direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bergvennen en Brecklenkampse Veld
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van ‘Samen werkt beter’ aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur. De natuur staat onder druk, momenteel meer dan ooit. Daarom werken we aan de natuur in onze provincie: in 24 beschermde natuurgebieden in Overijssel – de Natura 2000-gebieden – versterken we unieke, maar kwetsbare natuur. We voeren verschillende werkzaamheden uit om deze natuur als leefgebied te behouden voor allerlei bijzondere dieren en planten. Om daarmee een steentje bij te dragen aan het behouden en vergroten van de biodiversiteit. En dat doen we juist ook voor én met de inwoners van onze provincie. Inwoners zoals agrariërs, die een goede boterham moeten blijven verdienen op een manier waarbij een diverse natuur en een duurzame landbouw samengaan.

Uitgangspunt van de ontwikkelopgave is dat naast het behalen van de natuurdoelen in het Natura 2000-gebied, effecten van de maatregelen voor agrarische ondernemers zoveel mogelijk worden voorkomen. En als dat niet gaat, dan zullen deze effecten worden gemitigerd dan wel gecompenseerd. Hiermee moet achteruitgang van de landbouwstructuur in het gebied zo veel mogelijk worden voorkomen.

Voor de 24 Natura 2000-gebieden worden de benodigde maatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden verder uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld". In onderstaande figuur zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het genoemdeNatura 2000-gebied bevindt zich aan de oostelijke grens van de provincieFiguur 1-1 De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden (Bron: www.overijssel.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0001.png"

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0002.png"

Figuur 1-2 Begrenzing Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld" (Bron: www.synbiosys.nl)

Op basis van het Inrichtingsplan en de daarin beschreven maatregelen zijn de toelichting, de regels en de verbeelding van dit inpassingsplan opgesteld.

Het plangebied bestaat uit de percelen waar op basis van het Inrichtingsplan een planologische wijziging nodig is. Daarnaast vallen alle gronden waar maatregelen in het kader van het inrichtingsplan worden uitgevoerd binnen de plangrens van het Inpassingsplan (dit geldt ook voor mitigerende maatregelen). Dit ziet dan vooral toe op een functiewijziging of een wijziging in de regels.

Het projectgebied bevat echter meer dan alleen het natuurgebied zelf. Rondom liggen gebieden met andere functies. Voor het behalen van de Natura 2000-doelstellingen moeten ook maatregelen op de percelen rondom de natuurgebieden worden getroffen, de zogenaamde externe maatregelen. Deze maatregelen hebben een gunstig effect op de natuurgebieden waarop voorkomen moet worden dat activiteiten die maatregel of die effecten van de maatregel ongedaan kunnen maken en hierdoor een negatief effect op de habitat met zich mee kunnen brengen (borging).

Ten opzichte van het voorontwerp bestemmingsplan is de begrenzing op enkele plekken gewijzigd. Concreet betekent dit dat gronden in het zuiden van het plangebied en in de noordwestelijke hoek van het Lattropse Veen bij het voorontwerp wel onderdeel uitmaakten van dit plangebied, maar dit in dit ontwerp niet meer doen. Dit ten gevolge van wijzigingen in de kaart met inrichtingsmaatregelen. Tevens zijn de maatregelen die voorzien zijn op het terrein van de camping, in de vorm van het verondiepen van een watergang en het realiseren van vervangende afwatering, in het zuiden van het plangebied opgenomen in dit plan. Daarnaast zijn in het westen en zuiden van het plangebied enkele kleinere maatregelen toegevoegd zoals sloten en duikers. Dit heeft ook geleid tot enkele kleinere aanpassingen in de regels om deze goed laten sluiten bij de verbeelding. In de regels is daarnaast de periode dat bemest mag worden nu correct opgenomen; in het voorontwerp was het abusievelijk toegestaan in de periode dat dit feitelijk niet kon.

Doel van dit inpassingsplan is om de maatregelen en effecten van de maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken en te borgen.

1.3 Wettelijke context

De wettelijke context voor de herinrichting van het plangebied en dit inpassingsplan wordt gevormd door Natura 2000.

Natura 2000

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er ongeveer 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0004.png"

Figuur 1-3 NatuurNetwerk Nederland bij "Bergvennen en Brecklenkampse Veld'.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze maatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden.

De uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft een streep gezet door de vergunningverlening-systematiek gebaseerd op het PAS. Geoordeeld is dat de zogenaamde 'hypotheek op de toekomst' (de vergunningen verlenen voordat de natuurherstelmaatregelen zijn uitgevoerd en de stikstofdeposititie naar beneden is gebracht) niet is toegestaan. De Raad van State oordeelt dat de natuurgebieden eerst hersteld moeten worden.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Zoals eerder aangegeven staan de natuurherstelmaatregelen beschreven in de beheerplannen. De herstelmaatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses zijn in deze beheerplannen opgenomen. Het beheerplan vormt hiermee het kader voor alle natuurherstelmaatregelen. Door de uitspraak van de Raad van State zijn dus de PAS-maatregelen niet komen te vervallen. Uitvoering hiervan is nog steeds noodzakelijk.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma 

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van het NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De maatregelen uit de beheerplannen moeten voor een groot deel binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan zijn gerealiseerd. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van de NNN. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma ‘Ontwikkelopgave Natura 2000’ opgestart.


Typen maatregelen
Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van de beheerplannen. De beoogde maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de bestaande natuurgebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing). Dit zijn de 'externe maatregelen'. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op het verbeteren van de hydrologische condities van de omliggende gronden van het natuurgebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.


Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen
Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord ‘Samen werkt beter’ ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen  in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter' partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een Inrichtingsplan, dat juridisch-planologisch is vertaald in dit inpassingsplan. In dit gebied lopen in het gebiedsproces ook de interne maatregelen mee. Zo ontstaat er één plan voor alle maatregelen.

Het beschikbaar krijgen van gronden en vergoedingsystematiek

Voor het natuurherstel in Natura 2000 gebieden worden voor de externe maatregelen inrichtingsplannen opgesteld, die als bijlage bij het PIP vastgesteld worden. Het is belangrijk dat de grond waarop deze inrichting en het daaropvolgende beheer plaats moet vinden tijdig beschikbaar komt.

Ten behoeve van de realisering van de bestemmingen en het bereiken van de doelen is het belangrijk dat de grond beschikbaar komt voor de noodzakelijke inrichting en het na de inrichting te voeren beheer.

De projectleider van het gebiedsproces zorgt er voor dat de grondeigenaar goed geïnformeerd is over de uit te voeren inrichtingsmaatregelen, de effecten op de eigendom en de mogelijke onderzoeken die zijn uitgevoerd. Vaak vinden er ook keukentafelgesprekken plaats. De wijze waarop communicatie en participatie heeft plaatsgevonden in dit gebiedsproces, is verderop in dit PIP te lezen.

De provincie overlegt in een vroegtijdig stadium met de meeste eigenaren (en eventueel gebruikers) van de gronden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen of waar sprake is van een zodanig gewijzigde bestemming dat het huidig gebruik, ook met een bepaalde aanpassing, niet meer mogelijk is. Daarnaast overlegt de provincie ook met eigenaren rondom het gebied, die beperkingen zullen ervaren door de wijziging van de bestemming en de wijziging van de inrichting, bijvoorbeeld als er sprake is van vernatting. Deze gesprekken zijn meestal al gestart ver voor de terinzagelegging van het ontwerp van het PIP.

De provincie probeert op minnelijke wijze tot een passende afspraak te komen met de eigenaren. Deze passende afspraak kan inhouden dat er tussen de provincie en de eigenaar de afspraak wordt gemaakt dat de eigenaar meewerkt aan het inrichten van zijn grond. Onderdeel van deze afspraak is dat de eigenaar naderhand het beheer voor zijn rekening neemt. De eigenaar wordt bij het maken van de afspraak gecompenseerd voor optredende schade. Afhankelijk van de beschikbaarheid van compensatiegrond kunnen gronden ook geruild worden. De provincie verkrijgt de gronden binnen het Inrichtingsplan en de eigenaar verkrijgt buiten het plan gronden ten behoeve van zijn agrarische bedrijfsvoering, al dan niet met een aanvullende compensatie voor de resterende schade. Soms komt daarbij ook bedrijfsverplaatsing in beeld. Een andere optie is dat de eigenaar zijn grond verkoopt aan de provincie, waar hij een schadevergoeding voor ontvangt. Welke oplossing de juiste is, bepaalt de provincie na overleg met de eigenaren.

De inrichtingsmaatregelen, maar ook de wijziging van gebruik op basis van de bestemming en het inrichtingsplan, zijn niet vrijblijvend. Wanneer het niet lukt om er minnelijk (vrijwillig) met de eigenaar uit te komen, wordt er een dwingend instrument ingezet. De manier waarop dat gebeurt is afhankelijk van de zwaarte van de inrichtingsmaatregelen, de aard van deze maatregelen en de (on)mogelijkheden om de gronden effectief te blijven inzetten voor landbouwkundig gebruik.

De provincie kan daarbij drie instrumenten inzetten:

  • de provincie kan handhaven op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening;
  • de provincie kan een gedoogplicht op grond van de Wet natuurbescherming opleggen voor het uitvoeren van maatregelen op basis van het Inrichtingsplan en PIP;
  • de provincie kan in gevallen waarbij de grond niet meer effectief in te zetten is voor landbouwkundig gebruik onteigening toepassen.

De hoogte van de vergoeding

De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type maatregel dat getroffen wordt en de effecten daarvan, de bestemming en ook de wettelijke basis. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van twee wettelijke regelingen.

  • De Regeling nadeelcompensatie Ontwikkelingsopgave 2017 of planschade op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Deze regeling wordt toegepast in die gevallen dat sprake is van een gewijzigde bestemming of beperkingen die handhaafbaar zijn of indien de provincie een gedoogplicht oplegt.
  • De Onteigeningswet. Deze regeling wordt toegepast in die gevallen als sprake is van een andere bestemming of waarbij de inrichtingsmaatregelen fors ingrijpen op de gebruiksmogelijkheden en in redelijkheid geen mogelijkheid meer is voor agrarische bedrijfsvoering.

Wie bepaalt welk schadevergoedingsinstrument van toepassing is en de hoogte van de schade?

De provincie heeft onafhankelijke gecertificeerde rentmeesters/taxateurs geworven. Deze krijgen de opdracht om met de eigenaar contact op te nemen met als doel de verwachte schade vooraf te vergoeden en daarmee de gronden beschikbaar te krijgen voor het treffen van inrichtingsmaatregelen en de instandhouding te waarborgen.

Het begint vaak met en gesprek aan de keukentafel van de eigenaar waarbij de rentmeester het hoe en waarom van zijn komst uitlegt. De rentmeester beoordeelt welk schadevergoedingsinstrument van toepassing is en taxeert de verwachte schade. Hij neemt daarbij alle beschikbare inhoudelijke informatie over de maatregelen en de effecten daarvan mee in zijn taxatie. Aan de eigenaar wordt geadviseerd om zich te laten bijstaan door een eigen deskundige die goed thuis is in schadevergoedingen en die namens de eigenaar optreedt.

