direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal Inpassingsplan Landgoederen Oldenzaal
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van ‘Samen werkt beter’ aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Tegelijkertijd pakken we de oorzaken van de schadelijke effecten bij de bron aan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal”. In onderstaande figuur zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0001.png"

Afbeelding - De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, “Landgoederen Oldenzaal” is omcirkeld (Bron: www.overijssel.nl)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura2000-gebied Landgoederen Oldenzaal ligt op de flanken van stuwwal van Oldenzaal tussen Oldenzaal, Losser en De Lutte. In het gebied ontspringen meerdere beken en er liggen enkele landgoederen die bestaan uit een afwisseling van naald- en loofbos, houtwallen, weilanden en akkers. Een groot deel van het gebied bestaat uit oud beuken- en eikenbos.

Het zuidelijk deel omvat de bovenloop, de middenloop en de benedenloop van de Snoeyinksbeek. De benedenloop van de Snoeyinksbeek behoort tot het Natura 2000-gebied "Dinkelland". Om het stroomgebied van de Snoeyinksbeek in zijn geheel uit te kunnen werken is de benedenloop van de Snoeyinksbeek ook in dit inpassingsplan opgenomen.

De beekontspringt in Boerskotten. Het dal wordt gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, opgaand geboomte, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. De bossen bestaan uit eiken-berkenbos, beuken-eikenbos, eiken-haagbeukenbos en elzenvogelkersbos.

Voorts komen doornstruwelen voor en restanten van droge rivierduingraslanden. In het noordelijk deel ligt een heuvelachtig terrein met een afwisseling van oude loof- en naaldbossen, graslanden (waaronder dotterbloemhooilanden), houtwallen en boerderijen. Aan de voet van de Tankenberg liggen enkele bronnen.

Het plangebied van dit Inpassingsplan ligt verspreid in het buitengebied van de gemeente Losser, tegen de oostgrens van de gemeente Oldenzaal. Het ligt tussen de kernen Oldenzaal en De Lutte en wordt doorkruist door de snelweg A1.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0002.png"

Afbeelding - Begrenzing Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” (Bron: www.synbiosys.nl)

Op basis van de het inrichtingsplan en de daarin beschreven maatregelen zijn de toelichting, de regels en de verbeelding van het inpassingsplan opgesteld. Het plangebied bestaat uit de percelen waar op basis van het inrichtingsplan een planologische wijziging doorgevoerd moet worden. Het gaat hierbij om de externe maatregelen. Deze wijziging ziet dan vooral toe op een functiewijziging of een wijziging in de regels.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0003.jpg"

Afbeelding - Plangebied inpassingsplan Landgoederen Oldenzaal, deel noord

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0004.jpg"

Afbeelding - Plangebied inpassingsplan Landgoederen Oldenzaal, deel zuid

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0006.jpg"

Afbeelding - NatuurNetwerk Nederland bij Landgoederen Oldenzaal

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Ook maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken naar het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen dus een deel van de basis voor de beheerplannen, die verder bestaan uit niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma
Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van het NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van de NNN, maar hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma ‘Ontwikkelopgave Natura 2000’ opgestart.

Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen. De beoogde PAS- en niet-PAS-maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de Natura 2000-gebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing). Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan. Voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal” gaat het hierbij om circa 248 hectare.

Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord ‘Samen werkt beter’ ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen  in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter' partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Waar mogelijk zijn ook verbetervoorstellen voor het NNN meegenomen. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan,   dat juridisch-planologisch is vertaald in dit inpassingsplan.

De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen en, als deze niet in het vigerende bestemmingsplan passen, zijn ze meegenomen in dit inpassingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0007.jpg"

Afbeelding - Deelnemers gebiedsproces


Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het (eventueel) verkrijgen van diverse vergunningen. Ook valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" is de provincie Overijssel als trekker betrokken. Verder zijn de volgende partijen betrokken: Staatsbosbeheer, gemeente Losser, Verenining Natuurmonumenten en Waterschap Vechtstromen.

Gestart is met een verkenningenfase. Deze verkenning heeft geresulteerd in een plan van aanpak en beslisdocument voor het uitwerken van de definitieve set natuurherstelmaatregelen.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel'.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en –beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk Overige beleid- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt een doorvertaling bewerkstelligd om instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" veilig te stellen. In het inrichtingsplan worden verscheidene maatregelen hiervoor voorgesteld. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Wet natuurbescherming gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken naar het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” is op 9 september 2016 in werking getreden. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 9 september 2022 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten (‘nee’). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘tenzij’). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.7 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving / -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” verwerkt in een inrichtingsplan (zie bijlage 1 en 2 van de regels). Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses en de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gehaald. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. ook is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.


Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.


De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.


De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat ruimtelijke plannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het Rijk heeft het Noordoostelijke deel van Twente aangewezen als Nationaal Landschap. Een Nationaal Landschap is een gebied met (inter-)nationaal zeldzame of unieke landschapskwaliteiten en, in samenhang daarmee, bijzonder natuurlijke en recreatieve kwaliteiten.
De rijksoverheid heeft het beleid voor de Nationale Landschappen gedelegeerd aan de provincies. De kernkwaliteiten zijn in de Nota Ruimte door het Rijk vastgelegd en in het Ontwikkelingsprogramma door Provinciale Staten van Overijssel, gemeenteraden en algemeen bestuur van het waterschap verder uitgewerkt. Dit zijn:

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal” binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0008.jpg"

Afbeelding - Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente en (globaal) het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 4 april 2017) zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Hoewel het Natuurbeheerplan jaarlijks wordt aangepast, kan het plan voor meerdere jaren gelden tot Gedeputeerde Staten weer een nieuw Natuurbeheerplan vaststellen. In het Natuurbeheerplan gaat het om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal" waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

Bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. In dit Natura 2000-beheerplan zijn de maatregelen opgenomen die nodig en technisch mogelijk zijn om de Natura 2000-doelen zeker te stellen en economische ontwikkelingen mogelijk te maken;
  • 2. Op korte termijn (1e periode van 6 jaar) zijn de herstelmaatregelen gericht op het voorkomen van verslechtering van de aangewezen instandhoudingsdoelstellingen. Op de lange termijn (2e en 3e periode, 12-18 jaar) worden oppervlakte-uitbreiding en kwaliteitsverbetering (indien tot doel gesteld voor de aangewezen habitattypen) gerealiseerd;
  • 3. Het beheerplan is bijgewerkt op basis van de instandhoudingsdoelstellingen van het definitieve aanwijzingsbesluit, dat 4 juli 2013 door het rijk is vastgesteld (een wijziging van dit aanwijzingsbesluit is in voorbereiding, zie hierna).

"Landgoederen Oldenzaal" ligt in een gebied dat zich kenmerkt door een grote variatie aan landschapstypen, bijzondere natuurwaarden en een gevarieerde bodemkundige opbouw en waterhuishouding, waarin ook de mens een belangrijke factor is geweest. Vlak bij elkaar komen kleinschalige houtwalgebieden, soortenrijke bossen, beekdalen, vochtige heidegebieden en open landbouwgebieden voor.

Kenmerkend zijn de stuwwal van Oldenzaal en de stuwwal van Ootmarsum met relatief grote hoogteverschillen. Ten westen hiervan ligt het bekken van Hengelo met een aantal van oost naar west stomende beken die op de stuwwallen ontspringen. In dit gebied ligt een aantal kwelgebieden waar grondwater vanuit de stuwwallen aan de oppervlakte komt. Ten oosten van de stuwwallen stroomt de Dinkel waarvan vooral de bovenloop nog een nagenoeg natuurlijk karakter heeft. De benedenloop is grotendeels gekanaliseerd. Ten oosten van de Dinkel liggen vrij open heideontginningen met verspreid enkele heidereservaten.

De bodemkundige opbouw varieert in grote lijnen van veld- en haarpodzolen en tertiaire kleigronden op de stuwwallen en in het oostelijk dekzandgebied, tot enkeerdgronden op de essen en kleiachtige (beekdal-) gronden in de beekdalen.

De waterhuishouding wordt gekenmerkt door het grote aantal stroomgebieden dat in het gebied valt te onderscheiden, waarbij de stuwwal als hoofdwaterscheiding fungeert. In grote lijnen vormen de stuwwallen en dekzandruggen de infiltratiegebieden en de beekdalen de kwelgebieden.

In het gebied liggen veel landgoederen. Het merendeel hiervan is gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928. Doelstelling van de landgoedeigenaren is handhaving en ontwikkeling van de op het landgoed aanwezige waarden en functies. Om dit te bereiken wordt gestreefd naar een economisch en ecologisch duurzame basis. Landgoederen zijn geen statische eenheden. De huidige waarden en functies van landgoederen hebben zich door de tijd heen ontwikkeld door in te spelen op veranderingen. Met betrekking tot de inzet van instrumenten en middelen geldt dat de rangschikking onder de Natuurschoonwet gewaarborgd is.

In hoofdlijnen wordt in dit gebied naar de ontwikkeling van de volgende typen natuur gestreefd.

  • Ontwikkeling van aaneengesloten natuurgebieden in de brongebieden boven op de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum met afwisselend bossen, halfnatuurlijke graslanden, heide, en halfnatuurlijke beekdalen;
  • Ontwikkeling van een aantal natte natuurgebieden in de kwelgebieden aan de voet van de stuwwallen en in het bekken van Hengelo. Bij de begrenzing hiervan is een watersysteembenadering toegepast. Gestreefd wordt naar waterhuishoudkundig duurzaam te ontwikkelen gebieden. In deze gebieden wordt voor een deel een combinatie met de opvang van water (retentie) gerealiseerd;
  • Vergroting en hydrologisch herstel van natte heidegebieden;
  • Herstel van het natuurlijke karakter van beken en beekdalen;
  • Ontwikkeling van een zo natuurlijk mogelijke Dinkel en Dinkeldal en de ontwikkeling van een aansluitend inundatiegebied in Ottershagen. Ook hier worden de natuurdoelen gecombineerd met de opvang van water;
  • Behoud en versterking van de landschappelijke en natuurwaarden van het kleinschalig cultuurlandschap;
  • Behoud en ontwikkeling van de weidevogelpopulaties, vooral gericht op de Grutto.

"Landgoederen Oldenzaal" heeft 2 kernopgaven:

  • 1. 5.07: Herstel kwaliteit en vergroting areaal vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) *H91E0_C;
  • 2. 6.07: Verbeteren kwaliteit en voor zover mogelijk uitbreiding areaal eiken-haagbeukbossen (hogere zandgronden) H9160_A.

In "Landgoederen Oldenzaal" is geen sprake van een 'sense of urgency'. Dit betekent dat voor de korte termijn geen onherstelbare situatie wordt verwacht waardoor de kernopgave en de hierbij behorende instandhoudingsdoelstellingen niet meer realiseerbaar zijn. Naast een 'sense of urgency' kan sprake zijn van een wateropgave. Deze is toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. "Landgoederen Oldenzaal" heeft wel een wateropgave. Ten behoeve van het behoud van oppervlakte en kwaliteit van de habitattypen eiken-haagbeukenbossen en vochtige alluviale bossen is een verbetering van de watercondities noodzakelijk.

In "Landgoederen Oldenzaal" ligt het beschermd natuurmonument, "Snoeyinksbeek". Het beschermd natuurmonument “Snoeyinksbeek” is aangewezen op 26 januari 1983. Het westelijk deel van dit natuurmonument is opgenomen in het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal". Het oostelijk deel is opgenomen in het Natura 2000-gebied Dinkelland. Omdat het beschermd natuurmonument binnen de genoemde Natura 2000-gebieden ligt, vervalt het besluit tot aanwijzing van een beschermd natuurmonument.

De instandhoudingsdoelstellingen hebben van rechtswege ook betrekking op de doelstellingen van het voormalige beschermde natuurmonument.

Wijziging aanwijzingsbesluit

Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor Habitatrichtlijngebieden. Dat proces is bijna afgerond, wat aanleiding heeft gegeven om na te gaan of er in die gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit. Uit de bepalingen van de Habitatrichtlijn volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Dit volgt ook uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het gaat dan om alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. Deze moeten worden aangewezen.

