met verwachte stikstofdepositie referentiesituatie (2014), 2015, 2020 en 2030) ten opzichte van AERIUS Monitor 16. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor het ecologisch oordeel. Dat betekent dat op basis van de geactualiseerde uitkomsten van AERIUS Monitor 16L het ecologisch oordeel van Dinkelland ongewijzigd blijft.

In voorliggende PAS-gebiedsanalyse is onderbouwd welke maatregelen minimaal noodzakelijk zijn voor het zeker stellen van de Natura 2000-doelen en om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Met deze gebiedsanalyse wordt onderbouwd dat de ontwikkelingsruimte kan worden vergund. Deze gebiedsanalyse is onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De gebiedsanalyse is in eerste instantie opgesteld in het kader van de PAS. De inhoud hiervan is opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen. In dit document wordt voor het Natura 2000-gebied Dinkelland ecologisch onderbouwd welke gebiedsspecifieke herstelmaatregelen, uitgaande van het aanwijzingsbesluit (een wijziging van dit aanwijzingsbesluit is in voorbereiding, zie hierna), noodzakelijk zijn om de gestelde doelen voor stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten te realiseren.

De PAS-gebiedsanalyse bevat daarvoor de volgende elementen:

  • Een analyse van de daling van de stikstofdepositie: voor het ecologisch oordeel is van belang welk depositieniveau wordt bereikt bij benutting van alle ontwikkelingsruimte.
  • Een ecologische onderbouwing van de ontwikkelingsruimte. Door te onderbouwen dat bij dit depositieniveau de achteruitgang van de instandhoudingsdoelstellingen is uitgesloten en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd, kan de ontwikkelingsruimte daadwerkelijk worden uitgegeven via vergunningverlening.


Hiermee geeft de gebiedsanalyse de ecologische legitimatie voor benutting van de ontwikkelingsruimte.

In de gebiedsanalyses wordt niet ingegaan op de vraag of de ontwikkelingsruimte voldoende is voor de te voorziene ontwikkelingsbehoefte. De ecologische maatregelen legitimeren wel de benutting van de ontwikkelingsruimte, maar zijn niet bepalend voor de omvang van de ontwikkelingsruimte.

Het maatregelenpakket beoogt in de eerste beheerplanperiode het tegengaan van achteruitgang van alle stikstofgevoelige aangewezen habitattypen en van alle stikstofgevoelige leefgebieden van aangewezen soorten in de Natura 2000-gebieden. Tegelijkertijd worden in deze periode waar mogelijk, en noodzakelijk volgens de instandhoudingsdoelstellingen, ook de kansen benut voor uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Dit wordt in de tweede en derde beheerplanperiode voortgezet. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitvoering van maatregelen in de twee de en derde beheerperiode wordt belemmerd.

Maatregelen 

Met landbouwpercelen wordt als volgt omgegaan:

  • percelen binnen Natura 2000 gebied met status nieuwe natuur NNN worden verworven (indien niet verworven), tevens wordt de detailontwatering verwijderd en vindt omvorming naar natuur plaats;
  • percelen buiten Natura 2000 gebied met status nieuwe natuur NNN die dusdanig sterk vernatten dat landbouw veel natschade ondervinden door het dempen van leggerwaterlopen, en verwijderen van de detailontwatering worden verworven (indien niet verworven); in veel van deze percelen wordt wegens de noodzaak van het dempen van benedenstrooms gelegen leggerwaterloop de afwatering op een voor landbouw voldoende laag niveau onmogelijk; waar deze percelen intrekgebied van lokale grondwatersystemen bevatten die het Natura 2000 gebied voeden of gaan voeden na vernatting wordt inrichting naar natuur voorgesteld; in percelen waar dat niet het geval is kan de verdere inrichting nader bezien worden;
  • percelen zonder Natura 2000 gebied zonder status nieuwe natuur NNN die vernatten worden opgehoogd met grond indien verminderen van de ontwatering en voortzetten van agrarisch gebruik niet gaat leiden tot vermesting van grondwater dat kwelzones in Natura 2000 gebied voedt;
  • percelen zonder Natura 2000 gebied zonder status nieuwe natuur NNN die vernatten en waar verminderen van de ontwatering en voortzetten van agrarisch gebruik gaat leiden tot vermesting van grondwater dat kwelzones in Natura 5 2000 gebied wordt agrarisch gebruik beëindigd en worden daarom verworven.


Voor de lange termijn kunnen extra vernattingsmaatregelen bijdragen aan de verbeterdoelen voor verschillende habitattypen. Maatregelen in de waterhuishouding voor de lange termijn worden uitgewerkt op basis van de evaluatie van de effecten van maatregelen die in de 1e beheerplanperiode zijn gepland/ Op basis daarvan wordt bekeken of aanvullende maatregelen in de waterhuishouding zinvol zijn; aanvullende maatregelen kunnen bestaan uit het verhogen van de drainagebasis van de Puntbeek, verwijderen/ verminderen van diepe ontwatering in Duitsland ten zuidoosten van Punthuizen en vermindering van ontwatering aan de westzijde van Stroothuizen.


Wijziging aanwijzingsbesluit

Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor Habitatrichtlijngebieden. Dat proces is bijna afgerond, wat aanleiding heeft gegeven om na te gaan of er in die gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit. Uit de bepalingen van de Habitatrichtlijn volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Dit volgt ook uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het gaat dan om alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. Deze moeten worden aangewezen.

De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen van Bijlage 1 en soorten van Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Het betreft vooral het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen worden met dit wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd .

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het 'Ontwerp-wijzigingsbesluit habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden' met ingang van 9 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In dat besluit is per gebied aangegeven wat de wijzigingen zijn. Voor het Natura 2000-gebied 'Dinkelland' waar de gebieden Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld onderdeel van uitmaken, zijn de volgende habitattypen toegevoegd:

H2310 Psammofiele heide met Calluna en Genista;

H2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen;

H3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren);

H3260 Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranuncullion fluitantis en het Callitricho-Batrachion;

H5130 Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland;

H7140 Overgangs- en trilveen;

H7230 Alkalisch laagveen;

H9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en som ook Taxus in de ondergroei;

H9160 Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken- haagbeukenbossen behorend tot het Carpinion betuli;

H9190 Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur;

H91D0 *Veenbossen.

De volgende soorten zijn toegevoegd:

H1096 Beekprik;

H1134 Bittervoorn.

De instandhoudingsdoelstelling is gewijzigd van het volgende habbitattype:

H91E0 *Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior.


In de aan te passen gebiedsanalyses en beheerplannen worden eventuele extra maatregelen beschreven die verwacht worden als gevolg van de toe te voegen natuurwaarden. De voorlopige inschatting is dat het alleen gaat om beheermaatregelen die uitgevoerd moeten worden ter plaatse van de natuurwaarden. De wijziging van het aanwijzingsbesluit brengt (vooralsnog) geen planologische maatregelen met zich mee.

3.4.2 Beheerplan Dinkelland

In het beheerplan Dinkelland (versie 9 september 2016) staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS maatregelen. Deze maatregelen dienen genomen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Dinkelland, Punthuizen-Stroothuizen” te behalen. De maatregelen zoals genoemd in de PAS-gebiedsanalyse en het beheerplan zijn uitgewerkt in het inrichtingsplan "Punthuizen- Stroothuizen".

De maatregelen zoals genoemd in het inrichtingsplan zijn, indien ruimtelijk relevant en noodzakelijk, verwerkt in dit inpassingsplan.

3.4.3 Overige beleidseisen en -wensen

Uit het beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 2, kunnen de volgende beleidseisen en -wensen voor het plangebied van dit inpassingsplan worden gehaald:

  • Herstel slenkenstructuur (systeemherstel);
  • Dempen of verondiepen lokale ontwatering;
  • Terugdringen bemesting;
  • Verwijderen van fosfaatrijke toplaag van landbouwgronden;
  • Verbeteren van de toegankelijkheid en de bereikbaarheid van de natuurclusters voor recreanten.

3.5 Omschrijving inrichtingsplan

Ten behoeve van de ontwikkeling van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" is een inrichtingsplan opgesteld met daarin inrichtingsmaatregelen en een beheerstrategie (Bijlage 1 en 2 van de regels).

Het inrichtingsplan dient als basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren ten behoeve van afspraken met betrekking tot grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

Probleemanalyse

Door lagere grondwaterstanden en een verminderde toevoer van basenrijk grondwater is de kwaliteit en omvang van de grondwaterafhankelijke habitattypen afgenomen. Om achteruitgang te stoppen en behoud van de habitattypen te borgen zijn ingrepen in de waterhuishouding nodig (grondwaterkwantiteit en kwaliteit).

De belangrijkste problemen waarvoor een oplossing moet komen, zijn:

  • Verdroging van de natuurgebieden door grondwaterstandsverlaging als gevolg van een versnelde waterafvoer en diepere ontwatering van het omringende landbouwgebied (sloten, drainage);
  • Verzuring van kwelafhankelijke vegetatietypen door het wegvallen van of verminderen van de toevoer van basenrijk grondwater;
  • Vermesting van de natuurgebieden omdat meststoffen vanuit de omliggende percelen via grondwater en oppervlaktewater het gebied instroomt;
  • Verstoring van oorspronkelijk aanwezige oppervlakkig afvoer van grond- en regenwater over maaiveld (slenkenstructuur) door dichtschuiven van laagtes en het doorkruisen van de slenken met sloten. Hierdoor is de ontwateringsbasis verlaagd, wordt kwelwater afgevangen en wordt water versneld afgevoerd uit het gebied.

