direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen interne maatregelen
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. Echter, de natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten.

Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

Voor de 24 Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel worden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden verder uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal ook niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk.

De beoogde maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Naast interne maatregelen is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

Dit inpassingsplan richt zich op de interne maatregelen die nodig zijn in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Dit zijn de maatregelen die worden genomen op de gronden van de natuurbeheerder, in dit geval Staatsbosbeheer.

Voor de externe maatregelen wordt, vanuit het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel, een gebiedsproces gestart. De maatregelen kunnen namelijk effect hebben op de gronden in de directe omgeving van het Natura 2000-gebied. Tijdens het gebiedsproces wordt gezocht naar passende oplossingen voor de toekomst. Uit het gebiedsproces volgt een inrichtingsplan waarin deze externe maatregelen zijn opgenomen. Voor deze maatregelen wordt, na afronding van het gebiedsproces en inrichtingsplan, een separaat inpassingsplan opgesteld.

In figuur 1.1. zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0001.png"

Figuur 1.1. De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, het gebied Engbertsdijksvenen is rood omcirkeld. (Bron: Provincie Overijssel)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen ligt op het grondgebied van de gemeente Twenterand. Engbertsdijksvenen heeft een oppervlakte van ongeveer 1.000 ha en ligt vlak tegen de Duitse grens. Het is een uitgestrekt hoogveengebied. Rondom het gebied liggen agrarische gronden met verspreid een aantal agrarische bedrijven. Op iets grotere afstand van het gebied liggen een aantal kernen, zoals Kloosterhaar, Langeveen, De Pollen, Westerhaar-Vriezenvensewijk en Sibculo.

Naast hoogveen bestaat het gebied vooral uit natte en droge heide. Langs de randen staan kleine berkenbossen. Er zijn geen doorgaande wegen in het gebied, wel zijn er enkele wandelroutes.

Zoals in de inleiding vermeld, is dit inpassingsplan opgesteld om de interne maatregelen juridisch en planologisch mogelijk te maken. Het plangebied bevat daarom alleen die gronden waarvoor de juridische regeling moet worden aangepast. Op onderstaande afbeelding is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

De Europese Vogel- en habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van de wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze maatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd.

Op 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden.

De uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft een streep gezet door de vergunningverlening-systematiek gebaseerd op het PAS. Geoordeeld is dat de zogenaamde ‘hypotheek op de toekomst’ (de vergunningen verlenen voordat de natuurherstelmaatregelen zijn uitgevoerd en de stikstofdeposititie naar beneden is gebracht) niet is toegestaan. De Raad van State oordeelt dat de natuurgebieden eerst hersteld moeten worden.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Zoals eerder aangegeven staan de natuurherstelmaatregelen beschreven in de beheerplannen. De PAS-maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses zijn in deze beheerplannen opgenomen. Het beheerplan vormt hiermee het kader van de natuurherstelmaatregelen. Door de uitspraak van de Raad van State zijn dus de PAS-maatregelen niet komen te vervallen. Uitvoering hiervan is nog steeds noodzakelijk.

1.4 Provinciaal inpassingsplan

Voorliggend plan betreft een provinciaal inpassingsplan. Voor het planologisch mogelijk maken van de uitvoering van de interne maatregelen in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, hebben Gedeputeerde Staten besloten een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) op te stellen. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) maakt het mogelijk dat de provincie een bestemmingsplan kan opstellen. Een dergelijk bestemmingsplan heet in dat geval een PIP. Er dient sprake te zijn van een provinciaal belang om een inpassingsplan te mogen opstellen. Een inpassingsplan maakt na vaststelling deel uit van het bestemmingsplan, waarop het plangebied betrekking heeft. De herziening van de bestemming vindt dus plaats in het PIP in plaats van in een bestemmingsplan.

Het provinciaal belang is voor dit plan de provinciale verantwoordelijkheid voor het binnen zes jaar uitvoeren van maatregelen uit de beheerplannen en de realisatie van het NNN. Vóór 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hier nu verantwoordelijk voor.

Het inpassingsplan is opgenomen in een provinciale coördinatieregeling, zoals opgenomen in artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening. Door middel van de coördinatieregeling is de planologische toestemming gecombineerd met een provinciale ontgrondingsvergunning voor het aanleggen van kaden in het gebied - hiervoor is tevens een m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie paragraaf 4.2.1).

De ontgrondingsvergunning wordt voor publicatie aan het ontwerpinpassingsplan toegevoegd.

1.5 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de ligging van het gebied en de wettelijke context van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'economisch'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten het meest relevant zijn voor de maatregelen die dit inpassingsplan mogelijk maakt. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de bescherming van Natura 2000-gebieden. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan.

Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is erg gevoelig voor verdroging, omdat het een restant is van een groot voormalig veengebied. De randen zijn geheel afgegraven waardoor het gebied ver boven het omringende landschap uitsteekt. Ook is er een restant niet afgegraven veen dat tijdig tegen verdere verdroging is beschermd.

2.2.3 Conclusie

De doelstellingen die met het voorliggende inpassingsplan moeten worden gehaald, geven invulling aan het hier van toepassing zijnde Europees beleid.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor natuurbescherming in Nederland. In de Wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is in 2009 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aangewezen als Natura 2000-gebied.

Op grond van de Spoedwet aanpak stikstof (in werking getreden op 1 januari 2020) geldt een vrijstelling van de vergunningplicht uit de Wet natuurbescherming voor maatregelen ten behoeve van het bereiken van Natura 2000-doelen.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is op 1 juli 2015 in werking getreden. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

Een deel van de stikstofdepositie die door het nemen van maatregelen zou worden gecreëerd kon volgens het PAS op voorhand worden gebruikt voor het verlenen van omgevings- en Wnb-vergunningen voor ontwikkelingen. Het Europees Hof heeft op verzoek van de Raad van State op 19 januari 2019 een prejudicieel advies over het PAS uitgebracht waarin gesteld werd dat dit niet mocht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State naar aanleiding daarvan een uitspraak gedaan over het PAS. Deze uitspraak laat het doel van de twee pijlers ongemoeid. Daar is dit PIP op gericht.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen. Naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Deze maatregelen zijn ook opgenomen in de beheerplannen en moeten binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd zijn.

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is van mei 2016 en is in januari 2019 gedeeltelijk herzien (zie bijlage 1). De herziening had geen betrekking op de te nemen maatregelen. De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor mei 2022 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en -kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.

De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.

Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.

2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is 'ja mits' in plaats van 'nee tenzij'.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving medio of eind 2021 werking. Waar mogelijk wordt in dit inpassingsplan rekening gehouden met de wijzigingen in wetgeving.

2.3.8 Toetsing en conclusie

Voor het Natura 2000-gebied "Engbertsdijkvenen" zijn interne en externe maatregelen nodig die bijdragen aan de bescherming, het herstel en de versterking van het gebied. De benodigde interne maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het gebied nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water gesteund. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Zoals in paragraaf 1.4 is beschreven, wordt het benodigde uitvoeringsbesluit (de ontgrondingsvergunning) gecoördineerd.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en –verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

Natuurbeleid

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven:

"Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • "Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden."

Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven:

"Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is. Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening Overijssel geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • "Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt voorts wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten."

2.4.2 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

Gedeputeerde Staten hebben op 9 april 2019 het Natuurbeheerplan 2020 vastgesteld. De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde "natuurtaal" waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

2.4.3 Toetsing en conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het gebied Engbertsdijksvenen wordt, door het alvast mogelijk maken van de interne maatregelen in het gebied, deels invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met onder andere het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen die door dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt, zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid. Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de Natura 2000-beheerplannen.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied. Hierbij worden uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald ten behoeve van het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur. In de omgeving van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen zijn een aantal oppervlaktewateren en aantakkingen opgenomen die vallen onder de werking van de Keur.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0003.png"

Figuur 2.1: legger oppervlaktewaterlichamen (Bron: website Waterschap Vechtstromen)

2.5.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de Natuurbeschermingswet en de Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen ligt op het grondgebied van de gemeente Twenterand.