De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen van Bijlage 1 en soorten van Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Het betreft vooral het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen wordt met dit wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd (staatscourant d.d. 5 maart 2018, nr. 12368).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het 'Ontwerpwijzigingsbesluit habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden' met ingang van 9 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In dat besluit is per gebied aangegeven wat de wijzigingen zijn. Voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" worden de volgende habitattypen toegevoegd:

H4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix;

H4030 Droge Europese heide.

Voor Natura 2000-gebied Dinkelland, waarvan de benedenloop van de Snoeyinksbeeek, vanwege het stroomgebied van deze beek, in het plangebied van "Landgoederen Oldenzaal" is meegenomen, gaat het om de volgende habitats:

H1096 beekprik

H1134 bittervoorn

H2310 Stuifzandheiden met struikhei

H2330 Zandverstuivingen

H3160 Zure vennen

H3260A Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)

H5130 Jeneverbesstruwelen

H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen)

H7230 Kalkmoerassen

H9120 Beuken-eikenbossen met hulst

H9160A Eiken-haagbeukenbossen (hogere zandgronden)

H9190 Oude eikenbossen

H91D0 Hoogveenbossen

H91E0A* Vochtige alluviale bossen (zachthoutooibossen)

In de aan te passen gebiedsanalyses worden eventuele extra maatregelen beschreven die verwacht worden als gevolg van de toe te voegen natuurwaarden. Deze maatregelen liggen in de beheersfeer en dienen uitgevoerd te worden ter plaatse van de natuurwaarden. De wijziging van het aanwijzingsbesluit leidt (vooralsnog) niet tot noodzakelijke planologische maatregelen.

2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura2000 en het PAS het spoor volgt van de beheerplannen en het PAS-traject.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De (toenmalige) waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. ook is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwering en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden. Aanvullend zal nog een GGOR-maatregelenplan worden opgesteld voor "Landgoederen Oldenzaal".

2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Conclusie

Het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” is in afstemming met het Waterschap Vechtstromen opgesteld. Het inrichtingsplan voldoet aan het Waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” ligt binnen de gemeente Losser.

Daarom is in deze paragraaf met name het beleid van de gemeente Losser kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijke beleid ook via het vigerende bestemmingsplan vastgelegd. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

2.6.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura2000- gebieden die zeker in relatie tot de werksfeer van de PAS binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.6.2 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben in 2007 gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeente Losser heeft in 2008 het LOP vastgesteld. In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

2.6.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in NoordoostTwente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.6.4 Structuurvisie gemeente Losser

De gemeente Losser heeft is 2012 een structuurvisie opgesteld. De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie is voor de kernen en het buitengebied een afzonderlijke visie uitgewerkt. Voor het buitengebied vormt de visie een vertaling van de provinciale omgevingsvisie en verordening, en de gemeentelijke kadernota.

Uitgangspunt van de visie is dat in principe alle functies overal mogelijk zijn. Met behulp van de ontwikkelingsrichtingen per gebied wordt duidelijk welke ontwikkelingen, waar, het meest passend zijn. De gebiedsindeling is gebaseerd op bestaand beleid en de specifieke gebiedskenmerken.

Het plangebied van dit inpassingsplan valt binnen de deelgebieden 'het agrarische landschap' en het 'recreatieve landschap'.

De recreatieve landschappen zijn de gebieden waar nu grotere aaneengesloten bosgebieden liggen. In deze gebieden (en in de omgeving) zijn bijzondere landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten aanwezig. Hierdoor vormt het gebied een aantrekkelijk landschap waar toeristen en recreanten graag willen verblijven. Het is niet verwonderlijk dat dit de gebieden zijn waar al verschillende vormen van verblijfsrecreatie aanwezig zijn.

Het doel voor dit gebied is om de recreatieve sector hier verder te ontwikkelen en de natuur- en landschapswaarden beleefbaar te maken. Dit betekent dat hier in de toekomst kleinere en grotere verblijfs- en dagrecreatieve voorzieningen kunnen komen. De recreanten kunnen in Losser en De Lutte gemakkelijk gebruik maken van de aanwezige voorzieningen. Initiatieven voor nieuwe ontwikkelingen hebben bij voorkeur een functionele en ruimtelijke relatie met het landschap. Zo dragen ze bij aan de beleefbaarheid van het landschap. Naast de recreatieve activiteiten, zal de landbouw een belangrijke rol blijven vervullen. Deze bedrijven kunnen profiteren van de aanwezigheid van de recreanten, door nevenactiviteiten gericht op recreatie, zoals kamperen bij de boer, te ontwikkelen.

In 'het agrarisch landschap' staat de agrarische sector centraal. Het jonge ontginningenlandschap waaruit dit gebied hoofdzakelijk bestaat, leent zich goed voor een verdere schaalvergroting van de activiteiten. Vanuit het reconstructieplan is hier al eerder ingezet op schaalvergroting. Het doel is om hier in de toekomst voldoende ontwikkelingsmogelijkheden voor (agrarische) bedrijven te kunnen bieden, zodat hier een duurzame en rendabele agrarische sector blijft bestaan.

2.6.5 Beleidsnota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente

De gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal en Tubbergen hebben besloten op gebied recreatie en toerisme samen te werken en gezamenlijk een beleidsnota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente op te stellen (vastgesteld door de gemeenteraad op 11 maart 2014).

De Beleidsnota verblijfsrecreatie in Noordoost Twente beschrijft een beleid dat is gericht op duurzame aanleg, versterking en uitbreiding van het aanbod aan recreatief-toeristische voorzieningen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is aansluiting zoeken bij de aard en de schaal van de omgeving. De natuurlijke en landschappelijke omstandigheden zijn richtinggevend bij de realisatie van deze nieuwe recreatief-toeristische voorzieningen. De beleidsnota beschrijft een aantal gebieden waarin grootschalige verblijfsrecreatie kan worden ontwikkeld. Deze gebieden liggen niet binnen de plangrenzen van dit inpassingsplan.

2.6.6 Erfgoedverordening gemeente Losser

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening welke is vastgesteld op 16 juni 2010. In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie. Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen. Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de Erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen.

In het bestaande bestemmingsplan Buitengebied zijn de archeologische verwachtingswaarden opgenomen. Deze verwachtingswaarden zijn in dit inpassingsplan één op één overgenomen.

2.6.7 Beleidsnotitie schuilstallen gemeente Losser

Vanwege de toename van het hobbymatig houden van dieren heeft de gemeente een beleidsnotitie voor het oprichten van schuilstallen in weilanden opgesteld. De beleidsnotitie beschrijft de voorwaarden op basis waarvan de bouw van schuilstallen mogelijk worden gemaakt. Dit is niet bij recht toegestaan, maar wordt via een afwijking van de bouwregels geregeld in bestemmingsplannen.

2.6.8 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Korte omschrijving van het plangebied

Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" ligt in de gemeente Losser, met een klein deel in de gemeente Oldenzaal. Het gebied ligt op en aan de voet van de stuwwal Oldenzaal-Enschede, tussen Oldenzaal, Losser en de Lutte. De benedenloop van de Snoeyinksbeek behoort tot het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Dinkeldal”. Omdat de benedenloop ook deel uitmaakt van het stroomgebied van de boven- en middenloop van de Snoeyinksbeek, is de benedenloop in het inrichtingsplan meegenomen en maakt daarom deel uit van dit inpassingsplan. De benedenloop vormt hiermee de zuidelijke grens van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0009.jpg"

Afbeelding: deelgebieden inpassingsplan en inrichtingsplan (1 - 6: binnen "Landgoederen Oldenzaal", ongenummerd: benedenloop Snoeyinksbeek, onderdeel Natura 2000-gebied Dinkeldal)

Het landschap van Oldenzaal wordt gekenmerkt door reliëf en kleinschaligheid. Houtwallen met graslanden en akkers en grotere boscomplexen met aanzienlijke hoogteverschillen bepalen het beeld van het landschap. De Tankenberg is met een hoogte van ongeveer 85 meter het hoogste punt van Overijssel. De Oldenzaalse stuwwal behoort met de boscomplexen van de landgoederen Egheria, Hakenberg en Boerskotten tot de bosrijkste gebieden van Overijssel. Rondom de boskernen van deze landgoederen heeft zich een gevarieerd landschap ontwikkeld met een afwisseling van kleinere bossen, houtwallen, vochtige en heischrale graslanden met plaatselijk een aantal poelen.

Ontstaan van het landschap

De stuwwal is gevormd in de Saale-ijstijd. De toen aan het maaiveld liggende lagen werden gekneed en over elkaar heen geschoven tot maximaal circa 80 meter boven NAP. De stuwwal bestaat uit klei-, leem-en zandlagen van waarschijnlijk Tertiaire ouderdom. Na de Saale-ijstijd zijn in warmere perioden enkele dalvormige laagten ontstaan.

In de Weichsel-ijstijd zijn op de stuwwal dunne lagen dekzanden afgezet op de Tertiaire afzettingen en ontstond een groot aantal erosiedalen, vaak aansluitend op de dalvormige laagten uit de Saale-ijstijd. Onderaan de oostzijde van de stuwwal zijn zogenaamde gordeldekzanden afgezet, die zich kenmerken door grote hoogteverschillen over korte afstand.

Bodem, water en natuur

Door de ligging op en nabij de stuwwal Oldenzaal-Enschede kent het gebied "Landgoederen Oldenzaal" een grote variatie in maaiveldhoogte, bodemtype en grondwaterstand.
Door de combinatie van veel reliëf en ondiepe (slecht doorlatende) leemlagen komen veelvuldig lokale watersystemen voor. Het grondwater kan daarbij geconcentreerd op een plek uittreden in de vorm van een puntbron, maar kan ook ondiep over de leemlagen afstromen zonder duidelijk waarneembaar aan de oppervlakte te komen.

Vanaf de Tankenberg, Paasberg, Hakenberg en Austieberg ontspringen beken, die afstromen naar de Dinkel of naar de Regge. Een aantal beken heeft duidelijk herkenbare bronnen. Ze worden gevoed door uittredend grondwater uit lokale grondwatersystemen in de dekzanden op de Tertiaire klei of keileem en mogelijk ook vanuit wat dieper liggende Tertiaire zanden. Andere beken vinden hun oorsprong in drassige laagten (kwelplekken) waarin veelal greppels zijn gegraven. Er zijn beken die permanent water voeren, ze ontspringen in bronnen die gevoed worden uit dikkere zandlagen, die het gehele jaar inzijgend water uit de omgeving ontvangen. De beken met tijdelijk droogvallende bronnen vinden hun oorsprong in drassige laagten. Ze hebben een veel dunner watervoerend pakket, waaruit in de droge zomerperioden geen 'nalevering' van grondwater plaatsvindt.

Een aantal bronnen en bronbeekjes kent hoge natuurwaarden. Waar de bronnen ontspringen liggen pleksgewijs mooi ontwikkelde bronbossen, de vochtige alluviale bossen. Op natte maar niet meer inunderende matig voedselarme tot voedselrijke gronden is het eiken-haagbeukenbos aanwezig. Op de wat drogere voedselarme tot licht rijke lemige zandgronden staan de eiken-beukenbossen, waarvan de oudere delen een ondergroei van hulst kennen. In de inundatiegebieden langs de benedenloop van de Snoeyinksbeek ontwikkelt zich een pioniervegetatie met snavelbies en heischraal grasland.

3.3 Huidige planologische situatie

3.3.1 Bestemmingsplannen Buitengebied

Het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied Losser. Dit bestemmingsplan is op 19 maart 2013 door de raad van de gemeente Losser vastgesteld.

In de gemeente Losser zijn na die tijd nog verschillende veegplannen vastgesteld. Hierna wordt kort ingegaan op de vigerende bestemmingsregelingen.

Het bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld als een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen van grote omvang zijn daardoor in beginsel uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0010.jpg"

Afbeelding - Fragment noordelijk deel verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Losser, met Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0011.jpg"

Afbeelding - Fragment zuidelijk deel verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Losser, met Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor de maatregelen ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" zijn met name de volgende bestemmingen van belang:

Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2

De bestemming Agrarisch - 1 is toegekend aan de 'jongere gebieden' in het plangebied, de bestemming Agrarisch - 2 aan het 'oude hoevenlandschap'.