Fasering gebiedsproces
Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor alle gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een Inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het Inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het (eventueel) verkrijgen van diverse vergunningen. Ook valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Als dat nodig is wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

Scope van dit plan

Dit PIP voorziet in de juridisch-planologische vertaling van de maatregelen uit het inrichtingsplan ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit plan bevat geen maatregelen om de stikstofuitstoot te verlagen. De Provincie Overijssel en het Rijk werken hier samen aan. Voor de Provincie Overijssel wordt dit opgepakt in het Programma Gebiedsgerichte Aanpak (GGA). Dat programma heeft drie doelen:

  • a. Robuustere natuur door significante daling van de stikstofdepositie en (extra) natuurherstel.
  • b. Perspectief voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen die stikstofdepositie veroorzaken.
  • c. Een toekomstbestendig Overijssel door waar mogelijk en nodig slimme combinaties met andere opgaven. 

Het Programma GGA is pas onlangs opgestart en kent een lange doorlooptijd. Van het uitvoeren van een gebiedsanalyse, het opstellen van een gebiedsagenda tot het uitwerken van concrete plannen en de uitvoering daarvan. Omdat het van belang is om snel de achteruitgang van de kwaliteit van de natuur in de Natura 2000 gebieden te stoppen, de gebiedsprocessen van de Ontwikkelopgave N2000 al in volle gang zijn, en omdat er voor de uitvoering van deze maatregelen een wettelijke deadline geldt (binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan) is ervoor gekozen om de 'natuurmaatregelen' en de 'stikstofuitstoot-verlagende maatregelen' niet samen te voegen. Dit plan richt zich daarom alleen op de natuurmaatregelen.

1.5 Gebiedsproces Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld",

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" is de gemeente Dinkelland als trekker betrokken. Verder zijn de volgende partijen betrokken: Provincie Overijssel, Landschap Overijssel, LTO Dinkelland, Waterschap Vechtstromen en de particuliere grondeigenaren.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0005.jpg"

Figuur 1-4 Deelnemers gebiedsproces

Gestart is met een verkenningenfase. Deze verkenning heeft geresulteerd in een Plan van Aanpak en een beslisdocument voor het uitwerken van de definitieve set natuurherstelmaatregelen. Vervolgens zijn diverse onderzoeken uitgevoerd en maatregelen bepaald. Deze zijn verwerkt in het inrichtingsplan en in dit ruimtelijke plan. De Provincie Overijssel en de gemeente Dinkelland hebben samen afgesproken om dit ruimtelijke plan op te stellen als een Provinciaal Inpassingsplan.

Voor dit gebied was er nog geen beheerplan vastgesteld. De procedure van het PIP en het beheerplan lopen parallel aan elkaar. Het inrichtingsplan is verwerkt in het beheerplan, waardoor deze twee plannen op elkaar aansluiten.

Communicatie en participatie

Hieronder is een overzicht opgenomen van de communicatie- en participatiemomenten tijdens dit gebiedsproces.

  • a. Planuitwerkingsfase: december 2015 – april 2020
  • b. Realisatiefase: vanaf april 2020
  • c. Stand van zaken: 1 april 2021

De communicatie binnen het project is voornamelijk gericht op het meenemen van (in)direct betrokkenen in de totstandkoming van het maatregelenpakket, de benodigde vergunningen en procedures, de voorbereiding van de uitvoering en de daadwerkelijke uitvoering. De doelgroepen hierin zijn de grondeigenaren en nabij het Natura 2000-gebied, omwonenden en andere geïnteresseerden, maar ook de bestuurders en de achterban van de partners.

Bijzonder aan dit gebiedsproces is de ligging direct aan de Duitse grens. Bovendien is in de loop van het proces aangetoond dat het grondgebruik aan Duitse zijde invloed heeft op het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld. Dit leidde ertoe dat de nieuwsbrieven ook altijd in het Duits beschikbaar zijn opgesteld.

NB
Communicatie en gesprekken vinden altijd plaats binnen de richtlijnen van de Rijksoverheid in verband met COVID-19.

Communicatie tussen partners

Op de volgende wijze vind de communicatie met partners plaats:

  • Overleg projectgroep (afvaardiging van de betrokken partijen in het gebiedsproces): gemiddeld eens per 4 – 6 weken. De leden van de projectgroep informeren hun achterban waar nodig
  • Bestuurlijke Adviesgroep (bestuurders van de betrokken partijen in het gebiedsproces): gemiddeld eens per 3 maanden en waar nodig
  • Infosessie gemeenteraad: toelichting stand van zaken tijdens raadsvergadering, commissie of veldexcursie gemiddeld eens per 4 – 5 maanden
  • Deskundigenoverleg: afstemming tussen deskundigen partners ten behoeve van verdieping waar nodig, gemiddeld eens per 1 – 2 maanden. In de eindfase van de planuitwerking intensiever contact
  • Specialistenoverleg: deskundigen van de partners stemmen af met specialisten adviesbureaus.
  • Veldbezoek en monitoring: waar nodig, minimaal eens per jaar. Vooral bedoelt om lopende discussies/meningsverschillen uit te kristalliseren.

Communicatie met direct betrokkenen (grondeigenaren)

De communicatie met direct betrokkenen, in de vorm van grondeigenaren, vind op

de volgende wijze plaats:

  • Keukentafelgesprekken met grondeigenaren in de uitwerkingsgebieden (of daarbuiten als er sprake is van effecten van de maatregelen)
  • Nieuwsbrieven per post: gemiddeld eens per 4 – 6 maanden (zie hieronder)
  • Veldbezoeken: waar nodig, minimaal eens per jaar. Vooral bedoelt om lopende discussies/ meningsverschillen uit te kristalliseren. Altijd in aanwezigheid van een of meer experts
  • Informatiebijeenkomsten: gemiddeld eens per half jaar
  • Themabijeenkomsten: Waar nodig, bijvoorbeeld over schadeloosstelling
  • Brieven: om keukentafelgesprekken, bijeenkomsten, resultaten of mijlpalen te communiceren
  • Loket: gedurende de gehele planuitwerking is het kernteam Natura 2000 beschikbaar geweest in het Kulturhus de CoCer in Rossum voor vragen over Natura 2000. Daarnaast kon men altijd terecht met vragen via een functioneel mailadres: Natura2000@dinkelland.nl of via de projectleider
  • De rentmeesters/taxateurs van de provincie Overijssel maken afspraken met grondeigenaren over grondaankoop en/of schadeloostellingen (zie ook de tekst onder 'Grondstrategie in deze toelichting).

Communicatie met omgeving

De communicatie met de omgeving vind op de volgende wijze plaats:

  • Informatiebijeenkomsten: gemiddeld eens per half jaar
  • Website: www.dinkelland.nl/natura2000 > Bergvennen & Brecklenkampse Veld
  • Film: Natura 2000 huidig en toekomstig beeld Bergvennen & Brecklenkampse veld
  • Nieuwsbrieven: gemiddeld eens per 4- 6 maanden, ook in Duitse vertaling verzending per post)
  • 2016-04 - Nieuwsbrief 1 Natura 2000 BB
  • 2016-07 - Nieuwsbrief 2 Natura 2000 BB
  • 2016-11 - Nieuwsbrief 3 Natura 2000 BB
  • 2017-04 - Nieuwsbrief 4 Natura 2000 BB
  • 2017-10 - Nieuwsbrief 5 Natura 2000 BB
  • 2018-05 - Nieuwsbrief 6 Natura 2000 BB
  • 2018-07 - Nieuwsbrief 7 Natura 2000 BB
  • 2018-12 - Nieuwsbrief 8 Natura 2000 BB
  • 2019-05 - Nieuwsbrief 9 Natura 2000 BB
  • 2019-12 - Nieuwsbrief 10 Natura 2000 BB
  • 2020-07 - Eigenarenmail
  • 2021-01 - Nieuwsbrief 11 Natura 2000 BB
  • 2021-05 - Nieuwsbrief 12 Natura 2000 BB
  • 2021-06 - Nieuwsbrief 13 Natura 2000 BB

Formele procedures

Rondom de formele procedures wordt op de volgende wijze gecommuniceerd:

  • Voorontwerp Inpassingsplan, beheerplan en Notitie Reikwijdte en Detailniveau
  • 25 augustus 2020: GS besluit
  • Publicaties in Staatscourant, Provinciaal Blad en in huis-aan-huisbladen.
  • 8 september 2020 - 19 oktober 2020: ter inzage legging
  • BRO partners zijn door middel van een brief hierover geïnformeerd en om advies gevraagd.
  • Gebiedspartners zijn door middel van een brief hierover geïnformeerd.
  • 23 september 2020: informatieavond
  • gesprekken met Genoeg is Genoeg, naar aanleiding van hun inspraakreactie
  • Ontwerp Inpassingsplan, ontwerp beheerplan, ontwerp ontgrondingenvergunning en MER
  • Indieners van de inspraakreacties worden voor de ter inzage legging geïnformeerd over het besluit en de periode van de ter inzage legging.
  • Gebiedspartners worden geïnformeerd over dit besluit door middel van een brief
  • Publicaties in Staatscourant, Provinciaal Blad en in huis-aan-huisbladen
  • Ter inzage legging: wordt gecommuniceerd via de publicaties
  • Informatiebijeenkomst: wordt gecommuniceerd via de publicaties
  • Najaar 2021: informeren van de gemeenteraad van Dinkelland
  • Najaar 2021: advies vragen aan de Commissie m.e.r.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het tot standkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het Inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel'.

Per onderdeel in de toelichting wordt op diverse locaties verwezen naar de daarbij behorende uitgevoerde onderzoeken en opgestelde rapporten; deze zijn als bijlagen bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
2.2.2 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt een doorvertaling bewerkstelligd om instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" veilig te stellen. In het Inrichtingsplan worden verscheidene maatregelen hiervoor voorgesteld. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de voorwaarden zodat het Natura 2000-gebied optimaal kan functioneren. Er wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Beleid Duitsland

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op het relevante beleid in Duitsland.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0006.png"

Figuur 2-1 uitsnede verbeelding beleid Duitsland

  • D 3.2.02 Vorsorgegebiete für Landwirtschaft auf Grund hohen, natürlichen standortgebundenen landwirtschaftlichen Ertragspotenzials.
    Grundlage für die Ausweisung von Vorsorgegebieten für die Landwirtschaft auf Grund hohen, natürlichen, standortgebundenen landwirtschaftlichen Ertragspotenzials ist die Bodenkundliche Übersichtskarte des Niedersächsischen Landesamtes für Bodenforschung. Daraus wurde das standortbezogene natürliche Ertragspotenzial für Ackernutzung einerseits und Grünlandnutzung andererseits ermittelt. Aus Landessicht kommen für diese Festlegung die Flächen mit einem hohen Ertragspotenzial in Betracht. Diese Vorsorgegebiete wurden um Flächen mit einem mittleren Ertragspotenzial als regional bedeutsame Flächen ergänzt. Es wurde darüber hinaus berücksichtigt, dass auf Grund des dominierenden Anbaus von Stärkekartoffeln und Mais auch einige Sandböden (Podsol und Gley-Podsol; Nr. 13, 15 und 16 der Bodenübersichtskarte) für diese Nutzung gut geeignet sind.
  • D 3.2.03 Vorsorgegebiete für Landwirtschaft auf Grund besonderer Funktionen der Landwirtschaft.
    Flächen, auf denen agrarstrukturelle Verbesserungen durchgeführt worden sind, werden als Vorsorgegebiete für Landwirtschaf auf Grund besonderer Funktionen der Landwirtschaft (hier: agrarstrukturelle Maßnahmen) zeichnerisch festgelegt. Hierzu gehören die Tiefpfluggebiete, wie sie in der Bodenübersichtskarte des Niedersächsischen Landesamtes für Bodenforschung dargestellt sind. Darüber hinaus werden Flurbereinigungen, die vollständig oder zum Teil der Verbesserung der Agrarstruktur dienen bzw. dienten, berücksichtigt. Ebenfalls festgelegt werden die Gebiete von Wasser- und Bodenverbänden, in denen landbautechnische Maßnahmen durchgeführt worden sind.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0008.png"

Figuur 2-2 uitsnede verbeelding relevant beleid Duitsland.