2.6.1 Gemeente Twenterand

Structuurvisie

De structuurvisie is op 19 juli 2011 vastgesteld en is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Twenterand voor de 20 jaar na vaststelling.

Deze structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen.

In de visie staan zeventien concrete ambities. Voor de ontwikkeling van natuur en landschap zijn de volgende vier ambities relevant:

  • Ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken.
  • Bij elke fysieke ingreep streven naar een win-win situatie waarbij het resultaat een fraaie afronding wordt die past bij de locatie. De oorspronkelijke eigenheid bepaalt de uitstraling van bebouwing en landschap.
  • Een vitaal en veerkrachtig platteland dat plaats biedt aan werken (toekomstbestendige landbouw), landelijk wonen, vitale natuur en landschap en kwalitatief hoogwaardige recreatie in een goede omgeving.
  • Vitale ecologie en landschappen bereiken door behoud, bescherming en waar mogelijk ontwikkeling van natuurwaarden.

Over het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen en het omliggende landschap wordt in de visie opgemerkt dat dit een half open landschap is, bepaald door de Engbertsdijksvenen uitlopend in restanten van het veenontginningslandschap. Herstel van dit landschap en koppeling met de Engbertsdijksvenen staat voorop. Verder is dit gebied, samen met Het Veenschap een waardevol ecologisch gebied in de gemeente, dat niet alleen ecologisch maar ook historisch van belang is. Ingezet wordt op het breed koppelen van deze gebieden en de structuren van de ontginningen van het gebied door te trekken.

Landschapsontwikkelingsplan

De gemeente Twenterand heeft samen met de gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal en Losser een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld (2008). Het LOP is opgebouwd uit drie delen, namelijk een uitgangspuntenrapport, een totaalvisie dat de landschappelijke visie op de gemeenten samen geeft, en een gemeentelijke uitwerking per gemeente.

Hoofddoel van het LOP is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar.

De gewenste ontwikkeling van de verschillende landschappelijke eenheden wordt in de gemeentelijke uitwerking voor Twenterand nader verfijnd op het niveau van landschapstypen. De landschappelijke eenheden zijn immers opgebouwd uit verschillende landschapstypen met ieder hun eigen karakteristieken en gewenste ontwikkeling. De landschapstypen kunnen ook weer onderverdeeld worden in deelgebieden, omdat niet alleen het landschapstype de ontwikkelrichting bepaalt, maar soms ook ander beleid of autonome ontwikkelingen.

Twenterand bevat zes verschillende landschapstypen. Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is getypeerd als landschapstype 'Hoogveen restant'. Voor het gebied geldt dat het ontwikkelingsaccent ligt op het behoud van landschapswaarden, waarbij de volgende aandachtspunten en kansen zijn benoemd:

  • onderhoud aan natuurgebied Engbertsdijksvenen;
  • onderhoud aan landschapselementen;
  • vernatting van gebied waar mogelijk.

2.6.2 Conclusie gemeentelijk beleid

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen wordt een begin gemaakt met het onderhoud aan het natuurgebied. Hiermee wordt invulling gegeven aan onder andere het gemeentelijke landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebieds- en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan inpassingsplan beschreven. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het gebied rondom het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke interne maatregelen uitgevoerd gaan worden.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Landschap

Het oorspronkelijke veengebied waarvan het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen een restant vormt, strekte zich uit van de voet van de stuwwal van Ootmarsum tot aan de Vecht en de Sallandse Heuvelrug. Het was zo'n 180.000 hectare groot en werd alleen onderbroken door een aantal kleine stuwwallen bij Sibculo, Daarle en Bruinehaar. Het tot vier meter dikke veenpakket is gevormd in de periode vanaf 8000 voor Christus toen de grondwaterstanden hoog waren.

Vanaf de Middeleeuwen is de stuwwal bij Sibculo bewoond geraakt en werd begonnen met de ontginning van het veen, onder meer voor het verbouwen van boekweit en voor turfwinning. De boekweitcultuur werd tot ongeveer 1940 uitgevoerd. De vervening (eerst handmatig, later machinaal) had haar hoogtepunt in de periode 1850 tot 1960.

In het noordwesten van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen resteert een onvergraven hoogveenkern. Dit gedeelte, met een oppervlakte van 12 hectare, vormde de aanleiding voor de aankoop van het gebied als natuurreservaat in 1953. De ontwateringsloten rondom de kern zijn afgedamd om het resterende veen voor verdroging te behoeden. Omringend land is aangekocht en rondom de hoogveenkern werden kaden aangelegd met als doel het waterpeil hoog te houden en veengroei te stimuleren. Als gevolg van grote hoeveelheden neerslag zijn in 1998 op drie locaties de kaden om de hoogveenkern doorgebroken. De duizenden jaren oude hoogveenkern dreigde te verdrogen, met als gevolg dat de karakteristieke hoogveenvegetatie zou afsterven. Daarom werden in 2005 en 2006 nieuwe zandkaden rondom de kern aangelegd.

Natuurwaarden

De vegetatie van de hoogveenkern, die deels beschouwd wordt als actief hoogveen (H7110), bestaat uit een bulten- en slenkenpatroon van diverse veenmossen en andere mossoorten, afgewisseld met stukken heide en Gagelstruweel.

Kenmerkende hogere plantensoorten van de hoogveenbulten (verbond Oxycocco-Ericion) zijn hier Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccus), Lavendelhei (Andromeda polifolia), Eenarig wollegras (Eriophorum vaginatum) en Hoogveenveenmos (Sphagnum magellanicum). In de slenken (verbond Rhynchosporion albae) groeien soorten als Witte snavelbies (Rhynchospora alba) en Kleine zonnedauw (Drosera intermedia). De macrofauna omvat kenmerkende hoogveensoorten als de Veenmier (Formica picea) en de Turfloopkever (Agonum ericeti). In het gebied komt plaatselijk de Heikikker in grote aantallen voor. De relatieve rust in het centrale deel van het gebied komt ook de Adder ten goede. De Gladde slang is hier zeldzaam.

In het hoogveengebied bevindt zich een kolonie kokmeeuwen van enkele honderden paren. Op het open water, vaak in de buurt van broedende kokmeeuwen, komt de Geoorde fuut met meer dat tien broedparen voor.

Waar het veen verdroogde, grepen berken hun kans. Hier heeft zich in de loop van de tijd een soortenarm berkenbroekbos (Betulion pubescentis) ontwikkeld met op een enkele plek Slangenwortel (Calla palustris). In deze bosschages is de Blauwborst een opvallende soort. Verder heeft de Grauwe klauwier zich recent in het gebied gevestigd. Op de oude veenakkers staat een Dopheidevegetatie (verbond Ericion tetralicis) waarin twee kenmerkende vlindersoorten leven, de Heivlinder (Hipparchia semele) en het Heideblauwtje (Plebeius argus).

Het hele complex van onvergraven hoogveen, voormalige boekweitcultuur en berkenbossen wordt gerekend tot habitattype 7120.

Het noordwestelijke deel van het gebied, op de overgang naar de stuwwal van Sibculo, herbergt tevens droge heide (H4030), waarin tussen de Struikhei (Calluna vulgaris) grote matten met Kraaihei (Empetrum nigrum) worden aangetroffen (H2320). Vooral in deze heide, maar ook elders in het gebied, wordt de Roodborsttapuit gezien. Het veengebied is in de wintermaanden van belang voor Kleine zwaan, Taigarietgans en Toendrarietgans. Deze soorten foerageren op de omliggende akkercomplexen en gebruiken de Engbertsdijksvenen als slaapplaats. Ook blauwe kiekendieven overnachten in het veen. De Klapekster overwintert jaarlijks en de Kraanvogel gebruikt het gebied in de trektijd regelmatig als pleisterplaats. In het droge Twentse vormen de Engbertsdijksvenen het belangrijkste rustgebied voor doortrekkende watervogels met geregeld waarnemingen van zeldzame soorten.

3.3 Huidige planologische situatie

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied is het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005". Dit bestemmingsplan is op 7 november 2006 vastgesteld. De gronden van de Engbertsdijksvenen hebben in dit bestemmingsplan de bestemming "Bos- en natuurgebied" gekregen. Aan de randen van het gebied komen de bestemmingen "Woonbebouwing" en "Agrarisch gebied met landschapswaarden" voor.