De hoofdfunctie van gronden met deze bestemmingen is agrarisch en gericht op het bieden van mogelijkheden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.
Onderdeel van de bestemmingsbeschrijvingen is ook het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, zij het dat deze binnen de bestemming Agrarisch - 2 zwaarder zijn aangezet dan bij Agrarisch -1. Voor een aantal werken en werkzaamheden is een vergunningstelsel opgenomen om bepaalde ingrepen in het landschap, die in beginsel binnen de bestemming passen, nader af te kunnen wegen.

Natuur - Bos en Natuur

De bestemming ‘Bos en natuur’ betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de provinciale omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.

Binnen de bestemming ligt het grootste deel van de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Water

Alle watergangen met een functie in de waterhuishouding of watergangen met een landschappelijke waarde hebben de bestemming water gekregen.

Waarde - Archeologie

In de dubbelbestemming Waarde - Archeologie zijn zowel bekende als nog te ontdekken archeologisch waardevolle terreinen opgenomen.

Bekende archeologisch waardevolle terreinen zijn overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart, zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor een aantal terreinen van zeer hoge archeologische waarde gelden de voorschriften uit de Monumentenwet, omdat zij zijn aangewezen als beschermd monument. In het bestemmingsplan is opgenomen dat er een omgevingsvergunning moet zijn afgegeven alvorens op enigerlei wijze dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) wordt gegraven, geploegd of op een andere wijze de bodem wordt bewerkt op een oppervlak van meer dan 100 m2 bedraagt.

Voor de gebieden met een hoge en middelhoge trefkans is een regeling opgenomen in de vorm van een dubbelbestemming. Voor gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is indien werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt. Voor gebieden met een middelhoge trefkans gelden deze bepalingen bij een oppervlakte van 2.500 m2.

Waarde - Natuur en Landschap (dubbelbestemming)

Binnen deze bestemming is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd om de betreffende gronden te wijzigen in de bestemming 'Natuur - Bos en Natuur'. Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde – Natuur en landschap die ook zijn bestemd als Agrarisch – 1 of Agrarisch - 2 prevaleert het agrarisch gebruik, zolang deze gronden nog niet daadwerkelijk zijn verworven voor omzetting naar natuur.

Speciale beschermingszone 1 en 2 (gebiedsaanduidingen):

De bescherming gericht op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" is door middel van de gebiedsaanduidingen 'speciale beschermingszone 1 en 2'. De mogelijkheden van het gebied, onder meer ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, hangt samen met zijn unieke instandhoudingsdoelstellingen.

Een klein deel van het Natura 2000-gebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Oldenzaal 2007. Daarin hebben de betrokken gronden de bestemming Natuur. De gronden maken geen deel uit van dit inpassingsplan, zodat verdere uitwerking van deze planregeling achterwege kan blijven.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel op 20 juni 2017 een PAS-gebiedsanalyse vastgesteld. De geactualiseerde gebiedsanalyse is onderdeel van de partiële herziening Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (AERIUS Monitor 16). De PAS-gebiedsanalyse is geactualiseerd op de uitkomsten van AERIUS Monitor 16.

De actualisatie op basis van AERIUS Monitor 16 heeft geleid tot wijzigingen in de omvang van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte in alle PAS-gebieden. De omvang van de wijzigingen is verschillend per gebied en per habitattype. Gelijktijdig met de terinzagelegging van het ontwerp van de partiële herziening van het PAS zijn nog enkele kleine wijzigingen in AERIUS Monitor 16 doorgevoerd. Dit heeft ertoe geleid dat in deze versie van de gebiedsanalyse (ten opzichte van de versie van 27 oktober 2016 die met het ontwerp van de partiële herziening ter inzage heeft gelegen) de AERIUS-figuren zijn vervangen en enkele hiermee samenhangende tekstuele aanpassingen zijn doorgevoerd.

Naar aanleiding van de geactualiseerde uitkomsten van AERIUS Monitor 16 blijft het ecologisch oordeel van "Landgoederen Oldenzaal" ongewijzigd.

In onderliggende gebiedsanalyse is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen die minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0012.jpg"

Afbeelding - Inrichtingsmaatregelenkaart PAS Overijssel (deel Natura 2000 - "Landgoederen Oldenzaal")

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0013.png"

Afbeelding - Inrichtingsmaatregelenkart PAS Overijssel (deel Natura 2000 - Dinkelland, benedenloop Snoeyinksbeek)

De gebiedsanalyse richt zich op het maatregelenpakket dat minimaal nodig is voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen en het bieden van economische ontwikkelingsruimte. De gebiedsanalyse bevat daarvoor de volgende elementen:

  • 1. Een analyse van de daling van de stikstofdepositie: voor het ecologisch oordeel is van belang welk depositieniveau wordt bereikt bij benutting van alle ontwikkelingsruimte.
  • 2. Een ecologische onderbouwing van de ontwikkelingsruimte. Door te onderbouwen dat bij dit depositieniveau de achteruitgang van de instandhoudingsdoelstellingen is uitgesloten en op termijn de instandhoudingsdoelstellingen worden gerealiseerd, kan de ontwikkelingsruimte daadwerkelijk worden uitgegeven via vergunningverlening.

Minimaal noodzakelijke maatregelen

Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" ligt op en aan de voet van de stuwwal ten noordoosten van Oldenzaal. Het gebied strekt zich uit over een oppervlakte van circa 625 hectare. Het omvat landgoederen in het stroomgebied van de Dinkel, gelegen op en aan de voet van de stuwwal. De stikstofgevoelige habitattypen betreffen habitattype H9160A Eiken-haagbeukenbossen, H9120 Beuken-eikenbossen met hulst en H91E0C Vochtige alluviale bossen.

Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitattypen in dit Natura 2000-gebied is verdroging. Zowel de Eiken-haagbeukenbossen als de Vochtige alluviale bossen laten een dalende trend in kwaliteit zien. Herstel van de hydrologie is daarom noodzakelijk om verdere verslechtering van de natuurwaarden te voorkomen. De te hoge stikstofdepositie is een aanvullend knelpunt, maar van minder belang dan het hydrologisch knelpunt. Door het uitvoeren van hydrologisch herstel, wordt het gebied meer robuust tegen de nadelige invloeden van hoge stikstofdepositie.

Om de negatieve trend in kwaliteit van de habitattypen te stoppen, zijn al in de 1e beheerplan periode hydrologische herstelmaatregelen noodzakelijk. Een deel 5 van deze maatregelen is al uitgevoerd. Daarnaast moeten aanvullende beheermaatregelen worden getroffen.

Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" kan op basis van deze gebiedsanalyse worden ingedeeld in de categorie 1b: Wetenschappelijk gezien is er redelijkerwijs geen twijfel dat de instandhoudingsdoelstellingen op termijn kunnen worden gehaald. Behoud is geborgd, dus verslechtering wordt voorkomen. 'Verbetering van de kwaliteit' of 'uitbreiding van de oppervlakte' van de habitattypen of leefgebieden kan in de gevallen waarin dit een doelstelling is in een tweede of derde tijdvak van dit programma aanvangen. Volgens de landelijke systematiek wordt dit gebied dan ingedeeld in de categorie 1b (uitleg categorisering: zie inleiding, paragraaf 2.2). Doelbereik kan op dit moment nog niet worden gegarandeerd, omdat het effect van maatregelen op lange termijn nog onzeker is. Dit zal in de eerste PAS periode verder moeten worden onderzocht, zodat daarna het tijdspad voor doelbereik kan worden geschetst.

Wanneer de uitvoering van de in deze gebiedsanalyse opgenomen maatregelen is zeker gesteld, kan de ontwikkelingsruimte, die inbegrepen is in de daling die met de PAS wordt ingezet, vergund worden.

3.4.2 Beheerplan

In het Natura 2000-beheerplan "Landgoederen Oldenzaal", vastgesteld op 9 september 2016, staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen zijn nodig om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” te behalen.

In het beheerplan zijn binnen het gebied ruwweg de volgende knelpunten beschreven:

  • verdroging van het gebied;
  • vermesting door nutriëntenrijk grond- en oppervlaktewater;
  • afstroming van voedselrijk beekwater tijdens piekafvoeren;
  • atmosferische stikstof depositie.

In het beheerplan zijn PAS-maatregelen genoemd op gebiedsniveau, op habitattypenniveau en er zijn maatregelen benoemd voor habitatsoorten.

Ook zijn in het beheerplan niet-PAS-maatregelen genoemd. Het gaat hier over maatregelen ten behoeve van de kamsalamander, zoals het creëren van poelen en de optimalisatie van het ecoduct over de A1.

3.5 Omschrijving inrichtingsplan

Voor de ontwikkeling van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" is een inrichtingsplan opgesteld met daarin inrichtingsmaatregelen en een beheerstrategie. Het inrichtingsplan en de maatregelen zijn als bijlage 1 en 2 bij de regels gevoegd. De onderbouwing van de maatregelen, in de vorm van stroomgebiedrapportages, zijn als losse bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

De PAS-gebiedsanalyses zijn een integraal onderdeel van de Natura 2000-beheerplannen. Kern van de opgave uit de PAS-gebiedsanalyses is het realiseren van de Natura 2000-doelen in "Landgoederen Oldenzaal". De natuurherstelmaatregelen zijn gericht op de bescherming van specifieke natuur (habitats) die in de PAS-gebiedsanalyses "Landgoederen Oldenzaal" en "Dinkelland" (deelgebied Dinkeldal) zijn benoemd. In "Landgoederen Oldenzaal" betreft het de habitats Vochtig alluviaal bos, Eiken-haagbeukenbos en Beuken-eikenbos met hulst. Voor het Eiken-haagbeukenbos geldt tevens een uitbreidingsdoelstelling. Voor Dinkelland (deelgebied Dinkeldal) gaat het om de habitats Vochtig alluviaal bos en de pioniersvegetaties met snavelbies.

De natuurherstelmaatregelen richten zich op het terugdringen van verdroging en het tegengaan van verrijking door meststoffen (eutrofiëring). In het gebied zijn er alleen voor de kamsalamander en rivierdonderpad maatregelen geformuleerd die niet in de PAS-gebiedsanalyse zijn opgenomen.

In het inrichtingsplan zijn de maatregelen beschreven voor inrichting en beheer van de uitwerkingsgebieden. Het zijn maatregelen die nodig zijn om de aangewezen habitats in stand te houden en waar nodig uit te breiden. Het inrichtingsplan biedt de mogelijkheid tot het vergoeden van schade door beperkingen op het grondgebruik (bijvoorbeeld natschade en scheurverbod op grasland), tot het ruilen van grond, of voor nieuwe vormen van grondgebruik.

Het inrichtingsplan vormt de basis voor het Provinciaal InpassingsPlan (PIP), het Beheer- en onderhoudsplan, voor het afsluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten met grondeigenaren, voor het monitoringsplan, de vergunningencheck en voor de realisatie van de inrichtingsmaatregelen. Het inrichtingsplan bestaat uit een rapport en een maatregelenkaart (zie navolgende afbeelding).

De problemen voor de instandhouding van de habitats zijn in de PAS-gebiedsanalyses van "Landgoederen Oldenzaal" vertaald naar de knelpunten verdroging en eutrofiëring.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0014.png"

Afbeelding - Maatregelenkaart Inrichtingsplan "Landgoederen Oldenzaal", versie 23 oktober 2018

Knelpunten "Landgoederen Oldenzaal"

In de PAS-gebiedsanalyse zijn de knelpunten verdroging en eutrofiëring nader onderscheiden als:

Verdroging door:

  • een te lage grondwaterstand in de habitat door grondwateronttrekking. Het gaat hierbij om grondwateronttrekking ten behoeve van de landbouw. Daarnaast zorgt de verdieping van sloten en greppels en de aanwezigheid van draninages voor daling van de grondwaterstand. Ook bebossing van het inzijggebied kan tot verdroging leiden;
  • te weinig kwel naar de habitat door verdiepen en normaliseren van beken.


Eutrofiëring door:

  • toestroming van nutriëntenrijk grond- en oppervlaktewater door bemesting van het intrekgebied;
  • overstroming met nutriëntenrijk beekwater door bemesting van het intrekgebied;
  • mineralisering van humusrijke bodem onder invloed van verdroging.