Hoofdlijn van de inrichtingsmaatregelen

De maatregelen zoals deze zijn opgenomen in dit inrichtingsplan moeten leiden tot hydrologisch herstel. Het hydrologisch herstel wordt bereikt door het:

  • Verhogen grondwaterstanden in winter-, voorjaars- en zomerperiode
  • Verlengen van de inundatieduur in vennen en laagtes
  • Vergroten van de invloed van kwel (basenrijk grondwater)
  • Verbeteren van de opbolling van grondwater in de dekzandruggen
  • Verbeteren van de grondwaterkwaliteit

Om het hydrologisch herstel te bereiken wordt zijn verschillende maatregelen nodig, waarbij een onderscheid wordt gemaakt in systeemherstel en maatregelen die zich richten op het lokaal functioneren van het watersysteem.

Herstel slenkenstructuur (systeemherstel)

De drie kerngebieden Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld hebben van oorsprong ieder een overstromingslaagte met een natuurlijk verloop (slenken). Voor duurzaam hydrologisch herstel worden in dit inrichtingsplan de slenken in de drie deelgebieden hersteld. In de winter en het voorjaar zal daardoor vaker water op het maaiveld staan en via het maaiveld worden afgevoerd (afstroming van zuid naar noord). Deze oppervlakkige afstroming door de slenken heeft een vernattingseffect in de bestaande natuurgebieden.

Dempen of verondiepen lokale ontwatering (lokaal watersysteem)

In het uitwerkingsgebied wordt de lokale ontwatering (sloten, greppels en drainage) veelal gedempt. Daarnaast vinden maatregelen plaats aan de leggerwatergangen in het gebied. Deze worden deels verondiept, deels gedempt en de leggerwatergang aan de oostzijde van de Punthuizerweg zal worden geïsoleerd.

Het doel van de maatregelen is het verbeteren van de toestroom van grondwater in de natuurgebieden. Door het verwijderen van ontwatering vindt een toename van opbolling in de dekzandruggen plaats. Hierdoor wordt het lokale grondwatersysteem versterkt en wordt de toestroming van grondwater naar de laagtes en flanken in de natuurgebieden versterkt.

Daarnaast hebben de maatregelen effect op de zomer-, winter- en voorjaarsgrondwaterstanden en de inundatieduur en -niveau van de vennen in de natuurgebieden.

Terugdringen bemesting

Naast ingrijpen in het grondwatersysteem is ook het verbeteren van de grondwaterkwaliteit van belang voor duurzame instandhouding van de habitattypen. De vermestingstoestand in Stroothuizen is onvoldoende voor een duurzame instandhouding van de habitattypen omdat de bemesting zorgt voor uitspoeling van stoffen in het grondwater.

Vanwege de combinatie hydrologische maatregelen en stoppen reguliere bemesting is er in principe geen perspectief meer op regulier agrarisch gebruik van deze percelen. In het inpassingsplan zijn deze percelen opgenomen als natuur. Bemesting mag op deze percelen alleen plaatsvinden ten behoeve van het natuurdoeltype dat zich op deze percelen kan ontwikkelen.

Inrichtings- en beheermaatregelen in de bestaande natuurgebieden

In de bestaande natuurgebieden worden verschillende inrichtings- en beheermaatregelen uitgevoerd.

De inrichtingsmaatregelen richten zich op het dempen van greppels, het afgraven van wallen en het dempen van bomkraters en zandafgravingen. Door deze maatregelen verbeteren de hydrologische omstandigheden.

Onder de beheermaatregelen vallen het plaggen en het verwijderen van ongewenste vegetatie.

Herinrichtingsmaatregelen voormalige landbouwpercelen

Percelen zonder (regulier) landbouwkundig perspectief worden in de toekomstige situatie gebruikt als natuur. Het betreft de gronden die door vernatting ongeschikt worden voor landbouwkundig gebruik en/of gronden waar bemesting wordt beëindigd. De inrichting van de percelen vindt plaats op basis van de toekomstige natuurtypen op het perceel.

Op percelen waar de natuurtypen ‘Vochtig schraalgrasland’ en ‘Droge heide’ worden gerealiseerd is het verwijderen van de fosfaatrijke toplaag (door afgraven en/of uitmijnen) essentieel.

In de volgende afbeelding zijn alle beoogde maatregelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0009.jpg"

Afbeelding - Maatregelenkaart Punthuizen-Stroothuizen

Interne maatregelen

In de natuurgebieden Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld bevindt zich een aantal greppels die de lokale hydrologie dusdanig verstoren dat het gebied nog verder verdroogt en vergrast als de greppels niet worden gedempt. Daarom worden in het Beuninger Achterveld greppels gedempt over een totale lengte van 3,25 km. Deze ingreep wordt gedaan ten behoeve van het habitattype vochtige heide (H4010A). Voor de huidige wallen langs het wandelpad door het Beuninger Achterveld wordt onderzocht of deze afgegraven kunnen worden, waarbij de vrijkomende grond gebruikt kan worden voor het dempen van de greppels.

Ook in Stroothuizen (0,45 km) en Punthuizen (1,31 km) worden greppels gedempt. Het dempen van de greppels draagt bij aan het herstel en behoud van het habitattype vochtige heide en blauwgrasland.

Aanvullend op het dempen van de greppels wordt in het Beuninger Achterveld en Punthuizen ook onderzocht of bomkraters en zandafgravingen gedempt kunnen worden. De kraters en afgravingen van ca. 3 meter diep verstoren de lokale hydrologie, doordat hier grondwater in 'weglekt'. Door het dempen wordt de lokale verdroging van de heide tegengegaan. Daarnaast zal de wal aan de noordrand van het Beuninger Achterveld verwijderd moeten worden om de werking van de te herstellen slenk tussen het Beuninger Achterveld en het Strengeveld mogelijk te maken.

Toepassing van het inrichtingsplan

Het inrichtingsplan vormt de basis voor het voorliggende inpassingsplan. Verder is het inrichtingsplan de basis voor het op te stellen Beheer en Onderhoudplan, de privaatrechtelijke overeenkomsten met de grondeigenaren, het monitoringsplan, de vergunningen-check en de uiteindelijke aanbesteding van de realisatie van de maatregelen.

Tot slot is het inrichtingsplan ook de opmaat voor de volgende actualisatie van de PAS-Gebiedsanalyse.

Aanpassing Klootschietbaan

Er zijn diverse contacten geweest met de voorzitter van de Klootschietvereniging, waarna in goed overleg tot de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid is gekomen. Deze bevoegdheid maakt het mogelijk om de bestaande klootschietbaar langs de Punthuizerweg aan te leggen. Na ingebruikname moet dan de huidige klootschietbaan verwijderd worden. De oppervlakte van het bouwvlak blijft onveranderd, maar kan in het wijzigingsplan van vorm veranderen. Het bestaande clubgebouw ligt binnen de grenzen van het wijzigingsgebied. Met het verplaatsen van de klootschietbaan worden ook de gebruiksmogelijkheden van het agrarische perceel verruimd. Een nieuwe baan is voorzien parallel aan de Punthuizerweg. Tevens is men voornemens het clubgebouw te verplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0010.jpg"

Ligging nieuwe klootschietbaan

Aangezien de verplaatsing nog niet definitief is, is in dit inpassingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze voorziet in de realisatie van een nieuwe baan langs de Punthuizerweg waarbij als voorwaarde geldt dat het gebruik van de huidige baan wordt beëindigd, na een bepaalde periode (waarin de nieuwe baan zich kan 'zetten').

Duurzaamheid van de maatregelen

In de uitwerking van de maatregelen is stilgestaan bij de duurzaamheid van de maatregelen. Er is gekozen voor herstel op landschapsschaal. Daarmee wordt er gestreefd naar duurzaam systeemherstel in de natuurgebieden. In de natuurgebieden komen de natuurwaarden op verschillende plekken op de gradiënt voor (van natte naar droge omstandigheden). Door bij de uitwerking van de maatregelen rekening te houden met de systeemwerking in de natuurgebieden, is na uitvoering van de maatregelen voldoende plek voor de natuurwaarden op de gradiënt (van zwakgebufferde vennen tot aan de droge heiden), zie ecologische onderbouwing zoals gegeven in bijlage 2 van de regels.

Daarnaast zijn ook de effecten van de maatregelen op de omgeving in beeld gebracht door middel van het grondwatermodel, oppervlaktewatermodel en een bodemkartering om het landbouwkundig gebruik in kaart te brengen. Als gevolg van klimaatsverandering is de verwachting dat droge perioden en extreme neerslag zullen toenemen. Mede daarom is de robuustheid van het oppervlaktewatersysteem getoetst. Met het oppervlaktewatermodel is voor de toekomstige situatie berekend of er knelpunten ontstaan na neerslag. Dit is gedaan voor piekbuien die statistisch gezien één keer per jaar (T=1), één keer per 10 jaar (T=10), één keer per 25 jaar (T=25) en één keer per 100 jaar voorkomen(T=100). Hiermee is de gevoeligheid van het oppervlaktewatersysteem voor extreme buien in beeld gebracht.


Effecten Duitsland

Projectuitvoering vindt plaats dicht op de grens met Duitsland. In Duitsland liggen enkele diepe sloten (in een zone vanaf de landsgrens tot aan de Baumwollstrasse) waarvan is vastgesteld dat deze een verdrogend (drainerend) effect hebben op de natuurwaarden in vooral Punthuizen. Dempen van de sloten leidt tot sterke vergroting van de opbolling van de grondwaterstand in de dekzandruggen rondom de laagte in Punthuizen. Andersom is er ook een klein effect. Door de vernattingsmaatregelen voor de natuur in Punthuizen, het Beuninger Achterveld en voor Stroothuizen, stijgt ook de omliggende grondwaterstand, tot net over de grens in Duitsland. De grondwaterstandstijging op Duits grondgebied is gering, namelijk maximaal enkele centimeters. Gezien de diepe huidige grondwaterstanden binnen het Duitse effectgebied, leidt het effect niet tot schade of anderszins problemen voor landgebruik en functies.

Hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap en explosieven. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0011.png"

Afbeelding - Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurt in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.


M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
Voor het PAS is een Plan-MER opgesteld. Volgens de Wet natuurbescherming en de Wm geldt dat als er al eerder een MER is opgesteld, en dit rapport actueel en concreet genoeg is, hiervan opnieuw gebruik kan worden gemaakt. Het Plan-MER van het PAS is echter niet concreet genoeg om één op één voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 te gebruiken. Dit is tevens aangegeven in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. behorende bij het Plan-MER van de PAS. Daarbij is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de maatregelen op gebiedsniveau de toetsing moet plaatsvinden op het moment van besluitvorming van maatregelen.


In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Indien dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.


In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave NNN/Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Indien er voldaan wordt aan de genoemde grenswaarden geldt er een m.e.r.(beoordelings)plicht. Indien de grenswaarden niet worden overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.


M.e.r en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen”
Een deel van de herstelmaatregelen die planologisch mogelijk worden gemaakt zijn m.e.r.-plichtig.

Functiewijziging naar nieuwe natuur

Als gevolg van de maatregelen (die natuurherstel tot doel hebben) worden gronden bestemd naar natuur. Ongeveer 151 ha landbouwgrond krijgt in voorliggende inpassingsplan de bestemming natuur. Het betreft voornamelijk landbouwgronden waar hydrologische en bemestingsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn voor de instandhoudingsdoelen in de Natura 2000-deelgebieden Punthuizen, Beuninger Achterveld en Stroothuizen. Hiermee wordt de grens van 125 ha zoals genoemd in de Wet milieubeheer overschreden en is het voornemen m.e.r.- beoordelingsplichtig.

Ontgrondingen ten behoeve van slenken en chopperen

Ter plaatse van de landbouwpercelen zijn tijdens de ruilverkaveling Denekamperveld enkele laagtes (slenken) dichtgeschoven met als doel de landbouwstructuur te verbeteren. Met het oog op natuurherstel worden deze laagtes nu teruggebracht en het oorspronkelijk reliëf hersteld. In totaal wordt 75 hectare hersteld, waarvan 19 ha in het Beuninger Achterveld, 10 ha in bestaande natuurpercelen en 46 ha in (voormalige) landbouwpercelen. Het herstellen, waarvoor graafwerkzaamheden nodig zijn, geldt als een ontgronding in het kader van de m.e.r. procedure.

Vergraven en ophogen van landbouwgronden

Daarnaast worden in de drie natuurclusters herstelmaatregelen uitgevoerd door Staatsbosbeheer, waaronder plaggen. Ook plaggen kan worden gezien als een mate van ontgronding waarvoor een project-m.e.r.-plicht geldt, aangezien een ontgrondingsvergunning nodig is voor een oppervlakte van meer dan 25 ha.

Notitie Reikwijdte en Detailniveau

De provincie Overijssel heeft, als zijnde bevoegd gezag en initiatiefnemer, daarom besloten voor het Inpassingsplan een milieueffectprocedure (plan-m.e.r.) te doorlopen, uitlopend in een milieueffectrapport (verder MER genoemd).

Het doel van de m.e.r. is het in beeld brengen van de milieueffecten / milieu-informatie van de voorgenomen maatregelen, zodat het bevoegd gezag verantwoord een besluit kan nemen. Hiervoor is een Notitie Reikwijdte en Detailniveau opgesteld die de start van de milieueffectprocedure markeert.

In de NRD staat de onderzoeksopzet van de m.e.r. beschreven en welke thema’s worden beschouwd. Deze notitie is bijgevoegd in bijlage 1.

De NRD heeft samen met het voorontwerp inpassingsplan ter inzage gelegen.

Plan-MER

Er geldt een plan m.e.r.-plicht (op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. onderdeel C, categorie 16.1) voor de vaststelling van een PIP dat de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem mogelijk maakt in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer. In het PIP wordt een ontgronding (inclusief plaggen) mogelijk gemaakt voor ruim 100 hectare. Hiermee wordt de grens van 12,5 hectare overschreden. Ook geldt een plan-m.e.r.-beoordelingsplicht voor de bestemmingswijziging in het provinciaal inpassingsplan (PIP).

Naast de plan m.e.r.-plicht voor het kaderstellende plan dat de ontgronding mogelijk maakt (lees: het PIP), geldt er voor de ontgronding zelf ook een project-m.e.r.-plicht, aangezien een ontgrondingsvergunning nodig is voor een oppervlakte van meer dan 25 hectare.

Omdat voor het bepalen van de milieueffecten voor het plan-m.e.r. en het project-m.e..r. veel overlap in informatie zit, is besloten een gecombineerd plan-/project-m.er. te laten opstellen.

Het MER is bijgevoegd in bijlage 2. In het MER zijn de effecten bepaald van de PAS- en niet-PAS-maatregelen in het Natura 2000-gebied Stroothuizen-Beuninger Achterveld – Punthuizen. De effecten van de inrichting (in de beheerfase) en de tijdelijke effecten van de werkzaamheden (in en soms vlak na de realisatiefase) zijn in het MER beschouwd. Ook is onderscheid gemaakt in effecten van de maatregelen die onder de plicht tot plan-m.e.r. vallen, en die welke onder de plicht tot project-m.e.r. vallen. De project-m.e.r. activiteit betreft ontgravingen, waarvan die ten behoeve van het herstellen van slenken de belangrijkste is, naast enkele kleine ontgravingen ten behoeve van het verwijderen van een wal en een dam.


Conclusie
Uit het MER blijkt dat de meeste effecten van het plan neutraal of positief zijn. Voor plan-m.e.r.-plichtige maatregelen treedt negatief effect op ten aanzien van risico van natschade aan bebouwing, ten aanzien van de beschikbaarheid landbouwgrond en landbouwstructuur, landbouwkundige kwaliteit, houtbestanden en cultuurhistorie. Ook ten aanzien van overige hinder kan negatief effect optreden in de vorm van risico van hinder door stekende insecten.

Voor project-m.e.r.-plichtige maatregelen treedt alleen negatief effect op ten aanzien van risico van hinder door stekende insecten en houtbestanden.

Grensoverschrijdende effecten

Daar het plangebied direct aan Duits grondgebied grenst, zijn ook grensoverschrijdende effecten onderzocht. Ten aanzien van de meeste thema’s hebben de voorgenomen maatregelen uitsluitend een lokale uitwerking en zijn grensoverschrijdende effecten uitgesloten. Dit betreft de thema’s landschap en recreatie, cultuurhistorie en archeologie, woon- werk en leefmilieu, en klimaat en duurzaamheid.

Twee aspecten hebben mogelijk impact over groter en grensoverschrijdend effect. Dit betreft de N-depositie in relatie tot Duitse Natura 2000-gebieden en de waterhuishouding in relatie met de landbouw. Deze worden behandeld in de paragrafen 5.2, 5.3 en 5.4. De conclusie is dat het effect op de waterhuishouding zo klein is dat dit niet van invloed is op de gebruiksfunctie landbouw, en derhalve nihil is. Effect van het voornemen op Duitse Natura 2000-gebieden in de nabijheid van het plangebied is uitgesloten (0).

Hoewel er overall een positief effect is op beschermde soorten, is wel aandacht nodig voor mogelijke negatieve effecten voor beschermde soorten tijdens de werkzaamheden. Dit is verplicht op grond van de Wet natuurbescherming. In de planregels van het PIP mogen volgens vaste jurisprudentie geen afwegingen op basis van de Wet natuurbescherming worden opgenomen. De mitigerende maatregelen in dit kader richten zich met name op het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen en het werken volgens een ecologisch werkprotocol. Bij de selectie van en de opdracht aan de aannemer die de activiteiten feitelijk gaat uitvoeren zal dit als harde eis worden meegenomen.

Voor negatieve effecten op landbouw en bebouwing zijn onderzoeken en mitigerende dan wel compenserende maatregelen voorzien.

Negatieve effecten voor landschap en cultuurhistorie door het vellen van houtopstanden uit de Casco dienen te worden gecompenseerd. De Cascobenadering geeft richtlijnen hoe tot juiste locatie en type van landschapselementen kan worden gekomen. Voor het graven van de slenk moeten bepaalde casco-elementen (in de vorm van bomen) wijken. In een Landschappelijk advies Casco-elementen Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld heeft de Unie van Bosgroepen geadviseerd over de onderbouwing van de verwijdering van de casco-elementen en over hoe met de compensatie hiervan moet worden omgegaan. Het advies is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Mitigerende maatregelen

In het MER worden mitigerende maatregelen beschreven waarmee negatieve effecten zijn te voorkomen of te compenseren. In de uitwerking van de plannen wordt hier al rekening mee gehouden. Het MER wijst uit dat er op planniveau geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van de maatregelen. Ook voor project-m.e.r.-plichtige activiteiten zijn er geen belemmeringen. De maatregelen kunnen daadwerkelijk uitgevoerd worden als de vergunningen hiervoor verleend zijn. Het MER bevat voldoende milieuinformatie voor een gedegen besluitvorming over het inpassingsplan en de toekomstige ontgrondingsvergunning.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader
Binnen de Regio Twente heeft een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Dinkelland en Tubbergen, met uitzondering van Losser, gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteitvan de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn. De gemeenten, waaronder intussen ook Losser, zijn bezig met een aanpassing van het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond. Naar verwachting treedt het nieuwe beleid per 1 januari 2019 in werking.