  • D 3.3.02 Zusammenhängende Wälder und kleinere, für das Landschaftsbild bedeutsame Waldgebiete sind in der zeichnerischen Darstellung als Vorsorgegebiete für Forstwirtschaft dargestellt.
2.3.1 Conclusie

In het PIP wordt rekening gehouden met het beleid in Duitsland; er heeft afstemming met de Duitse overheid plaatsgevonden, waarna deze kon instemmen met het voorliggende plan.

2.4 Nationale wetgeving en beleid

2.4.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" is op 4 juli 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor maatregelen die nodig zijn voor of direct verband houden met het beheer van het Natura 2000 gebied, geldt een vrijstelling van de soortenontheffing, gebiedsbeschermingsvergunning en compensatie van de boskap. Voor dit laatste geldt dat in het kader van de Bossenstrategie is afgesproken dat de bomen die gekapt worden ten behoeve van de Natura 2000 opgave wel te zijner tijd worden gecompenseerd.

2.4.2 (voormalige) Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is op 1 juli 2015 in werking getreden. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen.

Een deel van de stikstofdepositieruimte die door het nemen van maatregelen zou worden gecreëerd kon volgens het PAS op voorhand worden gebruikt voor het verlenen van Omgevings- en Wnb-vergunningen voor ontwikkelingen. Het Europees Hof heeft op verzoek van de Raad van State op 19 januari 2019 een prejudicieel advies over het PAS uitgebracht waarin gesteld werd dat dit niet mocht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State naar aanleiding daarvan een uitspraak gedaan over het PAS. Deze uitspraak laat het doel van de twee pijlers ongemoeid. Daar is dit PIP op gericht. Het vergeven van ontwikkelruimte voordat onomstotelijk vaststaat dat de natuurmaatregelen gerealiseerd worden én tot positief effect zouden leiden is door de uitspraak onmogelijk geworden.

2.4.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden, de beoogde instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen die moeten worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen bevatten de beheerplannen ook andere maatregelen, die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. De PAS-maatregelen maken intergraal onderdeel uit van de beheerplannen. Deze maatregelen moeten daarom, ondanks de val van het PAS, toch binnen de beheerplanperiode worden gerealiseerd. De maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" wordt parallel aan het Provinciaal Inpassingsplan opgesteld en ter inzage gelegd. Dit beheerplan wordt in 2022 vastgesteld, vóór de vaststelling van het Inpassingsplan, en de beoogde maatregelen moeten uiterlijk in 2028 uitgevoerd zijn.

2.4.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de structuurvisie op landelijk niveau en geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland (als de Omgevingswet in werking is getreden heet dit een Omgevingsvisie). De NOVI vervangt het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001), de Rijksnatuurvisie 2014 en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een perspectief om grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI stelt vier prioriteiten:

    • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
    • 3. sterke en gezonde steden en regio's
    • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de Ontwikkelopgave N2000 is met name de laatste van belang. Hiervoor gelden meerdere uitgangspunten:

Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevordert. Laaggelegen gebieden langs de kust zullen door zeespiegelstijging en bodemdaling in toenemende mate met verzilting te maken krijgen. In delen van het veenweidegebied is verhoging van het waterpeil op termijn noodzakelijk om de bodemdaling te stoppen. In sommige gebieden kan dat een aanpassing in het gebruik van landbouwgrond met zich meebrengen, in andere gevallen kan een andere bestemming van de grond aan de orde zijn. Waar precies en op welke wijze worden afspraken gemaakt in zorgvuldige gebiedsprocessen met de betrokken regio's en gebruikers.

Landschap beschermen, concentreren van logistieke functies.

Om te kunnen blijven genieten van het mooie landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die we maken. Bijvoorbeeld door verrommeling en versnippering te voorkomen door logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors te concentreren. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. Zo moeten bijvoorbeeld bepaalde delen van het Groene Hart beschermd worden, maar is er in andere delen juist ruimte voor ontwikkeling. Dit wordt in een gezamenlijk proces met het gebied aangepakt.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De NOVI beschrijft hiervoor vier beleidskeuzes die een nadere uitwerking krijgen.

  • 1. In het landelijk gebied verbeteren we de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht.
  • 2. We beschermen en versterken de biodiversiteit, en benutten ons natuurlijk kapitaal duurzaam.
  • 3. We realiseren een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
  • 4. Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.

2.4.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Een deel van het Nationaal Waterplan is opgenomen in de NOVI.

2.4.6 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2022 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.4.7 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de Natura 2000-doelstellingen en de waterwetgeving/ -beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" verwerkt in een Inrichtingsplan (zie bijlage 2 bij de regels). Hierin zijn de natuurherstelmaatregelen nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur gehaald. Het voorliggende inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.5 Provinciaal beleid

2.5.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

De Omgevingsvisie en -verordening worden jaarlijks bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe inzichten en reparaties. Voor deze tekst is gebruik gemaakt van de geconsolideerde Omgevingsverordening vanaf 2017 (d.d. 13 november 2019).


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.

In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden.


Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

De Omgevingsverordening geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat ruimtelijke plannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meerschade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten.
2.5.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Op basis van de Omgevingsvisie en Omgevingverordening is Noordoost-Twente als Nationaal Landschap aangemerkt. De kernkwaliteiten zijn :

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-deelgebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0009.png"

Figuur 2-3 Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente en het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld"(Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.5.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 14 april 2019) zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

2.5.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan (bijlage 2 van de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.6 Waterschapsbeleid

2.6.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-deelgebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld"is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. als er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de beheerplannen.

2.6.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De (toenmalige) waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouw gebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald voor het opstellen van de Inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.
2.6.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.6.4 Conclusie

Het Inrichtingsplan (zie bijlage 2 bij de regels) voor het Natura 2000-deelgebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" is in afstemming met het Waterschap Vechtstromen opgesteld. Het Inrichtingsplan voldoet aan het Waterschapsbeleid.

2.7 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld" ligt binnen de gemeente Dinkelland.

Daarom is in deze paragraaf met name het beleid van de gemeente Dinkelland kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijke beleid ook via het bestemmingsplan vastgelegd. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

2.7.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000- gebieden die zeker voor wat betreft stikstofdepositie binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.7.2 Landschapsontwikkelingsvisie en Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Dinkelland, Tubbergen, Oldenzaal, Losser en Twenterand hebben in 2007 gezamenlijk de Landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Per gemeente is de visie uitgewerkt in een landschapsontwikkelingsplan (LOP). De gemeente Dinkelland heeft in 2008 het LOP vastgesteld. In het LOP staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd.

Het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen (basis voor bestemmingsplan Buitengebied) en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling. Het LOP dient als toetsinstrument voor de landschappelijke inpassing van nieuwe ontwikkelingen en dient daarnaast als objectief afwegingskader voor het verlenen van vergunningen.

De landschapsontwikkelingsvisie is opgesteld aan de hand van een verdeling van het gehele gebied in een aantal deelgebieden met eigen landschappelijke kenmerken. Per deelgebied is een opgave gesteld omtrent het behoud en beheer van de aanwezige kenmerken.

Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Grensgebied'. Voor dit gebied heeft het behoud en herstel van de landschappelijke waarden de prioriteit. Deze waarden kenmerken zich vooral door een kleinschalige afwisseling in het (agrarisch) grondgebruik binnen het aanwezige reliëf.

2.7.3 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.7.4 Omgevingsvisie gemeente Dinkelland

De Omgevingsvisie gemeente Dinkelland is op 30 maart 2021 vastgesteld. Medio 2022 wordt de nieuwe Omgevingswet ingevoerd. De Omgevingswet betreft 1 wet voor de fysieke leefomgeving. Ter voorbereiding daarop heeft de gemeente Dinkelland 'MijnOmgevingsvisie' vastgesteld. MijnOmgevingsvisie is ontwikkeld in samenspraak met de betrokkenen zoals inwoners, ondernemers, organisaties en ketenpartners. In MijnOmgevingsvisie is uitgewerkt wat 'wij als samenleving' en gemeente belangrijk vinden en waar zij gezamenlijk naartoe willen in de komende jaren. Het gaat hierbij dus over de koers voor de lange termijn met de fysieke leefomgeving. Deze koers is onmisbaar bij het verder uitwerken van een meer integrale benadering en het samenlevingsgericht werken in de gemeente.

In MijnOmgevingsvisie staan 4 kernprincipes centraal:

  • we doen het samen;
  • we geven het goede voorbeeld;
  • we wentelen niet af op volgende generaties;
  • we combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Ten aanzien van onderhavig plangebied wordt gesteld dat het grotendeels gaat om waardevolle landschappen die door te tijd heen in stand zijn gebleven en waar gestuurd wordt op het behouden en versterken van die waarden in combinatie met Natura 2000 gebieden. Bij een combinatie met een lage dynamiek is het landschap nog zeer herkenbaar ten opzichte van 100 jaar geleden.

De doelstellingen waar in deze gebieden op ingespeeld moeten worden, zijn:

  • de oorspronkelijke schaal van het landschap;
  • het versterken van natuurwaarden;
  • behoud van cultuurhistorie en erfkarakteristieken;
  • het vasthouden van water;
  • het verbeteren van biodiversiteit;
  • natuurinclusieve bouwwijze;
  • inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is;
  • belevingswaarde gericht op natuur en cultuurhistorie.
2.7.5 Erfgoedverordening

In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota Archeologiebeleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan die waarden zijn vervolgens weer beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is gebaseerd op de opbouw

van het landschap en bevat de landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis. De archeologische verwachtings- en advieskaart is vervolgens opgenomen in de gemeentelijke erfgoedverordening die op 24 februari 2012 in werking is gereden. Op grond van deze verordening is het, onder meer en in zijn algemeenheid verboden, zonder vergunning van het college in een gebied met archeologische waarde en in een archeologisch verwachtingsgebied, als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart, de bodem dieper dan 40 cm onder de oppervlakte en over een oppervlakte van meer dan 100 m2 te verstoren (artikel 17 Erfgoedverordening). Er zijn ook uitzonderingen op deze hoofdregel geformuleerd.