Tussen bovenstaande knelpunten bestaan verbanden. Oppervlakkige afspoeling van regenwater over maaiveld zorgt voor aanvoer van nutriënten en uitslijting van de beek. Verdroging van een habitat leidt tot mineralisatie en als gevolg daarvan tot eutrofiëring.

Maatregelen

In het inrichtingsplan zijn op basis van de gesignaleerde knelpunten per stroomgebied maatregelen benoemd.

Maatregelen die verdroging tegengaan

  • 1. Het verwijderen of verondiepen van ontwateringsmiddelen als drainage, greppels en sloten. Deze maatregel leidt tot vertraagde afvoer van grond- en oppervlaktewater én draagt bij aan de aanvulling van het grondwater;
  • 2. Het verondiepen van de diep ingesneden beek / het verhogen van de beekbodem. Door middel van suppletie en het aanbrengen van drempels in de beekbodem kan de beekbodem op het gewenste peil worden gebracht. Aandachtspunt is dat het in te brengen materiaal past bij de natuurlijke samenstelling van de beekbodem. Deze maatregel draagt bij aan de aanvulling van het grondwater en vergroting van de gewenste invloed van het grondwater in de wortelzone;
  • 3. Het dempen van piekafvoeren door de aanleg van retentievoorzieningen. Deze maatregel vertraagt de snelle afvoer van water uit hellende landbouwpercelen naar de beek, waardoor verder inslijten van de beek wordt voorkomen en waarmee tevens de leefomstandigheden van de rivierdonderpad worden verbeterd.

Maatregelen die eutrofiëring tegengaan 

Effectgerichte maatregelen

  • 1. Het aanbrengen van een bemestingsvrije zone langs sloten en beken, al dan niet in combinatie met een randdam ter voorkoming van afspoeling van nutriëntenrijk oppervlaktewater over het maaiveld. Voor deze maatregel zijn verschillende varianten denkbaar, afhankelijk van ligging, helling en bodemtype. Voorbeelden hiervan zijn opgenomen in bijlage 6. Op deze bemestingsvrije zones is beweiding niet meer toegestaan;
  • 2. Het dempen van sloten, waardoor de snelle afvoer van nutriënten via slootwater naar de beek wordt vertraagd. Als sloten worden gedempt, wat aanvullend op het inrichtingsplan en op aangeven van de eigenaar ook mogelijk is, dan vervalt daarmee nut en noodzaak van de bemestingsvrije zone langs die sloot;
  • 3. Aangepast beheer van perceelsranden (in de bemestingsvrije bufferzones). Ruw terreinoppervlak vertraagt oppervlakkige afspoeling van stikstof en fosfaat naar sloten en greppels. Dit kan door verruiging van perceelsranden door een ander maairegime en door het inbrengen van andere soorten. Het stoppen met bemesten van de perceelsranden draagt hier ook aan bij;
  • 4. Een verwacht gunstig neveneffect van de aanleg van retentievoorzieningen is dat nutriënten er bij inundatie, door afname van de stroomsnelheid, kunnen bezinken. Deze nutriënten kunnen vervolgens opgenomen worden door gewassen en zullen, door dit te maaien en af te voeren, uit het systeem worden verwijderd. Ter plaatse van de retentievoorzieningen is bemesting niet toegestaan vanwege het grote risico op afspoeling.

Brongerichte maatregelen 

  • 5. Het uitmijnen van percelen met een hoog fosfaatgehalte door aangepaste bemesting, waardoor het fosfaatgehalte naar een aanvaardbaar niveau terug zal worden gebracht (een PAL-waarde <25);
  • 6. Het stoppen van bemesting. Deze maatregel is van toepassing wanneer er sprake is van grote invloed van het landbouwperceel op het habitat, of wanneer het perceel is aangewezen als retentiegebied. Op deze percelen is beweiding ook niet toegestaan;
  • 7. Het beperken van bemesting. Door de eerste mestgift in het voorjaar uit te stellen tot een bepaalde temperatuursom is bereikt, wordt de periode tussen mestgift en mestopname door planten en bodemleven korter en daardoor het verlies door uit- en afspoeling kleiner. De onderbouwing en voorwaarden bij uitzonderingen zijn benoemd in de Handreiking bemesting (2018). De beperkingen zijn de volgende:
    - (kunst)mest uitrijden toegestaan tussen 1 april en 1 augustus en het beperken van beweiding tot de periode van 1 april tot 1 september;
    - Beweiding toegestaan tussen 1 april en 1 september;
    - Bemesting vanaf 15 maart is onder voorwaarden toegestaan;
  • 8. Het gebruik van een perceel als permanent grasland (met een scheurverbod). De maatregel permanent grasland, inclusief een scheurverbod, beperkt de af- en uitspoeling en erosie van stikstof en fosfaat.

De bemestingsbeperkende maatregelen op de percelen leiden tot een beperking van de gebruiksruimte op die percelen. Deze beperkingen dienen bij de RVO aangegeven te worden.

Maatregelen per deelgebied

In het inrichtingsplan zijn de knelpunten en de maatregelen per stroomgebied beschreven. Er wordt hierbij een onderscheid gemaakt in de volgende deelgebieden:

  • stroomgebied van de Rossumerbeek;
  • stroomgebied van de Stakenbeek;
  • stroomgebied van de Weerselosebeek;
  • stroomgebied van de Roelinksbeek;
  • stroomgebied van de Linderbeek;
  • stroomgebied van de Snoeyinksbeek bovenloop;
  • stroomgebied van de Snoeyinksbeek middenloop;
  • stroomgebied van de Snoeyinksbeek benedenloop.

Duurzaamheid en klimaat

De realisatie van de maatregelen, het monitoren van die maatregelen en het eventueel bijsturen, leiden tot een duurzaam systeem. Bij het ontwerpen van dat systeem is, in relatie tot de hydrologische aspecten, rekening gehouden met de verwachte klimaatwijzigingen; naar verwachting zal er vaker in korte perioden hevige neerslag optreden. Bij de dimensionering van beekprofielen en retentiegebieden is daarmee rekening gehouden. De realisatie van de maatregelen draagt daarmee in belangrijke mate bij aan het verbeteren van de klimaatbestendigheid van het gebied

Toepassing van het inrichtingsplan

Het inrichtingsplan vormt de basis voor het voorliggende inpassingsplan. Verder is het inrichtingsplan de basis voor het op te stellen Beheer en Onderhoudplan, de privaatrechtelijke overeenkomsten met de grondeigenaren, het monitoringsplan, de vergunningencheck en de uiteindelijke aanbesteding van de realisatie van de maatregelen.

Tot slot is het inrichtingsplan ook de opmaat voor de volgende actualisatie van de PAS-Gebiedsanalyse.

Hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap en explosieven. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen is een omgevingsscan opgesteld. Doel van de omgevingsscan is het in beeld brengen van de benodigde vergunningen voor aanleg van de maatregelen. Daarnaast worden de benodigde onderzoeken in beeld gebracht. De Omgevingsscan is bijgevoegd in bijlage 1 van deze toelichting.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0015.png"

Afbeelding - Overzicht om te komen tot een m.e.r.-picht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurt in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.

M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
Voor het PAS is een Plan-MER vastgesteld. Volgens de Wet natuurbescherming en de Wm geldt dat als er al eerder een MER is opgesteld, en dit rapport actueel en concreet genoeg is, hiervan opnieuw gebruik kan worden gemaakt. Het Plan-MER van het PAS is echter niet concreet genoeg om één op één voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 te gebruiken. Dit is ook aangegeven in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. behorende bij het Plan-MER van de PAS. Daarbij is aangegeven dat voor de beoordeling van de milieueffecten van de maatregelen op gebiedsniveau de toetsing moet plaatsvinden op het moment van besluitvorming van maatregelen.

In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Indien dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die uitgevoerd kunnen gaan worden ten behoeve van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.

Alsde drempelwaarden worden overschreden geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als deze waarden niet worden overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal”: toetsing

D9: de maatregelen leiden tot een functiewijziging van met name agrarische gronden, die worden omgevormd tot natuur of waar het agrarisch gebruik wordt beperkt. De omvang blijft ruim onder de drempelwaarde van 125 ha.

D16.1: In het Inrichtingsplan "Landgoederen Oldenzaal" (bijlage 1 bij de regels) is per stroomgebied een set van maatregelen opgesteld. Bij deze maatregelen hoort ook het verondiepen van watergangen, het afplaggen/afgraven van maaiveld en het inrichten van retentiegebieden door middel van ontgraving. De benodigde graafwerkzaamheden vinden plaats op een oppervlak van in totaal 1,8 ha in het noordelijk gebied en 6,4 ha in het zuidelijk deel. Hiervoor wordt per deelgebied een ontgrondingsvergunning aangevraagd of een melding gedaan bij de provincie Overijssel. De drempel voor deze activiteiten ligt op 12,50 ha.

De graafwerkzaamheden per deelgebied, respectievelijk 1,8 en 6,4 ha, blijven ruim onder deze drempelwaarde. Voor elk van de deelgebieden is in de aanmeldnotitie "Vormvrije m.e.r.-beoordeling Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" nagegaan of sprake is van mogelijk belangrijk nadelige gevolgen van de ontgrondingen voor het milieu. Hierbij wordt ook naar de samenhang tussen de deelgebieden gekeken. De notitie is bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting.

D27: er vindt geen relevante bebossing of ontbossing plaats. De maatregelen zorgen er voor dat de omstandigheden voor het instandhouden van bepaalde bestaande bossen/bomen worden verbeterd. Deze categorie is niet van toepassing op het inrichtingsplan.

De aanmeldnotitie zal voorafgaand aan de besluitvorming over het ontwerp PIP worden behandeld in de GS- vergadering. Eerst zal GS aan de hand van de aanmeldnotitie een besluit nemen of wel/niet een MER moet worden opgesteld, vervolgens zal GS besluiten om wel/niet het ontwerp PIP vast te stellen en ter inzage te leggen.

Conclusie

Uit de aanmeldnotitie "Vormvijre m.e.r.-beoordleing Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" van de milieuonderzoeken blijkt dat er geen of zeer beperkte milieugevolgen zijn. Mogelijke negatieve effecten worden voorkomen. Verder wordt de aannemer verplicht tijdens de uitvoering (aanlegfase) te werken volgens een ecologisch werkprotocol. Het doorlopen van een milieueffectrapportage is niet nodig.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader
Binnen de Regio Twente heeft een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Dinkelland en Tubbergen, met uitzondering van Losser, gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn.

De gemeenten, waaronder intussen ook Losser, zijn bezig met een aanpassing van het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond. Naar verwachting treedt het nieuwe beleid per 1 januari 2019 in werking.

Bodemkwaliteit en Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"
Ten behoeve van een omgevingsscan van de "Landgoederen Oldenzaal" voor de provincie Overijssel is een quickscan bodem uitgevoerd, zie de quick scan bodem in bijlage 1 van deze toelichting.

Conclusie
Uit het historisch bodemonderzoek blijkt het volgende:

  • Sinds 2003 zijn "Landgoederen Oldenzaal" een beschermd gebied.
  • Er bevinden zich geen bodemlocaties binnen de onderzoeksgebieden.
  • In de 25 meter bufferzone rondom de onderzoeksgebieden bevinden zich zes bodemlocaties die geregistreerd staan in de provinciale bodeminformatie.
  • Bij drie bodemlocaties (nrs. 1, 4 en 5) zijn licht verhoogde gehalten geconstateerd. De aard van deze lichte (antropogene) verontreinigingen geeft geen aanleiding om verspreiding/beïnvloeding tot binnen de onderzoeksgebieden te veronderstellen.
  • Om afvoer van het puin bij maatregel M3b(2) uit te voeren, moet ter plekke van deze locatie een historisch bodemonderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd worden.

Aangezien er geen bodemverontreiniging binnen de onderzoeksgebieden is aangetoond (op het puin bij maatregel M3b(2) na), kan bij grondverzet worden uitgegaan van de Bodemkwaliteitskaart. Dit impliceert vrij grondverzet binnen de onderzoeksgebieden. Indien grond wordt toegepast die afkomstig is van buiten van de onderzoeksgebieden, moet deze voldoen aan kwaliteitsklasse AW2000 (“schoon”). Hiervoor is dan een erkend bewijsmiddel vereist. Aanbevolen wordt dit af te stemmen met bevoegd gezag (gemeente Losser).

