direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal Inpassingsplan Dinkeldal Zuid
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van ‘Samen werkt beter’ aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten. Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor op termijn weer nieuwe economische kansen ontstaan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

Uitgangspunt van de ontwikkelopgave is dat naast het behalen van de natuurdoelen in het Natura 2000-gebied, effecten van de maatregelen voor agrarische ondernemers worden voorkomen. En als dat niet gaat, dan zullen deze effecten worden gemitigeerd dan wel gecompenseerd. Hiermee moet achteruitgang van de landbouwstructuur in het gebied zo veel mogelijk worden voorkomen.

Voor de 24 Natura 2000-gebieden worden de benodigde maatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden verder uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Dinkelland". Het gebied Dinkeldal vormt hier een deelgebied van. In dit inpassingsplan gaat het om het zuidelijk deelgebied van het Dinkeldal. In onderstaande figuur zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal Zuid is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0001.png"

Figuur 1-1 De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden. Het gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid is omcirkeld (Bron: www.overijssel.nl)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied "Dinkelland" ligt in het oosten van Nederland. Het gebied bestaat uit het beekdal van de Dinkel, met een aantal zijbeken, waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeyinksbeek en een drietal gevarieerde natuurterreinen langs de Puntbeek en Rammelbeek; Punthuizen, Stroothuizen en het Beuninger Achterveld. Het gebied wordt in het noorden begrensd door het kanaal Almelo-Nordhorn, in het westen door het Omleidingskanaal, in het oosten door de Duitse grens en in het zuiden door het Lutterzand.

Vanwege de gebiedskenmerken is het Natura 2000-gebied "Dinkelland" op te delen in twee deelgebieden: Dinkeldal en Punthuizen-Stroothuizen-Beuninger Achterveld. Dit inpassingsplan gaat over een deel van het deelgebied Dinkeldal, namelijk het meest bovenstroomse deel van het Dinkeldal met een aantal zijbeken tussen de Duitse grens en de Ellermansbrug (Hoofdstraat; N731) dat ongeveer 100 ha groot is.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0002.jpg"

Figuur 1-2 Begrenzing Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid (Bron: www.synbiosys.nl)

Het plangebied van dit inpassingsplan beslaat het deelgebied Dinkeldal Zuid. De begrenzing van dit gebied bestaat grofweg uit de Hoofdstraat/ N731 aan de noordkant en de kern Losser/ Gronausestraat (N731) en de bebouwing van Glane aan de westzijde. De zuidgrens wordt gevormd door de grens met Duitsland. De oostgrens bestaat uit de percelen direct gelegen langs de Dinkel.

Op basis van het Inrichtingsplan en de daarin beschreven maatregelen zijn de toelichting, de regels en de verbeelding van dit inpassingsplan opgesteld. Het plangebied bestaat uit de percelen waar op basis van het Inrichtingsplan een planologische wijziging nodig is. Dit ziet dan vooral toe op een functiewijziging of een wijziging in de regels.

Het projectgebied bevat echter meer dan alleen het natuurgebied zelf. Rondom liggen gebieden met andere functies. Voor het behalen van de Natura 2000-doelstellingen moeten ook maatregelen op de percelen rondom de natuurgebieden worden getroffen, de zogenaamde externe maatregelen. Deze maatregelen hebben een gunstig effect op de natuurgebieden waarop voorkomen moet worden dat activiteiten die maatregel of die effecten van de maatregel ongedaan kunnen maken en hierdoor een negatief effect op de habitat met zich mee kunnen brengen (borging).

Doel van dit inpassingsplan is om de maatregelen en effecten van de maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken en te borgen.

1.3 Wettelijke context

De wettelijke context voor de herinrichting van het plangebied Dinkeldal Zuid en dit inpassingsplan wordt gevormd door Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarnaast ligt er vanuit de Bestuursverklaring 2000 een opgave om wateroverlast tegen te gaan.

Natura 2000

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0003.jpg"

Figuur 1-3 NatuurNetwerk Nederland bij "Dinkelland", Dinkeldal, zuid

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze maatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden.

De uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft een streep gezet door de vergunningverlening-systematiek gebaseerd op het PAS . Geoordeeld is dat de zogenaamde 'hypotheek op de toekomst' (de vergunningen verlenen voordat de natuurherstelmaatregelen zijn uitgevoerd en de stikstofdeposititie naar beneden is gebracht) niet is toegestaan. De Raad van State oordeelt dat de natuurgebieden eerst hersteld moeten worden.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Zoals eerder aangegeven staan de natuurherstelmaatregelen beschreven in de beheerplannen. De PAS-maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses zijn in deze beheerplannen opgenomen. Het beheerplan vormt hiermee het kader van de natuurherstelmaatregelen. Door de uitspraak van de Raad van State zijn dus de PAS-maatregelen niet komen te vervallen. Uitvoering hiervan is nog steeds noodzakelijk.

KRW

De Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat in 2027 een goede ecologische en chemische toestand moet zijn bereikt van het oppervlakte- en grondwater in het gebied.

Het streefbeeld voor de Dinkel is: “De rivier is ook in droge zomers permanent watervoerend. Piekafvoeren zijn door bovenstroomse maatregelen afgevlakt. Er is sprake van vrije afstroming (>75% van de rivierlengte). Er is een natuurlijk peilverloop (geen peilbeheer). De rivier kan over minimaal 75% van de rivierlengte, binnen zones van 2 x 25 meter vrij meanderen en zorgt voor de vorming van oeverwallen als onderdeel van de Natura 2000-doelstelling stroomdalgrasland.

Er is ruimte voor spontane houtopslag direct langs de rivier en omgevallen bomen liggen in het water. De rivier is bereikbaar en een vrije transportbaan voor planten en dieren”.

Bestuursverklaring 2000

In 2000 heeft het waterschap samen met andere partijen, als de provincie, LTO en gemeente afspraken vastgelegd over overstromingen van de Dinkel. Deze afspraken zijn opgenomen in een Bestuursverklaring.

Voor ieder perceel is in 2000 bepaald in welke inundatieklasse deze valt. Er is onderscheid gemaakt tussen percelen die maximaal 10 of 20 dagen per jaar geheel of gedeeltelijk inunderen. In het onderzoeksgebied liggen tussen de grens en Zoekerbrug agrarische percelen die maximaal 10 dagen per jaar mogen inunderen. Van deze hectares mag circa 4,5 ha tot maximaal 20 dagen per jaar inunderen.

Tussen de bruggen ligt circa 1 ha particuliere eigendommen die tot 20 dagen per jaar mag inunderen.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma 

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van het NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De maatregelen uit de beheerplannen moeten binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van de NNN. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma ‘Ontwikkelopgave Natura 2000’ opgestart.


Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van de beheerplannen. De beoogde maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de Natura 2000-gebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing). Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op het verbeteren van de hydrologische condities van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan. Voor Dinkeldal in het geheel gaat het hierbij om circa 37 hectare.


Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord ‘Samen werkt beter’ ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen  in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter' partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een Inrichtingsplan,   dat juridisch-planologisch is vertaald in dit inpassingsplan.

De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer, Landschap Overijssel, Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen en, als deze niet in het vigerende bestemmingsplan passen, zijn ze meegenomen in dit inpassingsplan.

 

Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een Inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het Inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het (eventueel) verkrijgen van diverse vergunningen. Ook valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. als nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid is het Waterschap Vechtstromen als trekker betrokken. Verder zijn de volgende partijen betrokken: Staatsbosbeheer, gemeente Losser, LTO en provincie Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0004.png" Figuur 1-4 Deelnemers gebiedsproces

Gestart is met een verkenningenfase. Deze verkenning heeft geresulteerd in een Plan van Aanpak en een beslisdocument voor het uitwerken van de definitieve set natuurherstelmaatregelen.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het tot standkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het Inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel'.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en –beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de Kaderrichtlijn Water ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken. Ook doelstellingen in het kader van de KRW worden nagestreefd en zijn in het Inrichtingsplan meegenomen.

2.2.3 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt een doorvertaling bewerkstelligd om instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid veilig te stellen. In het Inrichtingsplan worden verscheidene maatregelen hiervoor voorgesteld. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Wet natuurbescherming gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Dinkelland" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is op 1 juli 2015 in werking getreden. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen.

Een deel van de stikstofdepositieruimte die door het nemen van maatregelen zou worden gecreëerd kon volgens het PAS op voorhand worden gebruikt voor het verlenen van Omgevings- en Wnb-vergunningen voor ontwikkelingen. Het Europees Hof heeft op verzoek van de Raad van State op 19 januari 2019 een prejudicieel advies over het PAS uitgebracht waarin gesteld werd dat dit niet mocht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State naar aanleiding daarvan een uitspraak gedaan over het PAS. Deze uitspraak laat het doel van de twee pijlers ongemoeid. Daar is dit PIP op gericht. Het vergeven van ontwikkelruimte voordat onomstotelijk vaststaat dat de natuurmaatregelen gerealiseerd worden én tot positief effect zouden leiden is door de uitspraak onmogelijk geworden.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden, de beoogde instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen die moeten worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen bevatten de beheerplannen ook andere maatregelen, die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. De maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland" is op 9 september 2016 in werking getreden (zie: www.bij12.nl). De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor 9 september 2022 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van het (herijkte) NNN, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten (‘nee’). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang (‘tenzij’). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water is een Europese richtlijn die voorschrijft dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. Deze nieuwe richtlijn (2000/60/EG) gaat op termijn een aantal oude richtlijnen integreren en vervangen met de bedoeling meer eenheid in de regelgeving te brengen. De richtlijn is sinds eind 2000 van kracht voor het waterbeheer, dat wil zeggen voor het totaal aan activiteiten die tot doel hebben om het grond- en oppervlaktewater zo goed mogelijk te beheren.

De KRW eist dat de ecologische toestand van het oppervlaktewater een goede kwaliteit weerspiegelt. Dit betekent dat in alle Europese wateren de soorten organismen moeten voorkomen die daar in een onverstoorde situatie thuis horen. Deze natuurlijke soortensamenstelling komt in Nederland vrijwel nergens meer voor. De EU verplicht de lidstaten om een goede ecologische toestand voor verschillende watertypen te definiëren. als nodig moeten de landen maatregelen treffen om een goede ecologische toestand te bereiken.

In het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW) is voor de Dinkel het volgende streefbeeld geformuleerd:

“De rivier is ook in droge zomers permanent watervoerend. Piekafvoeren zijn door bovenstroomse maatregelen afgevlakt. Er is sprake van vrije afstroming (>75% van de rivierlengte). Er is een natuurlijk peilverloop (geen peilbeheer). De rivier kan over minimaal 75% van de rivierlengte, binnen zones van 2 x 25 meter vrij meanderen en zorgt voor de vorming van oeverwallen als onderdeel van de Natura 2000-doelstelling stroomdalgrasland. Er is ruimte voor spontane houtopslag direct langs de rivier en omgevallen bomen liggen in het water. De rivier is bereikbaar en een vrije transportbaan voor planten en dieren”.