2.7.6 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld" wordt invulling gegeven aan onder meer het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan (bijlage 2 van de regels) zijn in overeenstemming met de erfgoedverordening.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in eerste instantie ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens wordt op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het plangebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

In onderstaande tekst is onder andere gebruik gemaakt van het Inrichtingsplan met bijbehorende onderbouwende rapporten en de gebiedsanalyse.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied


Korte omschrijving van het plangebied
Het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld ligt in de gemeente Dinkelland en omvat de deelgebieden Brecklenkampse Veld en Bergvennen met inbegrip van de tussenliggende cultuurgronden, de zogenaamde 'landbouwenclave'. Het gebied ligt ten oosten van de Kommiezendijk en ten westen van de grens met Duitsland. Het gebied beslaat een oppervlakte van ongeveer 137 ha.

Landschappelijke kenmerken

Algemeen

De Bergvennen is een heidegebied op dekzandruggen met daarin een aantal grote zeer zwakgebufferde vennen met waterlobelia. De waterkwaliteit van deze vennen wordt op kunstmatige wijze op orde gehouden: in de winter wordt grondwater opgepompt om de benodigde buffering te kunnen leveren. Langs de vennen liggen smalle gordels met overgangen van natte naar droge heide. Langs één van de vennen groeit gagelstruweel. De Bergvennen bestaat uit de zuidelijke vennen 1 en 2, het Rietven, Ronde Ven, Eilandven en Pluzenven (met ten noordwesten een naamloos ven).

Het Brecklenkampse Veld ligt direct ten noorden van de Bergvennen en is een geaccidenteerd landschap met dekzandruggen, waarin rijke gradiënten van heide naar schraallanden en laagten met oeverkruidbegroeiingen optreden. Ook komen hier vochtige eiken-berkenbossen voor. Hier zijn recentelijk succesvolle herstelmaatregelen uitgevoerd. Op de flanken van de ruggen ligt heischraalgrasland en blauwgrasland. Deze zone wordt gevoed door basenrijke kwel en wordt niet of kortstondig geïnundeerd.

Het gebied is een zwak glooiend dekzandlandschap dat in hoogte afloopt van zuidoost naar noordwest. De Bergvennen en het Brecklenkampse Veld maken onderdeel uit van hetzelfde hydrologische systeem, dat ook zuidoost-noordwest georiënteerd is. De twee gebieden functioneren echter verschillend: Bergvennen is een infiltratiegebied waar regenwater in de bodem wegzijgt; het Brecklenkampse Veld is een kwelgebied waar grondwater als kwel omhoog komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0010.png"

Figuur 3-1 Overzicht plangebied met vennen (bron: inrichtingsplan Bergvennen en Brecklenkampse Veld)

3.3 Planologische situatie

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan Buitengebied

Het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld", ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0011.png"

Figuur 3-2 Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' gemeente Dinkelland (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan de volgende bestemmingen van belang:

Agrarisch - 1 (enkelbestemming)

Gronden met de bestemming Agrarisch - 1 hebben de hoofdfunctie agrarisch en het gebruik is gericht op het bieden van mogelijkheden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.

Onderdeel van de bestemmingsbeschrijving is ook het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, Voor een aantal werken en werkzaamheden is een vergunningstelsel opgenomen om bepaalde ingrepen in het landschap, die in beginsel binnen de bestemming passen, nader af te kunnen wegen.

Bos en natuur (enkelbestemming)

Gronden met de bestemming ‘Bos en natuur’ zijn aangewezen voor natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden. Binnen deze bestemming ligt het grootste deel van het aangewezen Natura 2000-gebied. Dit is ook nader gespecificeerd door de functie-aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'.

Waarde Ecologie (dubbelbestemming)

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Ecologie, waarmee is aangegeven dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (nu: NatuurNetwerk Nederland).

3.3.2 Bestemmingsplan De Bergvennen (12-1989)

Ter plaatse van de bestaande camping is op dit moment het vigerende bestemmingsplan De Bergvennen (vastgesteld 14 december 1989) van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0012.png"

In dit bestemmingsplan zijn voor de gronden die in onderhavig plangebied zijn opgenomen de bestemmingen 'water', 'bos', 'kampeerterrein' van toepassing.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Beheerplan

Zoals al eerder is aangegeven wordt het Natura 2000-beheerplan "Bergvennen e Brecklenkampse Veld" parallel aan dit Provinciaal Inpassingsplan opgesteld en vóór het vaststellen van het PIP vastgsteld. In het beheerplan zijn de maatregelen die in het Inrichtingsplan zijn uitgewerkt opgenomen.

Voor het plangebied zijn in het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" de volgende opgaven geformuleerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0013.png"

3.5 Omschrijving Inrichtingsplan

Voor de maatregelen in (of maatregelen daarbuiten met invloed op) het Natura 2000-deelgebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" is een Inrichtingsplan opgesteld met daarin inrichtingsmaatregelen en een beheerstrategie (zie bijlage 2 bij de regels ).

Doel van het inrichtingsplan is om alle wettelijke opgaven voor het gebied, voortvloeiend uit Natura 2000 uit te werken tot maatregelen.

Het Inrichtingsplan is de basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren over afspraken over grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

Het Inrichtingsplan bestaat uit een rapport met bijlagen. Onderstaande afbeelding geeft inzicht in de te nemen maatregel. Het inrichtingsplan met bijbehorende kaarten is ook als bijlage 2 bij de regels opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0014.png"

Figuur 3-3 Maatregelenkaart Inrichtingsplan (zie ook bijlage 1 bij de regels)

In het inrichtingsplan zijn de externe en interne natuurherstelmaatregelen opgenomen die in de eerste beheerplanperiode worden uitgevoerd. De externe maatregelen zijn alle voor instandhouding van de habitattypen benodigde maatregelen op of buiten de Natura 2000-begrenzing, aan percelen en watergangen èn binnen de begrenzing op percelen die momenteel geen natuur zijn (de landbouwenclave). Het betreft onder meer het verwijderen van buisdrainage, dempen en verondiepen van sloten en leggerwatergangen. In het Lattropse veen wordt een slenk aangelegd, waardoor gebufferd grondwater in de slenk aan het oppervlak komt en vervolgens kan worden doorgevoerd naar de zuidelijke vennen om de kwetsbare vennen te voeden met kwalitatief goed water.

Ook op percelen in Duitsland worden maatregelen getroffen. Ook wanneer geen maatregelen getroffen zouden worden in Duitsland, moeten de maatregelen in Nederland wel uitgevoerd worden.
Interne maatregelen zijn alle maatregelen binnen de Natura 2000-begrenzing en binnen bestaande natuur. Het gaat hier met name om herstel van heide door het bekalken met steenmeel, plaggen van vergraste heide en het kappen van dennen die grondwater onttrekken.
In de eerdergenoemde landbouwenclave worden maatregelen getroffen voor de zogenaamde uitbreidingsdoelen uit het beheerplan.

3.5.1 Tijdelijk agrarisch gebruik Lattropse Veen

In het Inrichtingsplan is het Lattropse Veen, gelegen in het zuidoosten van dit plangebied, opgenomen als nieuwe natuur. In afstemming met de huidige gebruikers van dit gebied is afgesproken dat deze gronden in de eerste 5 jaar na in werking treden van dit bestemmingsplan agrarisch gebruikt mogen worden, met uitzondering van de in het Inrichtingsplan opgenomen slenk die al eerder gerealiseerd wordt dan 5 jaar na in werking treding en die na aanleg niet meer agrarisch in gebruik zal zijn.

Hierbij mogen deze gronden enkel in gebruik zijn als grasland en mag er, met uitzondering van uitmijnen, geen bemesting plaatsvinden. Na deze 5 jaar wordt het gebruik van deze gronden overeenkomstig de bestemming Natuur. Om dit planologisch juridisch goed te verankeren is de voorlopige bestemming 'Natuur- Agrarisch Voorlopig' opgenomen.

3.5.2 Maatregelen in Duitsland

In het inrichtingsplan zijn ook maatregelen in Duitsland opgenomen. Deze maatregelen zijn ook nodig om de Natura 2000 doelen in Nederland te halen. Omdat een PIP de landsgrenzen niet kan overschrijden, zijn deze maatregelen niet in dit PIP opgenomen. Voor de uitvoering van deze maatregelen in Duitsland vindt afstemming plaats met de grondeigenaren en de betreffende overheden. Ook wanneer geen maatregelen getroffen zouden worden in Duitsland, moeten de maatregelen in Nederland wel uitgevoerd worden.

Hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap en explosieven. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn als bijlagen bij dit inpassingsplan gevoegd.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0015.png"

Figuur 4-1 Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurd in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.


M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden, naast Natura 2000-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Als dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die onderdeel kunnen zijn van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.


Als de activiteiten voldoen aan de genoemde drempelwaarde waarden geldt een m.e.r.(beoordelings)plicht. Als de drempelwaarden niet worden overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld': toetsing

Artikel 7.2a Wet milieubeheer en artikel 2.7 Wet natuurbescherming

De maatregelen die in dit PIP mogelijk worden gemaakt, houden alleen verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Hiervoor is geen passende beoordeling nodig.

Besluit milieueffectrapportage: ontgrondingen en functiewijziging gronden

In het kader van de herinrichting van delen van het gebied (landbouwenclave, slenk Lattropse Veld) wordt meer dan 12,5 ha grond ontgraven. Het uitvoeren van een secundaire ontgronding (niet gericht op het winnen van delfstoffen) is ingevolge categorie D16.1 van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.(beoordelings)-plichtig, als deze plaatsvindt op een grotere oppervlakte dan 12,5 ha. Als voor deze activiteit een plan (inpassingsplan) nodig is, moet voor dit plan een MER voor plannen worden gemaakt.

Verder vindt een functiewijziging plaats van een deel van de gronden, van agrarisch naar natuur. De oppervlakte van deze functiewijziging blijft ruim onder de drempelwaarde van 125 ha in categorie D9, maar wordt in het MER meegenomen.

Voor dit PIP is dus een MER gemaakt, welke vooraf is gegaan door een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). De MER is in bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd.

Conclusie

De conclusie die in de MER wordt getrokken is dat de in het beheerplan en het PIP opgenomen maatregelen zorgen voor een voldoende positief effect op de habitattypen in Bergvennen & Brecklenkampse Veld.

De kwel, als belangrijkste criterium voor de habitattypen, neemt toe. De duur van de hoge waterstanden neemt eveneens toe en de gemiddelde grondwaterstanden stijgen. Negatieve effecten op het hydrologisch systeem als gevolg van het afgraven van gronden in de Landbouwenclave en het Lattropse veen zijn verzacht.

De volledige MER is opgenomen in bijlage 9 bij de toelichting. Een verdere toelichting op de conclusies is daarin ook opgenomen.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader
Binnen de Regio Twente hebben de gemeente Dinkelland, Tubbergen en Losser gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn. De gemeenten hebben het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond aangepast.

Bodemkwaliteit en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Bij de voorbereiding van het Inrichtingsplan in een historisch bodemonderzoek (NEN 5725) uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 1 bij deze toelichting. De conclusies en de aanbevelingen worden in onderstaande tekst genoemd.