Bodemkwaliteit en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen”
In de PAS-gebiedsanalyse van 31 oktober 2017 is in het kader van de instandhoudingsdoelstelling stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het Natura 2000- gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen” nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie
Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is ten behoeve van dit inpassingsplan geen bodemonderzoek noodzakelijk.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’, rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.


Geluid en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen”
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.


Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid


Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over ‘externe veiligheid’ zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.


Externe veiligheid en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen
Voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied.


Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied gelegen zijn. Het voorliggende plan voorziet daarnaast niet in de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten. Er zijn geen beperkingen aanwezig ten aanzien van de realisatie van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0012.jpg"

Afbeelding - uitsnede risicokaart.nl


Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is alleen het vervoer over de weg van belang, binnenwateren en spoorlijnen zijn binnen het plangebied namelijk niet aanwezig. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Binnen het plangebied bevinden zich geen transportroutes van gevaarlijke stoffen. Er zijn geen beperkingen aanwezig ten aanzien van de realisatie van het plan.

Buisleidingen

In het plangebied liggen geen relevante buisleidingen. Ten noordwesten van het plangebied ligt een buisleiding. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 1 kilometer en is zodanig dat de buisleiding geen invloed heeft op de voorgenomen ontwikkeling.

Er bestaat geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied bevindt zich geen hoogspanningsleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0013.jpg"

Afbeelding - uitsnede netkaart van RIVM

Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit


Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³.


Luchtkwaliteit en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen
De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft tevens geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij


Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen

Onderstaande afbeelding geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen". De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0014.jpg"

Afbeelding - Wav gebieden, in groen, in- en nabij het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" ligt op geruime afstand (bijna 30 km) van de militaire laagvliegroute 10. Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" richten zich op het behoud en het versterken van natuurdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn, mede gelet op de afstand tot de laagvliegroute, niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute.

De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.


Radarverstoringsgebieden

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en rond burgerluchthaven Twente moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.


Radarverstoringsgebieden en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Na sluiting van de vliegbasis Twente heeft het Ministerie van Defensie ter plaatse een radarinstallatie (radarstation Twente) in gebruik gehouden. Het plangebied ligt in een laserstraalvrij gebied.

De gemeenten Dinkelland en Losser hebben hun bouwverordeningen op elkaar afgestemd. In beide bouwverordeningen is de bouwhoogte voor omgevingsvergunningsplichtige bouwwerken gemaximeerd op 15 meter. Het voorliggende inpassingsplan maakt geen nieuwe bouwwerken mogelijk. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maatregelen ten behoeve van het behoud en versterking van de natuur. Met deze maatregelen worden radarverstoringsgebieden niet aangetast.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.

Invliegfunnels

Bij de voormalige vliegbasis Twente was een invliegfunnel van toepassing. Dit is een denkbeeldige door vlakken gevormde ruimte, die aansluit op en ligt in het verlengde van de startbaan van het vliegveld. Geprojecteerd op het aardoppervlak beslaat deze ruimte een bepaald gebied waarboven de start- en landingsprocedures nog veilig kunnen worden uitgevoerd. Qua bouwhoogte mag dit gebied nergens door enige bebouwing worden doorstoken. In bestemmingsplannen worden voor vliegfunnels obstakelvrije hoogtes vastgelegd. Voor het oprichten van obstakels als hoge gebouwen, windturbines, hoogspannings- en antennemasten boven de 30 meter was toestemming nodig van het Ministerie van Defensie.

Invliegfunnels en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Met betrekking tot de invliegfunnels bij de voormalige militaire vliegbasis Twenthe wordt opgemerkt dat na de definitieve sluiting van de militaire vliegbasis eind 2007 de voorzieningen af en toe gebruikt kunnen worden voor de burgerluchtvaart/zakelijke vluchten. Inmiddels wordt het terrein opnieuw ontwikkeld en komt er ruimte voor zakenvluchten. Een paar chartermaatschappijen hebben daarvoor toestemming gekregen.

De provincie Overijssel wil de locatie behouden voor een beperkte vliegfunctie, maar ook het natuurlijke karakter van het terrein - een groot gebied tussen Enschede, Oldenzaal en Hengelo - bewaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0015.jpg"

Afbeelding - ligging invliegfunnel (paars) en plangebied, bron: nationaalgeoregister.nl

Het Natura 2000-gebied ligt buiten de zones voor het invliegen en starten. Met het voorliggende plan worden geen objecten mogelijk gemaakt die het optimale en veilige gebruik van de invliegfunnels kunnen frustreren.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de invliegfunnels.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd.

In het plangebied ligt een waterleiding ter plaatse van de Punthuizerweg. Deze transportleiding is van belang voor de drinkwatervoorziening. Vanwege het belang van de drinkwaterhoofdtransportleiding, is in dit inpassingsplan een beschermende regeling opgenomen, waarbij bebouwingsbeperkingen gelden op de gronden rondom de leiding (zone van 5 m aan weerszijden van de leiding).

Andere kabels en leidingen behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied zijn niet aanwezig.


Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen. Bij de uitvoering van werkzaamheden is de ligging van de waterleiding langs de Punthuizerweg aandachtspunt.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Dit inpassingsplan is tijdens ter inzage legging van het voorontwerp PIP ter beoordeling voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zijn in deze paragraaf verwerkt.

4.3.3 Water en het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding mogelijk gemaakt, er is aldus geen sprake van een toename van het verharde oppervlak. Compensatie is daarom niet nodig.

Na een algemene beschrijving van de kenmerken van het gebied, worden de aspecten waterkwantiteit en waterkwaliteit belicht.

Algemeen

Het deelgebied ligt op de overgang van een hogere dekzandrug langs de Duitse grens naar het lager gelegen Dinkeldal aan de westkant. Na de ijstijd heeft smeltwater enkele laagtes uitgesleten. Daarnaast heeft de meanderende werking van de Dinkel ook sporen achtergelaten in het gebied. Beide processen hebben er voor gezorgd dat er in het deelgebied meerdere slenken liggen. De slenken in het gebied worden van elkaar gescheiden door dekzandruggen. De hoogteverschillen tussen de laagtes en de omliggende dekzandruggen zijn over het algemeen niet groter dan twee meter, maar de wisselwerking tussen beide heeft een grote invloed op de aanwezige vegetatie en daarmee de aangewezen habitattypen.

Sinds de ruilverkaveling, in de jaren '50 en '60, is de waterhuishouding in het gebied optimaal afgestemd op het landbouwkundig gebruik. Er zijn lokale sloten, hoofdwatergangen en drainagesystemen aangelegd om de waterafvoer te verbeteren. Als gevolg hiervan zijn de grondwaterstanden in Punthuizen, Beuninger Achterveld en Stroothuizen gedaald en is de toevoer van basenrijk grondwater naar grondwaterafhankelijke habitattypen (Blauwgrasland en Zwakgebufferde vennen) afgenomen.

De optimalisatie van de afwatering in het gebied rondom de natuurgebieden had ook invloed op waterstanden en grondwaterstromingen in de natuurgebieden. Bovendien leidde de intensivering van bemesting tot vermestingsproblematiek in de gevoelige natuurgebieden.

Deze ontwikkelingen hebben geleid tot effecten op meerdere processen in het watersysteem die leiden tot verdroging, vermesting en verzuring. De ontwatering vormt zo de basis voor de processen die tot knelpunten leiden. In hoofdstuk 3 en 4 van het inrichtingsplan (zie bijlage 1 van de regels) is nader op de knelpunten en de maatregelen voor het deelgebied Punthuizen en Stroothuizen ingegaan.


Waterkwantiteit

Uit het inrichtingsplan kan afgeleid worden dat verdroging, vermesting en verzuring knelpunten zijn voor de te beschermen habitattypen.

Als gevolg van verdroging zijn er kortere perioden met hoge grondwaterstanden, verminderde opbolling van grondwater in de dekzandruggen en zakken de zomergrondwaterstanden dieper weg (lagere drainagebasis). Door het dalen van de zomergrondwaterstanden duurt het langer voordat de maximale opbolling van de grondwaterstand optreedt in het natte seizoen. In de slenken beginnen, onder invloed van een verlaagde drainagebasis, de inundaties later in het seizoen en duren ze korter. Deze inundatie is nodig voor uittreden van basenrijk grondwater op de flanken. Dit heeft als gevolg dat minder basenrijk grondwater uitreedt, waardoor de basenverzadiging vermindert en op lange termijn verzuring kan optreden. Verder neemt op de hogere delen de grondwaterfluctuatie toe.


De verminderde invloed van basenrijk grondwater en daling van zomergrondwaterstanden hebben effect op de buffercapaciteit in het gebied. De buffercapaciteit geeft de mate aan waarin een systeem in staat is te compenseren voor veranderingen in zuurconcentraties. In waterverzadigde bodems vinden processen plaats die buffercapaciteit genereren.


Grondwaterstandsverlaging als gevolg van een versnelde waterafvoer en diepere ontwatering van het omringende landbouwgebied (sloten, drainage) leiden tot verdroging. Verzuring van kwelafhankelijke vegetatietypen ontstaat door het wegvallen van of het verminderen van de toevoer van basenrijk grondwater. Ook is de verstoring van oorspronkelijk aanwezige oppervlakkige afvoer van grond- en regenwater over maaiveld (slenkenstructuur) door dichtschuiven van laagtes en het doorkruisen van de slenken met sloten van invloed op de kwaliteit van het water. Hierdoor is de ontwateringsbasis verlaagd, wordt kwelwater afgevangen en wordt water versneld afgevoerd uit het gebied.