De opgave is:

  • Verbetering kwaliteit van het water;
  • Aansluiten van oude meanders;
  • Inbrengen van dood hout;
  • Realisatie van natuurlijke inrichting, met overstromingsruimte en hermeandering;
  • Realisatie van tweezijdige natuurlijke oevervorming en toestaan van spontane oeverbegroeiing;
  • Realisatie van een natuurlijke inrichting door puinstort en stenige oeverbescherming te verwijderen waar dat zonder beperking mogelijk is;
  • Water langer vasthouden in het stroomgebied;
  • Het beheer extensief uitvoeren en dood hout niet verwijderen.

De Dinkel scoort op de KRW-maatlat Macrofauna goed maar op de maatlat Vissen ontoereikend en de maatlat Vegetatie matig. De voornaamste oorzaak hiervoor zijn een te hoge dynamiek bij hoge afvoeren, te hoge watertemperaturen en de aanwezigheid van kunstmatige oeverbescherming.

2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de Natura 2000-doelstellingen en de waterwetgeving/ -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid verwerkt in een Inrichtingsplan (zie bijlage 1, 2, 3 en 4 van de regels). Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de beheerplannen opgenomen en nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water gehaald. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

De Omgevingsvisie en -verordening worden jaarlijks bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe inzichten en reparaties. Momenteel is een aanpassing in voorbereiding. Deze heeft geen gevolgen voor de inhoud van onderstaande tekst.


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.


Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat ruimtelijke plannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.4.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Op basis van de Omgevingsvisie en Omgevingverordening is Noordoost-Twente als Nationaal Landschap aangemerkt. De kernkwaliteiten zijn :

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-deelgebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0005.jpg"

Figuur 2-1 Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente en het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 9 april 2019) zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

Het plangebied van dit Inpassingsplan valt binnen het deelgebied Dinkeldal, zuid, ter hoogte van de bovenloop, die loopt vanaf het Omleidingskanaal tot aan de Duitse grens.

2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-deelgebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. als er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de beheerplannen.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De (toenmalige) waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouw gebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de Inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt ook uitvoering gegeven aan de bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen (zie 2.5.4) voor de Natura 2000-gebieden. Aanvullend zal nog een GGOR-maatregelenplan worden opgesteld voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid.

2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Bestuursverklaring 2000

In 2000 heeft het waterschap samen met andere partijen, als de provincie, LTO en gemeente afspraken vastgelegd over overstromingen van de Dinkel. Deze afspraken zijn opgenomen in een Bestuursverklaring.

Voor ieder perceel is in 2000 bepaald in welke inundatieklasse deze valt. Er is onderscheid gemaakt tussen percelen die maximaal 10 of 20 dagen per jaar geheel of gedeeltelijk inunderen. In het onderzoeksgebied liggen tussen de grens en Zoekerbrug agrarische percelen die maximaal 10 dagen per jaar mogen overstromen. Van deze hectares mag circa 4,5 ha tot maximaal 20 dagen per jaar overstromen.

In het gebied 'Tussen de bruggen' (de Zoekerbrug in het zuiden en de Ellermansbrug over de N371 in het noorden) ligt circa 1 ha particuliere eigendommen die tot 20 dagen per jaar mag inunderen. Onderdeel van de bestuursverklaring is dat de overstromingsduur en -frequenties 5 jaarlijks worden geëvalueerd. Uit de derde evaluatieronde (2010- 2015) is gebleken dat zowel de overstromingsduur als -frequentie zijn toegenomen ten opzichte van de situatie in 2000. De waterpeilen bij een herhalingstijd van 1, 10 en 20 dagen per jaar zijn in de periode 2010 tot en met 2014 toegenomen ten opzichte van de periode 1995 tot 2000. Het aantal overstromingsdagen is met ca. 30 – 50% toegenomen. Onderzocht is of een toename van de afvoer mogelijk de oorzaak hiervoor is. De afvoer voor de herhalingstijd van 10 en 20 dagen per jaar is afgenomen voor dezelfde periode. De afvoer ter hoogte van meetlocaties Gronau lijkt te zijn toegenomen in de afgelopen periode van 5 jaar. In nader overleg met de Duitse waterbeheerder is geconcludeerd dat dit niet juist blijkt te zijn en dat de afvoer bij Gronau is afgenomen als gevolg van bovenstrooms genomen maatregelen. Er is geen eenduidige oorzaak van de toename van overstromingen.

Dit leidt tot de volgende opgave voor de peilen: de waterstand die 1 dag per jaar voorkomt wordt 10 cm verlaagd. Er is besloten dat in dit traject geen opgave vanuit de Bestuursverklaring is.

In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser is rekening gehouden met deze opgave door de opname van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied. Daar waar deze dubbelbestemming geldt kan tijdelijk water worden geborgen.

2.5.5 Conclusie

Het Inrichtingsplan (zie bijlage 1, 2, 3 en 4 van de regels) voor het Natura 2000-deelgebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal , zuid is in afstemming met het Waterschap Vechtstromen opgesteld. Het Inrichtingsplan voldoet aan het Waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het Natura 2000-gebied “Dinkeldal land" deelgebied Dinkeldal, zuid ligt binnen de gemeente Losser.

Daarom is in deze paragraaf met name het beleid van de gemeente Losser kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijke beleid ook via het bestemmingsplan vastgelegd. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

2.6.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000- gebieden die zeker in relatie tot de werksfeer van het PAS binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.6.2 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben in 2007 gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeente Losser heeft in 2008 het LOP vastgesteld. In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Grensgebied'. Voor dit gebied heeft het behoud en herstel van de landschappelijke waarden de prioriteit. Deze waarden kenmerken zich vooral door een kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik binnen het aanwezige reliëf.

2.6.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.6.4 Structuurvisie gemeente Losser

De gemeente Losser heeft op 16 oktober 2018 een structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen invulling aan de toekomstige ruimtelijke inrichting van het grondgebied van de gemeente Losser. In de structuurvisie worden geen nieuwe wegen ingeslagen; de visie vormt in hoofdlijnen een voortzetting van het bestaande gemeentelijke en provinciale beleid. Op onderdelen is het beleid geactualiseerd.

In de visie is voor de kernen en het buitengebied een afzonderlijke visie uitgewerkt. Voor het buitengebied vormt de visie een vertaling van het bestemmingsplan 'Buitengebied', de gemeentelijke kadernota en de provinciale omgevingsvisie en verordening en de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.

De structuurvisie bevat een gebiedsindeling, gebaseerd op bestaand beleid en de specifieke gebiedskenmerken. Het plangebied van dit inpassingsplan valt binnen verschillende aanduidingen, waaronder 'beekdal', 'oude hoevenlandschap' en het 'overstromingsgebied'. De Dinkel en de aansluitende beken vormen een landschap van nationale betekenis. De natuurwaarden en de vorm van de beken zijn uniek voor Nederland. Vanzelfsprekend is het belangrijkste doel voor dit gebied dat deze waarden, het natuurlijke verloop van de beken, behouden blijven en verder worden versterkt. De betekenis van de beken in het Natuurnetwerk Nederland en als onderdeel van de Natura 2000-gebieden is hiervoor leidend.

Agrarische bedrijven in het gebied zullen in hun ontwikkeling rekening moeten houden met de kwetsbare ecologische waarden. Wel blijven bestaande grondgebonden agrarische bedrijven in het gebied bestaan en draagt dit bij aan de ecologische waarden in het gebied.

Naast een ecologische doelstelling, is er ook een recreatieve doelstelling voor het gebied. Het is de bedoeling dat de mensen de natuur hier kunnen beleven, bijvoorbeeld door over de Dinkel te kanoën. Ook kunnen recreanten hier komen fietsen en wandelen. Fiets- en wandelverbindingen aansluitend op de recreatiegebieden zijn daarvoor gewenst. Ook is het gewenst dat vanuit de dorpen gemakkelijk een rondje langs de Dinkel gewandeld kan worden en dat het rivierdal vanuit, en eventueel ook binnen de kernen zichtbaar is.

De Dinkel vervult in het landschap tevens een verbindende rol. Ze verbindt bijvoorbeeld de dorpen binnen de gemeente. De relatie tussen het rivierdal en de dorpen is echter niet overal even sterk aanwezig. Ontwikkelingen die bijdragen aan de belevingswaarde en een passend gebruik van het rivierdallandschap (recreatief en agrarisch) zullen worden gestimuleerd. Uitbreiding van bebouwing (schaalvergroting en nieuwvestiging) wordt beperkingen opgelegd. Tot slot zijn langs de Dinkel, Elsbeek, Glanerbeek en de Ruhenbergerbeek gebieden aangemerkt als waterbergingsgebied. Het zijn gebieden die bij hoogwater onder water komen te staan. In deze gebieden gelden beperkingen wat betreft nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie zijn doelstellingen opgenomen voor behoud en ontwikkeling. Behouden moeten worden:

  • Kwaliteit van het rivierdal, morfologisch, hydrologisch, ecologisch;
  • De fijnzinnige structuur van het Oude hoevenlandschap;
  • Grondgebonden veehouderij; en\
  • Bodemreliëf .

Voor ontwikkeling komen in aanmerking:

  • Versterken van de ecologische waarden;
  • Rond kernen: toevoegen van paden en voorzieningen voor dagrecreant en bewoners;
  • Het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem;
  • Extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water;
  • Versterking van de samenhang in het beeksysteem .
2.6.5 Overig beleid gemeente Losser

Losser heeft in het verleden op verschillende thema's beleid vastgesteld waarin de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden zijn aangegeven, zoals Rood voor rood, Rood voor groen, Schuilstallen, Vrijkomende Agrarische Bebouwing. Al deze aparte regelingen zijn met de Kadernota Buitengebied (2011) geactualiseerd en inmiddels overgenomen in het Bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 19 maart 2013. Dat plan wordt jaarlijks geactualiseerd. De planregels voorzien, waar mogelijk, in een afwijkingsmogelijkheid van de bouw- en gebruiksregels door middel van het verlenen van een (afwijkings-)vergunning.

2.6.6 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan (bijlage 1 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in eerste instantie ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens wordt op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het plangebied "Dinkeldal Zuid" bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

In onderstaande tekst is onder andere gebruik gemaakt van het Inrichtingsplan, het beheerplan en de gebiedsanalyse.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied


Korte omschrijving van het plangebied
Het Dinkeldal bestaat uit het rivierdal van de Dinkel met een aantal zijbeken en beslaat ongeveer 500 ha. Voor het Dinkeldal gelden diverse beleidsopgaven op het gebied van Natura 2000, de KRW en het voorkomen van wateroverlast. Hiervoor zijn diverse projectgebieden gedefinieerd waarvoor maatregelen worden uitgewerkt. Het projectgebied, het zuidelijk deel van het Dinkeldal maakt deel uit van de bovenloop van de Dinkel.