Het doel van het vooronderzoek is het op basis van beschikbare bodemrelevante informatie bepalen of sprake is van (ten aanzien van de bodemkwaliteit) risicovolle locaties en of de locatie (al dan niet gedeeltelijk) verdacht op het voorkomen van bodemverontreiniging.

In het rapport wordt het volgende geconcludeerd:

  • Uit het vooronderzoek blijkt dat van het gebied geen bodemkwaliteitsgegevens bekend zijn;
  • Op de bodemkwaliteitskaart is de locatie ingedeeld in de kwaliteitsklasse achtergrondwaarde;
  • Gebiedskenners hebben aangegeven dat in het verleden een woning aanwezig is geweest, die al lange tijd geleden is gesloopt. Het gaat om een locatie op circa 190 meter ten oosten van de huidige bebouwing behorend tot de locatie Bergvennenweg 25. Betreffende locatie vormt momenteel onderdeel van een agrarisch perceel (weide);
  • In het noordwestelijk deel van het gebied groeit de Japanse Duizendknoop. Verdere verspreiding hiervan is ongewenst';
  • Er zijn geen gegevens over eventuele aanwezige bodemverontreinigingen en ook is niet bekend met welke materialen in het verleden vennen zijn gedempt.
  • Voor zover bekend hebben zich in het gebied geen calamiteiten voorgedaan die tot bodemverontreiniging geleid kunnen hebben;
  • In het verleden hebben met name binnen het agrarische deel van het gebied diverse verkavelingen plaatsgevonden en is bekend dat het agrarische deel van het gebied in het verleden is opgehoogd met grond. De herkomst van deze grond is niet bekend. Op basis van de beschikbare gegevens bestaat er geen directe aanleiding om te verwachten dat de toegepaste grond verontreinigd is;
  • Uit voorgaande bodemonderzoeken in de (directe) omgeving van het gebied blijkt dat in het grondwater licht verhoogde concentraties aan zware metalen aanwezig zijn. Plaatselijk werden enkele parameters ook in de (boven)grond licht verhoogd gemeten. Sterke verontreinigingen en/of overige bijzonderheden zijn niet aangetoond.

Op basis van de bekende gegevens wordt niet verwacht dat er ter plaatse van de werklocaties risico's door bodemverontreiniging aanwezig zijn. In het gebied bevinden zich echter diverse locaties waar in het verleden grond is toegepast, zoals dempingen, opgehoogde terreindelen en voormalige natuurgebieden die momenteel in agrarisch gebruik zijn. Hoewel geen directe verwachting bestaat dat opgebrachte grond verontreinigd is of dempingen hebben plaatsgevonden met afvalmateriaal, wordt geadviseerd hier tijdens werkzaamheden zintuiglijk wel aandacht aan te (blijven) besteden. Voor alle werkzaamheden wordt overigens geadviseerd om altijd attent te blijven op een eventuele bodemverontreiniging.

Daarnaast is binnen het gebied in het verleden een woning gesloopt. Niet bekend is hoe deze sloop is uitgevoerd en of er slooppuin (gedeeltelijk) al of niet met asbest in de bodem terecht is gekomen. Op de locatie van de voormalige woningen zijn geen werkzaamheden voorzien. Als dit anders is of wordt zal alsnog bodemonderzoek (en asbest) moeten worden uitgevoerd.

Verder wordt geadviseerd rekening te houden met de aanwezigheid van de Japanse Duizendknoop in het gebied, omdat deze schade kan veroorzaken aan bouwwerken en/of infrastructuur. Verspreiding van deze plant moet worden voorkomen. Geadviseerd wordt daarom om eventueel vrijkomende grond uit gebieden waar zich de Japanse Duizendknoop bevindt niet te mengen met grond uit het overige gebied en/of deze in het gebied toe te passen. Geadviseerd wordt om de grond met (sporen van) de Japanse Duizendknoop separaat af te voeren naar een daarvoor geschikte locatie.

Als tijdens de uitvoering van de (graaf)werkzaamheden het vermoeden bestaat dat sprake kan zijn van een bodemverontreiniging wordt geadviseerd om de werkzaamheden op dat terreindeel direct te staken en bodemonderzoek uit te laten voeren. Mochten werkzaamheden aan/door (halfverharde) wegen en/of inritten plaatsvinden dan wordt geadviseerd om daarbij extra attent te zijn op een eventuele verontreiniging met asbest in het verhardingsmateriaal en/of het fundatiemateriaal. Mocht asbestverdacht materiaal worden aangetroffen (ook buiten eventueel (halfverharde) wegen) dan wordt eveneens geadviseerd om de werkzaamheden direct te staken en onderzoek te laten verrichten. Op basis van het uitgevoerde (bodem)onderzoek kunnen dan eventuele vervolgstappen worden bepaald.

Geadviseerd wordt om bij toekomstig grondverzet zoveel mogelijk te werken met een gesloten grondbalans. Op basis van de bodemkwaliteitskaart mag vrijkomende grond uit het gebied in principe binnen ditzelfde gebied vrij worden toegepast. Hierbij gelden twee kanttekeningen:

  • Er moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de Japanse Duizendknoop;
  • Er moet inzicht bestaan in de eventuele aanwezigheid van de stoffengroep PFAS. Op dit moment maakt PFAS nog geen onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart. Zolang de bodemkwaliteitskaart niet is aangepast, kan vrijkomende grond worden opgebulkt en voorafgaand aan herschikking met een partijkeuring op minimaal de stoffengroep PFAS worden onderzocht. Op basis van de resultaten van dat onderzoek en/of op basis van de bodemkwaliteitskaart kan bepaald worden of en waar de grond herschikt kan worden en of ook de kwaliteit van de ontvangende bodem op deze stoffen moet worden onderzocht. ten aanzien van PFAS vast te stellen. Wanneer grondverzet actueel wordt, wordt geadviseerd na te gaan of PFAS op dat moment onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. Op basis hiervan kunnen eventuele hergebruiksmogelijkheden worden bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat geen onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.

 
Conclusie
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat er geen aanleiding is te veronderstellen dat er bodemverontreiniging in gebied aanwezig is. Wel moet rekening worden gehouden met een aantal zaken: de aanwezigheid van de Japanse Duizendknoop, de eventuele aanwezigheid van stoffen van de PFAS-groep en het feit dat er puinresten in de bodem aanwezig kunnen zijn op de locatie van de voormalige woning in het gebied.

In beginsel is op dit moment geen verder onderzoek nodig om het PIP te kunnen vaststellen.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over ‘externe veiligheid’ zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.


Externe veiligheid het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'
afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0016.png"

Figuur 4-2 Risicokaart met in de rode cirkel globaal het plangebied van het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'   Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Ook ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn voor de realisatie van het plan.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Buisleidingen
In het plangebied liggen geen relevante buisleidingen van nationaal of regionaal belang.

Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0017.png"

Figuur 4-3 uitsnede netkaart van RIVM


Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.


Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³.


Luchtkwaliteit en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'
De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. Ook kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft tevens geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Onderstaande afbeelding geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld". De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0018.png"

Figuur 4-4 Wav gebieden, in groen, in en in de omgeving van het plangebied van het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'   (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Het Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld" ligt op zeer ruime afstand ten oosten van de militaire laagvliegroute 10. Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Bergvennen en Brecklenkampse Veld" richten zich op het behoud en het versterken van natuurdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn, mede gelet op de afstand tot de laagvliegroute, niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute.

De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Luchthavenbesluit Twente Airport

In maart 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een luchthavenbesluit voor de luchthaven Twente Airport vastgesteld. Het luchthavenbesluit is een onderdeel van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

In het besluit zijn verschillende beperkingengebieden aangewezen: voor externe veiligheid, geluidbelasting, veiligheid, vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik, laserstralen, hoogtebeperkingen, enz. Op kaarten bij het besluit is aangegeven welke beperkingen waar gelden, zoals bijvoorbeeld een maximale bouwhoogte voor obstakels.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0019.png"

Figuur 4-5 Kaart behorend bij Luchtvaartbesluit Twente Airport

Het plangebied ligt niet binnen het 'gebied met hoogtebeperkingen, in verband met de vliegveiligheid' (zie bovenstaande figuur). Er gelden geen beperkingen aan de hoogte van bouwwerken. De beoogde ontwikkeling vormt geen belemmering in de zin van het Luchthavenbesluit.

Conclusie

Het voorliggende plan vormt geen belemmering voor de aanwezigheid en werking van de beperkingengebieden, zoals vastgelegd in het Luchthavenbesluit Twente Airport.

No-fly zones

De regels die van toepassing zijn staan in de Wet luchtvaart (artikel 5.3) en Regeling modelvliegen. Enkele voorbeelden uit de regeling zijn:

  • alleen bij daglicht en tot een maximale hoogte van 120 meter;
  • niet boven mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, wegen, spoorlijnen, industrie- en havengebieden;
  • drones verlenen voorrang aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen;
  • binnen laagvlieggebieden moet er iemand meekijken om u te waarschuwen voor luchtvaartuigen.

In het algemeen geldt dat het verboden is op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar (kunnen) worden gebracht.

Er kan altijd sprake zijn van tijdelijke verboden/beperkte gebieden in verband met bijvoorbeeld een evenement (zie "Temporary Airspace Restriction" op www.lvnl-ohd.nl).

Voor ongecontroleerde luchthavens geldt dat vluchten binnen een afstand van 3 km zijn toegestaan, mits geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven. Ook kan sprake zijn van gebieden die tijdelijk en uitzonderlijk worden gebruikt voor de start en landing van luchtvaartuigen; vliegen binnen een afstand van 3 km is toegestaan mits er geen bezwaar is bij de exploitant van dat terrein.

In Natura 2000-gebieden kunnen beperkingen gelden voor het vliegen met drones. Deze beperkingen kunnen per gebied verschillend zijn en worden opgenomen in een beheerplan en/of toegangsbeperkend besluit dat doorgaans door de provincie waar het gebied in ligt wordt vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0020.png"

Figuur 4-6: No-fly zones

In het plangebied zelf geldt geen directe beperking, omdat de zones niet over het plangebied liggen. In het provinciaal beleid is geregeld dat voor het landen en opstijgen in een Natura 2000-gebied (en de NNN) geen ontheffing wordt verleend.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Om de kabels en leidingen in de ondergrond in kaart te brengen, is een KLIC- melding gedaan binnen de grenzen van het interessegebied. Aan de hand van de verkregen data is er, specifiek in de gebieden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geïnventariseerd of kabels en leidingen de percelen doorkruisen op de locatie van de inrichtingsmaatregelen.

Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Dit inpassingsplan zal tijdens ter inzage legging ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.

In het voorstadium heeft het waterschap al gereageerd op een concept versie van dit inpassingsplan. Het waterschap is trekker voor het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het inpassingsplan. Volgens het Inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor zowel N2000, de KRW en het bestuursakkoord Dinkel-2000 (overstromingen). Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf (4.3).

