direct naar inhoud van Regels
Plan: Provinciaal Inpassingsplan Dinkeldal Zuid
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01

Regels

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

Het provinciaal inpassingsplan "Provinciaal Inpassingsplan Dinkeldal Zuid" met identificatienummer NL.IMRO.9923.ipDinkeldalzuid-on01 van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding als het een vlak betreft;

1.5 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.6 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken zijnde;

1.8 beheerplan

een vastgesteld plan op basis van de Wet natuurbescherming waarin is vastgelegd wat er wordt gedaan om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te realiseren;

1.9 bemesten

het op of in de bodem brengen van meststoffen;

1.10 bestaand
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd op basis van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 beweiden

begrazing met (pluim)vee;

1.14 boom

een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven;

1.15 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.16 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.17 dierlijke meststoffen

uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder inbegrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook de producten daarvan (Meststoffenwet);

1.18 duiker

een civieltechnisch kunstwerk in een weg of toegangsdam, die is bedoeld om wateren met elkaar te verbinden;

1.19 dunning

velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

1.20 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.21 educatief medegebruik

medegebruik gericht op de overdracht van informatie en kennis;

1.22 extensieve dagrecreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.23 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.24 greppel

een geul in de grond voor de afvoer van water;

1.25 groeimedium

materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

1.26 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
  • b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en;
  • c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
1.27 gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • 1. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en;
  • 2. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en;
  • 3. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
1.28 hakhout

bomen of boomvormers, die na het afzetten tot op de stobbe weer uitlopen en waarbij periodiek afzetten voor de instandhouding ervan noodzakelijk is;

1.29 hydrologische waarden

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem in het nabij gelegen Natura 2000 gebied "Dinkelland", Dinkeldal, zuid, vanwege beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.

1.30 instandhouding

het geheel aan maatregelen die nodig zijn voor de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten;

1.31 instandhoudingsdoelstellingen

doelstelling opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstigse staat van instandhouding van de leefgebieden, vereist op grond van de Vogelrichtlijn of ten aanzien van van de instandhouding van de natuurlijke habitats of populaties van in het wild levende dierenen plantensoorten vereist op grond van de Habitatrichtlijn;

1.32 inundatiegebied

een (laaggelegen) gebied dat in geval van hoogwater onder water kan worden gezet;

1.33 kampeermiddel

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.34 kappen

het geheel of grotendeels verwijderen van het bovengrondse deel van de houtopstand;

1.35 knijpconstructie

en werk dat toeziet op het gedoseerd afvoeren van een teveel aan water, waardoor het water langer kan worden vastgehouden;

1.36 kunstmest

kunstmatig of chemisch verkregen meststoffen;

1.37 landbouw

akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van het houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden- , tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen - en bosbouw;

1.38 landbouwgrond

grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

1.39 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.40 meststoffen

Dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming, en producten die bestemd zijn om:

  • 1. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen daaronder begrepen, of mengsels van stoffen, die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
  • 2. te worden gebruikt als groeimedium;
  • 3. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet reeds zijn inbegrepen onder 1 of 2.
1.41 Natura 2000

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn en artikel 1 onderdeel l van de Habitatrichtlijn;

1.42 Natura 2000 - gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid

het gebied aangewezen door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij besluit van 4 juli 2013, kenmerk PDN/2013-049;

1.43 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.44 Natuurnetwerk Nederland

Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden, met als doel deze gebieden met elkaar en met het omringende agrarische gebied beter te verbinden;

1.45 ontwateren

het afvoeren van grond- en/of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen, bijvoorbeeld in de vorm van drainagebuizen, het graven van nieuwe of het verdiepen van bestaande sloten, greppels en beken en vergelijkbare maatregelen;

1.46 overkapping

een bouwwerk, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden, dan wel met ten hoogste een wand;

1.47 paardrijbak

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.48 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. als in, op of over het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogste waterstand ter plaatse;
1.49 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.50 rooien

het met wortel en al verwijderen van een houtopstand of boom;