Het plangebied Dinkeldal Zuid kan onderscheiden worden in twee deeltrajecten:

1. 'Grens-Zoekerbrug' met een lengte van het zomerbed van circa 2.600 meter;

2. 'Tussen de Bruggen' met een lengte van het zomerbed van circa 1.500 meter.

In totaal gaat het om het traject tussen de Duitse grens bij Glane en de Ellermansbrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0006.jpg"

Figuur 3-1 plangebied Dinkeldal Zuid, Deeltrajecten

De Dinkel is in de jaren zeventig vastgelegd met behulp van GOBI-matten. Het beekdal is in overwegend landbouwkundig gebruik en grenst direct aan achtertuinen van een aantal woningen in de kern Glane. Vanuit de Landinrichting Losser-Zuid zijn gronden rondom de Dinkel toebedeeld aan het waterschap. In veel gevallen gaat het hierbij om stroken van 25 meter.

Deeltraject ‘Tussen de bruggen’

Binnen dit deeltraject heeft de Dinkel een natuurlijke meanderende loop door het landschap. Het beekdal is grotendeels al decennia lang in eigendom en beheer bij Staatsbosbeheer. De gemeente Losser en, in mindere mate het waterschap, en particulieren hebben grondposities in het beekdal. Voor een klein deel stroomt de Dinkel langs het bedrijventerrein De Pol en hier is de oever vastgelegd om erosie en daarmee schade aan het bedrijventerrein inclusief enkele woningen te voorkomen. Het gebied van Staatsbosbeheer wordt met beweiding beheerd.

Landschappelijke kenmerken

Algemeen

De Dinkel is een unieke natuurlijke laaglandrivier. Met uitzondering van het Dinkeltracé Duitse grens tot de Zoekerbrug is de Dinkel een natuurlijk meanderende rivier. Met zones van oeverwallen en kronkelwaarden (subtiele hoogteverschillen ontstaan door verschuivende meanders) en hier en daar opgaande begroeiing, in de vorm van struiken of een boom langs de Dinkel en esranden beplant met houtwallen, is een kleinschalig en afwisselend half-open beekdallandschap ontstaan. Het historische beeld van omstreeks 1900 is in een groot deel van het Dinkeldal weinig veranderd.

Grens-Zoekerbrug

In het deeltraject Duitse grens – Zoekerbrug is van het historische beeld nog maar weinig zichtbaar. De rivier is in dit deeltraject in het verleden gekanaliseerd en vastgelegd met GOBI-matten, zodat hij niet meer kan meanderen. Opgaande beplanting langs de (gekanaliseerde) rivier is in dit deeltraject nagenoeg afwezig.

Tussen de bruggen

In het deeltraject Tussen de bruggen is het beekdallandschap nog redelijk intact. De Dinkel ligt hier nog ongeveer op dezelfde locatie als in 1900. De meanders zijn in dit deeltraject echter op sommige locaties verstevigd met puin waardoor erosie en sedimentatieprocessen beperkt zijn.

3.3 Planologische situatie

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan Buitengebied

Het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser. Dit bestemmingsplan is op 19 maart 2013 vastgesteld.

In de gemeente Losser zijn na die tijd nog verschillende veegplannen vastgesteld. Hierna wordt kort ingegaan op de vigerende bestemmingsregelingen.

Het bestemmingsplan Buitengebied is opgesteld als een conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen van grote omvang zijn daardoor in beginsel uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0007.jpg"

Figuur 3-2 Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied' gemeente Losser, met plangebied Dinkeldal Zuid (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan de volgende bestemmingen van belang:

Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2 (enkelbestemmingen)

De bestemming Agrarisch - 1 is toegekend aan de 'jongere gebieden' in het plangebied, de bestemming Agrarisch - 2 aan het 'oude hoevenlandschap'.

De hoofdfunctie van gronden met deze bestemmingen is agrarisch en gericht op het bieden van mogelijkheden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.

Onderdeel van de bestemmingsbeschrijvingen is ook het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, zij het dat deze binnen de bestemming Agrarisch - 2 zwaarder zijn aangezet dan bij Agrarisch -1. Voor een aantal werken en werkzaamheden is een vergunningstelsel opgenomen om bepaalde ingrepen in het landschap, die in beginsel binnen de bestemming passen, nader af te kunnen wegen.

Natuur - Natuur en bos (enkelbestemming)

De bestemming ‘Natuur-Natuur en bos’ betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden (zoals aangegeven in de provinciale omgevingsvisie) en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop.

Binnen de bestemming ligt het grootste deel van de aangewezen Natura 2000-gebieden.

Verkeer - Fietspad (enkelbestemming)

Deze bestemming geldt voor het bestaande fietspad voor zo ver die nu in het plangebied aanwezig is.

Water (enkelbestemming)

Alle watergangen met een functie in de waterhuishouding of watergangen met een landschappelijke waarde hebben de bestemming water gekregen.

Waarde - Archeologie 2 (dubbelbestemming)

In de dubbelbestemming Waarde - Archeologie zijn zowel bekende als nog te ontdekken archeologisch waardevolle terreinen opgenomen.

Bekende archeologisch waardevolle terreinen zijn overgenomen van de Archeologische Monumentenkaart, zoals vervaardigd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voor een aantal terreinen van zeer hoge archeologische waarde gelden de voorschriften uit de Monumentenwet, omdat zij zijn aangewezen als beschermd monument.

In dit bestemmingsplan is voor de gebieden met een hoge en middelhoge trefkans een regeling opgenomen in de vorm van dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2. Voor gebieden met een hoge trefkans geldt dat een omgevingsvergunning nodig is als werkzaamheden dieper dan 30 cm (beneden maaiveld) plaatsvinden en de oppervlakte van de ontwikkeling meer dan 2.000 m2 bedraagt.

Waarde Natuur en Landschap (dubbelbestemming)

Binnen deze bestemming is door middel van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd om de betreffende gronden te wijzigen in de bestemming 'Natuur - Bos en Natuur'. Voor de gronden met de dubbelbestemming Waarde – Natuur en landschap die tevens zijn bestemd als Agrarisch – 1 of Agrarisch - 2 prevaleert het agrarisch gebruik, zolang deze gronden nog niet daadwerkelijk zijn verworven voor omzetting naar natuur.

Leiding - Water (dubbelbestemming)

Vanwege het belang van de drinkwaterhoofdtransportleidingen, is in het voorliggend bestemmingsplan een beschermende regeling opgenomen, waarbij bebouwingsbeperkingen gelden op de gronden rondom de leiding (zone van 5 m aan weerszijden van de leiding).

Waterstaat - Herinrichting beek (dubbelbestemming)

In de dubbelbestemming 'Waterstaat - herinrichting beek' zijn een aantal stroken langs waterlopen aangewezen om de werkzaamheden voor hermeandering en herinrichting van de waterlopen mogelijk te maken. Zolang er geen sprake is van herinrichting de gronden met de enkelbestemming Agrarisch gewoon kunnen worden gebruikt voor agrarische doeleinden.

Waterstaat - Waterbergingsgebied (dubbelbestemming)

In de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' hebben gebieden langs de Dinkel die zijn aangewezen als waterbergingsgebied een specifieke regeling gekregen. De dubbelbestemming is qua regeling zodanig vormgegeven dat in de basisbestemmingen geen (bouw)werkzaamheden plaatsvinden die de uitvoering van de waterberging in de weg staan. Daarom geldt bijvoorbeeld dat (in afwijking van de basisbestemming) bouwen niet is toegestaan binnen de dubbelbestemming, dan wel na advisering van het waterschap.

Speciale beschermingszone 1 en 2 (gebiedsaanduidingen):

De bescherming gericht op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland" is door middel van de gebiedsaanduidingen 'speciale beschermingszone 1 en 2' vastgelegd. De mogelijkheden van het gebied, onder meer ten aanzien van nieuwe ontwikkelingen, hangt samen met zijn unieke instandhoudingsdoelstellingen.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Beheerplan

In het Natura 2000-beheerplan "Dinkeldal Zuid", vastgesteld op 9 september 2016, staan maatregelen beschreven die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid te behalen. In het beheerplan zijn maatregelen genoemd op gebiedsniveau, op habitattypenniveau en er zijn maatregelen benoemd voor habitatsoorten.

Voor het plangebied zijn in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied "Dinkelland" de volgende opgaven geformuleerd:

  • 5.02: Herstel Beeklopen
    Herstel beeklopen met natuurlijke morfologie, dynamiek en waterkwaliteit, op landschapsschaal, onder andere ten behoeve van de rivierdonderpad;
  • 5.07/ H91E0C: Vochtige alluviale bossen
    Herstel kwaliteit (beekbegeleidende bossen);
  • H6120: Stroomdalgraslanden
    De opgave is uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit van de stroomdalgraslanden;
  • H1163: Rivierdonderpad
    De opgave is behoud van areaal en behoud van de kwaliteit van het leefgebied. Volgens het beheerplan N2000 (blz.109) heeft deze soort profijt van hydrologische herstelmaatregelen;
  • H1096: Beekprik
    De opgave is uitbreiding van omvang en verbetering van kwaliteit leefgebied;
  • H1134: Bittervoorn
    De opgave is behoud van areaal en behoud van de kwaliteit van het leefgebied.

3.5 Omschrijving Inrichtingsplan

Voor de maatregelen in (of maatregelen daarbuiten met invloed op) het Natura 2000-deelgebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid is een Inrichtingsplan opgesteld met daarin inrichtingsmaatregelen en een beheerstrategie (zie bijlage 1, 2, 3 en 4 van de regels bij de regels).

Doel van het inrichtingsplan is om alle wettelijke opgaven voor het Dinkeldal, voortvloeiend uit Natura 2000 en Kaderrichtlijn water (KRW), uit te werken tot maatregelen. De afspraken uit de Bestuursverklaring Dinkeldal 2000 vormen een toetsingskader. Het effect van de maatregelen op de waterstanden is uitgewerkt. Waar mogelijk leveren de maatregelen ook een bijdrage aan het versterken van de landbouwkundige structuur en de recreatieve infrastructuur.

Bij het opstellen van het Inrichtingsplan is ook gekeken naar maatregelen voor de verbetering van de landschapsbeleving, door bijvoorbeeld de aanleg van recreatieve routes (uitbreiden van het LAGA-pad, wandelvoorzieningen en het aanbrengen van landschappelijke elementen).