Onderstaande afbeelding maakt de relevante bestemmingen voor dit inpassingsplan inzichtelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0004.png"

Figuur 3.1. Bestemmingen Engbertsdijksvenen (2006) (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden met de bestemming "Bos- en natuurgebied", die de lettercode "N" hebben op de verbeelding zoals de Engbertsdijksvenen, zijn bestemd voor natuurgebied, alsmede de bescherming en versterking van natuurwaarden. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere het vasthouden, bergen en afvoeren van water.

In de bestemming is een verbodsbepaling opgenomen om binnen de gronden met de lettercode "N", de bodem te ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren, waterlopen aan te leggen of bestaande waterlopen de vergraven, verruimen en dempen. Ook het aanleggen en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen is niet toegestaan.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Kernopgaven

Het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen heeft twee kernopgaven:

  • Initiëren hoogveenvorming (opgave 7.02):
    • 1. Op gang brengen of continueren van hoogveenvorming in Herstellende hoogvenen H7120 in kansrijke situaties, met het oog op ontwikkeling van Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap) *H7110_A (waar nodig uitbreiding oppervlakte H7120).
    • 2. Instandhouding van huidige relicten als bronpopulaties fauna. Herstel van grote veengebieden met voldoende rust onder andere voor de niet-broedvogel kraanvogel A127.
  • Overgangszones grote venen (opgave 7.03):
    • 1. Ontwikkeling van overgangszones van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)
      *H7110_A incl. laggzones (met o.a. hoogveenbossen).

In Engbertsdijksvenen is geen sprake van een 'sense of urgency'. Dit betekent dat voor de korte termijn geen onherstelbare situatie wordt verwacht waardoor de kernopgave en hierbij behorende instandhoudingsdoelstellingen niet meer realiseerbaar zijn. Voor de genoemde kernopgaven geldt een wateropgave. Een wateropgave is toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. Ten behoeve van het behoud en verbeteren van de habitattypen Actieve hoogvenen en Herstellende hoogvenen en ten behoeve van het behoud van de Kraanvogel geldt dat een verbetering van de watercondities noodzakelijk is.

3.4.2 Instandhoudingsdoelstellingen

Naast de doelen die in de kernopgaven staan, zijn er voor elk gebied specifieke doelen voor een aantal soorten en habitattypen geformuleerd. Dit zijn de ‘instandhoudingsdoelen’ die in het definitieve Aanwijzingsbesluit zijn vastgelegd (10 september 2009).

De onderstaande tabel (figuur 3.2) bevat een overzicht van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, de kwaliteit en het areaal van de habitattypen en de ontwikkeling daarvan in de afgelopen jaren (de beschrijving is te vinden in paragraaf 2.3 van het Beheerplan, zie bijlage 1).

Overzicht van instandhoudingsdoelstellingen voor habitattypen en soorten van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen

  SVI Landelijk   Doelstelling oppervlakte   Doelstelling kwaliteit   Draagkracht aantal vogels   Draagkracht aantal paren   Kernopgaven  
Habitattypen  
H4030   Droge heiden   --   =   =        
H7110A   Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap)   --   >   >       7.02 W 7.03 W  
H7120   Herstellende hoogvenen   +   = (<)   >       7.02 W  
Broedvogels  
A008   Geoorde fuut   +   = (<)   =     25    
Niet-broedvogels  
A039b   Toendrarietgans   +   =   =   4.000      
A127   Kraanvogel   --   =   =   -     7.02 W  
Legenda  
W   Kernopgave met wateropgave  
SVI landelijk   Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongustig, - matig ongunstig, + gunstig)  
=   behoudsdoelstelling  
>   verbeter- of uitbreidingsdoelstelling  
= (<)   aanwijzingsbesluit het 'ten gunste van' formulering  

Figuur 3.2: Tabel instandhoudingsdoelstellingen (Bron: Beheerplan, tabel 2.1)

3.4.3 Beheerplan

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is vastgesteld in mei 2016 en is in januari 2019 gedeeltelijk herzien (zie bijlage 1). In het beheerplan staan de maatregelen die genomen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen te behalen.

Alle door Staatsbosbeheer uit te voeren maatregelen (de interne maatregelen waar dit inpassingsplan betrekking op heeft) zijn opgenomen in het vastgestelde beheerplan Engbertsdijksvenen (RVO 2016a). In het Natura 2000-beheerplan zijn effecten tijdens de uitvoeringsfase en gebruiksfase van een aantal maatregelen reeds beoordeeld.

3.5 Omschrijving interne maatregelen

In overleg met Provincie Overijssel neemt Staatsbosbeheer diverse Natura 2000-natuurherstelmaatregelen op eigen gronden. Uiterlijk 30 juni 2024 zijn deze (herstel)maatregelen uitgevoerd in het Natura 2000-gebied.

Staatsbosbeheer heeft het voornemen om diverse maatregelen te nemen om de negatieve effecten van stikstofdepositie terug te dringen. Specifiek gaat het om M8 compartimenteren, M10 herstellen van dammen en kades en M9a het dempen van interne ontwatering.

Wet- en regelgeving voor bescherming van natuur, vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb), verplichten vooraf te toetsen of activiteiten conflicteren met aanwezige beschermde natuurwaarden (zie voor toelichting op natuurwetgeving paragraaf 2.2 en 2.3 van deze toelichting). In een adviesrapport, opgesteld door Ecogroen (zie bijlage 2) is de toetsing en mitigatie uitgewerkt.

3.5.1 Voorgenomen maatregelen

Zoals toegelicht in paragraaf 2.3.3 en 3.4.3 zijn in het Natura 2000-beheerplan Engbertsdijksvenen Natura 2000-natuurherstelmaatregelen opgenomen. Deze zijn bedoeld voor behoud en ontwikkeling van beschermde waarden waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen.

In deze paragraaf worden de maatregelen toegelicht die Staatsbosbeheer in de periode tot 30 juni 2024 gaat uitvoeren. Het gaat om drie verschillende maatregelen:

  • Compartimenteren (M8)
  • Dempen interne ontwatering (M9a)
  • Herstellen van dammen en kades (M10)

Compartimenteren (M8)

Het woord 'compartimenteren' kan worden uitgelegd als het toepassen van een vlakverdeling. Het herstellend hoogveen heeft, doordat het in het verleden is afgegraven, haar maaiveld op verschillende hoogte liggen. Om te voorkomen dat oppervlaktewater van de hoger gelegen gedeeltes te snel afstroomt (wegzijgt) naar de lager gelegen gedeelten, wordt het hoogveen verdeeld in vlakken die omgrensd worden door dammen. Deze dammen voorkomen een te snelle zijdelingse afvoer van water. Een groot deel van Engbertsdijksvenen bestaat al uit compartimenten. Er dient echter nog een oppervlakte van 237 hectare te worden aangelegd.

Uit een verdere uitwerking, dat nu een (voorlopig) ontwerp is uitgewerkt, is gebleken dat de aan te leggen kades een totale lengte hebben van circa 27 kilometer.

In het beheerplan is opgenomen dat voor het uitvoeren van maatregelen M8, M9a & M10 in totaal circa 500.000 kubieke meter grond nodig is. Door aanpassing van uitgangspunten is de verwachting dat dit in totaal circa 400.000 kubieke meter grond wordt. Ten behoeve van de benodigde grond worden depots in het gebied aangelegd.

Dempen interne ontwatering (M9a)

Het gebied waarbinnen sloten en greppels gedempt moeten worden bedraagt circa 198 hectare. In het beheerplan is een gemiddelde genomen van circa 900 meter lengte aan sloten en greppels per hectare, wat neerkomt op een totale lengte van circa 178 kilometer te dempen sloten en greppels. Bij uitwerking van de maatregel in het (voorlopig) ontwerp is hiervoor een lager aantal kilometers aangewezen om te dempen, namelijk circa 60 kilometer.