1.51 toegestane agrarisch gebruik

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.52 toegestane onderhoud en beheer

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.53 vellen

het kappen of rooien van een houtopstand of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

1.54 verblijfsrecreatie

een vorm van recreatie gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt;

1.55 waterberging

(tijdelijke) opslag van een overmaat aan (oppervlakte)water in het (oppervlakte)watersysteem.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de as van de bestemming 'Verkeer' dan wel waar geen bestemming geldt, de as van de weg.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals antennes en daarmee naar de aard gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgrond;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, met dien verstande dat hieronder het behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken wordt begrepen:
    • 1. erven met erfbeplanting;
    • 2. de kleinschalige en onregelmatige verkaveling;
    • 3. de perceelsafscheidingen in de vorm van houtwallen, singels en waterlopen;
    • 4. de bestaande zandwegen;
    • 5. het reliëf en de bolle ligging van de essen;
  • c. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • d. extensieve dagrecreatie;

met daarbij behorende

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging.
3.2 Bouwregels

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, tot een maximale oppervlakte van 50 m² per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt. De bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 en worden toegestaan dat:

  • a. gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw wordt geplaatst op de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    • 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan natuurlijke waarden, de waterhuishouding en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden voor boom- en sierteelt, met uitzondering van het bestaande gebruik;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van mest, veevoer en materialen;
  • c. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. de aanleg van paardrijbakken.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.4 onder a voor het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt, onder voorwaarde dat de landschappelijke kwaliteiten niet onevenredig worden aangetast;
  • b. artikel 3.4 onder b voor het gebruik van gronden voor opslag van kuilvoer en materialen voor de agrarische bedrijfsvoering, met dien verstande dat hieraan voorwaarden kunnen worden gesteld op het gebied van landschappelijke inpassing en afscherming;
  • c. artikel 3.4 onder d en worden toegestaan dat de gronden ten behoeve van een paardrijbak worden gebruikt, mits:
    • 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast in aansluiting op de bestaande bebouwing;
    • 2. de hoogte van de omheiningen van paardrijbakken ten hoogste 1,8 m zal bedragen tot een oppervlakte van maximaal 1.200 m², met dien verstande dat de afrasteringen en omheiningen transparant zullen worden vormgegeven;
    • 3. een minimale afstand van 30 m wordt aangehouden tot woningen of (agrarische) bedrijven van anderen en overigens ook geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
    • 4. de hoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijbak en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk ten hoogste 4 m en 3 m bedragen;
    • 5. is aangetoond dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan landschappelijke, natuurlijke, geomorfologische en archeologische waarden.

 

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas in de vorm van eenrijige beplanting of houtwallen, langs landbouwgronden of schuilgelegenheid voor vee, niet zijnde bomen en/of houtgewas onderdeel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt en voor zover niet geregeld volgens de Wet natuurbescherming of krachtens een op grond van de Wet natuurbescherming vastgestelde verordening;
  • b. het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van bosaanplant tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
  • c. het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling tot een aaneengesloten oppervlakte van ten hoogste 1 ha;
  • d. het diepploegen, egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • e. het aanleggen van drainage, uitgezonderd herdrainage;
  • f. het dempen, verdiepen en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of - partijen;
  • g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie;
  • h. het aanleggen en/of verharden van paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en/of verharden van wegen ter ontsluiting van percelen en veldschuren; en
    • 2. het aanbrengen van verhardingen tot ten hoogste 5 m rondom en aansluitend op veldschuren ten behoeve van het gebruik van veldschuren;
  • i. het aanleggen en verharden van paden op gronden ten behoeve van het gebruik door kwekerijen;
  • j. het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of –leidingen;
  • k. het uitvoeren van exploitatieboringen.
3.6.2 Uitzonderingen

Het in artikel 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud en/of het toegestane agrarische gebruik (ten behoeve van natuurbeheer) betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn of aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
3.6.3 Beoordelingscriteria

De in 3.6.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als:

  • a. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden en de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden;
  • c. in het geval de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, de aanvraag wordt voorgelegd aan het Waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur overeenkomstig de Maatregelenkaart bij het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid;
  • d. het uitvoeren van de maatregelen volgens de Maatregelenkaart bij het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  • e. het vrij meanderen van waterlopen;
  • f. waterretentie;
  • g. afschermend groen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen- afschermend groen';

met daaraan ondergeschikt;

  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik;
  • j. bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • k. dammen, duikers, stuwen en gemalen;
  • l. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of –partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbij horende andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. bruggen en/of viaducten tot een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • b. erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1,00 m;
  • c. perceelafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2,00 m;
  • d. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van extensieve dagrecreatie, in de vorm van picknickbankjes en vergelijkbare bouwwerken;
  • e. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van de maatregelen uit het Inrichtingsplan conform bijlage 1 bij deze regels.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 14.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • b. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van:
    • 1. bemesting ten behoeve van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in het Inrichtingsplan, dat als bijlage 2, 3 en 4 deel uitmaakt van deze regels, en/of het toegestane beheer en onderhoud; en
    • 2. extensieve beweiding;
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het toegestane gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • f. het ontwateren van gronden;
  • g. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het (doen) vellen van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het graven, baggeren, verbreden en/of dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen voor extensieve dagrecreatie en/of het educatief medegebruik;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
4.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en/of het normale natuurbeheer betreffen, waaronder:
    • 1. het periodiek afzetten van hakhout;
    • 2. het kappen bij wijze van dunning;
    • 3. het onderhoud aan watergangen;
  • b. al in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn van de uitvoering van de Maatregelen in het Inrichtingsplan dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, waaronder het verleggen van de loop van de Dinke en het dempen van de bestaande loop;
4.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de te beschermen waarden beschreven in artikel 4.1 onder a, b en c.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • c. infrastructurele voorzieningen, waaronder dammen en/of duikers;
  • d. bermsloten, bermen en beplanting;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid;
  • i. natuur en water onder de brug ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - natuur';

met daarbij behorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  • k. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot als dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeursgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Bij en omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15 m, mits is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 14.1 in ieder geval begrepen:

  • a. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeursgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  • b. het aanleggen of verdiepen van greppels en bermsloten en andere waterlopen;
  • c. handelingen die leiden tot het aantasten van natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - natuur'.
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.4 onder a en worden toegestaan dat wordt afgeweken van het bestaande wegprofiel, mits:
    • 1. hierdoor geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt;
    • 2. de verkeersveiligheid hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.4 onder b voor het aanleggen van greppels, bermsloten of andere waterlopen als dat nodig is voor de uitvoering van de Maatregelenkaart bij het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  • c. bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.4 onder c voor werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het onderhoud van de brug;
  • d. een omgevingsvergunning als bedoeld onder a en b kan slechts worden verleend, als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen significant negatieve aantasting plaatsvindt van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid.

Artikel 6 Verkeer - Fietspad

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Fietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. fietspaden;
  • b. een brug, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug';
  • c. een vlonderpad, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - vlonderpad';
  • d. natuur en water onder het vlonderpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - vlonderpad';
  • e. infrastructurele voorzieningen, zoals dammen en/of duikers;
  • f. het uitvoeren van de maatregelen volgens de Maatregelenkaart bij het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000- gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid, die als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;

met daarbij behorende:

  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beken, sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en –afvoer en waterberging;
  • b. het behoud van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden ter plaatse van de karakteristieke waterlopen en de daarbij behorende oevers;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid;
  • d. het uitvoeren van maatregelen volgens de Maatregelenkaart bij het Inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid, die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd;
  • e. kaden, dijken, paden en oeverstroken;
  • f. bruggen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug'
  • g. dammen, duikers, stuwen en gemalen;
  • h. extensieve dagrecreatie;

met daarbij behorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen pf overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. hoogte van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, en/of viaducten bedraagt ten hoogste 10 m;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, bedraagt ten hoogste 5 m.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende

werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, aanlegplaatsen en paden ten behoeve van het recreatief medegebruik;
  • b. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur.