Verstoring van oorspronkelijk aanwezig oppervlakkige afvoer van grond- en regenwater over maaiveld (slenkenstructuur) door dichtschuiven van laagtes en het doorkruisen van de slenken met sloten. Hierdoor is de ontwateringsbasis verlaagd, wordt kwelwater afgevangen en wordt water versneld afgevoerd uit het gebied.


Om tot hydrologisch herstel te komen zijn in het inrichtingsplan de volgende maatregelen ten behoeve van de waterkwantiteit beschreven:

  • verhogen grondwaterstanden in winter-, voorjaars- en zomerperiode;
  • verlengen van de inundatieduur in vennen en laagtes;
  • vergroten van de invloed van kwel (basenrijk grondwater).


Het hydrologisch herstel kan bereikt worden door herstel van de slenkenstructuur. Hierbij wordt het oorspronkelijk reliëf van deze laagtes hersteld, waardoor weer gebruik gemaakt kan worden van de oorspronkelijke overstromingslaagte met een natuurlijk verloop.

Daarnaast wordt de lokale ontwatering (sloten, greppels en drainage) veelal gedempt. Ook vinden maatregelen plaats aan de leggerwatergangen in het gebied. Deze worden deels verondiept, deels gedempt en de leggerwatergang aan de oostzijde van de Punthuizerweg wordt hydrologisch geïsoleerd.

Hiermee wordt de toestroom van grondwater in de natuurgebieden verbeterd. Door het verwijderen van ontwatering vindt een toename van opbolling in de dekzandruggen plaats. Dit versterkt het lokale grondwatersysteem en hiermee wordt de toestroming van grondwater naar de laagtes en flanken in de natuurgebieden versterkt.


Waterkwaliteit

Naast de grondwaterkwantiteit en basenrijkdom van het grondwater, is ook de grondwaterkwaliteit van uittredend grondwater van belang voor grondwaterafhankelijke habitattypen. Daar waar natuurgebieden grenzen aan landbouwpercelen, of het intrekgebied van de grondwaterafhankelijke natuur uit landbouwpercelen bestaat, kan instroom van voedselrijk grondwater plaatsvinden.

Ook te lage grondwaterstanden kunnen leiden tot eutrofiëring in het natuurgebied. Door te lage waterstanden wordt de ammoniak die met atmosferische depositie neerkomt niet door bacteriën in de bodem omgezet naar stikstofgas. In plaats daarvan blijft het beschikbaar in de bodem en treedt vermesting op.


Binnen het gebied treedt ook inzijging van basenarm en zuur regenwater op, waardoor basen extra uitspoelen. De stoffen lossen op in het regenwater dat snel wegzakt naar de ondergrond waardoor de stoffen niet beschikbaar komen voor de vegetatie. Verder zorgt de verminderde invloed van basenrijk grondwater ervoor dat er onvoldoende basen vanuit het grondwater naar de bodem worden aangevoerd. De buffercapaciteit van de bodem raakt daardoor uitgeput, waardoor de pH afneemt en dus verzuring optreedt. Dit heeft gevolgen voor de waterkwaliteit.

De waterkwaliteit wordt beïnvloedt door vermesting omdat meststoffen vanuit de omliggende percelen via grondwater en oppervlaktewater het gebied instromen.

Het terugdringen van de bemesting heeft een positieve invloed op de waterkwaliteit. Aan de hand van stroombaanberekeningen en isohypsenpatronen zijn de intrekgebieden (die gebieden waar het grondwater in de bodem zakt om vervolgens elders weer naar boven gedrukt te worden) van Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld binnen het projectgebied bepaald.

Daarna is de vermestingstoestand in de natuurgebieden geanalyseerd aan de hand van het grondwaterkwaliteitsonderzoek dat KWR heeft uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat de vermestingstoestand in Stroothuizen onvoldoende is voor een duurzame instandhouding van de habitattypen omdat de bemesting zorgt voor uitspoeling van stoffen in het grondwater.

Verder is de mate van gevoeligheid voor uitspoeling van deze percelen bepaald met behulp van de Handreiking Bemesting en het grondwaterkwaliteitsonderzoek van KWR. Uitgangspunt daarbij is dat op uitspoelingsgevoelige gronden die onderdeel uitmaken van het lokale grondwatersysteem en die locaties met grondwaterafhankelijke habitattypen voeden, in de toekomstige situatie geen reguliere bemesting meer plaatsvindt.


Vanwege de combinatie hydrologische maatregelen en stoppen reguliere bemesting is er geen perspectief meer op regulier agrarisch gebruik van deze percelen. In dit inpassingsplan zijn deze percelen bestemd als natuur. Hier wordt gekozen voor een beheervorm die ten goede komt aan het natuurdoeltype dat zich op deze percelen kan ontwikkelen.


Effecten van de maatregelen op de waterhuishouding

Grondwaterstand

De effecten van de maatregelen zijn doorgerekend met het grondwatermodel. Het grondwater stijgt zowel in de zomer als in de winter. De maatregelen voor Stroothuizen zorgen voor een verhoging van grondwaterstanden (5-20 cm) in de winter, het voorjaar en de zomer. Deze verhoging zorgt in de lokale systemen, aangestuurd door dekzandruggen in en direct ten zuiden van het gebied, voor langere perioden met opbolling en meer toestroom van jong grondwater naar de flanken van aangrenzende laagtes met natte heide vegetaties. Op bladzijde 70 van het inrichtingsplan is dit visueel weergegeven). De maatregelen laten in het Beuninger Achterveld een structurele verhoging zien van de grondwaterstanden in de winter, het voorjaar en de zomer van 10-30 centimeter. De opbolling van de grondwaterstand in de dekzandruggen neemt toe, waardoor meer water naar de laagte kan stromen. In Punthuizen zorgen de maatregelen voor een lichte verhoging (5-10 cm) van de wintergrondwaterstanden.


Waterafvoer

Om de effecten van de PAS-inrichtingsmaatregelen voor Punthuizen-Stroothuizen op het functioneren van het regionale oppervlaktewatersysteem vast te stellen, is getoetst aan de provinciale beschermingsnormen voor wateroverlast (NBW-toetsing). Hierbij is berekend of de voorgestelde maatregelen (waaronder dempen en verondiepen van sloten) invloed hebben op de bergings- en afvoercapaciteit van de watergangen. Daarbij is onderzocht of bij de nieuwe inrichting wordt voldaan aan de beschermingsnormen tegen inundatie zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening Overijssel. De toetsing heeft plaatsgevonden voor zowel de huidige situatie als de situatie na uitvoering van de maatregelen (plansituatie). Volgens de NBW normen moet er getoetst worden aan bui-intensiteiten van T25 en T50. In de uitgevoerde toetsing zijn verschillende afvoersituaties berekend, variërend van een bui-intensiteit die één keer per jaar voorkomt (T1) tot een neerslagafvoer die één keer per 100 jaar voorkomt (T100). De situatie van T100 is doorgerekend omdat na uitvoering van de maatregelen een regionaal watersysteem wordt beoogd dat ook in 'worst case' situaties robuust is.


Uit dit onderzoek volgt dat er in de huidige situatie geen knelpunten voor wat betreft norm-overschrijdende inundaties zijn.

Op één locatie doet zich een knelpunt voor, die zich ook al voordoet bij T1. Het betreft de locatie ten oosten van de Punthuizerweg, ten noorden van de klootschietbaan. Op deze locatie wordt met het uitvoeren van de maatregelen uit het inrichtingsplan niet voldaan aan de afvoernormen. Met de betreffende eigenaar worden afspraken gemaakt over mogelijke mitigerende maatregelen dan wel schadevergoeding.

De effecten van de maatregelen hebben hun weerslag op de omliggende gronden en het gebruik daarvan. De effecten van de maatregelen op de agrarische percelen zijn per bedrijf en per perceel geanalyseerd. Op basis van deze effecten is het mogelijke gebruik van deze gronden in beeld gebracht. Het uitgangspunt is de huidige landbouwfunctie, binnen de kaders van de Natura 2000 ontwikkelopgave, zoveel mogelijk in stand te houden. Voor het beoordelen van de effecten van de maatregelen op het landbouwkundig perspectief is het volgende afwegingskader gehanteerd:

  • Vernattingseffecten. Regulier landbouwkundig gebruik is niet mogelijk als op het perceel, aaneengesloten of versnipperd, de natschade meer dan 30 % bedraagt en er geen mitigatiemogelijkheden zijn. Voor huiskavels die worden gebruikt als uitloop voor het vee direct vanuit de stal, heeft de natschade extra impact.
  • Bemestingsbeperkingen. Regulier landbouwkundig gebruik is niet mogelijk als het perceel niet langer mag worden bemest.


Percelen waar regulier agrarisch gebruik mogelijk blijft, behouden de landbouwbestemming. Eventuele (nat)schade die optreedt wordt in overleg met de grondeigenaar zo mogelijk gemitigeerd dan wel gecompenseerd. Voor de percelen waar regulier agrarisch gebruik niet langer mogelijk is, is daarna gekeken of natuurinrichting bijdraagt aan de versterking van de habitattypen in Punthuizen, Beuninger Achterveld en Stroothuizen en of er kansen liggen voor realisatie van uitbreidingsdoelen (PAS-periodes 2 en 3). De percelen waar regulier landbouwkundig gebruik niet meer mogelijk is, die zijn gelegen binnen de Natura 2000-begrenzing en potentie hebben voor uitbreidingsdoelstellingen, worden, in overleg met de eigenaar, ingericht als nieuwe natuur. Op andere percelen, buiten Natura 2000-gebied, waar regulier agrarisch gebruik niet langer mogelijk is, wordt in overleg met de eigenaar bepaald of deze percelen de landbouwbestemming (met beperking) behouden dan wel worden omgezet naar natuur. Het gesprek over (financiële) compensatie vindt plaats tussen afdeling Grondzaken van de provincie Overijssel en de betreffende eigenaar.