Herstellen van dammen en kades (M10)

Voor M10 geldt een aanpassing ten opzichte van de maatregel in het beheerplan. De aanpassing is reeds voorgelegd aan provincie Overijssel en wordt verwerkt in het beheerplan Engbertsdijksvenen. Gezien de grote kans op afschuiven en lekkage van de bestaande dammen en kades wordt in plaats van onderhoud aan de hydrologische inrichting een groot aantal dammen en kades opnieuw aangelegd. Daarbij wordt de bestaande kade/dam afgegraven en op dezelfde plek opnieuw opgebouwd met zand en leem. Vrijgekomen veen wordt gebruikt om de nieuwe kade/dam af te dekken. Er zal een strook van 40 meter breed worden vergraven en gebruikt om de grond na afgraven op te plaatsen.

In bijlage 3 is een kaart opgenomen waarop de locaties van de werkzaamheden zijn weergegeven. In hoofdstuk 5 van deze toelichting is uitgewerkt de maatregelen juridisch en planologisch mogelijk worden gemaakt in dit inpassingsplan.

Hoofdstuk 4 Overige ruimtelijke beleidsaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld, in diverse wetten en regelingen. In dit hoofdstuk worden de maatregelen die planologisch en juridisch mogelijk worden gemaakt door middel van dit inpassingsplan (zie paragraaf 3.5) getoetst aan deze aspecten.

Bij dat alles past de volgende aantekening. Zoals eerder in deze toelichting omschreven, heeft het voorliggende inpassingsplan betrekking op het uitvoeren van maatregelen die alle betrekking hebben op het realiseren van specifieke natuurdoelstellingen. Daarmee worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd, hetgeen betekent dat milieuaspecten slechts in beperkte mate aan de orde zijn.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In artikel 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

Er zijn drie sporen die leiden tot een m.e.r.-procedure:

  • 1. Besluiten en plannen die worden genoemd in het Besluit m.e.r. (artikel 7.2 Wm)
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden gemaakt (artikel 7.2a Wm)
  • 3. Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm)

Spoor 1 Besluiten en plannen opgenomen in het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling, figuur 4.1. geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0005.png" Figuur 4.1. Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

In het inrichtingsplan (zie paragraaf 3.5) zijn de volgende maatregelen opgenomen die volgens de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn:

  • Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen;
  • Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur

Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen

(C16: grenswaarde van 25 hectare of meer hectare 'winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem')

Op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (onderdeel C, categorie 16.1) geldt een planm.e.r -plicht voor de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan dat de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem mogelijk maakt, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 ha of meer. Het afgraven van de afgekeurde compartimentsdammen en het heropbouwen (en mogelijk verplaatsen) van deze dammen leidt tot aan- en afvoer van grond. De beoogde ontgronding is circa 23 hectare.

In het geldende bestemmingsplan kunnen ontgrondingen met een omgevingsvergunning worden toegestaan. Een omgevingsvergunning staat niet in het Besluit m.e.r. genoemd. Voor deze vergunning geldt dus geen m.e.r.-plicht. In dit inpassingsplan nemen we de geldende regels van het bestemmingsplan ten aanzien van ontgrondingen over. Hierdoor worden er geen 'extra ontgrondingen' mogelijk gemaakt. Voor dit inpassingsplan geldt daarom geen m.e.r.-plicht. Voor de ontgronding is wel een m.e.r.-beoordeling opgesteld ten behoeve van de ontgrondingenvergunning (zie bijlage 4). Conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat er geen sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten voor de in de notitie besproken milieuthema's.

Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur

(D9: grenswaarde van 125 hectare of meer, functiewijziging in ruimtelijk plan)

Het plangebied heeft in het huidige bestemmingsplan al de bestemming 'Natuur' respectievelijk 'Agrarisch'. Hier wijzigt niets aan, de regeling wordt alleen iets aangepast waardoor de voorgenomen maatregelen kunnen worden uitgevoerd. Voor de gronden geldt dat er geen sprake is van functiewijzigingen zoals bedoeld in het Besluit m.e.r., omdat deze gronden ook in dit inpassingsplan de bestemming 'Natuur' respectievelijk 'Agrarisch' krijgen.

Spoor 2 plan waarvoor passende beoordeling moet worden gemaakt

In de Wet milieubeheer staat in artikel 7.2a beschreven dat er een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden bij de voorbereiding van een plan (bijvoorbeeld een ruimtelijk plan) waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied.

Artikel 2.7 Wnb maakt duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

In dit inpassingsplan worden naast maatregelen geen meekoppelkansen meegenomen. Er is geen passende beoordeling nodig. Er geldt dus geen plan-m.e.r.-plicht voor spoor 2.

Spoor 3 Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening

De provincie Overijssel heeft geen activiteiten opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm). Dit spoor is dus niet van toepassing.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen/Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen hun beheersgebied. Voordat bouwstoffen, grond of baggerspecie mogen worden toegepast, moet op grond van het Bbk in een aantal gevallen een melding plaatsvinden bij het bevoegd gezag (via het Meldpunt bodemkwaliteit). Het Bbk biedt twee keuzemogelijkheden voor gemeenten om grondverzetbeleid te voeren namelijk Generiek beleid of Gebiedspecifiek beleid.

Beleidskader

Het landelijk generiek beleid van het Besluit bodemkwaliteit maakt gebruik van functieklassen. Uitgangspunten zijn:

  • Hergebruikmogelijkheden worden beoordeeld op basis van twee toetsen:
    • 1. 'stand-still': toepassing mag niet leiden tot verslechtering van de bodem;
    • 2. toepassing mag niet leiden tot ongewenste risico's voor de functie van een gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de functies 'wonen', 'industrie' en 'overig' (landbouw/natuur/recreatie);
  • de toe te passen grond wordt op basis van de kwaliteit ingedeeld in de klasse 'AW2000’, 'wonen' of 'industrie';
  • de kwaliteit van de toe te passen grond en de kwaliteit van de ontvangende bodem kan worden bepaald middels een partijkeuring of op basis van de Bodemkwaliteitskaart;
  • de functie van de ontvangende bodem moet worden bepaald met behulp van de functieklassenkaart.

Bodemkwaliteit en het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen

In het beheerplan is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die in het gebied nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Het voornemen is om zoveel mogelijk bestaande gronden uit het gebied zelf te herbruiken bij het aanbrengen van de kades en dammen. Binnen de maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie

Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Sinds de sluiting van Vliegbasis Twente is deze wet niet meer planologisch relevant voor het plangebied.

Beleidskader

De gemeente Twenterand beschikt niet over vastgesteld geluidbeleid.

Conclusie geluid en het plangebied

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan, er wordt namelijk geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Evenmin is er sprake van activiteiten die structureel ernstige geluidhinder met zich meebrengen. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in het Adviesrapport (zie bijlage 2) geen structurele geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Externe veiligheid en het plangebied

Voor het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0006.png"

Figuur 4.2: Risicokaart Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen (Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Uit de kaart blijkt dat de er in de omgeving van het plangebied een aantal risicovolle inrichtingen liggen, namelijk tankstations waar opslag en verkoop van LPG plaatsvindt.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor.

In of in de directe omgevings van het plangebied zijn geen wegen, spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Alleen de N36, ten westen van het plangebied, is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen.

Buisleidingen

Op de risicokaart staan de planologisch voor externe veiligheid relevante buisleidingen weergegeven. Te zien is dat er één buisleiding is gelegen ten westen van het plangebied, op ruime afstand (rood gestippelde lijn op figuur 4.2). In de uitsnede van het plangebied is geen buisleiding aanwezig.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Op geruime afstand van het plangebied zijn twee bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Het gaat om twee 110 kV-lijnen.

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0007.png"

Figuur 4.3: Uitsnede netkaart Hoogspanningsleidingen

(Bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html)

Toetsing

Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Ook worden er geen risicobronnen gerealiseerd. Hierdoor is er geen sprake van een toename van het groepsrisico of ligging van een nieuw of uit te breiden kwetsbaar object binnen een plaatsgebonden risicocontour, waardoor een nadere verantwoording moet worden opgesteld.

Conclusie

Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.

Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Luchtkwaliteit en het plangebied

De in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen zijn perceelsgebonden en zullen geen nieuwe luchtverontreiniging toevoegen. De realiseringswerkzaamheden van de ontwikkeling zullen geen zodanige luchtverontreiniging met zich meebrengen dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Overigens is de eventuele verontreiniging van tijdelijke aard.

Wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.

Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Zeer kwetsbare gebieden op grond van de Wav worden aangewezen door Provinciale Staten.

Wav en het plangebied

Figuur 4.4 geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0008.png"

Figuur 4.4: Wav-gebieden (groen) in het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen

(Bron: Atlas van Overijssel)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied komen functies voor die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals de aanwezigheid van een zandwinningslocatie, radarposten, vliegfunnels en straalpaden bij kabels en leidingen.

Zandwinning

Mogelijke effecten van zandwinningen op instandhoudingsdoelstellingen zijn verdroging en verstoring.

In de omgeving van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen liggen een aantal zandwinlocaties. Deze zandwinningen zijn ook in het beheerplan als mogelijke knelpunten voor de habitattypen Actieve hoogvenen en Herstellende hoogvenen en de soort Geoorde fuut weergegeven. Voor de zandwinning VOF Combidooze is in 2007 een Natuurbeschermingswetvergunning afgegeven. Voor de andere zandwinningen is een Natuurbeschermingswetvergunning niet nodig gebleken.

Radarverstoringsgebieden

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven, waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0009.png"

Figuur 4.5: Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden (Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro))

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden omdat het niet voorziet in het mogelijk maken van hoge windturbines of gebouwen en bouwwerken.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Andere kabels en leidingen, behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied, zijn niet aanwezig. Het voorliggende inpassingsplan levert daarom geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk en beleidsmatig kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan.

Het relevante waterbeleid is beschreven in paragraaf 2.5 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is op 14 april 2020 formeel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De uitkomsten van deze watertoets zijn opgenomen in bijlage 5 van dit inpassingsplan.

Het waterschap wordt ook intensief betrokken bij het gebiedsproces dat wordt uitgevoerd voor de externe maatregelen.

4.3.3 Water en het plangebied

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak. Het is de wens om in de toekomst fietsroutes in het gebied aan te leggen. Om die reden wordt het aanbrengen van verharding op grond van voorliggend inpassingsplan niet meer verboden zoals in het geldende bestemmingsplan, maar wordt deze activiteit vergunningplichtig. Wanneer de plannen hiervoor nader zijn uitgewerkt, moet hiervoor een omgevingsvergunning worden aangevraagd. In deze vergunningprocedure wordt getoetst of er eventuele effecten plaatsvinden ten aanzien van de waterhuishouding.

Voor een omschrijving van de maatregelen en de doelen die worden nagestreefd wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting. Verder is in paragraaf 3.2.5 van het beheerplan (bijlage 1) een uitgebreide omschrijving opgenomen van de hydrologie in het natuurgebied.

4.3.4 Waterkwaliteit

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater waaraan de Europese wateren moeten voldoen. Op nationaal en regionaal niveau is de Waterwet het kader voor ingrepen aan het watersysteem. Daarnaast schrijft de Waterwet een vorm van integraal waterbeheer voor die gericht is op vasthouden - bergen en afvoeren en schoon houden - scheiden en schoonmaken van water. De Keur is een verordening met de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. De Keur heeft een aanvullende functie op de Waterwet omdat de Keur algemene regels geeft die in bepaalde gevallen de vergunningplicht uit de Waterwet opheft. Er is onderscheid gemaakt in kwantitatieve aspecten (waterhoeveelheid) en kwalitatieve aspecten (waterkwaliteit). Hiermee wordt dus de KRW in het Nederlandse recht geïmplementeerd.

Drinkwaterwinning

Na raadpleging van de Atlas van Overijssel zijn er geen waterwingebieden in de nabijheid van het plangebied. We ligt ten noorden en ten zuidwesten van Engbertsdijksvenen een intrekgebied voor waterwinning, zie figuur 4.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0010.png"

Figuur 4.6: Fragment kaart intrekgebieden (gearceerd) provincie Overijssel

(Bron: Atlas van Overijssel)

De afstand van het intrekgebied (streeparcering) tot het Natura 2000-gebied bedraagt meer dan 500 m. De effecten van de maatregelen die ten behoeve van de instandhouding van de te beschermen habitats worden genomen reiken niet tot aan het intrekgebied.

Kwaliteit grondwater

In het plangebied vinden geen activiteiten plaats die tot vervuiling van de bodem of grondwater kunnen leiden. Begroot is dat voor het uitvoeren van de interne maatregelen in totaal circa 400.000 kubieke meter grond nodig is. Ten behoeve van de benodigde grond worden depots in het gebied aangelegd. De toe te passen grond in het gebied moet op grond van het gemeentelijk beleid van klasse 'AW2000’ zijn. Grondwaterverontreiniging vindt hiermee niet plaats.

4.3.5 Waterkwantiteit

Verdroging en vernatting

Zoals in paragraaf 3.5 is beschreven, hebben alle natuurherstelmaatregelen waar dit inpassingsplan betrekking op heeft, het doel om de beschermde waarden in het Natura 2000-gebied te behouden en ontwikkelen. Met name voor het beschermde hoogveen geldt dat verdroging van het gebied door wegzijging van oppervlaktewater een risico is.

Op dit moment is er sprake van wegzijging uit het gebied. De wegzijging dient maximaal 40 tot 50 mm per jaar te zijn, en dat kan enkel in stand gehouden worden als het neerslagoverschot niet eenvoudig via de ondergrond of zijdelings wegstroomt. Daarvan is nu geen sprake. Door drainage van de omliggende landbouwgronden is het grondwater onder de veenbasis gekomen, met als gevolg dat de wegzijging verder toeneemt. De maatregelen zijn er daarom voornamelijk op gericht om verdroging te voorkomen en het water langer in het gebied vast te houden.

De compartimentering in westelijke en zuidelijke richting van het gebied zorgt voor een vertraagde afvoer van het hemelwater. Op deze manier wordt het hemelwater maximaal benut binnen het gebied. Neerslagoverschotten worden nagenoeg allemaal via de ondergrond afgevoerd of verdampen.

Door het gebied opnieuw te compartimenteren (hiervoor worden nieuwe kaden aangelegd in het natuurgebied) en enkele lekke dammen en kades te vervangen wordt deze wegzijging verder beperkt. Er zijn enkele dammen en kades met een verhoogd risico op afschuivingen. Wanneer deze dammen afschuiven, neemt het risico op versnelde wegzijging van het water verder toe.

Ten slotte worden er sloten en greppels in het gebied gedempt. De werkzaamheden aan de kades en de te dempen sloten en greppels zijn in een kaart zichtbaar gemaakt. Deze kaart is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Van de maatregelen die in dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt (maatregel M8, M9a, M10a) worden geen maatschappelijke consequenties verwacht.

Maatregelen die mogelijk wel effect kunnen hebben op omliggende gronden en/of waarvoor een watervergunning vereist is, zoals het wijzigen van het waterpeil, worden in een later stadium uitgewerkt en mogelijk gemaakt in het PIP die voor de externe maatregelen wordt opgesteld. Het kan hier ook gaan om maatregelen als het realiseren van hydrologische bufferzones of het dempen of verondiepen van randsloten buiten het Natura 2000-gebied.

4.3.6 Monitoring

De effecten van de voorgestelde maatregelen op de instandhouding van de habitattypen (intern) en op de omgeving (extern) zijn vastgesteld op basis van berekeningen en expert kennis. Om tijdens en na realisatie van de maatregelen de effecten in de praktijk te toetsen aan de theoretische effectberekeningen, wordt een monitoringsplan opgesteld en uitgevoerd.

Monitoring (inclusief nulmeting) van de hydrologische effecten op omgeving (o.a. op landbouwgronden) is in het beheerplan opgenomen als mitigerende maatregel.

4.3.7 Conclusie

De herstelwerkzaamheden aan de Engbertsdijksvenen hebben ten dele het doel om regenwater binnen het gebied te houden. Het plan voorziet in een verbetering van de waterhuishouding van Engbertsdijksvenen.