Het Inrichtingsplan is de basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren over afspraken over grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

Het Inrichtingsplan bestaat uit een rapport met bijlagen In de volgende afbeeldingen is het voorlopige ontwerp van de maatregelen te zien. Deze kaarten zijn ook apart als bijlage bij de regels gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0008.png"

Figuur 3-3 Voorlopige ontwerp Dinkeldal Zuid kaart noord (deel Tussen de Bruggen)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0009.png"

Figuur 3-4 Voorlopige ontwerp Dinkeldal Zuid kaart zuid (deel Duitse grens - Zoekerbrug)

In het beheerplan en het inrichtingsplan zijn de volgende herstelmaatregelen voor het Dinkeldal opgenomen die van toepassing zijn op Dinkeldal Zuid:

  • M17: Afspraken over beheer stroken van 2 X 25 m langs de Dinkel. Geen bemesting, stoppen weghalen gesedimenteerd zand, gericht inscharen vee op oeverwallen en eventueel maaien en afvoeren;
  • M9: Verwijderen oeverbescherming Dinkel binnen Natura 2000 gebied en toestaan erosie;
  • M24: Zaaien/planten ten behoeve van stroomdalgraslanden;
  • M13: onderzoek naar de toestand en knelpunten van habitattype H91E0C Vochtige alluviale bossen in het Dinkeldal. Voor het buiten dit projectgebied liggende deelgebied ten noorden van het Omleidingskanaal wordt deze onderzoeksopgave gecombineerd met M1c, M1d en M1e;
  • M12: Onderzoek herstel chemische kwaliteit voor Vochtige alluviale bossen en stroomdalgraslanden in verband met nutriënten toestand via slibafzetting en overstroming.

Maatregel M17 uit de gebiedsanalyse gaat uit van het nemen van maatregelen in een zone van 2 x 25 meter langs de Dinkel. Nieuwe inzichten hebben er toe geleid dat er gekozen is voor een andere benadering die uitgaat van grotere gebieden die langs de hele lengtegradiënt van de Dinkel liggen en het opdelen van M17 in M17a en M17b.

De maatregelen M9, M17 en M24 zijn in het inrichtingsplan verder geconcretiseerd. De kernopgave 5.02 Herstel Beeklopen is in samenhang met de KRW-opgaven verder uitgewerkt.

De maatregelen M12 en M13 zijn onderzoeksopgaven die niet in het kader van dit inrichtingsplan worden uitgevoerd.

In het Inrichtingsplan worden alle inrichtingsmaatregelen per thema voor het plangebied beschreven en onderbouwd. Een deel van de maatregelen wordt verspreid in het Dinkeldal getroffen, zoals het omvormen van landbouwgrond tot stroomdalgraslanden en het herstel van geomorfologie en rivierdynamiek. In onderstaande tabel zijn de inrichtingsmaatregelen weergegeven en onder de tabel worden deze kort toegelicht.

Thema   maatregelen  
Natura 2000 en overige natuurwaarden   - M9: herstel geormofologie/rivierdynamiek;

- M13: onderzoek herstel hydrologie en beheer voor Vochtige alluviale bossen H91E0C ;

- M17a :omvormen van landbouwgrond ten behoeve van de ontwikkeling van stroomdalgraslanden en M17b: Herstel stroomdalgraslanden binnen bestaande natuur H6120*;

- M24: zaaien ten behoeve van stroomdalgraslanden

- Maatregelen habitatsoort rivierdonderpad  
Kaderrichtlijn Water   - Inbrengen dood hout en aanbrengen oeverbeplanting;

- Hermeandering;

- M9: herstel geomorfologie/rivierdynamiek;  
Recreatie en landschapsbeleving   - Maatregelen recreatieve paden;

- Maatregelen landschapsbeleving.  

M9 herstel geomorfologie/rivierdynamiek

In hoofdlijnen betekent deze maatregel dat vrijwel in het gehele traject de aanwezige gobimatten worden verwijderd (waar dat vanwege de eigendom en wegen/paden mogelijk is) en dat het zomerbedprofiel in het traject vanaf de LAGA-brug tot voorbij de Zoekerbrug volledig wordt aangepast, zowel in bodembreedte als ook deels in bodemhoogte. Ook worden meanders aangelegd.

Doel van het verleggen en verlengen van de huidige zomerbedding is drieledig:

1. ten eerste de realisatie van een meer gevarieerd en bochtig profiel ten behoeve van herstel rivierdynamiek met bijbehorende hydromorfologische processen;

2. ten tweede het creëren van meer ruimte voor deze hydromorfologische processen aan weerszijden van de zomerbedding, en;

3 ten slotte vindt het herstel passend in het landschappelijke beeld van de Dinkel plaats.

M13: onderzoek herstel hydrologie en beheer voor Vochtige alluviale bossen H91E0C

De bestaande en nieuw aan te plannen alluviale bossen zijn of worden ingebed in een natuuromgeving, met behoud van gradiënten. Knelpunten voor behoud en ontwikkeling worden opgeheven: er vindt hermeandering plaats, de rivierdynamiek wordt vergroot en de oppervlakte alluviale bossen vergroot. Het meest zuidelijke alluviale bos in deelgebied 'Duitse grens-Zoekerbrug' krijgt aan de oostzijde van het bosje ruimte om zich naar het oosten uit te kunnen breiden. Dit is mogelijk vanwege het dempen van een deel van het gekanaliseerde deel van de Dinkel. Deze demping wordt zo uitgevoerd dat de nieuwe hoogteligging en bodemgesteldheid overeenkomt met de standplaatseisen van habitattype Vochtige alluviale bossen.

Het inrichtingsplan voorziet in het aanbrengen van struweelbeplanting en het ontwikkelen van mantel- en zoomvegetaties tussen het te realiseren fietspad en de aanwezige bosrand met Losser. De beplantingsrand met Glane zal samen met de bewoners worden vormgegeven. Deze struweelranden liggen buiten het bereik van de overstromingen.

M17: Ontwikkelen stroomdalgraslanden

Het gaat zowel om het ontwikkelen van nieuw areaal, door omvorming van landbouwgrond, en binnen bestaand natuurgebied. De aard en omvang van de maatregel zijn sterk afhankelijk van de locatie en de bodemgesteldheid.

M24: zaaien ten behoeve van stroomdalgraslanden

Op de locaties waar grondwerkzaamheden plaatsvinden als gevolg van inrichting (graven nieuwe meanders met zandige oeverzones) en beheermaatregelen (maatregelen plaggen, zand opbrengen), en zandige locaties die kansrijk zijn voor de vestiging en ontwikkeling van stroomdalgraslanden, wordt hooi afkomstig van stroomdalgrasland (elders in het Dinkeldal) uitgelegd op de kale ondergrond.

Maatregelen habitatsoort rivierdonderpad, beekprik en bittervoorn

Rivierdonderpad en beekprik hebben een voorkeur voor zwak stromend water. Om gunstige omstandigheden te creëren voor deze soorten wordt daarom gekozen voor het aanbrengen van stenig substraat ter plaatse van de zijbeken. Waar de Glanerbeek, de Elsbeek en de hoofdwatergang met beekvormige uitmonding uitmonden in de Dinkel wordt aan beide oevers grof stenig substraat aangebracht. Dit grof stenig substraat vervangt de thans aanwezige Gobi-matten (M9) en leidt tussen de stenen tot lagere stroomsnelheden en meer schuil- en rustmogelijkheden. Ook voor andere vissoorten en macrofauna is dit stenige milieu geschikt. Tevens wordt een deel van de huidige gekanaliseerde loop niet gedempt en blijft aan de benedenstroomse zijde aangetakt aan de Dinkel. Hierdoor ontstaan luwere zones langs de Dinkel waar onder meer de rivierdonderpad en bittervoorn schuil- en rustmogelijkheden krijgen.

KRW-maatregelen

Langs het traject LAGA-brug (KM 0,0) tot aan Zoekerbrug (KM 2,1) wordt over een lengte van circa 750 m ruimte geboden voor spontane ontwikkeling van beplanting langs de oever.

Op locaties waar aanvullend op de resterende gobimatten bij aanvang al een oeververdediging is, wordt dood hout en/of natuurlijke beplanting gebruikt om de oever te verdedigen. Het aanbrengen van dood hout en/of oeverbeplanting in de oever gebeurt alleen op de plekken waar dat nodig is vanwege de eigendomsgrens en de aanwezigheid van erf, bebouwing, weg of fietspad. Aanvullend hierop wordt bij bruggen en mondingen van de zijbeken hergebruikt stenig materiaal (puinbrokken van verwijderde gobimatten) toegepast om hier schade door erosie te voorkomen. Met het aanbrengen van deze materialen kan de oever dan niet eroderen. Omdat in andere oevergedeelten volop ruimte wordt geboden aan erosieprocessen, is de maatregel aanbrengen dood hout/oeverbeplanting niet strijdig met het doel om ook de morfodynamiek te verbeteren. Er wordt totaal circa 350 meter (5 oeverlocaties) aan oeververdediging uitgevoerd met dood hout.

Recreatieve paden - landschapsbeleving

Het LAGA-pad wordt in het inrichtingsplan doorgetrokken tot aan de Hoofdstraat van Losser en wordt verlegd binnen het beekdal van de Dinkel. Het huidige fietspad dat is opgebouwd uit betonplaten wordt vervangen of verlegd als betonnen fietspad met een dikte van 18 cm. Waar het fietspad de Dinkel kruist wordt een fietsbrug gerealiseerd. Bij het ontwerp van de fietsbrug is rekening gehouden met de hydraulische randvoorwaarden (hoogte brugdek en doorstroombreedte). Het fietspad wordt vanaf de LAGA-brug tot KM 0,3 verlegd verder van de Dinkel af. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor de aanleg van een flauwe oever langs dit traject. Vervolgens wordt het fietspad tussen KM 0,3 en de Glanestraat zoveel mogelijk langs de grens van het projectgebied gelegd om zoveel mogelijk rust en ruimte voor natuurontwikkeling te realiseren. Het fietspad buigt vervolgens iets af richting de kern van Glane om daarna de Glanestraat te kruisen en zijn weg te vervolgen langs de bosrand aan de overzijde.

Vanaf KM 1,06 sluit dit gedeelte weer aan op het huidige pad. Hier worden de gobimatten op de oostoever behouden omdat de ruimte tussen Dinkel en fietspad beperkt is. Nabij KM 1,5 wordt, in verband met hermeandering, het fietspad verlegd. Bij KM 1,66 wordt een nieuwe fietsbrug over de Dinkel gerealiseerd en komt het fietspad op de westoever te liggen. Het huidige fietspad op de oostoever wordt verwijderd. Langs de Rotermansplas ligt een gradiëntrijke oeverwal die met het verwijderen van het fietspad volledig kan worden benut om stroomdalgraslanden te ontwikkelen. Nabij de monding van de Elsbeek wordt een bruggetje aangelegd in het fietspad. De gobimatten op de westoever van dit traject worden over een lengte van circa 150 m behouden om het fietspad te beschermen dat hier dicht op de Dinkel ligt in verband met eigendomsgrenzen.