4.3.4 Conclusie

De waterkwaliteit wordt verbeterd en de maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit hebben een positief effect op de habitattypen. Door deze maatregelen treden echter nadelige effecten op voor het landbouwkundig gebruik van enkele landbouwpercelen, bijvoorbeeld omdat deze zijn aangewezen als retentiegebied of omdat er vernatting optreedt. Negatieve effecten/schade voor eigenaren worden zo veel mogelijk gecompenseerd in de vorm van vervangende (ruil)grond of financiën. Als vangnet geldt de 'Regeling nadeelcompensatie Ontwikkelopgave Natura 2000 Overijssel 2017'.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen"

Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is het rapport "Ecologische onderbouwing maatregelenpakket gebiedsuitwerking Punthuizen, Stroothuizen en Beuninger Achterveld" opgesteld (zie bijlage 4). Dit rapport vormt de onderbouwing bij het maatregelenpakket dat is uitgewerkt als onderdeel van het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied Dinkelland, deelgebied Punthuizen- Stroothuizen. Centraal in dit rapport staat de onderbouwing van ecologische randvoorwaarden en een beschrijving van de effecten van de verschillende maatregelenscenario’s op de instandhoudingsdoelen.

Het rapport vormt één van de bouwstenen die zijn gebruikt voor de onderbouwing van het Inrichtingsplan en dit inpassingsplan.

Naast een uitwerking van het maatregelenpakket bevat het rapport ook de conclusies van onderzoeken die zijn uitgevoerd om de kennislacunes uit de PAS gebiedsanalyse op te lossen.

De conclusie van het rapport luidt dat een juiste volgorde van uitvoering van maatregelen noodzakelijk is. Daarnaast dient een aantal maatregelen nog in detail te worden uitgewerkt. Dat geldt met name voor locaties waar slenkenpatronen hersteld worden maar ook voor de hogere gelegen delen van percelen waar natuur ontwikkeld gaat worden. In alle gevallen geldt dat nader onderzoek naar bodemopbouw, bodemkwaliteit en een toets op eventuele negatieve hydrologische effecten noodzakelijk is.

In het rapport zijn alle voorgestelde maatregelen getoetst op doelbereik en ecologisch effect. Voor de nadere toetsing worden ten aanzien van fauna, geen negatieve dan wel positieve effecten verwacht. In het kader van het ontwerp inpassingsplan wordt dit nader onderzocht. Op die plaatsen waar de maatregelen mogelijk leiden tot kappen van bomen, wordt aanvullend ecologisch onderzoek uitgevoerd.

Voor de interne maatregelen is een natuuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4 Natuurtoets interne maatregelen bij de regels), welk onderzoek overigens een ruimer gebied omvat dan alleen het plangebied van het inpassingsplan.

In aanvulling daarop is een onderzoek uitgevoerd naar de externe maatregelen (zie bijlage 5 Natuurtoets externe maatregelen bij de regels).

In beide onderzoeken is geïnventariseerd welke beschermde soorten bekend zijn op basis van literatuur en de Nationale Database Flora en Fauna (2017). De lijsten van bekende dan wel te verwachten beschermde soorten uit beide onderzoeken verschillen weinig en zijn samengevat in onderstaande tabel. In de beoordeling wordt waar zinvol onderscheid gemaakt waar binnen het onderzoeksgebied de soorten zijn te verwachten. Er komen op basis van verspreidingsgegevens geen beschermde vissen of overige ongewervelden (anders dan libellen en vlinders) in de

omgeving van het plangebied. Deze soortgroepen worden daarom niet verder behandeld.

  Te verwachten beschermde soorten in de omgeving van het Natura 2000-gebied Dinkelland   Geschikt habitat binnen onder-zoeksgebied?  
Flora   drijvende waterweegbree
korensla
roggelelie  

nvt
nvt  
Grondgebonden zoogdieren   boommarter,
das,
edelhert,
eekhoorn,
grote bosmuis,
otter,
steenmarter,
veldspitsmuis,
waterspitsmuis  


nvt


nvt  
Vleermuizen   Baardvleermuis, franjestaart, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, kleine
dwergvleermuis, laatvlieger, meervleermuis, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis,
tweekleurige vleermuis, watervleermuis  
 
Vogels   Diverse vogelsoorten (zonder jaarrond be-schermde nesten)    
Amfibieën   Heikikker, kamsalamander, poelkikker, rug-streeppad    
Reptielen   Hazelworm, levendbarende hagedis    
libellen   beekrombout,
bosbeekjuffer  
nvt  
vlinders   aardbeivlinder,
grote weerschijnvlinder,
kleine ijsvogelvlinder  

Nvt
Nvt  

Samengevat hebben de voorgenomen maatregelen op korte termijn een negatief effect, maar op langere termijn juist een positief effect op beschermde soorten.

Ten aanzien van de toetsing van significante effecten kan gesteld worden dat de voorgenomen herstelmaatregelen in het beheerplan zijn opgenomen als

instandhoudingsmaatregelen (Provincie Overijssel, 2016). Daarnaast zijn de maatregelen onderdeel van een programma dat bij algemene maatregel van bestuur is vastgesteld (het PAS). Op basis hiervan zijn een aantal verbodsbepalingen op basis van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.

Uit de Wet natuurbescherming volgt dat bij de uitvoering van de maatregelen altijd een zorgplicht geldt en dat volgens een goedgekeurde gedragscode en/of een werkprotocol wordt gewerkt, waardoor de negatieve effecten op de soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of gemitigeerd.

Zo nodig kunnen aanvullend ook andere mitigerende (verzachtende) maatregelen worden getroffen zoals het aanbieden van alternatieve broedgelegenheid (bijvoorbeeld nestkasten) en kan de kwaliteit van het omringende leefgebied worden behouden of zelfs verbeterd.

4.4.3 Conclusie

De herstelmaatregelen hebben effect op beschermde soorten, maar zijn nodig om aan de instandhoudingsdoelstellingen te kunnen voldoen. Voor zover maatregelen voortkomen uit het beheerplan en/of het PAS is een aantal verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming niet van toepassing. Verder wordt waar nodig en mogelijk gewerkt volgens een goedgekeurde Gedragscode en/of werkprotocollen en worden aanvullend eventuele mitigerende maatregelen getroffen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.


Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

Gemeentelijk beleid, gemeente Dinkelland

In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota Archeologiebeleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan die waarden zijn vervolgens weer beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is gebaseerd op de opbouw van het landschap en bevat de landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis. De opbouw van het beleid is als volgt:

  • Binnen de terreinen van archeologische waarde (AMK-terreinen) moeten ingrepen die kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van de archeologische resten zoveel mogelijk worden voorkomen. In het kader van de Monumentenwet moet hiervoor een vergunning worden aangevraagd.
  • Bij terreinen met hoge en zeer hoge waarden geldt bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 40 cm in agrarisch gebied en ingrepen vanaf het maaiveld in natuur en bos, een bescherming van de waarden. Werken en werkzaamheden die kunnen leiden tot verstoring van archeologische resten, worden gekoppeld aan een aanlegvergunningenstelsel. Deze terreinen worden aangeduid op de verbeelding.
  • Voor gebieden met een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen vanaf 2.500 m2.
  • Voor gebieden met een middelmatige of lage verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen vanaf 5.000 m2.
  • De minimumonderzoekseis voor een archeologisch onderzoek is een archeologisch bureauonderzoek waarin de ingreep op zijn schadelijkheid wordt beoordeeld en wordt geadviseerd over de noodzaak tot het nemen van vervolgstappen in de vorm van veldonderzoek.

Gemeentelijk beleid, gemeente Losser

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (laatste versie 15-6-2010). In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie.
Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wamz of Erfgoedverordening. In het voorliggend inpassingsplan is voor de bestaande en te verwachten archeologische waarden een aparte regeling opgenomen.

4.5.3 Archeologie en Natura 2000-gebied "Dinkelland, Punthuizen-Stroothuizen-Beuninger Achterveld"

In onderstaande afbeelding is de archeologische verwachting voor het plangebied weergegeven, gebaseerd op de gemeentelijke informatie. De hoger gelegen dekzandruggen, waarop in de huidige situatie ook de bebouwing is gelegen, kennen een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit vanwege de verhoogde kans op vroege bewoningsporen. De tussengelegen lagere en daardoor nattere gebieden hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. In het plangebied ligt één terrein waarvan zeker is dat deze reeds is verstoord en de kans op archeologie daardoor erg klein is. Uit het onderzoek van Raap (RAAP, 1997) voor de herinrichting van Losser Noord blijkt echter ook dat voor de gronden op dit moment in agrarisch gebruik ten westen van Beuninger Achterveld de archeologische resten als gevolg van verstoring waarschijnlijk zijn verdwenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0016.jpg"

Afbeelding - Archeologische gebieden en verwachtingen Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" (Bron: Inrichtingsplan Punthuizen - Stroothuizen)

Het inrichtingsplan Punthuizen-Stroothuizen voorziet in het herstellen van de slenken in het uitwerkingsgebied. Uit de provinciale verwachtingskaart en het bureauonderzoek voor de herinrichting van Losser Noord, blijkt dat voor de slenken een lage verwachtingswaarde voor archeologie geldt. Voor de hoger gelegen dekzandruggen, waarop in de huidige situatie de bebouwing te vinden is, geldt vanwege een hogere kans op vroege bewoningssporen een hoge verwachtingswaarde. In het gebied zijn geen AMK-terreinen gelegen, er zijn ook geen archeologische vindplaatsen geregistreerd.