4.3.3 Water en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Om de effecten van de maatregelen op de habitattypen in het Natura 2000-gebied Bergvennen & Brecklenkampse Veld en andere functies in het gebied te bepalen, zijn hydrologische berekeningen uitgevoerd. Met behulp van een grondwatermodel, de input vanuit de systeemanalyse en gebiedskennis van experts, zijn negen maatregelenscenario’s in verschillende iteratieve stappen doorgerekend. Het doel van dit iteratieve proces was te komen tot een breed gedragen eindscenario dat voorziet in het stoppen van de achteruitgang van de kwaliteit van de habitattypen met zo min mogelijk negatieve effecten op andere functies dan natuur in het gebied (wonen, werken). Het eindscenario is een combinatie van 'scenario 9', zie bijlage 5 en 'scenario 10', zie bijlage 6. In dit laatste scenario zijn ook de uitbreidingsdoelen in de landbouwenclave en de maatregelen in het Lattropseveld meegenomen.

Om de effectiviteit van de maatregelen op de habitattypen te kunnen beoordelen, is gekeken naar vier sturende factoren voor grondwaterkwaliteit en –kwantiteit. Van hoogste naar laagste prioriteit zijn dat kwel/wegzijging, duurlijnen (hoe lang per jaar een bepaalde waterstand voorkomt) , gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG).

Uit het onderzoek blijkt dat de definitieve maatregelen een positief effect op de habitattypen heeft en een beperkt effect op de omgeving. De kwel, als belangrijkste criterium voor de habitattypen, neemt toe. De duur van de hoge waterstanden neemt eveneens toe als tweede belangrijke criterium. Ook de GVG en GLG stijgen, met als gevolg dat het doelgat dat er eerder was voor de GLG, wordt gedicht.

Ten aanzien van de watertoets is het met name van belang dat de waterbelangen op een juiste manier meegenomen zijn in de besluitvorming. Uit de digitale watertoets blijkt dat het vooral van belang is hoe omgegaan wordt met een eventuele toename van het verharde oppervlak en of bestaande waterbelangen (oppervlaktewater, grondwater) niet worden geschaad. Dit inpassingsplan stelt geen toename van het verharde oppervlak voor en zorgt er door middel van maatregelen voor dat de hydrologische omstandigheden in het gebied worden verbeterd.

4.3.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen voor de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Het Inrichtingsplan stelt maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is een onderzoek uitgevoerd naar de maatregelen in relatie tot de Wet natuurbescherming. Het rapport is bijgevoegd in bijlage 8 bij de toelichting.

In het rapport zijn de geplande maatregelen getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld". Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Er zijn concrete plannen voor herstel en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura2000-gebied. Deze maatregelen zijn gericht op duurzaam behoud en/of versterking van Habitattypen en Habitatsoorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling is vastgesteld. Er worden maatregelen voorgesteld die tot doel hebben negatieve effecten uit het verleden weg te nemen (verdroging, verzuring, vermesting), bepaalde Habitattypen in omvang toe te laten nemen (zoals rooien van bos) en om het gebied robuuster te maken (zoals maatregelen t.b.v. waterhuishouding en uitbreiding areaal natuur).

Als gevolg van de uitvoering van de maatregelen worden waarschijnlijk beschermde dier- en plantensoorten negatief beïnvloed. Als beschermde dier- of plantensoorten, als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden negatief beinvloed worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen, zoals verwoord in de Wet natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming) omdat de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van een herstelplan.

Als gevolg van de spoedwet Aanpak stikstof, hoeft geen 'Natura2000-vergunning' aangevraagd te worden voor voorgenomen activiteiten. Wel geldt de zorgplicht. Om invulling te geven aan de zorgplicht, moeten de voorgestelde maatregelen in detail beoordeeld worden op een mogelijk negatief effect op planten en dieren (ongeacht of ze beschermd zijn).

Er is geen vergunningplicht voor het uitvoeren van inrichting- en herstelmaatregelen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het Natura2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld". Er zijn geen voorwaarden gesteld aan het gebruik van deze generieke vrijstelling. Ook is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist voor activiteiten die een negatief effect hebben op beschermde soorten.

Verder geldt een vrijstelling voor de herplantplicht van bos dat verdwijnt en geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor beschermde dier- en plantensoorten omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een herstelplan voor het Natura2000-gebied.

Ondanks de vrijstelling in het kader van de spoedwet Aanpak Stikstof, geldt de zorgplicht. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld wanneer alle te nemen maatregelen tot in detail bekend zijn.

4.4.3 Conclusie

De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veilig gesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.

Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

Gemeentelijk beleid, gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland beschikt over een Erfgoedverordening met regels ten aanzien van bebouwing en archeologie (24 februari 2012). In hoofdstuk 6 van de verordening is het onderdeel 'instandhouding van archeologische terreinen' geregeld.

De erfgoedverordening is een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) of Erfgoedwet.

De Erfgoedverordening is vastgesteld na het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, waarin al dubbelbestemmingen voor het beschermen van mogelijk voorkomende archeologische waarden zijn opgenomen.

4.5.3 Archeologie en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld''

Er is een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in en rond het Natura 2000-gebied Bergvennen en Brecklenkampse Veld in Dinkelland, zie bijlage 2 bij de toelichting.

Het bureauonderzoek heeft tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Centraal staat daarbij de vraag of en zo ja welke archeologische resten (complextype, datering, diepteligging en gaafheid) in het plangebied kunnen worden verwacht. In het plangebied komt een aantal dekzandruggen en -welvingen voor. Op de hogere delen heeft zich vermoedelijk een haarpodzolbodem gevormd. Op de wat lagere en vochtigere gronden is een veldpodzolbodem ontstaan. Her en der komen vennetjes voor. In historische tijden is het plangebied aldoor onontgonnen geweest. Vanaf ongeveer 1940 werden delen van het plangebied in cultuur gebracht. In het plangebied worden met name resten uit de steentijd (mesolithicum –neolithicum) verwacht: de diverse dekzandruggen in het plangebied en de aanwezige vennen (en pingo-ruïnes) maakten dit gebied tot biotopisch gevarieerd gebied, wat met name aantrekkelijk moet zijn geweest voor jagers/verzamelaars. Ook nederzettingen van vroege landbouwers kunnen op de grotere dekzandopduikingen niet worden uitgesloten. In het neolithicum was zeer kleinschalige landbouw een van de methoden waarin in voedsel werd voorzien, naast veeteelt en jagen/verzamelen. Resten uit andere perioden worden niet verwacht. Het gebied was gezien de drassigheid in grote delen van het plangebied en de relatief kleine dekzandruggen waarschijnlijk weinig aantrekkelijk voor latere landbouwers, met name omdat ten westen ervan grotere en hogere opduikingen voorkomen.

De geplande werkzaamheden waarbij sprake is van enige bodemverstoring kunnen deze resten aantasten. Om deze reden wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren op de locaties waar bodemverstorende ingrepen dieper dan 40 cm –mv zijn voorzien en waar sprake is van een hoge of middelhoge archeologische verwachting en in de vennen/pingo-ruïnes, voor zover daar opschoning plaatsvindt.

Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Dinkelland geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek als de bodemverstorende werkzaamheden niet dieper dan 40 cm –mv reiken en een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 (in gebieden met een hoge verwachtingswaarde), of 5.000 m2 (in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde) niet overschrijden.

In dit deel van Nederland bevinden archeologische resten zich dicht onder het maaiveld en waarschijnlijk zijn er in de loop van de tijd geen of weinig bodemverstorende werkzaamheden geweest, waardoor archeologische resten ook vanaf het maaiveld tot 40 cm onder het maaiveld intact aanwezig kunnen zijn. Het advies is om, in afwijking van het hiervoor beschreven gemeentelijke beleid, het vervolgonderzoek uit te breiden tot kansrijke gebieden bij ingrepen tot 40 cm mv. Deze gebieden zijn aangegeven op de Advieskaart Vervolgonderzoek die onderdeel uitmaakt van het bureauonderzoek.

Dit advies is overgenomen door de regioarcheoloog en de gemeente volgt dit advies.

Mochten bij graafwerkzaamheden buiten de adviesgebieden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

 afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0021.png"

Figuur 4-7 Archeologische gebieden en verwachtingen in het plangebied

Conclusie

Voorafgaand aan de feitelijke uitvoering wordt vervolgonderzoek uitgevoerd op locaties:

  • waar de bodemverstorende werkzaamheden dieper dan 40 cm –mv reiken én een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 (in gebieden met een hoge verwachtingswaarde), of 5.000 m2 (in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde) wordt overschreden; én
  • in afwijking van het voorgaande, op locaties in kansrijke gebieden, ook als de bodem daar minder diep dan 40 cm -mv wordt geroerd.

4.6 Cultuurhistorie en landschap

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de Omgevingsverordening opgenomen. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving zijn onderscheiden in vier lagen:

  • Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); oude hoevenlandschap;
  • Stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • Laag van de beleving (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Per laag onderscheidt de Catalogus verschillende gebiedstypen. De gebiedskenmerken zijn sturend voor de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

In nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland de identiteit en het karakter van het gebied aan. De waarden zijn vertaald in het bestemmingsplan ”Buitengebied” van de gemeente Dinkelland.

4.6.3 Cultuurhistorie en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Er is een cultuurhistorische inventarisatie en waardering uitgevoerd voor het plangebied, in verband met de voorgenomen landschappelijke ingrepen in het gebied, zie bijlage 3 bij de toelichting.

Inventarisatie

Het natuurlijke landschap – tot 800 n. Chr. (Fase 1)

Binnen het Natura 2000-gebied Bergvennen en het Brecklenkampse Veld zijn drie belangrijke aardkundige eenheden te onderscheiden:

  • Oeroude paleogeulen uit het Midden-Weichselien (Laat-Pleniglaciaal) van het Oerdinkelsysteem;
  • Hoog opgestoven dekzandruggen uit het Laat-Weichselien, en;
  • dezelfde afgesnoerde paleogeulen en vennetjes die gedurende het Laat-Weichselien en het Holoceen met veen gevuld zijn geraakt.

Door een geleidelijke vernatting zal er ook veenvorming plaats hebben gevonden buiten de vennen en oude paleogeulen. Ongetwijfeld heeft deze vernatting een effect gehad op de bewoning in het gebied. Tot in de bronstijd zijn er in en rondom het Natura 2000-gebied vondsten gedaan. Daarvan is in de directe navolgende periode geen sprake meer. In dit natte gebied zullen de hoog opgestoven dekzandruggen altijd een grote aantrekkingskracht hebben gehad. De kans bestaat dat, indien het bodemprofiel nog intact is, er nog archeologische vondsten en bewoningssporen in de ondergrond aanwezig zijn. Daarom zijn deze hoge dekzandruggen aangewezen als ‘terrein van hoge archeologische verwachting’.