Nabij KM 2,0 sluit het fietspad aan op het bestaande fietspad langs de Gronausestraat. Voorbij de Zoekerbrug wordt tot aan de Ellermansbrug op de westoever het fietspad doorgetrokken. Ter plaatse van KM 2,5 is de beschikbare ruimte vrij beperkt tussen een alluviaal bos en een particulier perceel voor de combinatie Dinkel en fietspad. Hier wordt een vlonderpad van circa 90 m lang in het fietspad opgenomen die in het talud van de Dinkel wordt aangebracht.

Bij de Pol wordt het fietspad via een voetgangerssluis verbonden met het industrieterrein. De aansluiting wordt zodanig ingericht dat alleen wandelaars gebruik kunnen maken van deze aansluiting. Daarmee ontstaat een wandelommetje voor de werknemers.

Nabij KM 3,1 ligt een tweede vlonderpad van circa 140 m lang om een bestaande laagte / oude meander te kruisen. Het fietspad eindigt nabij de kruising Nijverheidsstraat – Hoofdstraat.

Langs het fietspad wordt aan de Dinkelzijde een raster aangebracht om de toegankelijkheid van het natuurgebied te beperken.

Hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap en explosieven. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn als bijlagen bij dit inpassingsplan gevoegd.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0010.png"

Figuur 4-1 Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet er op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurd in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.


M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden, naast Natura 2000-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Als dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die onderdeel kunnen zijn van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.


Als de activiteiten voldoen aan de genoemde drempelwaarde waarden geldt een m.e.r.(beoordelings)plicht. Als de drempelwaarden niet worden overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en het PIP 'Dinkeldal Zuid': toetsing

Artikel 7.2a Wet milieubeheer en artikel 2.7 Wet natuurbescherming

De maatregelen die in dit PIP mogelijk worden gemaakt, houden grotendeels verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Hiervoor is geen passende beoordeling nodig.

Een uitzondering hierop vormt de doortrekking van het LAGA-pad in het noordelijk deel van het plangebied, en enkele bijkomende zaken (zoals aanleg van een kunstwerk, banken, prullenbakken enz.) die niet als beheermaatregel kunnen worden beschouwd. Daarom is voor deze activiteiten in het kader van een voortoets op grond van de Wet natuurbescherming beoordeeld of significante effecten, en dus een passende beoordeling, kunnen worden uitgesloten.

De effecten die het fietspad en de andere genoemde activiteiten veroorzaken liggen in de aanlegfase. In de gebruiksfase zijn er, gezien het beoogde gebruik, geen relevant effecten te verwachten. Er is een berekening uitgevoerd met AERIUS-calculator. Hierin is ook meegenomen dat het landbouwkundig gebruik van een aantal percelen komt te vervallen. De uitkomst van de berekening is dat er geen toename van stikstofdepositie optreedt (zie bijlage 8). Een passende beoordeling is niet aan de orde, evenmin als een milieueffectrapportage voor plannen, als bedoeld in artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

Besluit milieueffectrapportage: ontgrondingen en functiewijziging gronden

In het kader van de herinrichting van de Dinkel wordt ca. 42.000m3 grond ontgraven waarvoor een ontgrondingsvergunning moet worden aangevraagd bij de provincie Overijssel. Het uitvoeren van een secundaire ontgronding (niet gericht op het winnen van delfstoffen) is ingevolge categorie D16.1 van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.(beoordelings)-plichtig, als deze plaatsvindt op een grotere oppervlakte dan 12,5 ha.

Verder vindt een functiewijziging plaats van gronden, met name van agrarisch naar natuur. De oppervlakte van deze functiewijziging blijft ruim onder de drempelwaarde van 125 ha in categorie D9.

De voorgenomen activiteit in het plangebied omvat het ontgraven van een oppervlakte van minder dan 12,5 ha en een functiewijziging van minder dan 125 ha. In de aanmeldnotitie "Vormvrije m.e.r.-beoordeling Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid is nagegaan of sprake is van mogelijk belangrijk nadelige gevolgen van de ontgrondingen en functiewijziging voor het milieu. Hierbij wordt ook naar de samenhang met eventuele andere projecten in de omgeving gekeken. De notitie is bijgevoegd in bijlage 7 van deze toelichting.

Conclusie
Uit de aanmeldnotitie "Vormvrije m.e.r.-beoordeling PIP 'Dinkeldal Zuid' en de milieuonderzoeken blijkt dat er geen of zeer beperkte milieugevolgen zijn. Mogelijke negatieve effecten worden voorkomen doordat in de planregels is opgenomen dat gewerkt moet worden volgens een ecologisch werkprotocol. De aannemer wordt verplicht om tijdens de uitvoering (aanlegfase) te werken volgens dit protocol. Het doorlopen van een milieueffectrapportage is niet nodig.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.


Beleidskader
Binnen de Regio Twente hebben de gemeente Dinkelland, Tubbergen en Losser gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn. De gemeenten hebben het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond aangepast.

Bodemkwaliteit en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Bij de voorbereiding van het Inrichtingsplan in een milieuhygiënisch vooronderzoek bodem uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1. De conclusies en de aanbevelingen worden in onderstaande tekst genoemd.


Conclusie
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat:

  • de onderzoekslocatie zich bevindt binnen bodemkwaliteitszone B4 / 04 "Buitengebied op klei" van de gemeente Losser. Binnen deze zone zijn niet voldoende bodemgegevens bekend om een kwaliteitsklasse aan de zone te koppelen;
  • op basis van historisch kaartmateriaal meerdere verdachte locaties zijn aan te wijzen waar mogelijk bodemverontreiniging is opgetreden door (voormalig) bodemgebruik;
  • sprake is van verdachte locaties op basis van beschikbare informatie uit de bodematlas van de Provincie Overijssel en bodemdossiers van Gemeente Losser;
  • de waterbodem van de Dinkel mogelijk diffuus verontreinigd is op basis van eerder uitgevoerd bodemonderzoek;
  • op basis van terreininspectie geen verdachte locaties zijn aangetroffen.

De verdachte locaties met bekende verontreiniging zijn uit bestaande bodemonderzoeken naar voren gekomen. Hierbij zijn de parameters van de verontreiniging bekend en in meer of mindere mate ook de locatie. De bekende verontreinigingen zijn niet afgeperkt door middel van aanvullend- of nader onderzoek. Om deze reden wordt voor de verdachte locaties met verontreinigingen en zonder verontreinigingen, uitgegaan van een heterogene verontreiniging.

De verdachte locaties met onbekende verontreinigingen zijn voornamelijk bepaald op basis van historisch kaartmateriaal. Het gaat hier dan met name om wegen, dammen, bruggen en bebouwing.

Vervolgens zijn de waterbodemlocaties opgesplitst in drie types, waar de onderzoeksstrategie wordt bepaald door de vorm (wel of niet lintvormig) en de vorm van de watergang (rivier of sloot). Het resterende terrein is onverdacht. Echter aangezien hier volgens het geldende grondverzetbeleid niet voldoende bodemgegevens beschikbaar zijn moet hier, voorafgaande aan werkzaamheden waarbij grondverzet plaats zal vinden, bodemonderzoek uitgevoerd te worden om de bodemkwaliteit te bepalen.

Aanbevelingen

Het vooronderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd die duiden op de aanwezigheid van (ernstige) bodemverontreiniging waardoor risico’s voor het toekomstige gebruikt aanwezig zouden kunnen zijn. Voorafgaand aan een eventuele herinrichting moet bodemonderzoek worden uitgevoerd, waarin ook PFAS wordt meegenomen. Op basis van het vooronderzoek is aangegeven welke onderzoeksstrategie dient te worden toegepast per locatie.

Het bodemonderzoek zal inzicht geven in vrijkomende grondsoorten en geschiktheid voor hergebruik. Het bodemonderzoek zal gepaard moeten gaan met een terreininspectie in verband met het mogelijk voorkomen van asbest. Voor het waterbodemonderzoek wordt uitgegaan van verkennend onderzoek conform de NEN 5720. als tijdens het onderzoek blijkt dat puin aanwezig is in de waterbodem dient het onderzoek opgeschaald te worden met asbestonderzoek conform de NTA 5727.

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op percelen ten zuidoosten van Glane, aan de oostzijde van de Dinkel (bijlage 2 bij de toelichting). Hieruit blijkt dat er enkele lichte verontreinigingen, verspreid over de locatie, aanwezig zijn. Nader onderzoek is niet noodzakelijk en de percelen zijn geschikt voor het beoogde gebruik. Geadviseerd wordt om bij de herontwikkeling de lichte verontreinigde grond binnen het plangebied her te gebruik (gesloten grondbalans).

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en het PIP 'Dinkeldal Zuid'
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over ‘externe veiligheid’ zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.


Externe veiligheid het PIP 'Dinkeldal Zuid'

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0011.jpg"

Figuur 4-2 Risicokaart met globaal het plangebied van het PIP 'Dinkeldal Zuid'   Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat de er twee inrichtingen in of nabij het plangebied aanwezig zijn, namelijk het LPG-tankstation aan de Broekhoekweg en een vuurwerkopslagplaats aan de Industriestraat in de kern Losser. Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Ook ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn voor de realisatie van het plan.


Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.


Buisleidingen
In het plangebied liggen geen relevante buisleidingen van nationaal of regionaal belang. Er zijn op twee locaties hoge druk gasleidingen aanwezig; in het zuidelijke deel bij de Weertsbrug en in het noordelijk deel bij het bedrijventerrein de Pol. In de vigerende bestemmingsplannen zijn deze leidingen niet planologisch beschermd en deze werkwijze wordt ook in dit PIP overgenomen.

Het fietspad is deels op deze gasleiding geprojecteerd. Er bestaat geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0012.png"

Figuur 4-3 ligging gasleidingen


Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0013.jpg"

Figuur 4-4 uitsnede netkaart van RIVM


Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.


Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³.


Luchtkwaliteit en het PIP 'Dinkeldal Zuid'
De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. Ook kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant sprake is van een goed woon- en leefklimaat.


Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft tevens geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Onderstaande afbeelding geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0014.jpg"

Figuur 4-5 Wav gebieden, in groen, in en in de omgeving van het plangebied van het PIP 'Dinkeldal , '   (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal Zuid ligt op meer dan 20 kilometer van de militaire laagvliegroute 10. Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid richten zich op het behoud en het versterken van natuurdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn, mede gelet op de afstand tot de laagvliegroute, niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute.