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het ontwerp inpassingsplan wordt ter beoordeling naar het waterschap toegestuurd.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het omgevingsaspect ecologie wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het plangebied

Effectbeoordeling maatregelen

Alle door Staatsbosbeheer uit te voeren maatregelen zijn opgenomen in het vastgestelde beheerplan Engbertsdijksvenen (RVO 2016a). In het Natura 2000-beheerplan zijn effecten tijdens de uitvoeringsfase en gebruiksfase van een aantal maatregelen reeds beoordeeld. Effecten tijdens de gebruiksfase ontstaan na afronding van de werkzaamheden (bijvoorbeeld vernatting als gevolg van het dempen van een sloot). Effecten in de uitvoeringsfase treden op als fysiek in het gebied wordt ingegrepen om een maatregel tot stand te brengen. Verstoring en mechanische effecten zijn voorbeelden van effecten die in deze fase optreden.

Uit het beheerplan Engbertsdijksvenen blijkt dat effecten in de gebruiksfase van alle door Staatsbosbeheer uit te voeren maatregelen zijn beoordeeld. Conclusie is dat negatieve effecten op instandhoudingsdoelen zijn uitgesloten mits voldaan wordt aan de voorwaarden opgenomen in het beheerplan. Deze voorwaarden zijn overgenomen uit het beheerplan en uitgewerkt in het ecologisch werkprotocol (zie hoofdstuk 6 van het Adviesrapport van Ecogroen in bijlage 2).

Het beheerplan voorziet niet in de beoordeling van effecten in de uitvoeringsfase voor alle door Staatsbosbeheer te nemen maatregelen. Significant negatieve effecten in de uitvoeringsfase van de maatregelen M8, M9a en M10 konden niet worden uitgesloten. De effectbeoordeling voor deze maatregelen is ook in het Adviesrapport van Ecogroen uitgewerkt.

Uit de toetsing is gebleken dat tijdens de uitvoeringsfase negatieve effecten niet volledig uit te sluiten zijn. Omdat de maatregelen zijn opgenomen in een vastgesteld beheerplan en bijdragen aan de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen, zijn alle maatregelen vrijgesteld van vergunningplicht. Er blijft echter wel een meldingsplicht gelden. Uiterlijk vier weken voor de start van de uitvoering van de Natura 2000-natuurherstelmaatregelen moet hiervan melding worden gedaan aan Gedeputeerde Staten waarbij het ecologisch werkprotocol wordt overlegd. De gemeente kan dan, tijdens de uitvoering van de maatregelen, controleren of aan het werkprotocol voldaan wordt.

Soortenbescherming

Omdat de maatregelen ontheffings- en vergunningsvrij kunnen worden uitgevoerd, is er geen uitgebreid onderzoek naar het (mogelijk) voorkomen van beschermde soorten uitgevoerd. Om toch mitigerende maatregelen op maat te kunnen toepassen is op basis van eerder onderzoek, bekende verspreidingsgegevens, terreinkenmerken en expert judgement een inschatting gemaakt van (te verwachten) aanwezige beschermde soorten in de maatregelengebieden. De mitigerende maatregelen zijn uitgewerkt en opgenomen in het ecologisch werkprotocol.

Stikstofdepositie

Ten behoeve van de uitvoering van de Natura 2000-natuurherstelmaatregelen is sprake van een tijdelijke toename van stikstofdepositie, door het inzetten van materieel.

Op grond van de Spoedwet Aanpak Stikstof geldt een vrijstelling van de vergunningplicht voor uitvoering van Natura 2000-herstelmaatregelen. De maatregelen die door middel van dit inpassingsplan worden mogelijk gemaakt, vallen onder deze vrijstelling. Het uitvoeren van nader onderzoek naar de stikstofdepositie of het aanvragen van een vergunning voor dit plan is daarmee niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie wordt aan de hand van ecologisch onderzoek geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

4.5.1 Archeologie

Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van inpassingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in inpassingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk de:

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.

In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

Beleidskader

Provinciaal beleid

De omgevingsvisie richt zich vooral op de ruimtelijke kant van het cultureel erfgoed; op de sporen uit het verleden die zichtbaar en tastbaar aanwezig zijn in onze leefomgeving en dan specifiek op het zogenaamde 'onroerende erfgoed'. Er is ook cultureel erfgoed dat niet direct zichtbaar is in de leefomgeving. In de ondergrond zijn archeologische waarden te vinden die het verhaal vertellen van menselijke activiteiten uit het verleden. De ambitie is het behouden en versterken van het cultureel erfgoed als drager van identiteit.

Gemeenten moeten bij planontwikkeling onderzoek doen naar het aanwezige erfgoed en aangeven hoe zij hiermee rekening willen houden. In de verordening staat dat gemeenten ook aan moeten geven hoe zij deze waarden, indien mogelijk, benutten bij verdere uitwerking van de plannen.

Gemeentelijk beleid

In de erfgoedverordening van de gemeente Twenterand is ten aanzien van archeologie opgenomen dat het verboden is de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische vondsten worden verwacht als daar in het vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening. In dit artikel is de verplichting opgenomen dat in de toelichting van een bestemmingsplan ten minste een beschrijving van de wijze waarop met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Archeologie en het plangebied

Om te bepalen wat de archeologische verwachting is in het gebied is een archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek) uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd.

Uit dit onderzoek is gebleken dat tot aan de veenontginningen het veengebied niet tot weinig geschikt was voor bewoning. De kans op de aanwezigheid van archeologische resten van nederzettingen in het veengebied van voor de middeleeuwen en/of nieuwe tijd is daardoor klein. Het betreft een groot deel van het plangebied. Wel kunnen er binnen deze zone resten van bewoning (kampementen) uit de steentijd worden verwacht. Deze dateren van voor de veenvorming en manifesteren zich op eventueel aanwezige lokale hoogten (dekzandkopjes, keileemruggen).

Op de in de nabijheid van het plangebied aanwezige natuurlijke hoogten (stuwwal, esker, dekzand- en moreneruggen) kunnen archeologische resten uit alle perioden vanaf de steentijd worden verwacht. In het noorden lopen deze tot binnen de grenzen van het plangebied.

Op basis van de verwachte geologische afzettingen binnen het plangebied worden de archeologische resten direct onder het maaiveld of op grotere diepte verwacht, afhankelijk van een eventueel aanwezig veendek. Op de omvangrijkere hoogten, zoals de stuwwal en de esker, zal geen of weinig veenvorming hebben plaatsgevonden, hier manifesteren eventuele resten direct vanaf het maaiveld. Ter plaatse van kopjes onder het veen, kan de diepte wel tot een meter –Mv bedragen.

Op basis van het onderzoek is een gespecificeerde archeologische verwachtingskaart opgesteld voor het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0011.png"

Figuur 4.7.: Archeologische verwachting Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen

(Bron: RAAP)

Op basis van deze kaart en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden mogelijk archeologische resten zullen worden verstoord. De verwachte resten manifesteren zich op de hogere delen van het landschap.

In de onderzoeksrapportage wordt geadviseerd om binnen de zones met een middelhoge of hoge verwachting waar grondwerkzaamheden gepland zijn, een inventariserend veldonderzoek uit te voeren met het doel de archeologische verwachting te toetsen. Dit onderzoek moet nog uitgevoerd worden.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geconcludeerd dat er nog een inventariserend veldonderzoek nodig is om met zekerheid te zeggen dat er geen nadelige effect ontstaan door de te nemen maatregelen. Uit dit onderzoek moet blijken of het inpassingsplan op dit punt uitvoerbaar is.

Om de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied te beschermen, worden in dit PIP dubbelbestemmingen opgenomen ter beschermingen van deze waarden.

4.5.2 Cultuurhistorie en landschap

Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een inpassingsplan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

Beleidskader

Provinciaal beleid - Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Natuurlijke laag: Hoogveengebieden

Engbertsdijksvenen is een hoogveengebied die nog niet volledig in cultuur is gebracht. De hoogveenrestanten worden gekenmerkt door een hoge waterkwaliteit, een hoge waterstand en een hoge natuurkwaliteit. Lokaal is sprake van “levend hoogveen” (veenaangroei).