Middeleeuwse dorpslandschappen – 800 tot 1850 (Fase 2)

De Bergvennen en het Brecklenkampse Veld hebben eeuwenlang in een soort niemandsland gelegen tussen Lattrop – Breklenkamp – Nordhorn en Frenswegen. Het was een extensief gebruiksgebied waar eeuwenlang de markegrenzen van meer betekenis zal zijn geweest dan de rijksgrens. Waar de oudste historische kaarten een monotoon landschapsbeeld tonen zal de werkelijkheid afwisselender zijn geweest. Uiteenlopende veldnamen wijzen op een rijk geschakeerd landschap met hoogveenmoerassen, moerassige slenken met plukjes broekbos, natte heidevegetaties, natte hooilanden, droge heidevegetaties en schrale graslanden. Dit gevarieerde geheel werd in zijn geheel aangeduid met het toponiem–veld. Het veld werd door de Breklenkampse en Lattropse boeren gebruikt om er vee te weiden, voor turfwinning, het snijden van rijshout of om op de hoge zandkoppen heideplaggen te steken. De markegrens was in dit gebruikslandschap van eminent belang: tot hier mochten de schapen van een specifieke marke hun schapen weiden. Bij grenspaal 52 staat nog altijd de laaksteen die de scheiding vormde tussen de marken van Lattrop, Breklenkamp en Frenswegen. En de markegrens tussen Breklenkamp en Lattrop is in de Bergvennen nog deels als een fysieke greppel aanwezig.

Andere belangrijke cultuurhistorische elementen hangen nauw samen met de grensfunctie van het gebied of met de belangrijke internationale handelsroute die direct langs het gebied voerder. Aan de oostkant van het Natura 2000-gebied zijn vele rijksgrenspalen, of zelfs oudere grensmarkeringen aanwezig. De twee kruiskuilen vormen hier hoogstwaarschijnlijk een prachtig voorbeeld van. Aan de zuidkant van de Bergvennen liggen diep ingesleten karrensporen die beschouwd mogen worden als holle wegen. Het zijn relicten van de oude handelsroute die onderdeel uitmaakte van het Hanzesysteem en waarover duizenden slachtossen zijn vervoerd. Grote kuddes ossen werden vanuit Denemarken en SleeswijkHolstein naar Nederland gedreven om hier vetgemest te worden. Als laatste liggen er in het gebied nog kluunplaatsen: kleine kuilen waarin turfbagger werd geworpen en waarvan turfjes werden gestoken zodra de bagger was ingedroogd en samen gestampt.

Recente landschappen – 1850 tot het heden (Fase 3)

De laatste twee eeuwen hebben in Nederland voor een ware landschappelijke transformatie gezorgd.Eerst waren er de agrarische ontginningen nadat de gemeenschappelijke markegronden in het zandlandschap werden verdeeld. In 1871 is de akte opgemaakt van de verdeling van de gemeenschappelijke markegronden van Breklenkamp. De marke van Lattrop-Tilligte was al eerder verdeeld, ergens rond 1850. In de daarop volgende periode, tussen 1850 en 1900, zijn in de Bergvennen drie nieuwe keuterboerderijen gesticht (nabij het Rietven en het Pluzenven). Stukken heide werden ontgonnen en omgezet tot kleinschalige akker- en weilanden. De contouren van deze ontginningen zijn gedeeltelijk nog terug te vinden in het huidige landschap. De belangrijkste ingrepen tussen 1900 – 1945 hebben te maken met de afwatering. Er werd een lange afwateringssloot (waterleiding) gegraven die begon in Duitsland, door het Lattropsche Veen (De Patatzak), de Bergvennen en op de markegrens tussen Lattrop en Breklenkamp om in westelijke richting uit te wateren in de Geele Beek. De van nature voedselarme en geïsoleerd liggende vennen werden nu met elkaar verbonden. Op deze manier veranderde de zure hoogveenvennetjes in een zwak gebufferde systemen waar onder andere de bijzondere waterlobelia zich goed in thuis voelde.

Gedurende de na-oorlogse periode en tijdens de grootschalige ruilverkavelingen is er in de randzone van de Bergvennen en het Brecklenkampse Veld nieuw cultuurland gecreëerd. De oorspronkelijke ‘velden’ werden steeds kleiner en kwamen op den duur geheel geïsoleerd te liggen. Tot in de oorlog was er sprake van een geleidelijke extensivering van de gebruiksgronden vanaf de dorpskernen richting de rijksgrens. Na de ruilverkavelingen vormde de grens van het natuurgebied in feite de grens tussen intensief en extensief gebruikt gronden.

Wetenschappelijke waardering van cultuurhistorische elementen

De cultuurhistorische elementen binnen het Natura 2000-gebied zijn aangemerkt met een lage, gemiddelde, hoge of zeer hoge cultuurhistorische waardering. Zeer hoog scoren een drietal uitgesproken karrenspoorbundels (waaronder de ossenroute) en de daarbij horende kruiskuilen. Uiteraard zijn ook de oude markegrens en de bijbehorende laaksteen als zeer hoog aangeduid. Hetzelfde geldt voor de kluunplaatsen en enkele nog goed zichtbare wallen rondom één van de heideontginningen.

Enkele greppels die rondom de vennen, kleinere karrenspoorbundels en de rijksgrenspalen kennen een hoge waardering. Vrij jonge waterleidingen, sloten en wandelpaden zijn als gemiddeld gewaardeerd. Als laatste zijn er de hoge dekzandruggen die een ‘hoge archeologische’ verwachting kennen. Voor de middelhoge dekzandruggen geldt een ‘archeologische verwachting’.

Kansencatalogus en onderzoeksaanbevelingen

Voor elk van de drie tijdsperioden blijken er in het gebied kansen te liggen. Zo kan er wat betreft het natuurlijke landschap onderzoek worden verricht in het Krakenven. Aan de hand van de nog intacte veenlaag kan een groot deel van de Holocene landschapsgeschiedenis van de Bergvennen in kaart kan worden gebracht. Ook biedt de landschappelijke driedeling aanknopingspunten voor het ontwerp.

Uit de periode van het middeleeuwse dorpslandschap zijn er relicten bewaard gebleven als karrensporen, markegrenzen, kruiskuilen en belangrijke internationale handelswegen die nog steeds waarneembaar zijn in het gebied. Dergelijke cultuurhistorische elementen kunnen beter zichtbaar worden gemaakt om zodoende het verhaal van het gebied te vertellen. Ook uit de laag van het recente landschap zijn elementen bewaard gebleven die het verhaal van het gebied vertellen. Bijvoorbeeld de keuterontginningen of de vele verhalen die spelen omtrent de rijksgrens tussen Nederland en Duitsland.

4.6.4 Landschap en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Gebiedsscan Bergvennen en Brecklenkampse Veld

De provincie Overijssel heeft een 'Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit ' opgesteld die randvoorwaarden en inspiratie geeft voor de ontwikkelopgave in het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" (2015), zie bijlage 7 bij de toelichting.

De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden. Het geeft bovendien aan wat de (on)mogelijkheden, opgaven en kansen zijn. De Gebiedsscan beschrijft de belangrijkste landschappelijke waarden, de kwaliteitsambities en de sturing daarop.

De aanbevelingen uit de gebiedsscan zijn - kort weergegeven - de volgende;

  • Vergroot de leesbaarheid van het cultuurlandschap: respecteer de grillige randen van de gebieden, evenals de wegen die als zandpaden doodlopen in de huidige natuurgebieden, en de bestaande kavelsloten (ook na verondieping);
  • Grensgebied: onderzoek samenhang recreatie in Nederland en Duitsland, benadruk de Rijksgrens, onderzoek hydrologische maatregelen in Duitsland;
  • Respecteer de natuurlijke hoogteverschillen;
  • Kijk naar mogelijkheden om camping Bergvennen bij de ontwikkelingen te betrekken;
  • Maak het gebied toegankelijker.

Bij het maken van het Inrichtingsplan is zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanbevelingen uit de gebiedsscan. Dit PIP maakt de uitvoering van het Inrichtingsplan planologisch mogelijk.

4.6.5 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en het PIP 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld'

Ten behoeve van de graafwerkzaamheden voortvloeiend uit het Inrichtingsplan is een 'vooronderzoek naar conventionele explosieven' uitgevoerd. Dit vooronderzoek is bijgevoegd in bijlage 4 bij de toelichting. In onderstaande afbeelding zijn de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek weergegeven.

In het gebied zijn verschillende locaties waar de aanwezigheid van explosieven in de bodem niet kan worden uitgesloten. Er zijn verschillende kraters van gedetoneerde bommen (Bergvennenweg, Frensdorferweg en Dennenweg) aanwezig, een voormalig militair oefenterrein (noord van de Frensdorferweg, tussen de Kommiezendijk en de Bergvennenweg) en twee wapenopstellingen nabij het perceel Dennenweg 14. De explosieven kunnen de vorm hebben van klein kaliber munitie, hand- en geweergranaten en afwerpmunitie.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBergvennenBV-on01_0022.png"

Figuur 4-8 Kaart verdachte gebieden (bron: Vooronderzoek in bijlage 4 bij de toelichting)

Voor de verdachte gebieden geldt het volgende. Uit oogpunt van veiligheid is het van essentieel belang dat het verdachte gebied wordt onderzocht op de aanwezigheid van explosieven en deze onschadelijk worden gemaakt, voordat (water)bodemroerende werkzaamheden worden uitgevoerd is.

4.7.3 Conclusie

Op grond van het vooronderzoek is het nodig om nader onderzoek naar explosieven uit te voeren in de verdachte gebieden, voordat graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Ten behoeve hiervan is in dit bestemmingsplan ter plekke van die locaties een algemene aanduidingsregel opgenomen.

4.8 Sociaal economische effecten

4.8.1 Wettelijk kader en beleidskader

De Wet natuurbescherming schrijft voor dat bij de plannen voor Natura 2000 gebieden ook aandacht geschonken moet worden aan de sociaal economische aspecten. In 2013 heeft het Ministerie vaSociaan Economische Zaken aan LEI Wageningen UR de opdracht gegeven om een studie uit te voeren naar de sociaal economische aspecten van de toenmalige PAS opgave. Aanvullend hierop heeft de provincie Overijssel de sociaal economische consequenties van de PAS voor Overijssel in beeld gebracht. Ondanks dat de PAS niet meer bestaat, zijn deze studies nog steeds relevant.

De Provincie heeft naast de Ontwikkelopgave Natura 2000 meerdere programma's en projecten die hier aandacht aan besteden. Denk aan het Programma Leefbaar Platteland, Gebiedsgerichte Aanpak (stikstof), Agro&Food, Sociale kwaliteit, etc. Daarnaast is de Provincie bezig met het opstellen van een nieuwe Omgevingsvisie waarin hier ook aandacht wordt besteed.

4.8.2 Sociaal economische aspecten en het platteland

De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte maatregelen hebben effect op de sociaal economische aspecten in een gebied. Hier mee wordt met name de leefbaarheid van een gebied bedoeld. Onder het thema leefbaarheid vallen diverse onderwerpen zoals werkgelegenheid, toegankelijkheid, woonklimaat (incl. voorzieningen) en recreatie.

Leefbaarheid is onderhevig aan verschillende ontwikkelingen in Nederland, zoals klimaatopgaven, de stikstofopgave, schaalvergrotingen in het buitengebied, maar ook demografische ontwikkelingen zoals bevolkingskrimp in bepaalde gebieden. De grootste effecten op de leefbaarheid ontstaat door dat laatste. Keuzes voor het wel of niet open houden van voorzieningen, het voortbestaan van bijvoorbeeld sportclubs, en ook woningbouw zijn hiervan afhankelijk. Veranderende milieuwet- en regelgeving hebben ook een effect op de leefbaarheid. De keuzes van ondernemers om hun bedrijven voort te zetten en/of uit te breiden hangen hier vaak mee samen.