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’, rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal”
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over ‘externe veiligheid’ zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"
Voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied.

Risicovolle inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of nabij het plangebied gelegen zijn. Het voorliggende plan voorziet daarnaast niet in de realisatie van (beperkt) kwetsbare objecten. Er zijn geen beperkingen aanwezig ten aanzien van de realisatie van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0016.jpg"

Afbeelding - uitsnede risicokaart.nl


Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is alleen het vervoer over het spoor van belang. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Binnen het plangebied bevindt zich de spoorlijn Oldenzaal - Duitsland waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Aangezien dit inpassingsplan geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk maakt, is er geen sprake van beperkingen ten aanzien van de realisatie van het plan.

Bij het Basisnet Weg gelden de afstanden (veiligheidszone) die in bijlage 1 bij de Regeling Basisnet zijn opgenomen. Voor het traject langs de A1 geldt een veiligheidszone van 1 m voor het plaatsgebonden risico. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op de genoemde afstand, gemeten vanaf het midden van de weg, niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt daarmee binnen het wegvak. Het groepsrisico is meer dan 1000 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. Een verantwoording groepsrisico is volgens de Regeling Basisnet in dit geval niet vereist aangezien dit inpassingsplan geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk maakt.

Het Plasaandachtsgebied (PAG) is het gebied tot 30 m van het weg waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Ook hier geldt dat dit aandachtsgebied niet relevant is voor dit inpassingsplan.

Buisleidingen

In het plangebied liggen geen relevante buisleidingen. Ten oosten, aan de westzijde van Oldenzaal ligt een buisleiding. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 1,5 kilometer en is zodanig dat de buisleiding geen invloed heeft op de voorgenomen ontwikkeling. Ten noorden van het plangebied ligt eveneens een gastransportleiding op circa 1,5 kilometer. Ook deze heeft geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling. Er bestaat geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Overstromingsrisico's

Op de risicokaart zijn ter plaatse van het plangebied van dit inpassingsplan geen overstromingsrisico's weergegeven. Dit komt omdat in de buurt geen grote waterwegen met dijken liggen.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Binnen het plangebied bevindt zich geen hoogspanningsleiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0017.jpg"

Afbeelding - uitsnede netkaart van RIVM

Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³.

Luchtkwaliteit en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"
De in het inpassingsplan voorgestane maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. ook kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft ook geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Onderstaande afbeelding geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal". De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0018.jpg"

Afbeelding - Wav gebieden, in groen, in- en nabij het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" ligt op iets meer dan 20 km van de militaire laagvliegroute 10. Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" richten zich op het behoud en het versterken van natuurdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn, mede gelet op de afstand tot de laagvliegroute, niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute.

De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Radarverstoringsgebieden

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze projecten de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Radarverstoringsgebieden en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Na sluiting van de vliegbasis Twenthe heeft het Ministerie van Defensie ter plaatse een radarinstallatie (radarstation Twente) in gebruik gehouden. Het plangebied ligt in een laserstraalvrij gebied.

Het voorliggende inpassingsplan maakt geen nieuwe bouwwerken mogelijk. Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van maatregelen ten behoeve van het behoud en versterking van de natuur. Met deze maatregelen worden radarverstoringsgebieden niet aangetast.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden.

Invliegfunnels

Bij de voormalige vliegbasis Twenthe was een invliegfunnel van toepassing. Dit is een denkbeeldige door vlakken gevormde ruimte, die aansluit op en ligt in het verlengde van de startbaan van het vliegveld. Geprojecteerd op het aardoppervlak beslaat deze ruimte een bepaald gebied waarboven de start- en landingsprocedures nog veilig kunnen worden uitgevoerd. Qua bouwhoogte mag dit gebied nergens door enige bebouwing worden doorstoken. In ruimtelijke plannen worden voor

vliegfunnels obstakelvrije hoogtes vastgelegd. Voor het oprichten van obstakels als hoge gebouwen, windturbines, hoogspannings- en antennemasten boven de 30 meter was toestemming nodig van het Ministerie van Defensie.

Invliegfunnels en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Met betrekking tot de invliegfunnels bij de voormalige militaire vliegbasis Twenthe wordt opgemerkt dat na de definitieve sluiting van de militaire vliegbasis eind 2007 de voorzieningen af en toe gebruikt kunnen worden voor de burgerluchtvaart/zakelijke vluchten. Inmiddels wordt het terrein opnieuw ontwikkeld en komt er ruimte voor zakenvluchten. Een paar chartermaatschappijen hebben daarvoor toestemming gekregen.

De provincie Overijssel wil de locatie behouden voor een beperkte vliegfunctie, maar ook het natuurlijke karakter van het terrein - een groot gebied tussen Enschede, Oldenzaal en Hengelo - bewaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0019.jpg"

Afbeelding - ligging invliegfunnel (paars) en plangebied, bron: nationaalgeoregister.nl

Het Natura 2000-gebied ligt binnen de zones voor het invliegen en starten. Met het voorliggende plan worden echter geen objecten mogelijk gemaakt die het optimale en veilige gebruik van de invliegfunnels kunnen frustreren.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de invliegfunnels.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd.

Midden door het plangebied ligt een waterleiding die loopt van Losser tot Oldenzaal. Deze transportleiding is van belang voor de drinkwatervoorziening. Vanwege het belang van de drinkwaterhoofdtransportleiding, is in dit inpassingsplan een beschermende regeling opgenomen, waarbij bebouwingsbeperkingen gelden op de gronden rondom de leiding (zone van 5 m aan weerszijden van de leiding).

Om de kabels en leidingen in de ondergrond in kaart te brengen, is een KLIC- melding gedaan binnen de grenzen van het interessegebied. Aan de hand van de verkregen data is er, specifiek in de gebieden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geïnventariseerd of kabels en leidingen de percelen doorkruisen op de locatie van de inrichtingsmaatregelen. Voorzover de maatregelen bekend zijn, is in het rapport zoals bijgevoegd in bijlage 1 geconcludeerd dat geen sprake is van belemmeringen.

Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen. Bij de uitvoering van werkzaamheden is de ligging van de waterleiding aandachtspunt.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Dit inpassingsplan zal tijdens ter inzage legging ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zijn in deze paragraaf verwerkt.

4.3.3 Water en het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd, er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Na een algemene beschrijving van de kenmerken van het gebied, worden de aspecten waterkwantiteit, waterkwaliteit en bronnen belicht. Omdat de Snoeyinksbeek een KRW-waterlichaam is, wordt in deze paragraaf ook aandacht aan deze beek besteed. Andere waterlopen binnen het gebied zijn niet aangemerkt als een KRW waterlichaam, maar hebben wel invloed op de waterhuishouding in het gebied.

Algemeen

Door de ligging van het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal” op en nabij een stuwwal, is er grote variatie in maaiveldhoogte, bodemtype en grondwaterstand. De combinatie van veel reliëf en ondiepe (slecht doorlatende) leemlagen is de reden van het veelvuldig voorkomen van lokale hydrologische systemen. Het grondwater kan daarbij geconcentreerd op een plek uittreden (puntbronnen), maar ook ondiep over de leemlagen afstromen zonder duidelijk waarneembaar uit te treden.

Vanaf de Tankenberg, Paaschberg, Hakenberg en Austieberg ontspringen beken, die afstromen naar de Dinkel of naar de Regge. Een aantal beken, waaronder de Weerselosebeek, heeft duidelijk herkenbare bronnen. Ze worden gevoed door uittredend grondwater uit lokale grondwatersystemen in de dekzanden op de tertiaire klei of keileem en mogelijk ook vanuit wat dieper liggende tertiaire zanden. Andere beken, zoals de Roelinksbeek en de Linderbeek, vinden hun oorsprong in drassige laagten (kwelplekken) waarin veelal greppels zijn gegraven. Er zijn beken die permanent water voeren; ze ontspringen in bronnen die gevoed worden uit dikkere zandlagen die het gehele jaar inzijgend water uit de omgeving ontvangen. De beken met tijdelijk droogvallende bronnen vinden hun oorsprong in drassige laagten. Ze hebben een veel dunner watervoerend pakket, waaruit in de droge zomerperioden geen 'nalevering' van grondwater plaatsvindt.

Een deel van het plangebied (gronden tussen de Koopsweg en de Oldenzaalsestraat) van dit inpassingsplan ligt in een grondwaterbeschermingsgebied. Het betreft hier het waterwingebied Enschede – Losser. Binnen deze gebieden gelden regels ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen, gericht op de bescherming en veiligstelling van de kwaliteit van het grondwater. Deze beschermingszone is op de verbeelding weergegeven. De regels die bij deze dubbelbestemming horen, zijn uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in het inpassingsplan. Dit betekent dat het verboden is om wijzigingen aan te brengen in het toegestane gebruik van de gronden, uitgezonderd indien het vormen van gebruik betreffen die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening, zoals:

  • extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
  • extensieve recreatie;
  • landschaps-, natuur- en bosbouw;
  • nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.

Het inrichtingsplan is gericht op maatregelen tvoor de instandhoudingdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal”. Deze maatregelen leiden niet tot aantasting van het grondwaterbeschermingsgebied. Een nadere verdieping op dit aspect wordt daarom niet nodig geacht.

Waterkwantiteit

Uit het inrichtingsplan blijkt dat verdroging het belangrijkste knelpunt is voor de te beschermen habitats. Verdroging, voor zover hier van belang, is het gevolg van diepe en intensieve ontwatering in het beekdal en de omliggende landbouwgebieden. Vaak is de beek ook zelf sterk verdiept door in het verleden uitgevoerde beeknormalisatie, of door het intensief schonen van de beekloop. Om water langer ten behoeve van de habitats (bijvoorbeeld Vochtig alluviaal bos) vast te kunnen houden, zijn de volgende maatregelen in het inrichtingsplan geformuleerd:

  • Het verwijderen of verondiepen van ontwateringsmiddelen als drainage, greppels en sloten;
  • Het verondiepen van de diep ingesneden beek / het verhogen van de beekbodem;
  • Het dempen van piekafvoeren door de aanleg van retentievoorzieningen (specifiek ingerichte percelen grond ten behoeve van retentie).

Deze maatregelen dragen bij de instandhoudingsdoelstellingen voor de aangewezen habitattypen in het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal”. Deze maatregelen veroorzaken echter ook effecten op de waterhuishouding in de directe omgeving van deze maatregelen. Met deze maatregelen zal het grondwater namelijk stijgen, waardoor vernatting van de grond optreedt. Deze vernattingseffecten verminderen het optimale agrarische gebruik, evenals het feit dat er sprake moet zijn van blijvend grasland (geen bouwland, waardoor nutriënten geen kans krijgen door ploegen uit de ondergrond naar boven te komen en af te stromen naar de gevoelige habitats). Daarnaast heeft een beperking van de bemesting (zie hierna) ook invloed op het optimale gebruik van de agrarische gronden.

Eigenaren van gronden die minder waard worden kunnen aanspraak maken op compensatie. Hiervoor is door Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2017 de Beleidsregel nadeelcompensatie Ontwikkelopgave Natura 2000 vastgesteld. Grondeigenaren ontvangen conform deze beleidsregel een vergoeding voor eventuele waardedaling van de grond en gemis aan inkomsten.

Waterkwaliteit

De eutrofiëring van grond- en oppervlaktewater in de beekdalen is een groot knelpunt. Deze eutrofiëring zorgt voor een (te) grote beschikbaarheid van nutriënten waardoor hoogproductieve plantensoorten worden bevorderd, ten koste van de habitattypen die juist beschermd moeten worden. Dit uit zich in (oever)begroeiingen van hoogproductieve ruigtekruiden zoals de Grote brandnetel die de gewenste vegetatie verdringen. De mate waarin dat gebeurt is afhankelijk van de concentratie van nutriënten, de grondwaterstand en de chemische samenstelling van het grondwater in de wortelzone.

Afstroming van voedselrijk oppervlaktewater tijdens piekafvoeren is veelal het gevolg van intensieve ontwatering van het intrekgebied, maar ook van de (zeer) ondiep liggende slecht doorlatende klei- en/of keileemlagen in het gebied. Regenwater wordt dan snel, via afstroming over maaiveld of via buisdrains, afgevoerd naar de watergangen die op de beek afwateren. Wanneer die percelen net zijn bemest komen voedingsstoffen in het oppervlaktewater terecht. Deze situatie blijft voortbestaan zolang bemeste gebieden door middel van grond- en oppervlaktewater naar het lager gelegen beekdal afwateren.