De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Luchthavenbesluit Twente Airport

In maart 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een luchthavenbesluit voor de luchthaven Twente Airport vastgesteld. Het luchthavenbesluit is een onderdeel van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

In het besluit zijn verschillende beperkingengebieden aangewezen: voor externe veiligheid, geluidbelasting, veiligheid, vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik, laserstralen, hoogtebeperkingen, enz. Op kaarten bij het besluit is aangegeven welke beperkingen waar gelden, zoals bijvoorbeeld een maximale bouwhoogte voor obstakels.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0015.png"

Figuur 4-6 Kaart behorend bij Luchtvaartbesluit Twente Airport

Het plangebied ligt binnen het 'gebied met hoogtebeperkingen, in verband met de vliegveiligheid' (zie bovenstaande figuur). Hier gelden beperkingen aan de hoogte van bouwwerken. Het voorliggende inpassingsplan maakt beperkt nieuwe bouwwerken mogelijk, maar voorziet voornamelijk in de realisatie van maatregelen voor het behoud en versterking van de natuur. De hoogte van de nieuwe bouwwerken, zoals kunstwerken en ondergeschikte recreatieve voorzieningen, is beperkt en vormt geen belemmering in de zin van het Luchthavenbesluit.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmering voor de aanwezigheid en werking van de beperkingengebieden, zoals vastgelegd in het Luchthavenbesluit Twente Airport.

No-fly zones

De regels die van toepassing zijn staan in de Wet luchtvaart (artikel 5.3) en Regeling modelvliegen. Enkele voorbeelden uit de regeling zijn:

  • alleen bij daglicht en tot een maximale hoogte van 120 meter;
  • niet boven mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, wegen, spoorlijnen, industrie- en havengebieden;
  • drones verlenen voorrang aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen;
  • binnen laagvlieggebieden moet er iemand meekijken om u te waarschuwen voor luchtvaartuigen.

In het algemeen geldt dat het verboden is op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar (kunnen) worden gebracht.

Er kan altijd sprake zijn van tijdelijke verboden/beperkte gebieden in verband met bijvoorbeeld een evenement (zie "Temporary Airspace Restriction" op www.lvnl-ohd.nl).

Voor ongecontroleerde luchthavens geldt dat vluchten binnen een afstand van 3 km zijn toegestaan, mits geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven. Ook kan sprake zijn van gebieden die tijdelijk en uitzonderlijk worden gebruikt voor de start en landing van luchtvaartuigen; vliegen binnen een afstand van 3 km is toegestaan mits er geen bezwaar is bij de exploitant van dat terrein.

In Natura 2000-gebieden kunnen beperkingen gelden voor het vliegen met drones. Deze beperkingen kunnen per gebied verschillend zijn en worden opgenomen in een beheerplan en/of toegangsbeperkend besluit dat doorgaans door de provincie waar het gebied in ligt wordt vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0016.png"

Figuur 4.7: No-fly zones

In het plangebied zelf geldt geen directe beperking, omdat de zones niet over het plangebied liggen. In het provinciaal beleid is geregeld dat voor het landen en opstijgen in een Natura 2000-gebied (en de NNN) geen ontheffing wordt verleend.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid al benoemd.

Aan de noordzijde van het plangebied ligt een waterleiding die loopt van Losser tot Oldenzaal. Deze transportleiding is van belang voor de drinkwatervoorziening. Vanwege het belang van de drinkwaterhoofdtransportleiding, is in dit inpassingsplan een beschermende regeling opgenomen, waarbij bebouwingsbeperkingen gelden op de gronden rondom de leiding (zone van 5 m aan weerszijden van de leiding).

Er is verder een lokale gasleiding in het plangebied aanwezig; het fietspad is deels op deze leiding geprojecteerd.

Om de kabels en leidingen in de ondergrond in kaart te brengen, is een KLIC- melding gedaan binnen de grenzen van het interessegebied. Aan de hand van de verkregen data is er, specifiek in de gebieden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geïnventariseerd of kabels en leidingen de percelen doorkruisen op de locatie van de inrichtingsmaatregelen.

Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.


Dit inpassingsplan zal tijdens ter inzage legging ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.

In het voorstadium heeft het waterschap al gereageerd op een concept versie van dit inpassingsplan. Het waterschap is trekker voor het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het inpassingsplan. Volgens het Inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor zowel N2000, de KRW en het bestuursakkoord Dinkel-2000 (overstromingen). Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf (4.3).

4.3.3 Water en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Aansluitend worden de relevante waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Onderstaande omschrijving is overgenomen uit het Inrichtingsplan.

Huidige situatie

Watersysteem

De morfologie en de ondergrond van het Dinkeldal is gevormd onder invloed van landijs: de stuwwal De Lutte en grondmorenen van lagen zand, keileem en ingespoelde tertiaire klei.

Daarnaast komen er dekzandruggen en dekzandvlakten voor en dalvormige laagtes die zijn ontstaan door afstromend smeltwater. De hoogteverschillen zijn over het algemeen niet groter dan 2 meter.

Het grootste deel van het Natura 2000-gebied Dinkeldal is een regionaal infiltratiegebied.

Alleen nabij de Dinkel is sprake van kwel uit een regionaal systeem. Door de diepe ligging van de Dinkel treedt het meeste regionaal grondwater uit in de bedding van de Dinkel. De Dinkel vormt de drainagebasis voor het grondwatersysteem in de directe omgeving van het beekdal.


Waterkwantiteit

De Dinkel geldt als “regenrivier” hetgeen inhoud dat de waterpeilen afvoerdynamiek sterk bepaald wordt door de neerslag. Hevige neerslag in het bovenstroomse, Duitse gebied leidt tot snelle peilstijgingen en zelfs tot overstromingen. Ook het hoogteverschil van de bodem van de Dinkel binnen het plangebied van circa 2 meter draagt bij aan het ontstaan van overstromingen.


Waterkwaliteit

Het gebied van de Boven-Dinkel bestaat behalve uit de Boven-Dinkel, uit meerdere zijbeken. De Glanerbeek en de Lage kavikbeek (buiten het plangebied van het Inpassingsplan) hebben niet voldoende stroming om de gewenste macrofauna te kunnen huisvesten. Er worden vooral algemene soorten aangetroffen. De metingen van de chemische waterkwaliteit laten zien dat de beken voedselrijk zijn.


Watersysteem

Dinkel-Zuid vormt het meest bovenstroomse deel van het Nederlandse gedeelte van de Dinkel. Bij de rijksgrens is het Duitse afvoergebied circa 19.000 ha groot. De afvoer van dit gebied wordt door de Duitse waterbeheerder bij Gronau gemeten. In het projectgebied monden twee zijbeken uit in de Dinkel: de Glanerbeek (1.200 ha) en de Elsbeek (1.000 ha) en enkele kleinere zijwatergangen. In totaal bedraagt het afvoergebied ter hoogte van Ellermansbrug circa 22.000 ha.

Het beekdal (winterbed) met de beekloop (zomerbed) is circa 100 tot 250 m breed.

De beekbodem verloopt van circa NAP +32,31 m bij de grens tot NAP +30,19 m bij de Ellermansbrug. Het verhang bedraagt circa 0,50 m/km. Het beekdal ligt ingesneden in het landschap. Vrij direct naast het beekdal is het maaiveld enkele meters hoger. Ten zuidoosten van de Ellermansbrug liggen ook verder van het beekdal af gronden die een vergelijkbare maaiveldhoogte hebben als het beekdal.

In deelgebied ’Tussen de Bruggen’ zijn de oorspronkelijke natuurlijke meanders grotendeels nog aanwezig. Ook ligt hier nog een groot aantal afgekoppelde, niet meer meestromende meanders. In het deelgebied ’Duitse grens–Zoekerbrug’ is de Dinkel gekanaliseerd en vastgelegd in Gobimatten. De Dinkel stroomt hier door landbouwgebied. In het overige traject zijn ook delen van oevers vastgelegd.

De beekloop in het projectgebied bevat geen peilregelende kunstwerken maar wel drie bruggen.

Grondwater

In een groot deel van het plangebied komt grondwatertrap VI voor. Dit komt overeen met een gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) tussen 40 en 80 cm beneden maaiveld en een gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) tussen 120 en 180 cm beneden maaiveld.

Toets Inrichtingsplan aan waterbelangen

In het Inrichtingsplan is in hoofdstuk 5 beschreven op welke wijze het Inrichtingsplan en de daaruit voortgekomen maatregelen bijdragen aan de realisatie van de wettelijke doelen en de gebiedsopgaven vanuit Natura 2000, KRW en het bestuursconvenant.

Het Inrichtingsplan draagt in bijzondere mate bij aan het realiseren van de doelen in het kader van Natura 2000-gebied "Dinkelland" (onder andere het ontwikkelen van stroomdalgraslanden), en de ontwikkeling van beschermde soorten in het kader van het NatuurNetwerk Nederland. Het Inrichtingsplan heeft geen negatieve effecten op de beschermde habitattype Vochtig Alluviaal bos, de habitatsoorten rivierdonderpad, beekprik en bittervoorn en beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming.
De gestelde KRW-doelen ’Realisatie natuurlijke inrichting met overstromingsruimte en hermeandering’ en ’realisatie natuurlijke oevervorming en vestigen van spontane oeverbegroeiing’ worden bereikt door hermeandering en het aanbrengen van dood hout en oeverbeplanting.

De huidige en toekomstige waterstand voor een maatgevende afvoersituatie van 20 dagen per jaar voldoet aan de opgave vanuit de bestuursverklaring. De waterbergende functie in het plangebied blijft behouden.

Ten aanzien van de watertoets is het met name van belang dat de waterbelangen op een juiste manier meegenomen zijn in de besluitvorming. Uit de digitale watertoets blijkt dat het vooral van belang is hoe omgegaan wordt met een eventuele toename van het verharde oppervlak en of bestaande waterbelangen (oppervlaktewater, grondwater) niet worden geschaad. Dit inpassingsplan stelt geen toename van het verharde oppervlak voor en zorgt er door middel van enkele maatregelen voor dat de omstandigheden van de Dinkel worden verbeterd.

4.3.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het Inrichtingsplan stelt vele maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is een "Quick scan natuurtoets Dinkel" (Dinkeltraject Duitse grens-Beuningerbrug) opgesteld. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 3.

In het rapport zijn de geplande maatregelen getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor Dinkeldal. In de natuurtoets is de gehele lengte van de Dinkel, voorzover liggend in Natura 2000-gebied, onderzocht. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen een noordelijk en zuidelijk deel. Onderliggend inpassingsplan heeft alleen betrekking op het zuidelijk deel (tussen Ellermansbrug en Duitse grens). Daarom wordt in onderstaande alleen ingegaan op de conclusies ten aanzien van het zuidelijk deel. Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Gebiedsbescherming

Habitattype H6120* Stroomdalgrasland

Het habitattype stroomdalgraslanden (H6120) wordt binnen de grens van het plangebied niet aangetroffen. Het Inrichtingsplan is erop gericht de opgaven voor Natura 2000 te realiseren. De uitgewerkte maatregelen leveren een belangrijke bijdrage aan de vestiging en ontwikkeling van habitattype H6120*, zowel op de korte termijn (1-10 jaar) als de lange termijn (> 10 jaar). Het Inrichtingsplan draagt bij aan het realiseren van het instandhoudingsdoel 'uitbreiding oppervlakte stroomdalgrasland'. In het gebied 'Tussen de Bruggen' en gebied 'Duitse grens-Zoekerbrug' ontstaat na maatregelen een gebied van circa 11 ha groot waarin de omstandigheden gunstig zijn voor de ontwikkeling van stroomdalgrasland.