De ambitie is de hoogveenrestanten in stand te houden en op een aantal plekken het hoogveen opnieuw tot groei te brengen. Het open natte karakter is hierbij een belangrijke kwaliteit. De inzet is op de randen tussen de hoogveenrestanten en de hoogveenontginningsgebieden de hoogveenontginningsgebieden landschappelijk leesbaar te maken als ontgonnen deel van het oorspronkelijk veenlandschap. Zo ontstaat een samenhangend en leesbaar landschap in de hoogveengebieden en een overgang naar heide en schaalgraslanden eromheen.

De volgende punten zijn voor dit gebied aangegeven:

  • De hoogveenrestanten krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van levend hoogveen, de waterkwaliteit, waterkwantiteit en de natuurkwaliteit.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de nabijheid van hoogveenrestanten, dan dragen deze bij aan verbetering van de hydrologie om verdroging van het veenpakket tegen te gaan en, waar mogelijk, aan toename van natuurkwaliteit en het areaal levend hoogveen. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
  • Beheer gericht op het in stand houden van de variatie en de vitaliteit van het hoogveen.
  • Extensief recreatief medegebruik bevorderen.

Laag van het agrarisch cultuurlandschap: Hoogveenontginningen

Het Engbertsdijksvenen is onderdeel van het hoogveenontginningen landschap. De ambitie voor dit landschap is om de resterende oude hoogveenontginningslandschappen als ruimtelijk zelfstandige eenheden, herkenbaar en beleefbaar te maken.

De volgende punten zijn voor hoogveenontginningen aangeven in de catalogus:

  • De hoogveenontginningen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van kenmerkende afwisseling in de mate van openheid, elzensingels, reliëf, verkavelings- en slotenpatroon met een relatief grillig patroon van wegen en paden.
  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de hoogveenontginningen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van het kleinschalige karakter en de kenmerkende weg- en kavelgrensbeplanting en de diverse bebouwingslinten.

Gemeentelijk beleid

In paragraaf 2.6 kwam bij het gemeentelijke beleidskader het landschapsontwikkelingsplan (LOP) al aan de orde. In het LOP staan ook de voorkomende landschapstypen beschreven.

Engbertsdijksvenen is, zoals in paragraaf 2.6 is vermeld, getypeerd als landschapstype 'Hoogveen restant'. Voor het gebied geldt dat het ontwikkelingsaccent ligt op het behoud van de landschapswaarden van het gebied.

Cultuurhistorie en het plangebied

In paragraaf 3.2 van deze toelichting is een beschrijving opgenomen van het ontstaan van het landschap in het plangebied.

Bij de uitwerking van de maatregelen is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van hoogveen, zoals ook verwoordt in de catalogus met gebiedskenmerken in de beschrijving van de natuurlijke laag en de laag van het agrarisch cultuurlandschap. Waar dit mogelijk is wordt aangesloten bij andere opgaven en/of kansen voor natuur. De maatregelen die genomen worden dragen bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele natuurgebied. Het bestaande landschap wordt door de maatregelen behouden, wat voor de belevingswaarde positief is.

Conclusie

De maatregelen hebben geen invloed op het aspect cultuurhistorie. In het geheel dragen de ontwikkelingen wel bij aan de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, en daarmee ook aan aan het beleefbaar maken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.

Aan de kansen uit de gebiedsscan is met dit plan invulling gegeven. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.6 Explosieven

4.6.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.6.2 Explosieven en het plangebied

Voor het plangebied is een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar eventuele aanwezigheid van Niet Gesprongen Explosieven (NGE). De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.

Uit het onderzoek is gebleken dat één locatie in het plangebied kan worden afgebakend als NGE-risicogebied, vanwege vijf, op luchtfoto's waargenomen, bomkraters. Binnen dit NGE-risicogebied kunnen brisantbommen worden aangetroffen. Hier moet rekening mee worden gehouden tijdens werkzaamheden in de bodem. Op onderstaande afbeelding is het NGE-risicogebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipEDVintern-on01_0012.png" Figuur 4.8.: Ligging NGE-risicogebied

(Bron: REASeuro)

4.6.3 Conclusie

Doordat het een relatief klein risicogebied is waar eventueel explosieven aanwezig kunnen zijn in het plangebied, vormt dit thema geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Wel moet hier aandacht voor zijn wanneer er bodemingrepen plaatsvinden binnen het risicogebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene juridische opzet

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. In dit inpassingsplan worden met name de Natura 2000-doelstellingen en natuurherstelmaatregelen vastgelegd.

Een inpassingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. In dit geval is ervoor gekozen het plan op te zetten als een gewoon bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot een zogenaamde facetregeling, waarin slechts delen van een bestemmingsregeling worden aangepast en het vigerend bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk intact blijft. Deze laatste vorm wordt toegepast om het onderscheid tussen de nieuwe en oude regeling goed tot uitdrukking te brengen en daarmee ook procedurele gevolgen van het plan in te perken. Het nadeel van dit soort facetregelingen is dat wanneer deze regelingen niet worden geconsolideerd (samengevoegd tot één regeling op ruimtelijkeplannen.nl), de leesbaarheid van de planologische regeling van een gebied sterk kan worden beperkt.

Voor onderhavig gebied had ook voor een dergelijke facetregeling kunnen worden gekozen, maar om de natuurdoelstelling van het gebied explicieter te kunnen uitdrukken en om vorengenoemd nadeel qua leesbaarheid te voorkomen, is gekozen voor een algehele herziening van de planologische regeling voor het gebied.

Bij deze opzet wordt uitgegaan van het principe dat in de regels van het plan het belang van die overheid, provincie of gemeente, prevaleert indien daarvoor specifiek beleid is opgesteld. Voor de natuurbestemming is het provinciaal belang/beleid primair. Dat betekent dat de provincie Overijssel in de eerste plaats zal aangeven op welke wijze de bestemming en regels vormgegeven moeten worden ten aanzien van 'natuur'. Voor andere bestemmingen speelt uiteraard het natuurbeleid ook mee maar blijft uitgangspunt dat de gemeentelijke bestemmingsplanopzet wordt gehanteerd. Ten aanzien van de archeologische beschermingen hebben gemeenten ook veelal eigen beleid opgesteld dat niet in strijd is met provinciale uitgangspunten. Ook daarvoor wordt dan zo veel mogelijk de gemeentelijke systematiek gehanteerd.

5.2 Standaarden en opbouw

In bestemmingsplannen en ook in dit inpassingsplan worden aan alle gronden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (en specifieke natuurdoelstellingen) bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen.

Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

5.2.1 SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud.

Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend (Uitzonderingen daargelaten: zie bv. Uitspraak 201307446/1/R3 appellant 2 en 4).

5.2.2 Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • 1. Begrippen
  • 2. Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • 1. Bestemmingen
  • 2. Voorlopige bestemmingen
  • 3. Uit te werken bestemmingen
  • 4. Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • 1. Anti-dubbeltelregel
  • 2. Algemene bouwregels
  • 3. Algemene gebruiksregels
  • 4. Algemene aanduidingsregels
  • 5. Algemene afwijkingsregels
  • 6. Algemene wijzigingsregels
  • 7. Verwezenlijking in de naaste toekomst
  • 8. Algemene procedureregels
  • 9. Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • 1. Overgangsrecht
  • 2. Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de bestemmingen en regels

5.3.1 Plangebied

Bij het bestemmen is het bevoegd gezag in beginsel vrij in de keuze van de begrenzing van het plangebied. Bij een inpassingsplan is het logisch om alleen dat te regelen wat in verband met provinciaal belang ingepast of aangepast moet worden ten opzichte van de vigerende planologische regeling van de gemeenten.

In dit inpassingsplan zijn alleen die gebieden opgenomen voor zover er ter plaatse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de natuurontwikkeling. Daar waar geen maatregelen worden genomen, is zoveel mogelijk afgestemd op de bestemmingsplansystematiek van de betreffende gemeente. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat de doorgaande wegen in de gemeente buiten het plan zijn gelaten, terwijl andere (zand)wegen zijn ondergebracht in de bestemming 'Natuur'. Dit met het oog op de voorgenomen kap van de wegbeplanting. De opname van een aantal wegen in de bestemming 'Natuur' betekent overigens niet dat deze wegen hun verkeersfunctie niet behouden maar dat op deze wegen mogelijk wel aanpassingen plaats kunnen vinden (kap van bomen, aanpassing van profielen).