7.3.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van de maatregelen volgens de maatregelenkaart bij het inrichtingsplan die als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, waaronder het verleggen van de loop van de Dinkel en het dempen van de bestaande loop.

7.3.3 Beoordelingcriteria
  • a. De in artikel 7.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke, de landschappelijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
  • b. Als de vergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraagvoor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van de drinkwaterhoofdtransportleidingen;

met daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m.
8.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan.
8.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen en de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.

9.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wabo de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemde archeologische rapport, als naar het oordeel van het college van bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van:

  • de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997;
  • RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001);
  • Archeologisch onderzoek plangebied Herinrichting Dinkeldal, gemeente Losser (Referentienummer: SWNL353037, 8 februari 2017).

De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 9.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in 9.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen;

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:

    • 1. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1‘ van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 19 maart 2013.
9.4.2 Uitzonderingen

De in 9.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het toegestane onderhoud betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
9.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De in 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  • b. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in 9.4.1 genoemde werkzaamheden is verstoord.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2‘ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 10 Waterstaat - Waterbergingsgebied

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de tijdelijke berging van water;
  • b. de waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

10.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:

  • a. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij het waterschap;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de waterberging en de waterhuishouding.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

als en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is benodigd, geldt dat de daarin genoemde werken en werkzaamheden, voor zover deze althans niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterberging, uitsluitend toelaatbaar zijn mits:

  • a. door die werken of werkzaamheden tevens geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterhuishoudkundige belangen als bedoeld in lid 10.1;
  • b. vooraf advies is ingewonnen bij het waterschap.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit Provinciaal inpassingsplan ten aanzien van het strijdig gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, onder de voorwaarde dat door middel van een deskundigenrapport is aangetoond dat:

  • a. de beoogde effecten die beschreven zijn in het Inrichtingsplan dat als bijlage 1, 2, 3 en 4 bij deze regels is gevoegd, ook door de voorgestelde afwijkende maatregel(en) worden gerealiseerd;
  • b. de in het Inrichtingsplan opgenomen maatregelen geen effect (meer) hebben op de doelstellingen voor het Natura 2000 gebied "Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid;
  • c. de milieueffecten van de aangevraagde activiteit/maatregel vallen binnen de bandbreedte van de effecten zoals onderzocht in in de aanmeldnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling, opgenomen in bijlage 7 bij de toelichting.

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Verbod ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is niet toegestaan, met uitzondering van de ondergeschikte bouwwerken (waaronder duikers, stuwen, gemalen en knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het Inrichtingsplan dat als bijlage 1 bij deze regels is gevoegd.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar vrij kamperen is toegestaan of een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouw- en gebruiksactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik en laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en/of standplaatsen voor detailhandel, tenzij hiervoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, en/of afwijking is verleend;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame of daarmee gelijk te stellen weilandborden, anders dan tijdelijke borden overeenkomstig de redelijke eisen van welstand;
  • h. het gebruik van gronden voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en of behendigheidssporten en de (model)vliegsport.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Ecologisch werkprotocol

De werkzaamheden, opgenomen in de Maatregelenkaart in bijlage 1 bij de regels, moeten volgens een ecologisch werkprotocol worden uitgevoerd, als en voor zover dat in het natuuronderzoek in bijlage 3 bij de toelichting is aangegeven.

15.2 Gemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraad van Losser is bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • a. de uitvoering van maatregelen zoals beschreven in het Inrichtingsplan (zie bijlage 1, 2, 3 en 4 van de regels) is gerealiseerd dan wel op een andere wijze publiekrechtelijk dan wel privaatrechtelijk wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Dinkelland", deelgebied Dinkeldal, zuid in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. Het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. als het gebruik, bedoeld in artikel 16.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. Artikel 16.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. met dien verstande dat het gebruik onder a, b en c vanaf 2 jaar na inwerkingtreding is ingeperkt vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Provinciaal Inpassingsplan Dinkeldal Zuid.