Door het nemen van maatregelen, aanpassing van het beheer en gelet op de oppervlakte meest kansrijke locaties (gradiëntrijk), kan naar verwachting circa 4 ha van deze oppervlakte tot stroomdalgrasland worden ontwikkeld. Deze oppervlakte zal ingebed liggen in andere droge, vochtig en natte graslandvegetaties, waaronder kruiden- en faunarijk grasland. Deze combinatie van graslandtypen bepaalt in sterke mate de waarde voor het stroomdalgrasland en de betekenis voor flora en fauna.

Er is een onderzoek naar de bodemchemische gesteldheid uitgevoerd om inzicht te krijgen in de geschiktheid van de bodem voor het vormen van stroomdalgraslanden.

Habitattype H910EC* Vochtige alluviale bossen

Het Inrichtingsplan leidt in de eerste beheerplanperiode tot a) kwaliteitsverbetering door (beheer)ingrepen zoals aanplant van inheemse bomen/bossoorten en vergroting van het areaal alluviale bossen, en b) vergroting van de dynamiek door verwijderen van puin/gobimatten (eerst pilot, daarna gefaseerde uitbreiding van de lengte), hermeandering van gekanaliseerde gedeelten en door aantakken van relicten van de gekanaliseerde zomerbedding.

Het Inrichtingsplan voorziet in het behouden en herstel van de hydromorfologie in deelgebied 'Tussen de Bruggen' en in herstel van de hydromorfologie in deelgebied 'Duitse grens-Zoekerbrug'. Deze alluviale bossen zullen periodiek blijven overstromen en er vindt sedimentatie van zand en ander bodemmateriaal plaats.

De alluviale bossen liggen direct langs de Dinkel waarin de waterstand het merendeel van het jaar circa 2 m onder maaiveld ligt waardoor de grondwaterinvloed van de Dinkel op de standplaats beperkt is. Er is geen directe afhankelijkheid van GLG, wel enigszins van GVG maar dus vooral van overstromingen met basenrijk oppervlaktewater. Het effect van het ontwerp op de GVG is beschreven in paragraaf 6.5.

Het Inrichtingsplan voorziet in de eerste beheerplanperiode in het verbeteren van de kwaliteit van de Vochtige alluviale bossen door (beheer)ingrepen zoals aanplant van inheemse bomen/bossoorten en vergroting van het areaal alluviale bossen en vergroting van de dynamiek door verwijderen van puin/gobimatten (eerst pilot, daarna gefaseerde uitbreiding van de lengte).

In de tweede beheerplanperiode worden de leemten in kennis onderzocht.

Habitatsoort H1163 Rivierdonderpad, H1096 Beekprik en H1134 Bittervoorn

Rivierdonderpad en beekprik hebben een voorkeur voor zwak stromend water. Om gunstige omstandigheden te creëren voor deze soorten wordt daarom gekozen voor het aanbrengen van stenig substraat ter plaatse van de zijbeken. Waar de Glanerbeek, de Elsbeek en de hoofdwatergang met beekvormige uitmonding uitmonden in de Dinkel wordt aan beide oevers grof stenig substraat aangebracht. Dit grof stenig substraat vervangt de nu aanwezige Gobi-matten (M9) en leidt tussen de stenen tot lagere stroomsnelheden en meer schuil- en rustmogelijkheden. Ook voor andere vissoorten en macrofauna is dit stenige milieu geschikt. Tevens wordt een deel van de huidige gekanaliseerde loop niet gedempt en blijft aan de benedenstroomse zijde aangetakt aan de Dinkel. Hierdoor ontstaan luwere zones langs de Dinkel waar onder meer de rivierdonderpad en bittervoorn schuil- en rustmogelijkheden krijgen. Dit draagt bij aan de instandhoudingsdoelstellingen voor deze soorten.

Stikstofdepositie

De maatregelen die in dit PIP mogelijk worden gemaakt, houden grotendeels verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Hiervoor is geen passende beoordeling nodig.

De wijziging en gedeeltelijke uitbreiding van het fietspad en de meekoppelkansen, zoals het aanleggen van wandelvoorzieningen en landschappelijke elementen en het kunstwerk, zijn geen natuurherstelmaatregelen. De eventuele stikstofdepositie voor de aanlegwerkzaamheden hiervan moeten daarom worden beoordeeld. In de eindsituatie (gebruiksfase) treedt geen stikstofdepositie meer op.

Er is een berekening uitgevoerd met AERIUS-calculator. Hierbij is ook meegenomen dat het landbouwkundig gebruik van een aantal percelen komt te vervallen. De uitkomst van de berekening is dat er geen toename van stikstofdepositie ontstaat. Significante effecten kunnen worden uitgesloten en een passende beoordeling is niet aan de orde.

Soortenbescherming

Het plan heeft geen negatieve invloed op andere dan in het rapport beschreven beschermde planten, zoogdieren, broedvogels, amfibieën, vissen, reptielen en ongewervelden,

Beschermde planten zijn niet in het plangebied aangetroffen. Groeiplaatsen van planten, van de Rode lijst zoals bosgeelster en vogelmelk, die in deelgebied Tussen de bruggen aanwezig zijn, zullen ontzien worden. Deze planten zijn niet beschermd in het kader van de Wet natuurbescherming maar vallen wel onder de zorgplicht. Het zijn gebiedskarakteristieke planten. Door in het uitvoeringsplan ook een Ecologisch werkprotocol op te nemen, en dit protocol als onlosmakelijk onderdeel van een aanbesteding in te brengen en te verwerken in de planregels, kan geborgd worden dat planten waarvoor een zorgplicht geldt ook daadwerkelijk met zorg worden behandeld.

Er wordt gewerkt buiten de gevoelige periode van zoogdieren (waaronder de otter), broedvogels, amfibieën en ongewervelden.

Het leefgebied van amfibieën, in het bijzonder de afgekoppelde oude waterhoudende meanders in deelgebied 'Tussen de Bruggen', worden ontzien. Er wordt gewerkt buiten de gevoelige periode, bijvoorbeeld als er een vlonderpad over de meander moet worden aangelegd.

4.4.3 Conclusie

De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven ten aanzien van het herstel van de beekloop, de habitattypen Stroomdalgraslanden en Vochtige alluviale bossen en de habitatsoort rivierdonderpad. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veilig gesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.

Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

Gemeentelijk beleid, gemeente Losser 

De gemeente Losser beschikt over een Erfgoedverordening met regels ten aanzien van bebouwing en archeologie.

Het gaat hierbij om regels over de aanwijzing en instandhouding van gemeentelijke monumenten, de omgang met (rijks)monumenten en de instandhouding van archeologische terreinen.

De erfgoedverordening is een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) of Erfgoedwet. Het vastleggen van archeologische verwachtingen is reeds verwerkt in het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Losser in de vorm van dubbelbestemmingen. In dit inpassingsplan zijn de dubbelbestemmingen overgenomen.

4.5.3 Archeologie en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

In onderstaande afbeelding is de archeologische verwachting voor het plangebied weergegeven. De hoger gelegen dekzandruggen, waarop in de huidige situatie ook de bebouwing is gelegen, kennen een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit vanwege de verhoogde kans op vroege bewoningsporen. De tussengelegen lagere en daardoor nattere gebieden hebben een lage archeologische verwachtingswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0017.png"

Figuur 4-8 Archeologische gebieden en verwachtingen in het plangebied van het PIP 'Dinkeldal Zuid'  

Bij de voorbereiding van het Inrichtingsplan zijn een "Quickscan archeologie Dinkeltraject Duitse grens-Beuningerbrug" en een "Archeologisch bureauonderzoek plangebied herinrichting Dinkeldal, gemeente Losser" uitgevoerd. De rapporten zijn toegevoegd in respectievelijk bijlage 4 en 5.
Uit het bureauonderzoek blijkt dat het grootste gedeelte van het plangebied een middelhoge archeologische verwachting heeft. Er bevinden zich geen archeologische vindplaatsen (AMK-terreinen) binnen het plangebied.

Het is niet mogelijk de maatregelen in het plan zodanig aan te passen dat alle (zeer)hoge en middelhoge archeologische verwachtingszones behouden kunnen worden. Het gehele plangebied heeft minimaal een middelhoge verwachtingszone en er vinden bodemingrepen plaats waarbij (door de diepte van de ingreep) de kans bestaat dat er verstoring van archeologische waarden kunnen plaatsvinden. Op basis van het voorlopig ontwerp kan wel een goede onderzoeksstrategie voor het vereiste vervolgonderzoek worden opgesteld.

Conclusie

Omdat het plangebied minimaal een hoge en middelhoge verwachting heeft en er ingrepen in/beneden het maaiveld plaatsvinden, is de kans op verstoring van archeologische resten aanwezig. Er is vervolgonderzoek nodig voorafgaand aan het uitvoeren van, in ieder geval een gedeelte van, de maatregelen. Daar waar dat aan de orde is, is een dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

4.6 Cultuurhistorie en landschap

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de Omgevingsverordening opgenomen. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving zijn onderscheiden in vier lagen:

  • Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); oude hoevenlandschap;
  • Stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • Laag van de beleving (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Per laag onderscheidt de Catalogus verschillende gebiedstypen. De gebiedskenmerken zijn sturend voor de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

In nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Losser de identiteit en het karakter van het gebied aan. De waarden zijn vertaald in het bestemmingsplan ”Buitengebied” van de gemeente Losser.

4.6.3 Cultuurhistorie en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

De cultuurhistorische waarden in en rond het plangebied bestaan uit de essen. Het beekdal zelf is gekarakteriseerd als oud hoevenlandschap. Rijksmonumenten zijn binnen het plangebied niet aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0018.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0019.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0020.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01_0021.png"  

Figuur 4.9 Laag van de Natuur (links), Laag van het agrarisch cultuurlandschap (rechts)

Landschap

Het Dinkeldal bestaat uit het beekdal van de Dinkel met een aantal zijtakken waaronder het oostelijk deel van het beekdal van de Snoeyinksbeek. Het traject tussen de zuidelijke landsgrens bij Gronau en het Verdeelwerk bij de Lutte wordt de Boven-Dinkel genoemd. Het traject tussen het Verdeelwerk bij de Lutte en de landsgrens bij Lage wordt de Beneden-Dinkel genoemd. Het deelgebied Dinkel-Zuid maakt deel uit van de bovenloop van de Dinkel.