5.3.2 Regels

De regels uit het Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen interne maatregelenworden kort toegelicht.

Wat betreft de systematiek van de regels is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' vastgesteld 13 maart 2018) en wat betreft de inhoud is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005' (vastgesteld 7 november 2006).

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012, bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005' en voor zover relevant en actueel bij het meer recente bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand'.

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' ligt op enkele gronden rondom het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen. Deze gronden zijn als agrarische cultuurgrond in gebruik.

Artikel 4 Natuur

De bestemming 'Natuur' betreft gronden die in het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005' al de bestemming 'Bos en natuurgebied' met de aanduiding 'natuur' hadden. De gronden die als 'Natuur' zijn bestemd, maken onderdeel uit van het Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen.

In de gebruiksregels is in het bestemmingsplan een verbod opgenomen voor diverse werken en werkzaamheden. In het inpassingsplan is daarom een uitzondering gemaakt voor de werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met de in het inpassingsplan opgenomen interne maatregelen.

Artikel 5 Water

In het noorden van het plangebied ligt een waterloop die op de verbeelding als 'Water' bestemd is. De overige waterlopen en watergangen zijn in de gebiedsbestemming 'Agrarisch' en 'Natuur' opgenomen.

Artikel 6 Waarde - Archeologie hoge verwachting

Op gronden met deze dubbelbestemming bestaat een grote kans op het aantreffen van archeologische waarden. Bodemverstoringen dieper dan 40 cm moeten zoveel mogelijk worden vermeden. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden niet toegestaan, tenzij met behulp van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Plangebieden met een verstoringsdiepte van maximaal 40 cm beneden maaiveld of met een oppervlak kleiner dan 2500 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek.

Artikel 7 Waarde - Archeologie lage verwachting

Op terreinen waar archeologische waarnemingen ontbreken geldt doorgaans een lage archeologische verwachting. Het betreft meestal terreinen die vanuit landschappelijk oogpunt ongunstige vestigingscondities boden of die te nat of onvruchtbaar waren voor landbouw. Ook kan het zones betreffen die oorspronkelijk een hoge of middelhoge archeologische verwachting hadden, maar die nu vanwege bijvoorbeeld bodemverstoringen door ontgronding of ruilverkaveling een lage kans hebben op het aantreffen van intacte archeologische vindplaatsen. Vanwege de lage trefkans geldt voor zones met een lage verwachting geen onderzoeksplicht. Archeologisch onderzoek dient echter wel plaats te vinden als binnen het plangebied meerdere verwachtingszones aanwezig zijn of als het plangebied direct grenst aan een locatie waar archeologische waardevolle resten bekend zijn.

Artikel 8 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting

Op gronden met deze dubbelbestemming bestaat een middelgrote kans op het aantreffen van archeologische waarden. De zones met een middelhoge archeologische verwachting worden planologisch beschermd door opname in het bestemmingsplan voor het gebied waarin zij gelegen zijn. Bodemverstorende activiteiten of grootschalige dan wel langdurige grondwaterpeilverlagingen worden niet toegestaan, tenzij met behulp van een archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat er geen archeologische resten worden bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling. Plangebieden met een verstoringsdiepte van maximaal 40 cm beneden maaiveld of met een oppervlak van maximaal 2500 m2 zijn vrijgesteld van onderzoek.

Artikel 9 Waarde - Landschap

In de bestemmingsregeling is ervoor gekozen om de aanwezige waardevolle gebiedskenmerken aan te duiden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Het betreft voor de agrarische cultuurgronden in het plangebied openheid en waardevolle waterhuishoudkundige situaties en patronen.

Ter plaatse van deze aanduidingen zijn de gebiedskenmerken beschermd. Bij diverse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden is opgenomen dat aangetoond moet worden dat de specifieke gebiedskenmerken van dat landschapstype niet onevenredig worden aangetast. Daarnaast is het uitvoeren van werken en werkzaamheden binnen deze gronden gekoppeld aan een omgevingsvergunningplicht die specifiek op de hieronder genoemde waarden is afgestemd.

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning) geeft particulieren of bedrijven toestemming om in gebieden met landschappelijke waarde werkzaamheden te verrichten. De gemeente verstrekt in principe deze omgevingsvergunning, mits de beschreven waarden niet worden aangetast.

Meer in het bijzonder gaat het om de volgende landschapswaarden:

  • openheid.
  • struwelen, weg- en erfbeplanting, houtwallen en bos
  • bijzondere waterhuishoudkundige situaties

Deze landschapswaarden zijn specifiek aangeduid.

Naast de specifieke regels die gelden voor alle afzonderlijke gebiedskenmerken is het overal verboden om zonder vergunning wegen, paden en parkeergelegenheden aan te leggen of te verharden en om andere oppervlakteverhardingen aan te brengen, met uitzondering van koepaden.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassings-/bestemmingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Voor deze regels is - voor zover relevant - aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand'. Het geldende bestemmigsplan bevatte geen algemene gebruiksregels.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Voor deze regels is - voor zover relevant - aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand'. Het geldende bestemmingsplan bevatte geen algemene gebruiksregels.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

De wijzigingsbevoegdheden zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.

Artikel 15 Algemene procedureregels

Dit betreft de regels voor de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van een nadere eis.

Artikel 16 Overige regels

In de overige regels is op basis van het bepaalde in artikel 3.26 lid 5 van de Wro bepaald dat na de uitvoering van dit inpassingsplan de betreffende gemeenteraden weer zelf bevoegd zijn om voor het plangebied regels te stellen onder de voorwaarden dat de natuurwaarden geborgd blijven. Hiermee wordt voorkomen dat actualisering van planregels gedurende 10 jaar niet meer mogelijk is.

Artikel 17 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

Artikel 18 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald, in dit geval als: Regels behorende bij het  Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied Engbertsdijksvenen interne maatregelen

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Zoals in paragraaf 1.4 van deze toelichting is opgenomen, is dit inpassingsplan opgenomen in een provinciale coördinatieregeling, zoals opgenomen in artikel 3.33 van de Wet ruimtelijke ordening. Door middel van de coördinatieregeling is de planologische toestemming gecombineerd met een provinciale ontgrondingsvergunning voor het aanleggen van kaden in het gebied - hiervoor is tevens een m.e.r.-beoordeling opgesteld (zie paragraaf 4.2.1).

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Ontwerpfase

Het ontwerp-PIP wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. De ontvangen zienswijzen worden beantwoord in een Nota van zienswijzen en voor zover nodig verwerkt in het definitief vast te stellen PIP.

De wettelijke overlegpartners worden ingevolge atikel 3.1.1. Bro geïnformeerd. Ook worden de gebiedspartners geïnformeerd. De gemeenteraad van Twenterand wordt gehoord op grond van artikel 3.26 Wro.

Dit definitieve PIP zal ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het PIP de mogelijkheid om te reageren op de concept-beantwoording van hun zienswijze.

6.2.2 Beroepsfase

Na vaststelling van het definitieve PIP zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Financiering

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Indien de kosten van het inpassingsplan anderszins zijn verzekerd is geen exploitatieplan noodzakelijk. Wel moet benoemd worden hoe de kosten dan anderszins zijn verzekerd.

Voor de uitvoering van de maatregelen is een maatregelenplan opgesteld waarvoor een LIFE-subsidie is aangevraagd bij de Europese Unie om dit mogelijk te maken. Deze LIFE-subsidie is toegekend. De kosten zijn hiermee verzekerd en het opstellen van een exploitatieplan is verder niet noodzakelijk.

6.3.2 Grondverwerving

Omdat de maatregelen die door dit inpassingsplan mogelijk worden gemaakt, worden uitgevoerd door Staatsbosbeheer en ook plaatsvinden op gronden van Staatsbosbeheer. Er is geen grondverwerving nodig om de maatregelen uit te kunnen voeren.