In het inrichtingsplan zijn twee soorten maatregelen beschreven die eutrofiëring tegengaan en de daardoor de waterkwaliteit verbeteren. Enerzijds gaat het om effectgerichte maatregelen en anderzijds zijn er brongerichte maatregelen.

De effectgerichte maatregelen hebben betrekking op het creëren van bufferzones. Deze bufferzones hebben een maximale breedte van 10 m, waarbinnen geen bemesting mag plaatsvinden. Een bufferzone wordt ingericht met een grasmengsel dat een ruw oppervlak veroorzaakt, waarin nutriënten achterblijven en in het gewas worden opgenomen (bijvoorbeeld: rietzwenkgras, beemdlangbloem). Binnen die zone kan eventueel ook een randdam of een infiltratiegreppel aangelegd worden. Een combinatie van deze elementen is mogelijk voor een optimale functionaliteit, afhankelijk van de locatie. Het doel van de bufferzone is het afvangen van nutriënten (door bezinking en opname ervan door het gewas), waardoor schoner water naar de beek afgevoerd wordt. Dit geldt ook voor de locaties waar expliciet retentie wordt gerealiseerd door ontgraving. De nutriënten kunnen dan na inundatie bezinken. Deze retentiegebieden hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Water gekregen. De bezonken nutriënten worden opgenomen door gewassen en door maaien en afvoeren worden verwijderd.

Bij brongerichte maatregelen kan gedacht worden aan het volledige stoppen van bemesting (zoals dat geldt voor de hiervoor genoemde bufferzones). Beperking van de mestgift en de gronden als blijvend grasland te bestemmen hebben ook een positief effect op het nitraatgehalte in het grondwater.

Met deze maatregelen wordt de waterkwaliteit sterk verbeterd. In het waterbeheerplan van het waterschap Vechtstromen is aangegeven dat schoon water een voorwaarde is voor een goede volksgezondheid en voor een goed functionerende landbouw, industrie en natuur. Het waterschap past waar nodig het watersysteem aan om de kansen voor de ecologie te vergroten en werkt aan het verminderen van schadelijke stoffen in het grondwater en oppervlaktewater. De beschreven maatregelen passen binnen deze visie van het waterschap.

Bronnen

Binnen het plangebied is ook een aantal bronnen aanwezig, waarbij het grondwater aan de oppervlakte komt. Deze bronnen kennen specifieke bronvegetatie en hebben een hoge ecologische waarde. Samen met de bronnen is het beleid gericht op behoud en herstel.

Ten noorden van de Tankenberg ligt een aantal bronnen die ook door derden gebruikt worden. De leiding van de gebruikers is ongeveer een halve meter onder maaiveld in de bron aangekoppeld. De bronnen liggen fors hoger dan de omgeving, waardoor bij lekkage vanwege het grote verval en de gevoeligheid van de vegetatie bij de bronnen, negatieve veranderingen (verdroging) ontstaan. Omdat lekkage als een groot risico wordt gezien, is afsluiting van die leidingen als maatregel in het inrichtingsplan opgenomen.

Uit onderzoek is gebleken dat de bronnen een hoog nitraatgehalte kennen. De oorsprong daarvan is nog niet duidelijk. Schoon water is het uitgangspunt voor de bronnen. Daarom zijn de flanken van de Tankenberg als onderzoeksgebied aangemerkt. Met dit onderzoek wordt getracht de oorzaak van het hoge nitraat te achterhalen om vervolgens te kunnen bepalen welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden. De resultaten van dit onderzoek zullen te zijner tijd (tegen het einde van de eerste beheerplanperiode - 2021) bekend worden. Het planproces biedt echter geen mogelijkheid daar op te wachten, aangezien de maatregelen uiterlijk 1 juli 2021 gerealiseerd moeten zijn.

Snoeyinksbeek

Binnen het plangebied liggen ook de stroomgebieden van de boven-, midden- en benedenloop van de Snoeyinksbeek. De Snoeyinksbeek is als een KRW (Kaderrichtlijn Water)-waterlichaam aangewezen, omdat deze onderdeel uitmaakt van de Midden-Dinkel die een KRW-opgave kent. Voor de Snoeyinksbeek zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd.

  • een natuurlijk lengte- en dwarsprofiel, wat meandering inhoudt en oevers die hun gang kunnen gaan (afkalven, zand afzetten);
  • realiseren van vispasseerbaarheid voor wat betreft de benedenstroom;
  • stimuleren van spontaan ontstane beek begeleidende beplanting;
  • behoud van grindsubstraat in de beek (aandachtspunt bij beekbodemverhoging!);
  • aanwezige natuurlijke laagten langs de beek benutten als inundatiegebied.

Volgens de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten voor de te beschermen habitats maatregelen worden uitgevoerd , die in meerdere of mindere mate aansluiten bij de KRW-uitgangspunten.

Maatregen voor de habitats zijn het verminderen van de piekafvoer en het bergen van water. Bij de formulering van de maatregelen is met deze uitgangspunten en de uitgangspunten uit de KRW rekening gehouden.

Voor de Snoeyinksbeek geldt dat deze verondiept moet worden om piekafvoer en daarmee erosie tegen gaan. Dit heeft tot gevolg dat het aangeboden water ergens geborgen moet worden. Hiervoor worden diverse aansluitende gronden zodanig ingericht dat zij water kunnen ontvangen en bergen. Met de regulering van de berging wordt ook schade aan eigendommen van derden voorkomen. De verwachting is dat de retentiegebieden één tot twee keer per jaar ingezet zullen moeten worden voor het bergen van water. De gronden die speciaal voor de functie retentie ingericht worden, hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat - Water' gekregen. Doordat de beek binnen de retentiegebieden (fors) verondiept wordt, komt de grondwaterstand ook omhoog. Vernattingsschade treedt dus niet alleen op door de jaarlijkse inundaties, maar ook door een structurele verhoging van de grondwaterstand binnen de retentiegebieden. De retentiegebieden krijgen daarom de bestemming 'Natuur'.

Voor de vernattende effecten in de boven- en middenloop van de Snoeyinksbeek heeft Badus Bodem en Water een rapportage opgesteld. Deze rapportage, inclusief kaarten met een visualisatie van de natschade, wordt met het waterschap gedeeld. Deze rapportage gaat ook onderdeel uitmaken van de aanvraag voor de waterwetvergunning.

Met het verminderen van de piekafvoer, neemt ook de stromingssnelheid af, waardoor de habitatsoort Rivierdonderpad gunstiger omstandigheden krijgt.

Hoewel geen sprake is van een natuurlijke meandering, krijgt de beek via de bergingsruimte de vrijheid om buiten haar oevers te treden. Op deze locaties kan zich nieuwe natuur ontwikkelen.

Met de maatregelen voor de Snoeyinksbeek wordt ook voldaan aan de Kaderrichtlijn Water. Ontwikkeling van houtige vegetatie in de beekoevers, daar waar nog niet aanwezig, is hier een erg belangrijk aspect.

4.3.4 Conclusie

De waterkwaliteit wordt verbeterd en de maatregelen ten aanzien van de waterkwantiteit hebben een positief effect op de habitats. Door deze maatregelen treden echter nadelige effecten voor het landbouwkundig gebruik van landbouwpercelen, bijvoorbeeld omdat deze zijn aangewezen als retentiegebied of dat er vernatting optreedt. Negatieve effecten/schade voor eigenaren worden zo veel mogelijk gecompenseerd in de vorm van vervangende (ruil)grond of financiën, bijvoorbeeld op basis van de 'Beleidsregels nadeelcompensatie Ontwikkelopgave Natura 2000 Overijssel 2017' .

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk kader en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet daarom ook goed worden onderzocht.

Voor dit inpassingsplan is een adviesrapport opgesteld waarbij een toets heeft plaats gevonden aan de Wet natuurbescherming. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 3. In het rapport zijn de geplande maatregelen getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor "Landgoederen Oldenzaal" (gebiedsbescherming). In deze paragraaf is een samenvatting van het rapport opgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Gebiedsbescherming

Effecten op habitattypen

De inrichtingsmaatregelen leiden tot vernatting en gaan eutrofiëring tegen. De habitattypen Vochtige alluviale bossen, Eiken-haagbeukenbossen en Pioniervegetaties met snavelbiezen profiteren omdat deze goed gedijen bij hoge grondwaterstanden. Hoewel het vernattingseffect beperkt blijft tot de directe omgeving van de vernattingsmaatregelen kunnen lokaal de condities voor het wat drogere habitattype Beuken-Eikenbossen met Hulst verminderen. Aan de hand van een overlay van de beschikbare habitattypenkaart, bodemkaart en grondwaterstanden is het te beïnvloeden oppervlakte Beuken-Eikenbossen met Hulst bepaald op 0,65 ha. Het verlies aan kwaliteit of oppervlakte van dit habitattype wordt gemitigeerd door bosaanplant.

Effecten op kamsalamander

Er vinden geen werkzaamheden plaats in bestaand voortplantingshabitat van Kamsalamander. De effecten op landbiotoop blijven beperkt. In zijn algemeenheid heeft de vernatting een positief effect op de Kamsalamander.

Om tijdelijk negatieve effecten op Kamsalamander te minimaliseren adviseren we de volgende mitigerende maatregelen in acht te nemen tijdens de werkzaamheden:

  • het verondiepen van watergangen in de nabijheid van voortplantingswateren (tot 150 meter) wordt uitgevoerd in september-oktober;
  • uitgehaald materiaal (blad, slib en dergelijke) blijft minimaal 2 dagen op de kant liggen.

Soortenbescherming

Voor dit inpassingsplan is een adviesrapport opgesteld waarbij een toets heeft plaats gevonden aan de Wet natuurbescherming. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 4. In onderstaande is de samenvatting van het rapport overgenomen. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Uit het uitgevoerde literatuur- en veldonderzoek blijkt dat de voorgenomen maatregelen (negatieve) effecten kunnen hebben op een beperkte selectie van beschermde soorten. Specifieke aandacht is gevraagd voor broedvogels, Kamsalamander, Kleine ijsvogelvlinder, Grote weerschijnvlinder en Grote bosmuis.

  • In het plangebied broeden diverse vogels van bos en struweel. Ook een is aantal broedvogels met jaarrond beschermde nesten te verwachten. Op basis van het veldwerk betreft het specifiek Buizerd en Havik;
  • Kamsalamander is aanwezig in meerdere poelen in het onderzoeksgebied. Negatieve effecten op Kamsalamander blijven beperkt omdat er niet gewerkt wordt in voortplantingswateren. Overige zwaarder beschermde amfibiesoorten zijn niet aangetroffen/ te verwachten in het onderzoeksgebied. Wel zijn de vrijgestelde beschermde amfibieënsoorten Gewone pad, Bruine kikker, Kleine watersalamander en Bastaardkikker in het onderzoeksgebied en directe omgeving aangetroffen;
  • In het plangebied is tijdens het veldwerk de beschermde Kleine ijsvogelvlinder aangetroffen. Effecten op het leefgebied van deze soort en specifiek de waardplant kamperfoelie blijven beperkt. Lokaal is leefgebied voor de Grote weerschijnvlinder aanwezig in de vorm van een wilgenbos;
  • In het plangebied is leefgebied aanwezig voor de beschermde Grote bosmuis en vleermuizen. De werkzaamheden zullen tijdelijk enige invloed hebben op het leefgebied van Grote bosmuis. Effecten op vleermuizen zijn verwaarloosbaar omdat er in principe geen bomen (met holten) worden gekapt;
  • Verblijfplaatsen van in de Wet natuurbescherming beschermde planten, vissen, reptielen en weekdieren zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet in het onderzoeksgebied verwacht. Voor deze soortgroepen gelden daarom geen verplichte vervolgacties. Vanuit de zorgplicht bevelen we wel aan om voorzorgsmaatregelen te nemen voor de groeiplaatsen van Slanke sleutelbloem.
4.4.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

Het plan is uitvoerbaar onder de Wet natuurbescherming. Wel is sprake van vergunningplicht enkele overige voorwaarden:

  • Mogelijk negatieve effecten door vernatting van delen van het Beuken-eikenbos met hulst worden ruimschoots gemitigeerd door uitbreiding van het habitattype in het daarvoor aangemerkte zoekgebied.
  • Afgaande op het beheerplan zijn de maatregelen Herstel houtwal en Verwijderen drainage vrijgesteld van vergunningplicht. Voor het herstellen van houtwallen gelden voorwaarden om bodemverdichting te voorkomen. Voor het verwijderen van drainage geldt een meldplicht.
  • Tijdelijke negatieve effecten van de werkzaamheden op Kamsalamander worden gemitigeerd met maatregelen, waardoor geen negatief effect op het instandhoudingsdoel van de soort optreedt.