De Dinkel is een vrij natuurlijk meanderend riviertje. Landschappelijk is het een intact beekdal, gekenmerkt door hoogteverschillen, houtwallen, bossen en vochtige en schrale graslanden en heideterreinen. Het stroomdal omvat zones van oeverwallen en kronkelwaarden (subtiele hoogteverschillen ontstaan door verschuivende meanders) en hier en daar opgaande begroeiing, in de vorm van struiken of een boom langs de Dinkel en esranden beplant met houtwallen. Hierdoor is een kleinschalig en afwisselend half-open beekdallandschap ontstaan dat vrij uniek is in Nederland omdat dit soort riviertjes en beken in het verleden zijn gekanaliseerd (rechtgetrokken, verbreed en verdiept).

In het deeltraject Duitse grens – Zoekerbrug' is van het historische beeld nog maar weinig zichtbaar. De Dinkel is hier in de jaren zeventig gekanaliseerd en vastgelegd in Gobimatten zodat hij niet meer kan meanderen. Afspraken over een minimaal profiel zijn vastgelegd in een grenstractaat. Ook is op enkele plekken het maaiveld opgehoogd met aangevoerde grond. Opgaande beplanting langs de (gekanaliseerde) rivier is in dit deeltraject nagenoeg afwezig. De Dinkel stroomt hier door overwegend landbouwgebied. Ter hoogte van Glane grenzen tuinen van woningen aan de oever. Het landbouwkundig gebruik bestaat overwegend uit gras- en maïsland.

Objecten

Op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart staan geen objecten aangegeven die een cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen.

Gebiedsscan Dinkeldal Zuid

Door de provincie Overijssel is een 'Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit ' opgesteld die randvoorwaarden en inspiratie geeft voor de ontwikkelopgave in het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid (januari 2016).

De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden. Het geeft bovendien aan wat de (on)mogelijkheden, opgaven en kansen zijn. De Gebiedsscan beschrijft de belangrijkste landschappelijke waarden, de kwaliteitsambities en de sturing daarop.

Het Natura 2000 deelgebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid omvat in feite alleen de Dinkel zelf en een in breedte variërende oeverzone aan weerszijden van deze waterloop.

Voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ligt in dit gebied een grote opgave in de bovenloop van de Dinkel, daar waar het gekanaliseerde deel weer natuurlijk zal worden gemaakt. Het gaat om de uitmonding in de Dinkel van de gekanaliseerde Glanerbeek en de gekanaliseerde Dinkel ter hoogte van Glane. Hier zal zorgvuldig moeten worden bekeken hoe de Dinkel en eventuele haar nieuwe loop, profiel en invulling van de oeverlanden worden vormgegeven met respect voor de bestaande gebiedskenmerken, cultuurhistorische elementen en patronen en de beleving door recreanten en bewoners.

Het beleefbaar maken van de Dinkel, waaronder door een herprofilering van het fietspad, vormt een belangrijke bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit.

4.6.4 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en het PIP 'Dinkeldal Zuid'

Ten behoeve van de graafwerkzaamheden voortvloeiend uit het Inrichtingsplan is een 'quickscan conventionele explosieven' uitgevoerd. Deze quickscan is bijgevoegd in bijlage 6. In onderstaande zijn de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek weergegeven.

Op basis van de geraadpleegde bronnen geeft de QuickScan aanleiding er vanuit te gaan dat binnen 500 meter van het onderzoeksgebied op verschillende locaties sprake is geweest van oorlogshandelingen waarbij mogelijk niet gesprongen explosieven zijn achterbleven. Omdat het doel van deze QuickScan is om vast te stellen of sprake kan zijn van OCE is aan die doelstelling voldaan.


Neveneffect is dat een beeld is ontstaan van de verwachting voor niet gesprongen explosieven op locatie:

  • Er waren wel strategisch doelen ter plaatse van de Dinkel aanwezig, zijnde enkele bruggen.
  • Er zijn geen feiten gevonden die de aanleiding geven dat deze doelen ook daadwerkelijk decor zijn geweest van oorlogshandelingen. Gezien regionaal goed bekend is welke handelingen plaatst hebben gevonden bij welke bruggen, zie ook het Canon van Overijssel, wordt het risico gering ingeschat;
  • De gemeente Losser en twee lokale geschiedkundige kringen hebben aangegeven niet over informatie te beschikken met betrekking tot de aanwezigheid van OCE ter plaatse van het projectgebied.

Met uitzondering van de neergestorte Halifax III, de neergestorte jagers, de gebombardeerde locatie te Glane, de oevers ter hoogte van De Lutte is de kans op het aantreffen van restmunitie in de oevers op basis van de verkregen informatie niet groter geschat dan op een willekeurige andere onverdachte locatie in de regio.

4.7.3 Conclusie

De QuickScan geeft voldoende argumenten om aan te nemen dat er sprake is van een redelijk vermoeden op het aantreffen van conventionele explosieven (CE) in de (water)bodem. Er zijn verschillende incidenten geweest in en nabij het projectgebied. Met het oog op het aantal oorlogshandelingen en de onderlinge spreiding van de indicaties wordt geadviseerd een vooronderzoek uit te voeren voor het volledige projectgebied (langs de gehele Dinkel).

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek inpassingsplan algemeen

In het inpassingsplan wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, worden overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier is voor een perceel slechts een ruimtelijk plan vigerend, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid en met (de maatregelenkaarten bij) het Inrichtingsplan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het plangebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

Het plangebied is deels ruimer dan het projectgebied van het inrichtingsplan: dit heeft te maken met het 'wegbestemmen' van het bestaande fietspad, ten zuidoosten van bedrijventerrein de Pol.

5.2 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De eventuele (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Als er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene gebruiksregels

- Algemene aanduidingsregels

- Algemene afwijkingsregels

- Algemene wijzigingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de artikelen

De regels van het inpassingsplan 'Dinkeldal Zuid' zijn hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012 en grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Losser. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het inpassingsplan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 3 Agrarisch - 2 is toegekend aan een deel van gronden ten zuidoosten van het bedrijventerrein de Pol, om er voor te zorgen dat het huidige fietspad planologisch komt te vervallen. De bestemmingsregeling is gebaseerd op de vigerende bestemmingsplannen buitengebied van de gemeente Losser.

Artikel 4 Natuur 

Deze bestemming is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken dan wel waar de bestaande natuurbestemming aangepast moet worden.

Bemesting is toegestaan, maar alleen op de manier en in de omvang zoals dat in het Inrichtingsplan is aangegeven (behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel dan wel behorende bij het natuurtype dat zich op het betreffende perceel kan ontwikkelen). Verder is ontwatering verboden. In het plangebied zijn met name hydrologische maatregelen aan de orde.

De toekomstige loop van de Dinkel ligt niet vast, omdat het de bedoeling is dat deze waar mogelijk vrij gaat meanderen. Daarom is aan de toekomstige loop van de Dinkel de bestemming 'Water' toegekend en is in de aangrenzende bestemming 'Natuur' de toekomstige meandering mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorkomen dat de bestemmingsgrenzen van de bestemming Water op termijn niet meer overeenkomen met de feitelijke loop van de Dinkel.

Ten behoeve van een goede afscherming tussen het bedrijventerrein De Pol en de Dinkel is op de verbeelding een zone 'specifieke vorm van groen - afschermend groen' opgenomen. De begrenzing van deze zone is overgenomen uit het bestemmingsplan 'De Zoeker Esch - de Pol'.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Artikel 6 Verkeer - Fietspad

Deze bestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Een deel van het fietspad wordt via een vlonderbrug vormgegeven; hiervoor is een specifieke functieaanduiding opgenomen.

Artikel 7 Water

Deze bestemming geldt voor de toekomstige hoofdloop van de Dinkel (een A-watergang in de zin van de Keur van het Waterschap) De overige watergangen en

sloten zijn mogelijk gemaakt in de bestemmingsbeschrijving van de verschillende van toepassing zijnde bestemmingen. Binnen de bestemming 'Natuur' is ook de mogelijke meandering van de Dinkel mogelijk gemaakt.

Artikel 8 Leiding - Water

Het tracé van de bestaande waterleiding is, voor zover gelegen binnen het plangebied, overgenomen, inclusief de beschermingszone.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

De vigerende regelingen uit het bestemmingsplan Buitengebied Losser zijn onverkort overgenomen.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

Langs de Dinkel bevinden zich, overeenkomstig het genoemde in het Dinkelconvenant en in het Inrichtingsplan, gebieden die bij hoog water onder water komen te staan. Deze gebieden zijn aangewezen als waterbergingsgebieden en hebben met deze bestemming een specifieke regeling gekregen (dubbelbestemming Waterstaat - Waterbergingsgebied). De dubbelbestemming is qua regeling zodanig vormgegeven dat in de basisbestemmingen geen (bouw)werkzaamheden plaatsvinden die de uitvoering van de waterberging in de weg staan. Daarom geldt bijvoorbeeld dat (in afwijking van de basisbestemming) bouwen niet is toegestaan binnen de dubbelbestemming, dan wel na advisering (let op: het gaat dus niet over goedkeuring) van het waterschap.

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 13 Algemene bouwregels

In dit artikel is een verbod op ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het inpassingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit inpassingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 15 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat, als de werkzaamheden uit het Inrichtingsplan volgens een ecologisch werkprotocol moeten worden uitgevoerd, dit ook nodig is. Er is een verwijzing naar de natuurtoetsen toegevoegd. Het is een algemeen artikel, omdat de werkzaamheden binnen verschillende bestemmingen kunnen plaatsvinden.

In dit artikel is ook geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraad van Losser bevoegd is bestemmingsplannen voor de gronden in het inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 16 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

In dit inpassingsplan is verder de volgende regeling opgenomen:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht. In de planregels is een specifieke bepaling opgenomen dat de overgangsregels gedurende twee jaar na inwerkingtreding van het PIP niet van toepassing zijn.

Artikel 17 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures. In het geval van dit inpassingsplan is van coördinatie geen sprake.

6.1.2 Aanpassen beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen.

Tijdens het gebiedsproces van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van het beheerplan en de noodzakelijke maatregelen voor de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het Inrichtingsplan (zie bijlage 1, 2, 3 en 4 van de regels) zal het beheerplan te zijner tijd al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Dit zal na in werking treding van dit inpassingsplan worden aangepast in de verordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid.

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer.

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Losser heeft de provincie bij brief van 15 juni 2016 (zaaknummer: 16Z00803| kenmerk 16.0008369) te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom d.d. 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

Procedure algemeen

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Het ontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zal de gemeenteraad van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan en de betrokken bestuursorganen (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) worden benaderd voor vooroverleg. De ontvangen zienswijzen, de adviezen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan. Dit definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.2.3 Ontwerpfase

p.m.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van €785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek voor stikstof

Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Ondanks de uitspraak van de Raad van State over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Dinkelland" staat dit beschreven in hoofdstuk 8.3 van het beheerplan.


Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid zullen worden gehaald.