De Natura 2000 herstelmaatregelen kunnen ook wel een effect hebben op de veranderingen van de leefbaarheid, maar die is gering. Deze zijn hieronder beschreven:

Werkgelegenheid

Door de uitvoering van de Natura 2000 maatregelen in dit gebied, is de natuur beter bestand tegen de uitstoot van stikstof. Naast het verlagen van de stikstofuitstoot door bronmaatregelen door het Rijk leidt dit op termijn tot meer ontwikkelingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld bedrijven en woningbouw.

Op zeer lokaal niveau kunnen de maatregelen wel negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid. De effecten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de huidige bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Hiervoor is in het gebiedsproces continue aandacht. Een gevolg kan zijn dat bedrijven stoppen of verplaatsen. De maatregelen kunnen ook leiden tot omvorming van de bedrijfsvoering die gericht is op de (veranderende) milieuwetgeving, waardoor er een duurzamere en toekomstbestendige bedrijfsvoering ontstaat. Sommige maatregelen kunnen ook leiden tot verbetering, bijvoorbeeld doordat droge gronden natter worden. Waar het wel leidt tot negatieve gevolgen wordt in het gebiedsproces gezocht naar oplossingen die leiden tot het behalen van de Natura 2000-doelen en met zo min mogelijk negatieve effecten op de omliggende bedrijven. Eigenaren van gronden die niet meer geschikt zijn voor agrarisch gebruik hebben de mogelijkheid om gronden tegen marktconforme prijs te verkopen. Daarnaast wordt er gezocht naar ruilgronden of gekeken of de gronden op een andere wijze in de bedrijfsvoering kunnen worden opgenomen (bijvoorbeeld natuurbeheer). Agrariërs die schade aan productiepercelen of erven en gebouwen ondervinden door hydrologische maatregelen komen in aanmerking voor een schaderegeling.

Een uitgebreidere beschrijving van dit proces is opgenomen in hoofdstuk 1.

Als tijdelijk effect op de werkgelegenheid is dat er lokale aannemers worden ingeschakeld bij de uitvoering van de maatregelen.

Toegankelijkheid

De maatregelen kunnen ook effecten hebben op wegen, bijvoorbeeld door vernatting of schade tijdens de uitvoering. Waar mogelijk worden er mitigerende maatregelen getroffen om de effecten te voorkomen of zo klein mogelijk te laten zijn. Schade tijdens de uitvoering wordt gerepareerd. Het plan leidt niet tot het verdwijnen van wegen, waardoor de toegankelijkheid van het gebied niet veranderd. Waar mogelijk en/of gewenst wordt ook in de plannen bekeken of de toegankelijkheid van de natuurgebieden verbeterd kan worden, zodat mensen ook beter kunnen genieten van de natuur.

Recreatie

Mooiere en robuustere natuurgebieden kunnen in theorie leiden tot vergroting van de recreatieve sector van het gebied. Dit kan kansen bieden voor de leefbaarheid van een gebied.

Kansen voor recreatieve meekoppelkansen worden waar mogelijk benut, maar zijn geen doel op zich in deze plannen. Per gebied wordt bekeken wat mogelijk en/of gewenst is.

Tijdens de uitvoeringsfase kunnen er negatieve effecten optreden voor de recreatie, maar deze zijn van tijdelijke aard. Het gaat hierbij om actieve machines in het gebied, tijdelijke opslag van bouwmaterialen (duikers, ed.) en tijdelijke opslag van grond of organisch materiaal. Tijdens de uitvoering wordt er gecommuniceerd over het eventueel afsluiten of omleggen van recreatieve routes.

4.8.3 Conclusie

De sociaal economische aspecten in een gebied (met name de leefbaarheid) is met name afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Negatieve effecten hierop door de natuurmaatregelen is beperkt. Waar negatieve effecten ontstaan is bekeken of deze gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden. Daarnaast wordt er bij het beschikbaar krijgen van de gronden ook gezocht naar een passende oplossing in de vorm van aankoop, ruiling, omvorming of schadevergoeding. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft de sociaal economische aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek inpassingsplan algemeen

In het inpassingsplan wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, worden overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier is voor een perceel slechts een ruimtelijk plan vigerend, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" en met (de maatregelenkaart bij) het Inrichtingsplan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het plangebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

5.2 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De eventuele (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Als er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene gebruiksregels

- Algemene aanduidingsregels

- Algemene afwijkingsregels

- Algemene wijzigingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de artikelen

De regels van het inpassingsplan 'Bergvennen en Brecklenkampse Veld' zijn hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012 en grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Dinkelland. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het inpassingsplan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 3 Agrarisch - 3

Deze bestemming is toegekend aan gronden die agrarisch in gebruik zijn. Dit heeft betrekking op diverse soorten agrarisch gebruik, waarbij met behulp van aanduidingen onderscheid in soort gebruik wordt gemaakt.

Artikel 4 Natuur 

Deze bestemming is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken dan wel waar de bestaande natuurbestemming aangepast moet worden.

Bemesting is uitsluitend toegestaan behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel dan wel behorende bij het natuurtype dat zich op het betreffende perceel kan ontwikkelen. Verder is ontwatering verboden. In het plangebied zijn met name hydrologische maatregelen aan de orde.

Aangezien de bodem op een aantal plekken binnen deze bestemming niet geroerd is, geldt hier een hoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij een ondermaat geldt van 2500m2. Aangezien er enkel beperkte bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegestaan binnen deze bestemming is er geen potentieel effect door het realiseren van bouwwerken. Ten aanzien van het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een regeling opgenomen in de vorm van een omgevingsvergunningstelsel.

Artikel 6 Natuur - Agrarisch Voorlopig

Deze bestemming geldt voor de gronden die binnen 5 jaar na inwerking treding van dit bestemmingsplan agrarisch gebruikt mogen worden. Na deze 5 jaar mogen deze gronden uitsluitend als natuur gebruikt worden en gelden de regels behorend bij artikel 4 Natuur.

Aangezien deze gronden wel geroerd zijn in de afgelopen jaren geldt hier echter geen archeologische verwachtingswaarde.

Artikel 5 Verkeer

Deze bestemming geldt voor de bestaande - openbare - wegen in het plangebied, die gehandhaafd blijven.

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

Er is een algemene aanduidingsregel opgenomen ter plekke van de gronden die op basis van het uitgevoerde onderzoek naar Conventionele Explosieven een hoge verwachtingswaarde hebben op het aantreffen van niet gesprongen Conventionele Explosieven. Ter plekke van deze zone is het niet toegestaan te bouwen of werken of werkzaamheden uit te voeren, zonder dat duidelijk is dat er geen explosieven gelegen zijn of dat deze werkzaamheden onder deskundige begeleiding worden uitgevoerd.

Daarnaast is een aanduidingsregeling opgenomen die het mogelijk maakt om de bestaande Poolweg enkele meters richting het zuiden te verleggen ter hoogte van de grens tussen Nederland en Duitsland. Met het gebruik maken van deze wijzigingsbevoegdheid wordt ervoor gezorgd dat de Poolweg min or meer rechtdoor loopt.

Artikel 12 Algemene bouwregels

In dit artikel is een verbod op ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het inpassingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit inpassingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 14 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat, als de werkzaamheden uit het Inrichtingsplan volgens een ecologisch werkprotocol moeten worden uitgevoerd, dit ook nodig is. Er is een verwijzing naar de natuurtoets toegevoegd. Het is een algemeen artikel, omdat de werkzaamheden binnen verschillende bestemmingen kunnen plaatsvinden.

In dit artikel is ook geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraad van Dinkelland bevoegd is bestemmingsplannen voor de gronden in het inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 15 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

In dit inpassingsplan is verder de volgende regeling opgenomen:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de ‘hogere regelgeving’ boven het overgangsrecht. In de planregels is een specifieke bepaling opgenomen dat de overgangsregels gedurende twee jaar na inwerkingtreding van het PIP niet van toepassing zijn.

Artikel 16 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures. In dit geval lopen er geen andere besluiten gecoordineerd mee met de PIP prcedure. Wel loopt de beheerplanprocedure parallel aan de PIP procedure.

De ontgrondingenvergunning zal separaat aangevraagd worden.

6.1.2 Vaststellen beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen staan normaal gesproken. beschreven in de Natura 2000-beheerplannen.

In dit geval was er voor dit gebied nog geen beheerplan vastgesteld. Daarom is besproken om het beheerplan gelijktijdig met het inrichtingsplan en het PIP op te stellen. In het inrichtingsplan staat de maatregelen beschreven om de doelen uit het Aanwijzigingsbesluit te halen. Deze maatregelen zijn vertaald in het beheerplan en het PIP. Vaststelling van het beheerplan zal plaatsvinden voor de vaststelling van het PIP.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Dit zal na in werking treding van dit inpassingsplan worden aangepast in de verordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer.

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Dinkelland heeft de provincie te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom besloten om voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

6.2.3 Voorontwerpfase

Het voorliggende inpassingsplan doorloopt de procedure zoals die in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening geregeld is. Hierbij is gekozen om ook te werken met een voorontwerpfase. Het voorontwerp PIP heeft, samen met een voorontwerp beheerplan en Notitie Reikwijdte en Detailniveau digitaal ter inzage gelegen van 8 september tot en met 19 oktober 2020 en fysiek in het gemeentehuis van Dinkelland en het provinciehuis van de Provincie Overijssel. In deze periode zijn de Bro partners om advies gevraagd.

Gedurende deze termijn zijn er 69 inspraakreacties ontvangen (57 reacties waren identiek, waarvan 1 individueel en 56 collectief) en is 1 vooroverlegreactie ontvangen. De meeste reacties waren niet specifiek gericht op het Beheerplan, het PIP of de NRD.

Van de reacties hebben er 3 (+56) tot aanpassing van het ontwerp-Beheerplan, 4 (+56) geleid tot aanpassing van het ontwerp PIP.

Op 23 september 2020 heeft een inloopbijeenkomst op afspraak plaatsgevonden voor alle geïnteresseerden.

In bijlage 10 is een Reactienota opgenomen, waarin de inspraakreacties zijn samengevat en van een reactie voorzien.

6.2.4 Ontwerpfase

Het ontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Tevens zal de gemeenteraad van de betreffende gemeenten worden gehoord over het inpassingsplan en commisie m.e.r. over het MER.

De ontvangen zienswijzen, de adviezen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan, definitief MER, definitief beheerplan en definitieve ontgrondingenvergunning.

6.2.5 Vervolgprocedure

Het definitieve beheerplan zal ter vaststelling worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten. De ontgrondingenvergunning zal via mandaat, door Gedeputeerde Staten worden verleend. En het definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan, samen met het beheerplan en de ontgrondingenvergunning, voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kan beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend worden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren. Een uitgebreidere toelichting van dit proces is beschreven in hoofdstuk 1.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van €785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek voor stikstof

Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Ondanks de uitspraak van de Raad van State over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" staat dit beschreven in hoofdstuk 8.3 van het beheerplan.


Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Bergvennen en Brecklenkampse Veld" zullen worden gehaald.