De dubbelbestemmingen voor archeologische waarden uit de vigerende bestemmingsplannen worden in het inpassingplan opgenomen. Vóór de uitvoering van de werkzaamheden wordt een plan van aanpak voor het onderdeel archeologie opgesteld. Als op basis van de dubbelbestemmingen onderzoek nodig blijkt, zal dat worden uitgevoerd. De dubbelbestemmingen bieden de nodige ruimte voor het uitvoeren van werkzaamheden zonder dat daarvoor een vergunning nodig is (op grond van oppervlakte en diepte van de graafwerkzaamheden).

Verder zal tijdens de uitvoering indien nodig archeologische begeleiding plaatsvinden en wordt de aannemer verplicht om melding te maken van sporen, patronen of objecten met een mogelijke archeologische waarde.

4.5.4 Conclusie

Eventueel archeologische waarden worden voldoende beschermd, door het overnemen van de vigerende dubbelbestemmingen voor archeologie, een plan van aanpak vóór de feitelijke uitvoering en archeologische begeleiding (indien nodig) tijdens de uitvoering. Verder wordt de aannemer verplicht om zogenaamde 'toevalsvondsten' te melden.

4.6 Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. In nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland en Losser de identiteit en het karakter van het gebied aan. De waarden zijn vertaald in het bestemmingsplan “Buitengebied 2010” van de gemeente Dinkelland en in het bestemmingsplan ”Buitengebied” van de gemeente Losser.

4.6.3 Cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit en Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen-Beuninger Achterveld"

Zoals gezegd is in hoofdstuk 3 het ontstaan en de huidige (cultuurhistorische) situatie van het plangebied beschreven. In het inrichtingsplan Punthuizen-Stroothuizen is aangegeven welke cultuurhistorische waarden voorkomen en hoe met cultuurhistorische waarden is omgegaan.

Bouwhistorisch zijn vooral de grenspalen op de grens met Duitsland van grote waarde. Grenspaal 23 (Punthuizerweg) en grenspaal 24 (Vrijdijk) hebben bovendien een rijksmonumentale status. Ook de markestenen die onder andere nog in Stroothuizen zijn terug te vinden zijn historisch van betekenis. Zij markeren de markegrenzen als voorlopers van de huidige gemeentegrenzen.

Vanuit historisch-geografisch oogpunt zijn de escomplexen van waarde. Gezien de ontstaansgeschiedenis en historisch gebruik hebben deze met heideplaggen opgehoogde essen ook archeologisch een hoge verwachtingswaarde. Het kleinschalige landbouwcomplex ten noorden van de Stroothuizerweg (ter hoogte van nummer 41) wordt vanouds gekenmerkt door enkele verspreid liggende hoeven, kleinschalig reliëf en houtwallen. Dit geldt ook, zij het in mindere mate, voor de complexen ten westen van de Punthuizerweg, grenzend aan de oude loop van de Puntbeek en het bosgebied van Lutterveld. De drie natuurclusters Punthuizen, Beuninger Achterveld en Stroothuizen zijn als restanten van het voormalige heidelandschap historisch geografisch van grote waarde.

Ruimtelijke kwaliteit

De ruimtelijke kwaliteit van een gebied wordt onder andere bepaald door de belevingswaarde en gebruikswaarde van het gebied. Het voorkomen van cultuurhistorische en archeologische waarden in de vorm van escomplexen, grenspalen en markestenen draagt bij aan de belevingswaarde van het gebied omdat deze landschapselementen verwijzen naar het historisch gebruik van het gebied. Het reliëf en de beplanting, maken dat ondanks de rationele verkavelingsstructuur het plangebied afwisselend is, wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt.

De recreatieve ontsluiting van natuurgebieden biedt kansen voor het vergroten van de recreatieve gebruikswaarden.

Rondom Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld ligt een landschap dat wordt gekenmerkt als een jonge heideontginning. De jonge heideontginningen kenmerken zich door een duidelijk rationele, rechthoekige verkavelingsstructuur. Wegbeplantingen markeren de lange lijnen in het landschap. De open agrarische gronden zijn kenmerkend voor de ruilverkavelingsperiode en worden scherp begrensd door de omliggende bosgebieden.

De hydrologische maatregelen en de bemestingsmaatregelen hebben niet direct invloed op dit landschappelijke beeld. Al zal door functieverandering van agrarisch naar natuur, het landschap rond de natuurclusters, deels een minder open en minder rationeel karakter krijgen wat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. De beplantingsstructuren blijven grotendeels behouden. In het Strengenveld, daar waar de slenk wordt hersteld, is het effect op het bestaande landschap groter. Het bestaande landschap wordt op deze locaties omgevormd naar een meer natuurlijk heidelandschap. Naar het effect van de hydrologische maatregelen op de beeldbepalende solitaire bomen wordt in de nadere uitwerking van het inrichtingsplan onderzoek uitgevoerd.

Visie op het landschap

Ten behoeve van het provinciaal inrichtingsplan is een eindbeeld opgesteld. Het Eindbeeld toont de toekomstige inrichting van het plangebied en bevat een visuele weergave van het gebied na uitvoering van de maatregelen. Op basis van de geomorfologie, de voorgestelde maatregelen in het inrichtingsplan en de ecologische potenties die het gebied heeft, is de visie op de hoofdstructuur van het landschap geformuleerd. Hiermee wordt de landschappelijke waarde/ ruimtelijke kwaliteit verhoogd. De visie heeft geresulteerd in onderstaande afbeelding. Ten opzichte van de bestaande situatie valt vooral op dat de hoeveelheid opgaande beplanting afneemt en dat wordt gezorgd voorwaardoor zachtere overgangen in beplantingen ontstaan.

Enkele uitgangspunten uit de visie op een rij:

  • Door demping van sloten en greppels worden de slenken weer natter. Op de hogere delen groeit bos en struikheide, in de lagere delen ontwikkelt zich blauw grasland en natte dopheidevegetatie;
  • De houtwallen die haaks op de noord-zuid georiënteerde slenkenstructuur staan, worden verwijdert waardoor de oorspronkelijke samenhang tussen de slenken en de ruggen weer zichtbaar wordt. Dit betekent dat de groene kamers deels zullen verdwijnen voor een meer open structuur die het reliëf volgt Hierdoor ontstaat een landschap met meer openheid.;
  • Voor agrarische percelen bestaat de wens om grotere groene kamers te ontwikkelen. Door verlegging van de klootschietbaan kan dit worden bereikt., met inachtneming van van het beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0017.jpg"

Afbeelding Concept eindbeeld uit het Inrichtingsplan

In de afbeelding hierboven is uitgegaan van de verplaatsing van de klootschietbaan naar de locatie evenwijdig aan de Punthuizerweg.

Cultuurhistorie

Het inrichtingsplan Punthuizen-Stroothuizen leidt niet tot aantasting van de in het gebied aanwezige monumentale of cultuurhistorische waarden. De maatregelen hebben als doel de natuurgebieden als restanten van het heidelandschap te versterken en in stand te houden. De daarvoor benodigde werkzaamheden leiden niet tot aantasting van of een veranderend gebruik op de nabijgelegen historisch geografisch waardevolle essen. Ook de bij de landbouwclusters behorende houtwalstructuren blijven behouden.
De veranderende grondwaterstand kan wel een negatief effect hebben op kenmerkende solitaire bomen, houtwallen of bosjes in het plangebied. Ten behoeve van de nadere planuitwerking worden de houtopstanden in het gebied geïnventariseerd en de effecten als gevolg van hogere grondwaterstanden bepaald. Het onderzoek zal voor die locaties die effect ondervinden een voorstel doen voor mitigerende dan wel compenserende maatregelen.

4.6.4 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen- Stroothuizen"

Vanwege de voorgenomen werkzaamheden heeft Staatsbosbeheer een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) laten uitvoeren. Het rapport is toegevoegd in bijlage 6 en beslaat de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, Dinkelland, Lemselermaten, Springendal en Dal van de Mosbeek.

Ten aanzien van het deelgebied Punthuizen en Beuninger Achterveld is geconcludeerd dat sprake is van NGE-Risicogebied. Ten zuidoosten van Denekamp is een gebied afgebakend naar aanleiding van op een luchtfoto waargenomen bomkraters. Binnen het werkgebied Dinkelland kunnen NGE van afwerpmunitie (één tot enkelen, gedumpt, afgeworpen) zijn achtergebleven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0018.jpg"

Afbeelding: NGE-Risicogebied naar aanleiding van waargenomen bomkraters binnen Punthuizen (bron: HVO-NGE Overijssel PAS cluster 2)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01_0019.jpg"

Afbeelding: NGE-Risicogebied naar aanleiding van waargenomen bomkraters binnen Beuninger Achterveld (bron: HVO-NGE Overijssel PAS cluster 2)

Opsporing van NGE binnen het werkgebied Dinkelland kan, indien gewenst, worden beperkt tot de locaties waar door de geplande civieltechnische werkzaamheden een verhoogd risico ontstaat voor de Arbo- en/of openbare veiligheid. In dit geval betreft dit vooral de locaties waar grondroerende werkzaamheden zoals graafwerkzaamheden, het plaatsen van damwanden en funderingspalen, aanbrengen van verticale drainage, etc., gaan plaatsvinden.

Daar waar het huidig grondgebruik wordt gecontinueerd is, zo mogelijk, geen sprake van een verhoogd risico en is opsporing niet noodzakelijk.