Soortenbescherming

Voor de werkzaamheden hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd omdat deze worden genomen ten behoeve van de Natura 2000 doelen. Er dient wel zorgvuldig te worden omgegaan met de aanwezige soorten. Hiervoor wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin een zorgvuldige werkwijze wordt beschreven. Dat komt hier neer op een uitgekiende werkwijze en een goede planning in ruimte en tijd om schadelijke effecten tot een minimum te beperken.
Belangrijk daarin zijn het werken buiten het broedseizoen van de aanwezige vogels en de inzet van een ecologisch toezichthouder om kwetsbare terreindelen te markeren.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. ook is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.

Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

Gemeentelijk beleid, gemeente Losser

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening (laatste versie 15-6-2010). In deze verordening zijn regels gesteld ten aanzien van bebouwing en archeologie.
Het gaat hierbij om regels omtrent de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

Ten aanzien van archeologie wordt opgemerkt dat de erfgoedverordening een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in een ruimtelijk plan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wamz of Erfgoedverordening. Het vastleggen van archeologische verwachtingen is reeds verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser in de vorm van dubbelbestemmingen. In dit inpassingsplan zijn de dubbelbestemmingen overgenomen.

4.5.3 Archeologie en Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

In onderstaande afbeelding is de archeologische verwachting voor het plangebied weergegeven. De hoger gelegen dekzandruggen, waarop in de huidige situatie ook de bebouwing is gelegen, kennen een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit vanwege de verhoogde kans op vroege bewoningsporen. De tussengelegen lagere en daardoor nattere gebieden hebben een lage archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0020.jpg"

Afbeelding - Archeologische gebieden en verwachtingen Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

Archeologische waarden

In het plangebied is op twee locaties eerder onderzoek uitgevoerd door RAAP, in 1997 en 2004. Deze onderzoeken zijn uitgevoerd op locatienummer 200344 . Binnen dit gebied is een aantal percelen onderzocht door middel van een (visuele) veldverkenning en een booronderzoek. Echter, alleen het onderzoek uit 1997 ten noorden van de A1 is gepubliceerd. Toch zijn de vondsten die gedaan zijn in het latere onderzoek te gebruiken als indicatie voor de archeologische potentie van de betreffende gebieden.

Daarnaast heeft de provincie een archeologische verwachtingskaart laten opstellen, die gebaseerd is op geomorfologie. De ‘waarden’ in het plangebied volgen deze verwachtingskaart.

De uitwerkingsgebieden die hier genoemd worden, liggen voor een deel in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Omdat de totale omvang van de ingrepen (nog) niet in zijn geheel is vastgesteld, bestaat de kans dat de ondergrenzen overschreden worden. Om die reden is hier gekeken naar reeds uitgevoerd onderzoek en naar vondstmeldingen. Uit deze gegevens blijkt dat het gebied rijk is aan archeologie uit de perioden Paleolithicum (voor periodisering zie Bijlage F) tot Late Middeleeuwen.

Gebleken is dat het merendeel van de archeologische vindplaatsen op hoge dekzandruggen en -koppen (met een esdek) liggen, in het Dinkeldal en langs de randen daarvan (Scholte Lubberink 1997). Ten noorden van de A1 bevinden zich essen waar vondsten zijn gedaan. De maatregelen ten zuiden van de A1 die hier het dichtst bij in de buurt liggen betreffen afgravingen langs de Snoeyinksbeek. Die diepte van deze maatregel rijkt echter niet verder dan de bouwvoor (maximaal 30 cm). Het onderzoek uit 1997 is nooit gepubliceerd, maar de vondsten zijn aanleiding genoeg om hier rekening mee te houden.

Aan de noordkant van het plangebied ligt een rijksbeschermd AMK-terrein. Het gaat om een beschermde grafheuvel uit de Bronstijd of IJzertijd. Omdat deze grafheuvel op ca. 500 m van het uitwerkingsgebied M6(2) ligt, vormt deze geen issue voor de maatregelen.

De meeste van de ingrepen zoals genoemd in het inrichtingsplan behoeven geen archeologisch (voor)onderzoek te ondergaan, enerzijds omdat de bodem minimaal verstoord wordt (ondiepe vergravingen) en anderzijds gaat het om onklaar maken van drainage (waarbij de huidige drainage niet verwijderd wordt en geen grondroering plaatsvindt). De ingreep ‘afplaggen’ langs de Snoeyinksbeek zorgt eveneens voor een minimale verstoring omdat enkel de bovenste 10 cm verwijderd wordt. Bij een ingreep zoals aanleg van een vistrap, drempels en duikers en afgraven langs de Snoeyinksbeek zal wel potentieel onverstoorde grond geroerd worden. De diepte van deze ingrepen is op dit moment echter nog niet bekend.

In een archeologische quickscan (zie bijlage 1 van de toelichting) wordt gekeken naar de uitwerkingsgebieden waar volgens deze ingreep bodemverstoring plaatsvindt en er een verwachting is op archeologie. Er wordt alleen naar deze ingreep gekeken, omdat dit de enige is waarbij de diepte-ondergrens van 30 cm potentieel overschreden wordt. Bij de aanleg van greppels en onklaar maken van drainage wordt er niet dieper gegraven dan 30 cm. Voor de overige grondroeringsdiepten (aanleg duikers, drempels en vistrap en afgraven langs de Snoeyinksbeek) moet bepaald worden wat het oppervlak en diepte van de activiteiten is om te bepalen of er archeologisch vervolgonderzoek nodig is.

4.5.4 Conclusie

Ten aanzien van het onderwerp 'archeologie' is geconcludeerd dat er geen werkzaamheden uitgevoerd worden die het noodzakelijk maken archeologisch (voor)onderzoek uit te voeren.

Het advies sluit niet uit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) archeologische toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen. Indien bij de bodemverstorende werkzaamheden zaken worden aangetroffen, waarvan de vinder weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het gaat om archeologische vondsten of sporen, dan is hij volgens de Erfgoedwet (artikel 5.10) verplicht dit direct te melden bij onze minister. De melding dient te gebeuren bij het bevoegd gezag van de gemeente Losser.

4.6 Cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. In nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland en Losser de identiteit en het karakter van het gebied aan. De waarden zijn vertaald in het bestemmingsplan ”Buitengebied” van de gemeente Losser.

Cultuurhistorie en Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal"

Het gebied "Landgoederen Oldenzaal" ligt op en aan de voet van de stuwwal Oldenzaal-Enschede ten noordoosten van Oldenzaal. De stuwwal is gevormd in de Saale-ijstijd. De toen aan het maaiveld liggende lagen werden gekneed en over elkaar heen geschoven tot maximaal circa 80 meter boven NAP.

De stuwwal bestaat uit klei-, leem-en zandlagen. Na de Saale-ijstijd zijn in warmere perioden enkele dalvormige laagten ontstaan.

In de Weichsel-ijstijd zijn op de stuwwal dunne lagen dekzanden afgezet op de Tertiaire afzettingen en ontstond een groot aantal erosiedalen, vaak aansluitend op de dalvormige laagten uit de Saale-ijstijd. Onderaan de oostzijde van de stuwwal zijn zogenaamde gordeldekzanden afgezet, die zich kenmerken door grote hoogteverschillen over korte afstand.

Het landschap van Oldenzaal wordt gekenmerkt door reliëf en kleinschaligheid. Houtwallen met graslanden en akkers en grotere boscomplexen met aanzienlijke hoogteverschillen bepalen het beeld van het landschap. De Tankenberg is met een hoogte van ongeveer 85 meter het hoogste punt van Overijssel.

De Oldenzaalse stuwwal behoort met de boscomplexen van de landgoederen Egheria, Hakenberg en Boerskotten tot de bosrijkste gebieden van Overijssel. Rondom de boskernen van deze landgoederen heeft zich een gevarieerd landschap ontwikkeld met een afwisseling van kleinere bossen, houtwallen, vochtige en heischrale graslanden met plaatselijk een aantal poelen.

Vanaf de Tankenberg, Paaschberg, Hakenberg en Austieberg ontspringen beken, die afstromen naar de Dinkel of naar de Regge. Een aantal beken, waaronder de Weerselosebeek hebben duidelijk herkenbare bronnen. Ze worden gevoed door uittredend grondwater uit lokale grondwatersystemen in de dekzanden op de tertiaire klei of keileem en mogelijk ook vanuit wat dieper liggende tertiaire zanden. Andere beken zoals de Roelinksbeek en de Linderbeek vinden hun oorsprong in drassige laagten (kwelplekken) waarin veelal greppels zijn gegraven. Er zijn beken die permanent water voeren, ze ontspringen in bronnen die vermoedelijk gevoed worden uit dikkere zandlagen, die het gehele jaar inzijgend water uit de omgeving ontvangen. De beken met tijdelijk droogvallende bronnen vinden hun oorsprong in drassige laagten. Ze hebben een veel dunner watervoerend pakket, waaruit in de droge zomerperioden geen 'nalevering' van grondwater plaatsvindt.

Een aantal bronnen en bronbeekjes, bijvoorbeeld vanaf de Tankenberg (Weerselosebeek) kent hoge natuurwaarden. Waar de bronnen ontspringen liggen pleksgewijs mooi ontwikkelde bronbossen, de Vochtige alluviale bossen.

Op natte maar niet meer inunderende matig voedselarme tot voedselrijke gronden is het eiken-haagbeukenbos aanwezig. Op de wat drogere voedselarme tot licht rijke lemige zandgronden staan de eiken-beukenbossen, waarvan de oudere delen een ondergroei van hulst kennen. In de inundatiegebieden langs de benedenloop van de Snoeyinksbeek ontwikkelt zich een pioniervegetatie met snavelbies en heischraal grasland.

Het inrichtingsplan "Landgoederen Oldenzaal" leidt niet tot aantasting van de in het gebied aanwezige monumentale of cultuurhistorische waarden. De maatregelen hebben als doel de natuurgebieden te versterken en in stand te houden. De daarvoor benodigde werkzaamheden leiden niet tot aantasting van of een veranderend gebruik op de nabijgelegen historisch geografische elementen, zaosl bronnen. Ook de bij de landbouwclusters behorende houtwalstructuren blijven behouden.

Ruimtelijke kwaliteit

Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit

De provincie Overijssel heeft een 'Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit ' opgesteld die randvoorwaarden en inspriratie geeft voor de ontwikkelopgave Natura 2000 "Landgoederen Oldenzaal" (januari 2016). De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken.

De escomplexen van Hengelerheurne en Roorderheurne liggen in het plangebied. Bij het opstellen van de inrichtingsmaatregelen moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met het behoud en/of het versterken van de historische contouren, het reliëf en de landschapselementen behorende bij deze zeer oude escomplexen.

De inrichtingsmaatregelen moet zoveel mogelijk recht doen aan het bijzondere reliëf in dit gebied. Hierbij gaat het om het in stand houden van het reliëf en de beleving van de bergen en de dalen en de vele zichtlijnen vanaf de hoogtes en de glooiingen.

De inrichtingsmaatregelen dienen zoveel mogelijk recht te doen aan de kleine schaal in en bij de beken en bronnen. Een natuurlijk streefpunt behorende bij de bovenloop, middenloop of benedenloop is uitgangspunt en de maatregelen dienen daar zoveel mogelijk op afgestemd te worden. Waar mogelijk zouden beken of bronnen op enkele plekken beleefbaar gemaakt kunnen worden. Kruisende paden/voordes of beekbegeleidende struinroutes over minder gevoelige delen van het beektracé zijn mogelijk.