Tevens is uit het HVO-NGE gebleken dat het bronnenmateriaal in enkele gevallen te summier is om een NGE-Risicogebied te kunnen afbakenen. Zo zijn er aanwijzingen dat brokstukken van neergestorte vliegtuigen en munitie van beschietingen terecht zijn gekomen in de werkgebieden, maar aan de hand van het bronnenmateriaal kan geen specifiek NGE-Risicogebied afgebakend worden.

4.7.3 Conclusie

Binnen het plangebied zijn bomkraters aangetroffen in Punthuizen en het Beuninger Achterveld. Om te bepalen waar een verhoogd risico ontstaat, wordt geadviseerd een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven (PRA-NGE) uit te laten uitvoeren indien werkzaamheden in de bodem plaats vinden. Om een PRA-NGE te kunnen uitvoeren, is een uitgewerkt (concept) ontwerp van de in het gebied geplande maatregelen noodzakelijk. Mocht er tijdens werkzaamheden spontaan een NGE aangetroffen worden, dan zijn in het rapport acties benoemd die ondernomen moeten worden.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek inpassingsplan algemeen

In de inpassingsplannen wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, worden overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier is voor een perceel slechts een ruimtelijk plan vigerend, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Dinkeldal, Punthuizen-Stroothuizen en met het inrichtingsplan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het plangebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

5.2 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De eventuele (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene gebruiksregels

- Algemene aanduidingsregels

- Algemene afwijkingsregels

- Algemene wijzigingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel


Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de artikelen

De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" worden hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 Begrippen en 2 Wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 3 Agrarisch - 3

Deze bestemming is opgenomen voor gronden die, ondanks dat daar bepaalde maatregelen worden genomen, nog agrarisch kunnen worden gebruikt. Omdat de bestaande agrarische bestemmingen van Losser en Dinkelland, te weten Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2, te ruim zijn, of de maatregelen niet mogelijk maken, is voor een nieuwe agrarische bestemming gekozen. In aansluiting op de gemeentelijke systematiek is dit Agrarisch - 3 geworden.

De maatregelen die op gronden met deze bestemming nodig zijn, zien voornamelijk toe op de waterhuishouding, zoals een verbod op het ontwateren van gronden, tenzij dat expliciet is toegestaan via een specifieke aanduiding. Bemesting is op deze gronden gewoon toegestaan.

Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen, waarop een uitzondering geldt voor de maatregelen die in het inrichtingsplan zijn opgenomen. Op deze manier hoeven deze maatregelen niet nog eens te worden afgewogen in een besluit.

Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

Artikel 4 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarsich gebruik worden onttrokken. Bemesting is toegestaan, maar alleen op de manier en in de omvang zoals dat in het inrichtingsplan is aangegeven (behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel). Verder is ontwatering verboden. In het plangebied zijn met name hydrologische maatregelen aan de orde.

Bestaande 'plukjes' natuur uit het vigerende bestemmingsplan, die her en der binnen het plangebied voorkomen, zijn overgenomen en hebben de bestemming 'Natuur' gekregen.

Artikel 5 Sport

Deze bestemming is toegekend aan de bestaande klootschietbaan aan de Punthuizerweg. Deze blijft bestaan en de vigerende bestemmingsregeling is overgenomen. Aan de bestemmingsbeschrijving is toegevoegd dat deze bestemming ook is bedoeld voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied.

Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen voor een clubgebouw, waarin inherente en ondergeschikte horeca en detailhandel mag plaatsvinden.

Artikel 6 Verkeer 

Deze bestemming is overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen. Om de maatregelen uit het inrichtingsplan mogelijk te maken en te voorkomen dat deze weer ongedaan kunnen worden gemaakt is een verbod opgenomen om nieuwe bermsloten e.d. te graven, dan wel bestaande (berm-)sloten te verdiepen. In de vigerende plannen was dit niet geregeld.

Artikel 7 Verkeer - Onverhard

Deze bestemming is overgenomen uit de vigerende bestemmingsplannen. Om de maatregelen uit het inrichtingsplan mogelijk te maken en te voorkomen dat deze weer ongedaan kunnen worden gemaakt is een verbod opgenomen om nieuwe bermsloten e.d. te graven, dan wel bestaande (berm-)sloten te verdiepen. In de vigerende plannen was dit niet geregeld.

Artikel 8 Leiding - Water

Het trace van de bestaande waterleiding is, voor zover gelegen binnen het plangebied, overgenomen, inclusief de beschermingszone.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

De vigerende regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Losser. De regeling bepaalt (in het kort) dat bij werkzaamheden van bepaalde omvang en diepte een archeologisch onderzoek vereist is. Op deze manier wordt voorkomen dat waardevolle archeologische resten verloren raken.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

De vigerende regeling is overgenomen uit het bestemmingsplan Losser. De regeling bepaalt (in het kort) dat bij werkzaamheden van bepaalde omvang en diepte een archeologisch onderzoek vereist is. Op deze manier wordt voorkomen dat waardevolle archeologische resten verloren raken.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het inpassingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit inpassingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Ten behoeve van de voorziene verplaatsing van de klootschietbaan is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid (Wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid 1) opgenomen. Dit artikel regelt dat de onderliggende bestemming gewijzigd kan worden ten behoeve van de aanleg van een nieuwe klootschietbaan en het wegbestemmen van de huidige baan. Aan deze bevoegdheid zijn wel voorwaarden gekoppeld. Eén van de voorwaarden is bijvoorbeeld dat het gebruik van de bestaande baan wordt beëindigd zodra de nieuwe baan in gebruik wordt genomen.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat, als de werkzaamheden uit het inrichtingsplan volgens een ecologisch werkprotocol moeten worden uitgevoerd, dit ook nodig is. Er is een verwijzing naar de natuurtoetsen toegevoegd. Het is een algemeen artikel, omdat de werkzaamheden binnen verschillende bestemmingen kunnen plaatsvinden.

In dit artikel is verder geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraden van Dinkelland en Losser bevoegd zijn bestemmingsplannen voor de gronden in het inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 16 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.
Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.
In dit inpassingsplan is tevens de volgende regeling opgenomen:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht.

Artikel 17 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

De coördinatieverordening Natura 2000-opgaven zal verwerkt worden in de provinciale omgevingsverordening.

6.1.2 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses.

Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen- Stroothuizen-Beuninger Achterveld" zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van de gebiedsanalyse en de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het Inrichtingsplan (bijlage 1 en 2 van de regels) zal de PAS-gebiedsanalyse al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Op grond van artikel 2.7.2. lid 3 en lid 5 van de omgevingsverordening is GS bevoegd om de begrenzing van het NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte (‘hand aan de kraan’ principe).

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Dinkelland heeft de provincie bij brief van 16 juni 2016 (zaaknummer 15.13948, documentnummer U16.011510) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. De gemeente Losser heeft de provincie bij brief van 15 juni 2016 (zaaknummer: 16Z00803| kenmerk 16.0008369) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom d.d. 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Het voorontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter visie liggen en in die periode kan een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Op alle ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald. De resultaten hiervan worden verwerkt in een Nota van Antwoord en het ontwerp-inpassingsplan. Het ontwerp-inpassingsplan zal, inclusief de Nota van Antwoord, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zal de gemeenteraad van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan. De ontvangen zienswijzen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden (uitgezonderd gemeenten) beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.2.3 Voorontwerpfase

Tijdens de periode van 5 december 2017 tot en met 15 januari 2018 heeft het voorontwerp-inpassingsplan, inclusief de NRD ter visie gelegen en kon een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Daarnaast zijn op 7 december 2017, 14 december 2017 en 11 januari 2018 inloopbijeenkomsten georganiseerd in de schaapskooi Stroothuizen te Denekamp. Gedurende de termijn van terinzagelegging zijn 11 inspraakreacties ontvangen en 3 overlegreacties van gebiedspartners.

De resultaten hiervan zijn verwerkt in een Reactienota en voor zover nodig in het ontwerpinpassingsplan verwerkt. De nota met de samenvatting en beantwoording van de reacties op het voorontwerp-inpassingsplan is opgenomen in bijlage 8 van de toelichting.

6.2.4 Ontwerpfase

Het ontwerp-inpassingsplan en de bijbehorende aanmeldnotitie vormvrije MER-beoordeling hebben van 18 december 2018 tot en met 28 januari 2019 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode kon eenieder een zienswijze indienen. Op 10 januari 2019 heeft een inloopbijeenkomst plaatsgevonden voor alle geïnteresseerden. Gedurende deze termijn zijn er 20 zienswijzen ontvangen waarvan er een aantal hebben geleid tot aanpassing van het ontwerp-inpassingsplan.

In een Nota van Antwoord, opgenomen in bijlage 9 Nota van Antwoord bij deze toelichting, zijn de ontvangen zienswijzen samengevat en van een antwoord voorzien. Hier is ook aangegeven of deze zienswijzen aanleiding hebben gegeven tot wijzigingen. De zienswijzen zijn geanonimiseerd en hebben deels geleid tot aanpassing van het inrichtingsplan en/of het inpassingsplan. In hde Nota van Antwoord zijn ook de ambtshalve wijzigingen opgenomen.

Het inpassingsplan wordt door Provinciale Staten vastgesteld.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te

realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

Voor de proces- en plankosten inclusief het verwerven, inrichten en beheren van de gronden tot 2032 worden de totale kosten voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen/Stroothuizen” op 20,4 miljoen euro geraamd.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen- Stroothuizen" staat dit beschreven in hoofdstuk 8.3 van het beheerplan (zie de website: https://www.overijssel.nl/publish/pages/155629/dinkelland_natura_2000_beheerplan.pdf).

Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen- Stroothuizen" zullen worden gehaald.