Om te voorkomen dat er een 'woud aan paaltjes, borgen en vlaggen' ontstaat, moet terughoudend worden omgegaan met markeringe, bewegwijzering en informatievoorziening in het landschap.

De landgoederen en buitenplaatsen in dit gebied leveren een prachtig landschap op met parkachtige aangelegde delen afgewisseld met bosdelen en het kleinschalige Twentse agrarische landschap met essen en beken.

Bekende structuren, onderdelen of typerende aanleg van een landgoed of een buitenplaats of bijbehorend bosgebied, dienen zoveel mogelijk behouden te blijven. Eventuele maatregelen die getroffen moeten worden dienen zoveel mogelijk passend in het landgoed uitgevoerd te worden. Schenk, daar waar de kansen zich voordoen, aandacht aan eventueel verdwenen of verwaarloosde structuren van het landgoed of buitenplaats.

Het streven is verborgen relicten van de steen- & pottenbakkerijen en de leemwinning in dit landschap waar mogelijk te herstellen en zichtbaar te maken. Herstel en behoud dijkjes als relict van de afvoer van de klei vanaf de stuwwal naar de steenbakkerijen per smalspoor.

Het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" behoort tot het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Een Nationaal landschap is een gebied met (inter)nationale zeldzame of unieke landschapskwaliteiten. De kleinschaligheid, het groene en glooiende karakter van het landschap en het fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen vormen de kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap. Deze kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden verstrekt. Ze bepalen mede de wijze waarop gebiedsontwikkeling plaatsvindt.

Nationale Landschappen moeten zich sociaaleconomisch voldoende kunnen ontwikkelen, waarbij de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt. "Behoud door ontwikkeling" is het uitgangspunt van het ruimtelijk beleid.

De belangrijkste knelpunten voor het verbeteren van de kwaliteit van het gebied zijn verdroging en eutrofiëring. De maatregelen uit dit inrichtingsplan zijn gericht op het verminderen van de inspoeling van meststoffen, het verminderen van detailontwatering en het verondiepen van beken.

Voor de landbouwpercelen in de uitwerkingsgebieden zijn het in hoofdzaak beheermaatregelen als een verbod op het scheuren van grasland, het beperken van de periode van mestgift en het aanhouden van een bufferstrook met bemestingsvrije zone langs de watergangen en beken. Deze maatregelen hebben een gunstige uitwerking op de flora en fauna en versterken de kwaliteit van het landschap.

Het verondiepen van diep ingesneden beken versterkt de veerkracht van het watersysteem, wat ten goede komt aan de daaraan gebonden flora en fauna. De inrichtingsmaatregelen bij de beken en bronnen moeten recht doen aan de kleine schaal in en nabij de beek. De maatregelen dienen te passen bij het natuurlijk streefbeeld in de bovenloop, middenloop of benedenloop van de beek. Waar zich mogelijkheden voordoen worden de beken of bronnen beleefbaar gemaakt middels kruisende paden/voordes of door middel van beekbegeleidende struinroutes over minder gevoelige delen van het beektracé.

Een zorgvuldige keuze en uitwerking van de locaties voor de uitbreiding van het eiken-haagbeukenbos beïnvloedt de kwaliteit van het landschap. Hierbij gaat het om het in stand houden van het reliëf en de beleving van de "bergen en de dalen" en de vele zichtlijnen vanaf de hoogtes en de glooiingen. Dit verdient aandacht bij de inrichtings-en beheermaatregelen als bosaanplant, boskap of bosomvorming.

De inrichtingsmaatregelen als aanleg van een retentievoorziening en randdammen in combinatie met ondiepe greppels rond percelen hebben beperkt invloed op het landschap.

4.6.3 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is rekening gehouden met cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Aan de kansen uit de gebiedsscan is met dit plan invulling gegeven. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit.

4.7 Explosieven en Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal"

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven

Vanwege de voorgenomen werkzaamheden is een vooronderzoek naar conventionele explosieven uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd in bijlage 5.

Ten aanzien van het plangebied van dit inpassingsplan is geconcludeerd dat sprake is van drie verdachte locaties vanwege de mogelijkheid van conventionele explosieven (CE), zie navolgende afbeeldingen:

  • 1. Munitiedepot Martha Lager
  • 2. Geschutsstelling aan de Paasbergweg
  • 3. Villa Egheria

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0021.jpg" Afbeelding - Munitiedepot Martha-Lager

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0022.jpg" Afbeelding - Geschutstelling Paasbergweg

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipLandgOldenzaal-on01_0023.png"

Afbeelding - Villa Egheria

Bij bodemwerkzaamheden binnen de op de afbeeldingen aangegeven gebieden dient vooraf bepaald te worden in hoeverre er risico's zijn. In het onderzoek wordt gemeld dat op 2 en 3 meter beneden maaiveld zich conventionele explosieven kunnen bevinden.

4.7.3 Conclusie

Binnen het plangebied zijn drie locaties waar sprake is van verdacht gebied. Aangeraden wordt om voor aanvang van de werkzaamheden de gebieden te onderzoeken op de aanwezigheid van conventionele explosieven volgens de WSCS-OCE.

De rest van het plangebied wordt als niet-verdacht aangemerkt. Mocht bij werkzaamheden toch conventionale explosieven worden aangetroffen dan dient de standaard werkwijze gevolgd te worden, te beginnen bij een meding bij de lokale politie.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek inpassingsplan algemeen

In de inpassingsplannen wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, worden overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier is voor een perceel slechts een ruimtelijk plan vigerend, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" en met het inrichtingsplan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het plangebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

5.2 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De eventuele (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

Het inrichtingsplan en de maatregelen zijn als bijlage 1 en 2 bij de regels gevoegd. De onderbouwing van de maatregelen, in de vorm van stroomgebiedrapportages, zijn als losse bijlagen bij deze toelichting gevoegd.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene gebruiksregels

- Algemene aanduidingsregels

- Algemene afwijkingsregels

- Algemene wijzigingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de artikelen

De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Landgoederen Oldenzaal" worden hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012 en grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Losser. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het inpassingsplan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Grasland

Deze bestemming is opgenomen voor gronden die, ondanks dat daar bepaalde maatregelen worden genomen, nog agrarisch kunnen worden gebruikt. Omdat de bestaande agrarische bestemmingen van Losser, te weten Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2, te ruim zijn, of de maatregelen niet mogelijk maken, is voor een nieuwe agrarische bestemming gekozen: Agrarisch met waarden - Grasland.

De maatregelen die op gronden met deze bestemming nodig zijn, zien voornamelijk op de waterhuishouding, zoals een verbod op het ontwateren van gronden, tenzij dat expliciet is toegestaan via een specifieke aanduiding, en op het beperken van bemesting en beweiding en een verbod op scheuren. Ter hoogte van de bufferzones is bemesting en beweiding geheel verboden, wat is aangeduid met de aanduiding 'specifieke aanduiding - bemesting uitgesloten'.

Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen, waarop een uitzondering geldt voor de maatregelen die in het inrichtingsplan zijn opgenomen. Op deze manier hoeven deze maatregelen niet nog eens te worden afgewogen in een besluit.

In zijn algemeenheid mag de gemeenteraad van Losser alleen onder voorwaarden nieuwe bestemmingsplannen maken voor het plangebied van dit inpassingsplan (zie artikel 14). In deze regels hebben burgemeester en wethouders van Losser echter de bevoegdheid gekregen om de bestemming Agrarisch met waarden - Grasland te wijzigen in de bestemming Natuur. Omdat dit per definitie in overeenstemming is met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied, bestaat hiertegen geen bezwaar.

Artikel 4 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken. Bemesting is toegestaan, maar alleen op de manier en in de omvang zoals dat in het inrichtingsplan is aangegeven (behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel danwel behorende bij het natuurtype dat zich op het betreffende perceel kan ontwikkelen). Verder is ontwatering verboden. In het plangebied zijn met name hydrologische maatregelen aan de orde.

Artikel 5 Water 

Deze bestemming geldt voor de A-watergangen in het plangebied. De overige watergangen en sloten zijn mogelijk gemaakt in de bestemmingsbeschrijving van de verschillende van toepassing zijnde bestemmingen.

Artikel 6 Leiding - Water

Het trace van de bestaande waterleiding is, voor zover gelegen binnen het plangebied, overgenomen, inclusief de beschermingszone.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 2

De vigerende regelingen uit het Buitengebied Losser zijn onverkort overgenomen in dit inpassingsplan.

Artikel 8 Waarde - Landgoed

De vigerende regeling uit het bestemmingsplan Buitengebied Losser is onverkort overgenomen in dit inpassingsplan.

Artikel 9 Waterstaat - Water

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de retentiegebieden die door ontgraving worden gerealiseerd. Overal binnen de bestemming Natuur is waterretentie mogelijk gemaakt. De gebieden met deze dubbelbestemming zullen echter vaker en langer water bevatten.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Onder deze noemer zijn de aanduidingen 'overige zone - Bronnen', 'overige zone - Essen' en het grondwaterbeschermingsgebied geregeld. Voor zover deze aanduidingen binnen de bestemmingen van het inpassingsplan voorkomen, gelden naast de bestemmingsomschrijvingen ook de in de aanduidingen opgenomen doeleinden.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel is een verbod op ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het inpassingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit plan moet worden aangemerkt.

In

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraad van Losser bevoegd is bestemmingsplannen voor de gronden in het inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 15 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

Voor dit inpassingsplan is ook de volgende regeling van belang:
Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Dit betekent Bovenstaande in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht. Om de gebruikers van de gronden de tijd te geven hun bedrijfsvoering of ander gebruik aan te passen aan de nieuwe situatie is in de overgangsbepaling voor het gebruik opgenomen dat de beperking in het overgangsrecht pas intreedt vanaf 1 juli 2020.

Artikel 16 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Proviciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

6.1.2 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses.

Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van de gebiedsanalyse en de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het Inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zal de PAS-gebiedsanalyse al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Op grond van artikel 2.7.2. lid 3 en lid 5 van de omgevingsverordening is GS bevoegd om de begrenzing van het NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. ook is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte (‘hand aan de kraan’ principe).

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Losser heeft de provincie bij brief van 15 juni 2016 (zaaknummer: 16Z00803| kenmerk 16.0008369) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom d.d. 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Procedure algemeen

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Het voorontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter visie liggen en in die periode kan een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Op alle ingekomen reacties wordt een standpunt bepaald. De resultaten hiervan worden verwerkt in een inspraaknota en het ontwerp-inpassingsplan. Het ontwerp-inpassingsplan zal, inclusief de inspraaknota, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Ook zal de gemeenteraad van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan. De ontvangen zienswijzen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden (uitgezonderd gemeenten) beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.2.3 Voorontwerpfase

Tijdens de periode van 12 december 2017 tot en met 22 januari 2018 heeft het voorontwerp-inpassingsplan ter visie gelegen en kon een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) een inspraakreactie geven. Daarnaast zijn op 20 december en 10 januari 2018 inloopbijeenkomsten georganiseerd in Dorpshoes Erve Boerrigter te De Lutte. Gedurende de periode van terinzagelegging zijn 25 inspraakreacties ontvangen en 4 overlegreacties, waarvan er één door twee instanties gezamenlijk is ingediend.

De resultaten hiervan zijn verwerkt in een Reactienota en voor zover nodig in het ontwerp-inpassingsplan verwerkt. De nota met de samenvatting en beantwoording van de reacties op het voorontwerp-inpassingsplan is opgenomen in bijlage 13 bij de toelichting.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te

realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van € 785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. ook kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

Voor de proces- en plankosten inclusief het verwerven, inrichten en beheren van de gronden tot 2032 worden de totale kosten voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" op 18,4 miljoen euro geraamd.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" staat dit beschreven in hoofdstuk 8.3 van het beheerplan (zie de website:https://www.overijssel.nl/thema%27s/natuur-en-landschap/ontwikkelopgave-nnn/gebiedsgericht/gebieden/landgoederen/.

Specifiek voor "Landgoederen Oldenzaal" is een monitoringsplan (zie bijlage 12) opgesteld. Dit plan is een onderdeel van het Inrichtingsplan en ligt ook ter inzage bij het ontwerp-inpassingsplan.


Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Landgoederen Oldenzaal" zullen worden gehaald.